| |
| |
| |
XVI. De goddeloozen hebben geen vrede.
Nog nimmer had maestro Ludovico zooveel te slooven en te zorgen gehad! Uitgeput van de rustelooze bemoeijingen dacht hij rust te nemen aan den avond en had zich juist zoetelijk neergevlijd op eene zachte sofa, als maestro Gratiano, 's pausen biechtvader, hem storen komt.
- Vriend! - smeekt hij - ga toch met mij tot den heiligen vader! betuig gij zelf dat alles gereed, alles op het kasteel San Angelo in de beste orde is! Ons geduld bezwijkt bij die onrust, bij dat jagen en eindeloos vragen en zorgen van zijne heiligheid. De schrik schijnt zijne geestvermogens eensklaps gekrenkt te hebben, de man is een kind geworden, en het hoofd dat altijd duizend uitwegen vond, is nu stomp en weet niets uit te denken, althans niets dan onuitvoerbare dwaasheden!
Het is om die reden dat ik mij schuilhoud, Gratiano, want ik weet op alles niet te antwoorden. Als de keuze is gedaan en het besluit genomen, zal ik weten wat mij te doen staat. Wij hebben dag en nacht gearbeid om alles op het kasteel te bergen, maar men weet nog niet of zijne heiligheid derwaarts vlugten of in de stad toeven wil - wat berigt brengt gij uit het leger? - heeft uwe wederkomst beslist?
| |
| |
- De koning wil in geene onderhandeling treden, omdat daarin Napels mede begrepen is, en onverrigter zake ben ik met de bisschoppen van Concordia en Terni wedergekeerd, terwijl wij de verontrustendste ontdekkingen gedaan hebben: de kardinaal Sforza was bij den koning in groote gunst; Virginio Orsini, die bij Viterbo stand hield om het leger daar te weêrhouden, heeft niet alleen om de oneenigheden met de Colonna's, die de Franschen in de hand werkten, deze voordeelige stelling moeten verlaten, maar ook gedoogd dat zijn zoon zich bij de Franschen aansluit en hen van alle levensbehoeften voorziet. Maar wat bovenal zijne heiligheid ontzet, is dat de kardinaal della Rovero al zijne krachten blijft aanwenden om den koning tot het bijeenroepen van een algemeen concilie te bewegen, waarop ook de vermaarde profeet van Florence bij den koning moet hebben aangedrongen. Naauwelijks had ik echter het woord ‘concilie’ geuit of het berouwde mij ten hoogste door de hevige ontroering, die het op den heiligen vader te weeg bragt.
- Laat dan terstond don Ferdinando, den hertog van Calabrië, ontbieden en met zijne troepen binnen Rome rukken! - riep hij beangstigd, alsof de Fransche zwaarden reeds boven zijn hoofd gezwaaid werden - ik wil mij verdedigen! - En op dit oogenblik is reeds het heir van don Ferdinando in aantogt en zal dezen nacht nog de stad bezetten, terwijl de kardinaal de San Serverino naar het leger is afgegezonden, beladen met de rijkste geschenken voor Karels invloedrijkste gunstelingen, opdat zij den koning van het concilie afbrengen.
- Weet gij dat de heilige vader den nieuwen bisschop van San Malo de Brissonet den kardinaalshoed heeft laten bieden, als hij den koning tot andere gezindheden zou weten te brengen?
- Ja, ik weet het al te wel! en voor zulke vreemde handlangers mogen wij, getrouwe dienaren des heiligen stoels, achterstaan. De heilige vader stond er op dat hij dien dan
| |
| |
ook onmiddellijk als uit zijne hand zou aannemen; de Brissonet had eerst veel beloofd op het zien van het purper, maar verklaarde alras dat het onmogelijk was den koning van zijn ontwerp terug te brengen, en de roode hoed werd weêr ingepakt... Inderdaad Ludovico, ik had wel lust er nu ook eens een greep naar te doen, toen ik mij in het Fransche leger bevond, maar het geluk was mij niet gunstig.
- Ik zou veel verwacht hebben van het denkbeeld dat de heilige vader dezen morgen opperde, om in de volle statie van zijn heilig ambt den koning te gemoet te trekken. Hoe menig opperpriester heeft aldus een leger staande gehouden!
