| |
| |
| |
XXI. De roode hoed.
- Zoo hebben wij dan het met den prior van Florence nog niet gewonnen! - riep paus Alexander gemelijk uit en nam eene peinzende houding aan, bij de netelige zaak die hem scheen te kwellen.
- Integendeel, heilige vader - antwoordde fra Mariano - zoo er verandering in zijne wijze van prediken te bespeuren is, dan is het die van nog onbeschaamder vermetelheid. Uwe heiligheid hebbe de lankmoedigheid slechts een gedeelte zijner laatste predikatie aan te hooren dat de gegrondheid mijner vreeze staven zal:
Mariano leest:
‘Van Rome gaat de goddeloosheid uit om alles te doordringen. De geestelijken zijn er slechter dan Turken en Mooren Begin uw onderzoek te Rome en getuig of niet hooge geestelijken door simonie tot hun ambt zijn gekomen. Zij koopen de prebenden voor hunne bastaarden of broeders, die ze met hoogmoed en zondenlust aanvaarden. De geldgierigheid en schraapzucht schijnen onafscheidelijk aan de ambten der kerk te zijn verbonden. Geld is het al! - De klokken galmen: Geld! Geld!... Voor geld gaan zij naar het koor, voor geld gaan zij naar den vesper; voor geld deelen zij de heilige
| |
| |
sakramenten uit! Zoodra de avond valt snelt de een naar het spel, de andere naar drank en brasserij heen; en, wordt er eene lijkdienst gevierd, wel verre van in stilheid voor de zielen te bidden, verzorgt men in dartelheid het vleesch alsof men op het vrolijkste feestmaal aanzat. Ja zij die het altaar in reine kleeren dienen, wentelen zich in de vuilste ongeregtigheden om! Zij die leeraars behoorden te zijn kennen vaak de regels hunner orde niet eens!... Daar is geen geloof, geen liefde, geen deugd, geen schaamte. O het is zelfs eene schande en smaadheid geworden rein te wandelen. Zoodra een priester naar een heilig leven tracht, scheldt men hem een huichelaar. En dit gif is te Rome opgehoopt, en besmet van daar uit alle landen van Europa; ja het is zoo ver gekomen dat men moet zeggen: wilt gij uw zoon verderven, laat hem geestelijke worden; wilt gij uwe dochter der zedeloosheid prijs geven, laat haar in het klooster gaan. O gij, priesters! gij hebt de heidenen verre overtroffen! Maar mijne kinderen, wij mogen de kwaden niet verdragen, wij moeten hen bestrijden gelijk alle martelaren en heiligen tegen de goddeloosheid gestreden hebben. Schrijft vrij naar Rome dat deze monnik ter kruistogt tegen uwe zonden is uitgegaan als tegen Turken en heidenen....’
- Genoeg! genoeg! wenkte Alexander, terwijl hij zich zoo pijnlijk in zijne zijden kussens omwendde als had hij op doornen gezeten; en vervolgens toornig opspringend, riep hij:
- Kan daar venijniger duivel in de hel zijn dan deze vuurspuwende monnik! Deze zaak moet gestuit worden!
- 't Kan geen uitstel lijden - hervatte Mariano zorgelijk.
- Laat maestro Ludovico zorgen dat de inspector van de orde der Dominikanen ten spoedigste tot mij kome.
- Heilige vader, zijne eminenza Caraffa is hier.
- Ik moet hen oogenblikkelijk spreken. De kardinaal verschijnt.
- Caraffa, lees dit stuk! - roept de paus zonder eenige verklaring.
| |
| |
Caraffa leest, haalt de schouders op, trekt de zonderlingste gezigten, om den waren indruk dien de lezing op hem maakt voor den heiligen vader te verbergen, maar is nog lang niet ten einde als de paus ongeduldig invalt:
- Gij zijt verpligt dezen monnik den mond te stoppen; het geldt de eer uwer orde! - Ik leg u op ten spoedigste eene wederlegging van zulke predikaties te verschaffen.
- Heilige vader! - roept Caraffa verlegen - ik ben bereid alles te doen wat uwe heiligheid beveelt... maar... men moet toch wapenen hebben... om zulk een onverschrokken kampvechter met goed gevolg te gemoet te treden...
- Wapenen? - wapenen? - alles is onze - wij hebben all emiddelen in onze hand - kies alleen de krachtigste.
- Maar deze monnik zegt dat men geen overspel mag bedrijven... dat het koopen van kerkelijke waardigheden een snoode handel is...
- Genoeg! genoeg! genoeg! - viel de paus stampvoetend in - gij zult hem wederleggen...
- Maar hoe wil uwe heiligheid dat zoo iets wederlegd worde - heeft hij ongelijk?...
- Ah Diavolo!... wat vraag ik naar gelijk of ongelijk! Gij moet hem doen zwijgen, zeg ik u!...
- Dat is zeer moeijelijk!... Hij is een man van ongewone gaven en groote geestkracht...
- Hij wordt ons te lastig, Caraffa! Verzin dus, wat vangen wij met hem aan, want zoo hij niet zwijgt moet hij uit den weg geruimd... verstaat gij!
- Uwe heiligheid moest hem liever trachten te winnen.
- Hem winnen?... riep de paus met de verachting van den haat - straffen ja, en voorbeeldig aan die tucht onderwerpen, die hij over ons wil brengen...
- Inderdaad, heilige vader, gij moet hem aan u verbinden; verbinden door verpligting... want zijn aanhang is te groot om hem zonder geweldige beroering aan te tasten, en onberekenbaar kunnen de gevolgen zijn, want zijn gerucht
| |
| |
gaat uit in de geheele wereld, in de verste oorden wordt zijn naam als die eens heiligen geprezen. Door geheel Duitschland is hij geliefd. Te Londen, te Brussel en te Lyon heeft zijne zaak de levendigste verdedigers, ja te Constantinopel zijn de Florentijnsche kooplieden en bankiers zoo zeer over zijne prediking en voorzegging bezig, dat dit de aandacht des sultans heeft getrokken, die over deze zaak den Italiaanschen consul tot zich liet roepen en thans de predikatiën van zulk een vreemdsoortig priester in zijne taal voor zich overbrengen laat.
- Welnu, dat is sterk genoeg, laat hij den grooten heer bekeeren; maar tot welken prijs meent gij dan dat hij zal te winnen zijn? want die koop is mij wel iets waard.
- Geen geringen prijs, heilige vader! Zijn standpunt is te hoog dan dat wij niet het hoogste zouden bieden. Goud heeft voor hem geene waarde.
- De dwaas!...
- Goederen verlangt hij niet; maar blijkbaar is het dat roem en eer hem iets zijn, de grootheid van werkkring, de kracht van invloed is zijn streven.
- Begrepen - gezag, aanzien - een titel, een roode hoed - hervatte de paus met voldoening.
- Die is steeds een magtig middel gebleken.
- Gewis! 't faalt zelden; maar hij moet er zijn profetenstaf voor inruilen, verstaat gij; hij moet herroepen wat hij gezegd heeft en voortaan andere toonen aanslaan, dan zullen wij zijne talenten waarderen en hem welligt als onzen eersten dienaar gebruiken kunnen...
- Maar herroepen! - hervatte Caraffa hoofdschuddend - herroepen! Als ik hem wel ken is die eisch te zwaar; zwijgen is iets anders.
- Neen gewis, herroepen! en zoo zeker als ik de driedubbele kroon draag. Maar o, als hij het purper eenmaal in het oog heeft!... Ik heb meer fiere geesten zien bukken voor een klein stukje scharlaken.
| |
| |
- Wij moeten het beproeven....
- Gij zijt van goeden raad, eminenza; mij dunkt, gij hebt zelf het gevraagde wapen gevonden; nu blijft ons nog over de keus der mannen door wie wij hem naderen zullen...
- Altoos door lieden die hij vertrouwt.
- Dan behoef ik fra Mariano niet te zenden - antwoordde de paus glimlagchend met verruimd gemoed - maar die zou ons toch kunnen zeggen, wie hiertoe 't geschikste was.
Mariano, die slechts voor de verschijning des hoogen geestelijken het vertrek verlaten had, was echter niet verre en werd geroepen.
- God heeft onzen weg voorspoedig gemaakt, fra Mariano - sprak de paus - wij hebben het smakelijk wild gevangen, dat wij onzen Izaäk voorzetten zullen.
- Ach, gezegende vader! verdelg, verdelg het monster dat uw heiligdom verpest - riep Mariano hartstogtelijk.