- Wat zal ik u zeggen, Ludovico, het denkbeeld is schoon en grootsch, maar er is iets toe noodig dat niet alle kerkvoogden bezitten, namelijk een krachtig bewustzijn van innerlijke waardigheid, eene ware geestelijke meerderheid, die niet steekt in de driedubbele kroon, maar in een deugdzaam hart - zoo iets moet met de onverschrokkenheid; van een gerust geweten geschieden... Het was eene vlugtige gedachte - de heilige vader vreesde een oogenblik later dat Karel te veel op zijn magtige bombarden zou vertrouwen om voor de banbliksems van het vatikaan terug te treden. Heeft hij de bedreiging met interdict niet gevreesd, toen hij uittoog, hoeveel minder thans, nu hij veroverend nadert en reeds zoo digt tot de half vernielde muren der pauselijke stad is doorgedrongen!
- Ja, Gratiano - men mag er van zeggen wat men wil - maar ik vind het een vreeselijk voorteeken dat instorten van den muur bij het kasteel San Angelo; het is een eind van meer dan 20 vademen, en dat juist naar de zijde der Franschen! Ik dacht zoodra ik het vernam aan hetgeen fra Pietro mij wel eens schertsend van de voorspellingen van dien profeet van Florence medegedeeld heeft.
- Ehi, wat profeet! Die moet een rol spelen te Florence! - Fra Mariano ontvangt van tijd tot tijd afschrift van zijne predikaties! - maar die man delft bij al zijn ga- | |
| |
ven zich zelven een ontijdig graf - doch om op den muur terug te komen, men herstelt dien zoo goed mogelijk en versterkt zooveel aan de stad als doenlijk is - wij kunnen echter geen storm doorstaan, wij hebben ook geen levensmiddelen.
- Wilt gij mij gelooven dat ik het lot benijdenswaardig vind van die prelaten, die zich bij den veroveraar hebben geborgen, zooals zijne eminenza Sforza en anderen? en ik wenschte zoo gelukkig te zijn als gij, van eene kans te hebben om ter stad uit te geraken - want ik vrees hevige en bloedige tooneelen.
Terwijl de heilige vader eenige verademing voelt bij het zien der binnentrekkende krijgslieden en zich uitput om don Ferdinando met beleefdheden te overladen, treedt Cesar Borgia binnen, 's pausen oudste zoon, de kardinaal van Valentia - een schoon man in de kracht des levens, maar de zonde sprak uit iederen trek van zijn gelaat en gaf het voor den zielkundigen beschouwer een daemonisch aanzien. Hij bragt het berigt der aankomst van een gezantschap uit het leger.
- Wie zijn de mannen die de koning afzendt! - vraagt de paus bekommerd.
Met daemonische vreugde antwoordt Cesar: - Ik zal u maar alleen zeggen, dat wij onzen vriend Prospero Colonna in onze magt hebben, benevens Ascania Sforza met nog eenige Fransche heeren!...
Dan op dit laatste geen acht gevende roept de paus met een van haat gloeijend gelaat:
- Laat hen vatten! Cesar, dat zij ons niet ontkomen - zij moeten mij Ostia wedergeven, waar della Rovero mij door kwelt.
- Ik heb uw wensch voorkomen, zeer heilige vader - herneemt Cesar - de burg van San Angelo heeft hen reeds ontvangen.
- Onvoorzigtig, eminenza! - merkte don Ferdinando
| |
| |
aan - men had hen moeten hooren - en wie zijn de heeren die hen vergezellen?
- Welnu, dat zij eerst met hun nieuw verblijf kennis maken, morgen zal ik hen gaan bezoeken - hernam Cesar achteloos.
- Maar gij spreekt van Fransche heeren, Cesar - vroeg de paus nadenkende. - Wij moeten den koning niet verbitteren.
- Gij kunt zelf die heeren gaan zien. Gij blijft immers bij uw besluit nog heden het kasteel te betrekken? - hernam Cesar.