- Wij zullen hem vangen en binden, hem onzen verkleefden dienaar maken door de aanlokking van een rooden hoed....
Het werd Mariano op dit laatste woord te moede als eens Haman toen hij 's konings plan met Mordechaï moest vernemen. Zijn hart dreigde te bersten van wanhopige woede. Hij mompelde eenige onverstaanbare klanken, maar de paus sloeg er geen acht op en ging voort:
- Ik heb u laten roepen om van u te vernemen welke betrekkingen Savonarola hier heeft en of er ook van zijne vrienden aan ons hof zijn die hij onbepaald vertrouwen zou.
- Niemand zal u dit beter kunnen berigten dan maestro Ludovico, die de vriend zijner jeugd en van zijne orde is.
- Ah! gij noemt daar den man - hernam de kardinaal - niemand geschikter! - alles is dan gereed.
Met ware vreugde nam Ludovico de taak op zich; want hadden de wereldsche begeerlijkheden en ijdele beslommeringen van het weelderige hof zijn zielelieven doen kwijnen, zijn hart bewaarde steeds eene diepe bewondering voor zijn
| |
| |
vriend, met hoeveel kommer hij hem ook naöogde op zijn gevaarlijk pad. De medegedeelde brief van fra Mariano had hem diep bedroefd, en hij achtte zich onuitsprekelijk gelukkig, dat hij den man mogt zijn om den onverschrokken prediker staande te houden in zijn vermetel onderstaan.
Wederom betreedt maestro Ludovico het klooster van San Marco. Was hij de eerste maal veranderd, hij is het thans niet minder. Houding en toon hebben iets zoo voornaams, iets zoo gewigtigs gekregen, dat men niet behoeft te vragen of het den broeder ook naar den vleesche is gegaan. Zijne minzaamheid heeft zoo iets nederbuigends, zijn goedige glimlach zoo iets vereerends aangenomen, dat het duidelijk is hoe de maestro zijn gouden ambtstaf zich immer voor oogen ziet zweven. Maar bij den aanblik zijns vriends daalt de hooge toon van den glansrijken gezant des pausen eenige graden en zijn ouden vriend onveranderd wedervindend, herneemt hij zijns ondanks den vroeger zoo gullen toon. Savonarola, verzwakt van zijne ziekte, is nog veel vermagerd; door de gedurige inspanning van een rusteloozen arbeid. De diepe stilte, de plegtige ernst die in het klooster heerschten omwaaiden den hoveling zoo frisch en rein, dat zijn gemoed regt diep werd bewogen als hij de sobere bidcel des priors betredend, die vergeleek bij de schitterende pracht der Romeinsche zalen. Hij was ontdaan en ontroerd. Zijn goede genius scheen pogingen te doen hier tot zijn hart te spreken. Met eerbied zag hij op dien achtbaren dienstknecht des Allerhoogsten, wiens priesterlijk gewaad door geen zonden was bezoedeld, wiens wandel eerlijk en onbesmet was in alles. De gedachten zijns harten overstelpten hem en als hij eenige oogenblikken zwijgend had neêrgezeten, moest hij zich een traan van de wangen wisschen eer hij zeggen kon:
- Lieve broeder Girolamo, het is hier zoo goed! Girolamo reikte hem de hand - hij drukte die met warmte.
- Gij zijt gelukkig, Girolamo! zeer gelukkig!...
| |
| |
- En gij, mijn broeder?
- O zeker, ook ik ben gelukkig in mijne loopbaan... maar - stamelde hij moeijelijk - uw geluk is van verhevener natuur dan het mijne - en sedert ik u verliet, heb ik te vergeefs naar zulk een zoete rust gezocht aan het pauselijke hof, als ik bij u telkens vinde. - Vergeef mijne aandoeningen van heden - zij doen mij goed.
- Weêrhoud ze niet, broeder - wij verstaan elkander thans beter zonder woorden dan bij onze laatste zamenkomst na lange woordenwisseling.
- Gij zijt geen dag uit mijne gedachten geweest en ik heb veel geleden om uwentwil.
- Gij! - geleden? - om mij? riep de prior verbaasd.
- Ik was vol kommer over u als ik de geruchten vernam die van u tot het Vatikaan doordrongen. Het gevaar is afgewend, maar een zwaard heeft boven uw hoofd gezweefd...