- Gewis, en te meer om deze redenen, maar ik kan nog niet gaan eer de kardinalen mij hunne schriftelijke verzekering onderteekend hebben dat zij mij volgen zullen.
Maestro Ludovico werd dan neg eens in verhoor genomen en na de verzekering ontvangen te hebben, dat niets ontbreken zou, betrok de paus het versterkte kasteel, waar hij al zijne schatten had laten bergen, vergezeld door Caraffa, Orsini en nog vier kardinalen.
Maar de slotvoogd treedt hem met zoo ontroerd gelaat te gemoet, dat Alexanders leden beginnen te beven.
- Heilige vader! ik heb op bevel van zijn eminenza di Valentia de aangekomen vreemdelingen in verzekerde bewaring genomen - maar een hunner heeft mij gelast uwe heiligheid te verzekeren, dat dit verraad aan 's konings gezanten gepleegd niet ongewroken zou blijven!
- O Cesar! onze overijling! - zuchtte de paus in hevige ontroering! - Wie was die heer? - vroeg hij beangst den slotvoogd.
- De hertog de la Tremouille, vergezeld van den eersten president van het parlement van Parijs, de groot zegelbewaarder des konings de Gannay en generaal Bidaut.
- Laat hen los! laat hen oogenblikkelijk los! breng de heeren tot mij, dat ik zelf mij verontschuldigd!... Cesar! Cesar! wat hebben wij gedaan!
De Fransche heeren, tot den paus geleid, namen genoe- | |
| |
gen in zijne verontschuldiging en verklaarden nu dat de koning niet ongenegen was in de voorslagen tot bemiddeling met den heiligen vader te treden, zoo maar Napels van dit verdrag bleef uitgesloten.
Alexander, dien het slechts om eigen behoud te doen was had daar niets tegen; slechts bleef hem het denkbeeld van een algemeen concilie als een akelig schrikbeeld vervolgen, en vol kommer zag hij den uitslag van zijne pogingen door San Severino te gemoet. Hij kende de heftigheid en de volharding van zijn doodvijand della Rovero, hij wist dat hij het uiterste zou wagen, dat niets hem zou weêrhouden of afschrikken.
San Severino liet zich niet lang wachten en bragt goede tijding. De Vers en de Brissonet hadden op zich genomen de hervormende ontwerpen van della Rovero tegen te werken, en zoo krachtig hadden 's pausen geschenken gewerkt, dat de kardinaal met de heugelijke boodschap eindigen kon:
- De koning bedoelt ook in de verte niet de hooge waardigheid des opperkerkvoogds dus aan te randen; hij zal zich buiten alle kerkelijke zaken houden, en hoopt alles vriendschappelijk met den heiligen vader te bemiddelen, als hij te Rome zal zijn aangekomen!...
Dat was verademing voor Alexander! want de oude zondaar had gesidderd van vrees en was krank van radeloosheid; maar ziet, nu was de vreeze des doods weêr geweken - evenwel alle gevaar was niet voorbij.
De koning deed in volle zegepraal zijn intogt te Rome en begeerde de overgave van het kasteel San Angelo als vriendschapsblijk. De paus weigerde echter wantrouwend zijne eenige veilige schuilplaats af te staan. Zijn vijand in het leger, della Rovero, bleef niet in gebreke uit al dergelijke overijlde en wantrouwende maatregelen aanleiding te nemen om den koning tegen hem op te zetten. Karel betrok het paleis der Colonna's en weldra wemelde het van edelen en prelaten, die met de Colonna's en della Rovero instemden om den
| |
| |
koning tegen den paus te verbitteren. Rovero betuigde met al het vuur der hoogste opwinding dat het uur was gekomen om de menschheid van een monster, de christenheid van een schandvlek te ontslaan, om een schuldig kerkvoogd te straffen, die door geld een heilig ambt gekocht had: en dat het niet minder roemrijk zou zijn een goddeloos paus af te zetten, dan het Pepin en Charlemagne eene eer was geweest den paus te beschermen, ja het gelukte hem Karel dermate op te winden, dat hij tot tweemaal toe het geschut liet aanrukken om den burg San Angelo te bestormen. Maar de Vers en de Brissonet waren daar om telkens den storm te bezweren; zij hadden hun loon voor oogen, en er werd weldra eene vriendschappelijke zamenkomst tusschen den paus en den koning bepaald.