- Lieve broeder, verklaar u!...
- Is dan het ongenoegen des heiligen vaders geen dreigend zwaard? Ik kom grootendeels daarom tot u, om van u zelven over vele dingen te worden ingelicht die mij ongelooflijk voorkomen.
- Ik wil mij gaarne voor u mijn' welmeenenden vriend verantwoorden, waarop doelt gij dan eigenlijk?
- Is het waarheid, dat gij den koning van Frankrijk hebt aangemaand om eene vorstenvereeniging daar te stellen, ten einde een groot concilie zaam te roepen, dat de hervormingder kerk ten doel zou hebben?
- Gij zijt volmaakt wel onderrigt.
- Maar, lieve vriend, wat zou dat geven? - Welke voorstelling maakt gij u dan van een concilie?
- Wanneer er in Israël beraadslaagd moest worden over het algemeene welzijn, dan kwamen de oudsten te zamen en zochten des Heeren aangezigt om licht en wijsheid. Een concilie is de vergadering van alle goede prelaten, die het heil der kerk wenschen; daar moeten de hervormers optreden,
| |
| |
om het verderf weg te nemen en de goddelooze geestelijken tot hun pligt te brengen of af te zetten, omdat om hunnentwil de naam Gods gelasterd wordt.
- Ach, lieve vriend, gij zit hier in uw klooster en gij kent de wereld niet! Zoo gij ééne week te Rome aan het hof waart, zoudt gij al uwe schoone reformatorische plannen opgeven, bij het zien hunner onmogelijkheid.
- Heb ik het dus niet wel gezegd, dat Rome de kern, de wortel, de hartader des verderfs is!...
- Maar wat baat het magteloos roepen van een enkel geestelijke daartegen? Eene stem in de woestijn!
- Daarom is het dat ik de koning en magtige christenvorsten te hulp roep en hun betuig, dat zij de magt van God hebben om die ten beste der christenheid aan te wenden, een concilie te beleggen en de kerk te hervormen. Mij is gezegd : ‘Roep!’ en ik zal roepen, tot dat deze lippen verstijven - mij is gezegd: ‘Wees getrouw!’ ik zal volharden in de kracht Gods, ten einde toe.
- Uw enthusiasme vervoert u, lieve broeder; uw ijver is schoon, maar hij brengt u op den rand eens afgronds. Uwe vijanden zijn vele en beschuldigen u zwaarlijk. Ook beticht men u van velerlei ketterij - en als ik u zoo hoor over de kerkelijke dingen, dan moet ik belijden, dat uwe denkbeelden over de heilige kerk wonder vreemd klinken en dat ik de prelaten te Rome gansch andere taal hoorvoeren. Zoo zij niet aan ketterij schuldig staan, dan moet gij het zijn; want zoo als gij van de kerk spreekt sluit het geheel niet op hunne meening.
- De kerk is niet anders dan de broederschap der ware geloovigen, de gezamenlijke regtvaardigen, verbonden door de gemeenschap des heiligen geestes. Overal waar ook slechts twee of drie in 's Heeren naam vergaderen, daar is de kerk en waar men deze groepen ook vindt verstrooid op de aarde daar zal het blijken dat zij kinderen zijn van ééne Vader, geleid door éénen geest, ofschoon de kracht en de mate zij- | |
| |
ner gaven verscheiden kan zijn. Maar waar die geest niet is, daar is ook de Kerk niet, al ware het een pauselijk hof, een groep van enkel kardinalen, al vierde men er de prachtigste missen en was ook de weelde der kerken ten top.... De geest! de geest des Heeren woont in het midden van zijnen heiligen tempel; die geest verbindt al die schijnbaar verstrooide leden met het hoofd der gemeente, Christus de Heer!
- Maar heeft Christus dan nief zijne vertegenwoordigers in de kerk achtergelaten? Er moet toch orde en regel zijn. Zonder geestelijke overheid zou de verwarring oneindig zijn!
- Ik meende dat men broeder Girolamo deze tegenwerping nooit meer zou maken, sedert hij zich als een kampvechter heeft gesteld, om orde en tucht te herstellen. ‘Want onze God is een God van orde en niet van verwarring, gelijk in al de gemeenten der heiligen, zegt de heilige Paulus, en Hij heeft sommigen gegeven tot herders en leeraars, om de kudde te weiden.’ Maar de geestelijke overheid heeft sedert lang vergeten, dat ‘een bisschop onberispelijk als een huisverzorger Gods moet zijn, een voorbeeld in alles, niet aanmatigend, niet twistgierig, niet genegen tot wijn; geen smijter, geen vuil gewinzoeker, maar gastvrij, een vriend van al wat goed is, matig, regtvaardig, vroom, kuisch; die vasthoudt aan het getrouwe woord dat naar de gezonde leer is, om te onderwijzen en den wederpartij der te weêrleggen.’
- Maar vriend! waar vindt gij zulke priesters? Als dit woord de proefsteen moest zijn, ik bid u wat zou er dan overblijven?...
- Dit woord is onze regel, het is de goddelijke weegschaal.
- Maar ik begin te vreezen, broeder dat uwe beschuldigers eenigermate regt hebben als zij beweren dat gij het Evangelie verre boven de verordeningen en de leer der heilige kerk gaat stellen.
| |
| |
- De leer der ware kerk is het Evangelie en de verordeningen der geestelijken mogen daaraan getoest worden, maar waar de kerk iets tegen het Evangelie oplegt, daar houdt zij op de kerk van Christus te zijn, daar wordt zij eene synogoge des satans.
- Dat wordt gevaarlijk, Girolamo! met deze stelling alleen zult gij de gansche christenheid beroeren.
- Neen, Ludovico. - Elias was het niet die Israël beroerde, maar Achab en Jesebel en de zonde des volks.
- Ik zie er toch zooveel gevaar in dat gij alle banden wilt ontbinden, alle gezag opheffen.
- O, onverstandigen en tragen van harte! zou ik u en allen die zoo spreken willen toeroepen, verstaat gij dan niet dat wij slechts de kluisters der ongeregtigheid willen breken, de boeijen der dwaling willen losrukken om Gods gezag te herstellen.
- Vreest gij dan niet dat gij het goede met het kwade zult uitrukken, Girolamo?
- Daar staat geschreven: ‘heb acht op de kwade arbeiders - weid de kudde Gods,’ en waar de vertegenwoordigers van Christus voorgangers zijn geworden in de gruwelen der ongeregtigheid, daar klinkt niet de stemme eens herders, maar daar spreekt de dief, die van elders is ingeklommen om te rooven en om te moorden. De geestelijken zijn slechts in zooverre vertegenwoordigers van Christus als zij in zijn geest handelen; zoodra zij zondigen vernederen zij zich en verliezen zij hun gezag, een iegelijk mag hen vermanen en bestraffen en ieder christen mag hun toeroepen: gij doet onregt, want gij veracht den oversten Leidsman - uwe daden bewijzen dat gij zijn geest niet bezit.
- Mijn waardste Girolamo! hoe zou het u toch wel te moede zijn, zoo gij met uwe verheven denkbeelden eens in mijne plaats te Rome waart, waar wij al ons best doen om aan de onfeilbaarheid des heiligen vaders te blijven gelooven?
- Gij pleegt geweld aan uwe zielen! gij loochent uwe
| |
| |
ooren en oogen, want die zullen het u onwederlegbaar geleerd hebben dat alle menschen feilbaar zijn, ook de paus.... Gij kunt niet beweren dat de paus niet dwalen kan. De slechte pausen hebben dit sedert lang luide over de aarde uitgeroepen en hunne tegenstrijdige verordeningen hebben het sedert eeuwen bewezen, dat zij niet door één geest zijn geleid geworden.
- De heilige vader kan als mensch dwalen, maar niet als Paus, Girolamo.
- Zie terug op het leven der pausen, hoe zij ter beider zijden gedwaald hebben. Neem niet op uwe lippen wat uw hart niet toestemmen kan. Men behoorde pausen noch kardinalen te vleijen, maar strengelijk te bestraffen, opdat van hen de algemeene boete en bekeering, de groote wedergeboorte der kerk uitginge. Men moest opregt zijn als de heilige Paulus, die den heiligen Petrus wel in het aangezigt weêrstond toen hij, de rotssteen der kerke, zich toch een feilbaar mensch betoonde.