In den tuin van het kasteel wachtte de opperkerkvoogd den jongen vorst. De spanning der beide mannen was groot; zij vreesden en verachtten elkander, overtuigd dat de een den ander konde behouden of verderven. Reeds was Karel tot digt voor den paus genaderd, als deze zich nog hield alsof hij hem niet opmerkte, tot hij bij de derde kniebuiging des konings eensklaps zijne muts afnam en hem te gemoet kwam. De koning wilde nu knielen, maar de paus sloot hem in zijne armen en kuste hem. Na een hoffelijken wedstrijd wie zich het eerst dekken zou, werden voorloopig eenige hoofdpunten besproken en eene nadere zamenkomst bepaald, en zoo groot was 's pausen ingenomenheid met de gelukkige afwending des gevaars, dat hij den koning de beleening met het koningrijk Napels voorloopig toezeide.
Op hetzelfde oogenblik dat koning Karel de poort San Maria del popoio binnentrok, verliet don Ferdinando op den laatsten dag van het jaar 1494 de stad door de poort van San Sebastiano. Moedeloos trok de jonge krijgsman af, zijne bondgenooten hadden hem de een na den ander op het naderen der Franschen verlaten, en zijn leger versmolt nog dagelijks door de menigte vlugtelingen.
| |
| |
Hoewel Karel zich omtrent eene maand te Rome onthield, liet hij zijn leger naar Napels voortrukken - den 23sten Januarij vertrok hij zelf, na een gezantschap uit Pisa te hebben ontvangen, waar hij de zaken in de grootste verwarring had achtergelaten zonder eenige beslissende uitspraak te willen doen. Hij zond de Brissonet dan derwaarts, die zoolang te Florence vertoefde tot hij de nog restende 70,000 dukaten voor den koning ontvangen had en de teleurgestelde inwoners verliet met de betuiging, dat hij niets verders doen kon, daar geen geestelijke zich in bloedige oorlogszaken mengen mogt!
Hoe meer Karet het doel van zijn togt naderde, hoe meer de volken beefden - steeds overwinnend voorttrekkende kenden de Fransche edelen geen vrees en diende het stout vertoog van den Spaanschen gezant om Karel nog staande te houden voor hij op Napels toeging, maar te meer om hem met vermetelen overmoed te bezielen. Op een kasteel stootende, dat door zijne sterkte vermaard en door een garnizoen van 300 man bezet was, ondersteund door 500 boeren, deden zij een aanval zoo geweldig, dat zij het in weinige uren bemagtigd hadden. De koning en zijne hovelingen streden gelijk de soldaten en hij beval dat niemand gespaard zou worden. Acht uren waren de woedende soldaten met de slachting bezig, en daarna werd het kasteel in de asch gelegd. Deze tijding deed den kloeksten Napolitaan den moed ontzinken; alle handen werden slap en alle armen verlamd. Maar in geheel Italië was geen enkel hart dat banger sloeg op dit gerucht dan het hart van Alphonso den koning van Napels - den man zonder erbarmen, zonder genade - den man wiens wreedheid die zijns vaders nog te boven ging en die dezen vooruit was in het uitvinden van nieuwe gruwelen.
Bij zijne komst tot den troon had hij de gevangen edellieden, die reeds omstreeks vierendertig jaren in akelige kerkerholen versmachtten, wreedelijk doen ombrengen door een
| |
| |
moor, dien hij na het plegen van den gruwel onmiddellijk naar Afrika had laten afreizen. Hij had menigmaal door het opkoopen van het graan, den wijn en de olie kunstmatigen hongersnood verwekt om met grooten woeker het opgekochte weêr te kunnen verkoopen. Geen vrouw van wat rang of betrekking, die het ongeluk had hem te behagen, was tegen hem te beveiligen. Al wat zijne begeerlijkheden opwekte moest hij ten koste van het heiligste regt bezitten. Hij beschikte over de schatten van een ieder, wiens rijkdom hem in het oog viel, en ontnam de schoonste paarden aan hunnen eigenaar voor zijn gebruik, de verzorging hem echter opleggende. Ook de kerkelijke goederen waren tegen hem niet verzekerd, die nooit naar God of godsdienst gevraagd had; hij volgde in dit opzigt mede zijn vader, die het bisdom van Tarente aan een jood verkocht. Is het dan wonder dat wij Alphonso met ontsteld en vervallen gelaat het werk van zijn geheimschrijver zien volgen met verwilderde oogen, terwijl hij ongeduldig uitroept:
- Maestro Pontano, zijt gij dan nog niet gereed?