- Gij spreekt van groote dingen, doch die zeer kettersch klinken! - riep Ludovico ontsteld - maar hier is in elk geval geen heilige Paulus, die deze zaak op zich nemen kan....
- Het is ook geen heilige Petrus die te bestraffen valt om eene geringe zwakheid. - Het is een Borgia die de Godtergende gruwelen vól maakt. - Of meent gij dat het gerucht niet tot mij kwam van den nieuw geboren zoon van den ouden Alexander en Giula-Bella? Of meent gij dat het ons niet bekend is hoe Cesar Borgia als een andere Kaïn tegen zijn broeder is opgestaan, die echter niet als een Abel is gevallen. Meent gij dat de schanddaden van hunne zuster niet luide genoeg roepen om onze ooren te bereiken?
- Maar gij weet dan ook dat de heilige vader voor het volle consistorie met tranen zijne zonden beleden heeft?
- Ik weet het, maar nogtans heeft hij zich niet bekeerd!
| |
| |
- Gij zult toch niet tegen den heiligen vader opstaan? - riep Ludovico verschrikt.
- Ik heb hem ontzien om zijn ambtswille en zal dat blijven eerbiedigen.
- Gij beoordeelt hem te streng; weet gij wel dat zijne heiligheid zeer ter uwer gunste gestemd is?...
- Zoo moet ik uit zijn vriendelijk schrijven van onlangs gelooven en de goedheid waarmede mijne verantwoording is ontvangen bewijst het; maar dat zal mij niet verhinderen voor het heil der kerk te waken en rusteloos te arbeiden aan het groote werk der vernieuwing dat de Heer zijner kerke schenken zal.
- Ach mijn vriend, ik vrees dat gij een droombeeld najaagt! Wat is er van de komst des konings van Frankrijk geworden, dien gij als een hervormer hadt aangekondigd?
- God had er hem toegeroepen, maar hij heeft zich zulk een groot en heerlijk werk onwaardig gekeurd. De Heer zal anderen gebieden en die zullen Hem hooren en het werk volvoeren.
- Men beschuldigt u bovenal van kettersche rigting, onder anderen dat gij de heilige maagd te weinig eere geeft en haar bijna nimmer in uwe predikatiën gedenkt.
- Daarop moet ik vragen - hernam Savonarola - waarom de heilige schriften haar zoo zelden gedenken, en waarom de eerste heiligen geheel niet van haar spreken, en zelfs de apostelen, die haar beminden en vereerden, haar naam schier niet noemen? Zeg mij waarom de heilige geest het alzoo heeft geleid? - Ik geloof dat de apostelen daarom niet van de reine jonkvrouw hebben geschreven, omdat ons heil van ons geloof in Christus af hangt, en zij bedoelden alleen Christus te prediken. Ik heb mij voorgesteld mij naar hunne schriften te vormen en daar nu de schrift niet van de vereering der heilige maagd gewaagt, ben ik er mede niet toe gekomen. Verwonder u daarover dus niet; want ik wil nog verder gaan en beweren dat er groote verkeerdheden achter eene
| |
| |
zekere vereering der jonkvrouw in de wereld verborgen worden; en dat men bij het stichten van fraaije priëelen en kapellen ter harer eere, meer op vuil gewin dan op stichting bedacht is. - De heilige maagd zal 't niet verlangen, ootmoedig als zij was; zij behoeft vooral ons bedrog niet tot hare verheerlijking - en die aan de jonkvrouw of aan eene heilige zijne hoogste vereering wijdt, die begaat eene doodzonde der afgoderij...
- Inderdaad, Girolamo, dit riekt ontzettend naar ketterij, hoed u toch dit openlijk uit te spreken.
- Ik heb het juist voor weinge dagen in het openbaar geleerd! Er is geen gevaar van ketterij waar men de heilige apostelen op den voet volgt; maar de schrift is niet van eigenwillige uitlegging, zooals de theologische doctoren haar verklaren; het begrip der schriften wordt bepaald door hun zamenhang en hier zijn de zaken niet aan de rede maar de rede is aan de zaken onderworpen.
- Ik heb in drie jaren zoo veel niet over de schrift gehoord als in dit ééne uur! riep Ludovico uit - maar ik hoor u gaarne. Uwe denkbeelden zijn mij geheel nieuw en aannemelijker nu ik ze van u hoor dan zij mij voorkwamen uit de verminkte overbrenging en slechte afschriften, die van uwe preken te Rome rondgaan; onder anderen is er een waarin redenen gevoerd worden, die u onmogelijk van de lippen kunnen gevloeid zijn en die regtstreeks zijne heiligheid betreffen. De heilige vader gelooft het dan ook niet, integendeel, hij wil u een buitengewoon bewijs van toegenegenheid en belangstelling geven. Het is zijne heiligheid gebleken hoe groot uw ijver is voor het heil der kerk en uw zucht om nuttig te zijn, welnu, hij wil uw werkkring nog verbreeden, hij wil u verhoogen om uw licht ook in andere kringen te laten schijnen; ja, geliefde broeder, met blijde aandoening openbaar ik u dan nu het ware doel mijner zending, mij is de schoone taak opgedragen om u in naam des heiligen vaders de aanbieding te doen van den kardinaalshoed... Hij
| |
| |
hield op om 's priors gewaarwordingen uit te vorschen, maar niet de minste verandering, vooral geen ingenomenheid was er op zijn gelaat te lezen; hij meende die echter in eene geringe trilling der lippen te mogen vooronderstellen en ging voort:
- Dan zou wel is waar uw werkkring gewijzigd worden; gij zoudt niet meer zoo dag aan dag kunnen prediken, ook zoudt gij dan door te zwijgen uwe erkentelijkheid kunnen toonen - maar hij zag dat de prior niet meer luisterde. In gedachten verzonken scheen eene weemoedige mijmering hem te beheerschen en een zoete glimlach bewoog zijne lippen als hij met opgewektheid zeide:
- 't Is iets merkwaardigs voor mij, die roode hoed!... nog eenmaal is hij mij geboden als de Venetianen begeerden dat ik een verbond tusschen hen en Florence, bewerken zou - deze herhaling heeft echter voor mij hooge beduidenis. - Ja, een roode hoed zou mij wel voegen! maar ik wil er mij thans niet verder over uitlaten - kom morgen bij mij ter kerk en gij zult mijn antwoord vernemen.
- Had ik het niet gedacht - zeide Ludovico bij zichzelven, toen hij Savonarola verliet - hij zal het doen en alle gevaar is van hem en van de kerk geweken; hij zal zwijgen en zijn profetenstaf begraven - en ik heb het geluk mijn vriend en zijne heiligheid beide de grootste dienst bewezen te hebben, die te zijner tijd nog aanspraak geeft op gepaste belooning....
Met onrustig verlangen spoedde hij des anderen daags naar de kathedrale. 's Priors gelaat scheen van een hooger gloed verheerlijkt, de edelste bezieling, de stoutste verheffing des geestes was de vrucht van een nacht doorwaakt in vurige gebeden.
De predikatie droeg al de kenmerken van hevige gemoedsbeweging en diep gevoel. Het was een ernstig vermaan aan Florence dat nog altijd zooveel heidensch bleef behouden en eene betuiging van 's priors liefde voor de stad zijns
| |
| |
arbeids. ‘Zou ik zwijgen? - riep hij uit, - o neen, maar ik zal strijden ten einde toe. - Vraagt gij wat het einde zal zijn van den strijd tusschen het licht en de duisternis in het algemeen, ik roep luide: overwinning! eeuwige zegepraal! Maar vraagt gij in het bijzonder, o Florence! wat mijn einde zal zijn in dien strijd? - Ik antwoord u: de dood! - Maar de dood eens getrouwen krijgsknechts is geen nederlaag, zoo de overste maar de overwinnig wegdaagt, en van deze ben ik zeker. O, twijfel er nimmer aan, als ik sterve, zal het gaan als bij den hydra der dichters, voor één afgeslagen hoofd komen zeven anderen in de plaats. Schoon wij sterven, de zaak van Christus sterft niet, stervend overwinnen wij, omdat de zaak van Christus altijd overwinnen moet. O Florence! gij zult dan ook mijn werk niet verwoesten want het is Gods werk, en of ik sterve dan of ik leve, het zaad dat ik in de harten heb uitgestrooid zal niettemin vrucht dragen. Indien mijne vijanden magtig genoeg zullen zijn mij uit uwe muren te verbannen, zoo zal ik toch niet wanhopen; want ik zal altijd nog wel een woestijn kunnen vinden, waar ik mij met mijn bijbel verschuilen mag. Zoo ik mijne neiging mogt volgen, ik keerde in tot de stilheid mijner cel of van eene eenzame wildernis; maar de nood is mij opgelegd en ik moet strijden. - Meen echter niet dat gevaar of dreiging mijne rust kunnen storen - ik ben gerust in God en leg zorgeloos mijn hoofd neder, want ik weet dat mijn dood of mijn leven niet afdoen tot Gods groot en heerlijk werk. Als Hij het eene werktuig wegneemt, stelt Hij een ander in de plaats en vervolgt zijn plan. Schrijft het naar Rome, dat het licht alom wordt ontstoken om de duisternis te bestraffen. Nog weet, nog gelooft men dat daar niet; maar eerlang zal Rome schaamrood staan voor heel de wereld, en het licht zal worden tot een vuur dat alom zal voortgaan, en Rome zal het niet kunnen uitblusschen! Ja, als men het aan de eene zijde zal dooven, zal het ter andere zijde hooger uitslaan, en hoe meer men het zal pogen te
| |
| |
vernietigen des te dieper, des te feller zal het gloeijen, ja ik zeg u het zal schijnen en ontbranden in Rome en geheel Italië en alom door heel de wereld van zee tot zee, voor alle kardinalen en alle bisschoppen, voor alle vorsten en grooten; en daar zullen er opstaan, als die tijd daar is, die er zich in verblijden en het licht beschermen zullen - ja, nu reeds weet ik, dat zij er zijn die bereid zijn hun leven voor licht en waarheid te wagen. Ook ik heb een offer gesteld voor geregtigheid en waarheid; om haar getuigenis te geven ben ik bereid mijne ziel uit te gieten - ja ik begeer den vollen prijs der roeping Gods. - Maar voor mij geen bisschopsmijter - voor mij geen roode hoed... - Ja toch! ja toch! - ik begeer een rooden hoed! - ik begeer hem met al mijn hart en vurig zielsverlangen - maar een rooden hoed, die geverwd wordt in mijn eigen bloed. - De martelkroon zij mijn deel, mijn loon! - Op aarde gelijkt zij naar bloedige doornen, maar ginds aan de overzijde des grafs glanst zij als stralen van licht den Vader der lichten ter eere. - O meent niet, broeders, dat mij deze gedachte bedroeft - neen, o neen, zij verheugt, zij streelt mij met zalige weelde - ook u mag het niet bedroeven - ook u, mijne broeders, zij het een vreugd en roem...’
Ludovico had genoeg gehoord - hij was beschaamd en verstomd. Na de prediking haastte hij zich tot den stouten prediker en omhelsde hem met warmte, terwijl hij weenend uitriep:
- Gij zijt groot, o Girolamo! gij zijt heerlijk en groot! - maar ik bid u, wat zal ik den heiligen vader antwoorden.?...
- Zeg aan den paus dat hij de kerk kon behouden wanneer hij het wilde, door voor te gaan in boete en bekeering; en wanneer hij u vraagt of ik zijn leven ken, zeg hem dat ik hem smeek een voorbeeld te geven van openlijke verootmoediging, want dat dit het eenig middel des heils thans is. Dit is alles wat ik den paus heb te zeggen.
- In ernstige stemming keerde maestro Ludovico tot het
| |
| |
Romeinsche hof terug. Nog nooit had Alexander zich zoo misrekend. - Hij had den uitslag niet betwijfeld - een roode hoed had nog altijd zijne kracht gehad. - Zulk eene verzoeking te weêrstaan! - 't ging zijne bevatting te boven. Hij geloofde maestro Ludovico dan ook ter naauwernood, maar als hij eindelijk het gebeurde als daadzaak aannemen moest, voer eene wonderbare huivering hem door de leden. De ontaarde mensch voelde iets van het sidderen der duivelen als zij aan God denken en Hem verloochenend nogtans gevoelen dat Hij is.
- Spreek mij nimmer weder van dien mensch, maestro! Ik wil goed noch kwaad van hem hooren - sprak Alexander en de maestro zweeg - maar voor beider zielsgezigt verscheen de prior van San Marco nog menigmalen als zij zijner het minst hadden willen gedenken.
|
|