- Het is gereed, sire.
- Geef de perkamenten hier, vul de dagteekeningen in; ik wil teekenen zoodra mijn broeder hier zal zijn. Hat mijn zoon heersene in mijne plaats. Ik kan het niet langer dragen. He boomen roepen: Frankrijk! de wanden roepen: Frankrijk! - Ik hoor het overal! - Het volk haat en vervloekt mij! - De Franschen zullen mij welhaast bereiken! - Dreigende schimmen waren om mij rond, waar ik ga! - Helsche daemonen schateren om mij heen bij al wat ik doe en roepen: Frankrijk! - Mijn vader staat daar altijd in grimmigen toorn voor mij, de vreeselijke gestalte! - Pontano, ziet gij hem dan niet? - Hij staat nu naast u - hij leest de stukken! - Vader! wijk van mij! - Ik kom tot u, ik leg de kroon af die mij bloedrood in de oogen straalt - ik leg den scepter neêr die drupt van tranen!...Neen vader! dreig niet zoo vreeselijk! Neen, wijt mij de wreedste uwer wandaden
| |
| |
niet! - Heb ik u verleid?... Neen! - gij zijt de schuldige, die mij uwe tijgernatuur hebt gegeven en ze in mij aangekweekt toen ik nog te beteren ware geweest! - Nu is het te laat! - Ik kom uw noodlot deel en bij de zwarte spoken die thans uwe lijfwacht schijnen te zijn. Onze stam wordt uitgeroeid en afgesneden! Pontano! - De geest mijns vaders getuigt: niemand zal Karel weêrstaan! - Pontano, voltooi toch de perkamenten! dat ik de abdikatie teekene! - Ik zeg u, spoed u! want 't is zoo vreeselijk die kroon te dragen, die om mijne slapen brandt...
- Sire! hernam Pontano schijnbaar bedaard - de koningin uwe moeder heeft een wensch - eene bede aan u...
- Ik begeer niets te weten, en van niemand ter wereld! - ik wensch alleen afstand te doen. Pontano! laat mij teekenen!...
Pontano opende het perkament, maar onder het ontvouwen sprak hij:
- Sire, de koningin wenschte zoo vurig dat de abdikatie nog slechts twee dagen werd uitgesteld, opdat gij ten minste één geheel jaar mogt geregeerd hebben...
- Twee dagen! nog twee dagen deze foltering! deze brandende hel! - Geen twee uren, Pontano, - ziet gij dan niet dat hij het mij gebiedt - hoort gij dien schaterlach niet der helsche schimmen die roepen: Frankrijk! Frankrijk! Geef hier! Daar komt mijn broeder don Federigo - ik teeken. Het verdere weet gij - 't is u aanbevolen. - Is alles voor mijn vertrek bereid?...
- Uwe vier galeijen zijn gereed - en wachten uwe komst in de haven.
- Al mijne kostbaarheden, mijne wijnen en tuinzaden?
- Alles zult gij vinden, sire.
- Ik ga - zij komen - spoed Pontano! ik wil vertrekken! - Hoort gij nu dat roepen niet? het galmt door het paleis - door de lucht: wee! wee! Frankrijk! Frankrijk!....
| |
| |
En de man, die eens zoo fier het hoofd droeg bij den roem van onverschrokken moed en krijgsbeleid, vlood vol angst en schrik, schoon de vijand nog verre was, naar de met al zijne schatten beladen schepen om zich op het landgoed Mazara in Sicilië te gaan verbergen... Maar waar hij ging of stond, zag hij een dreigend, grimmend schimmenheir, waaronder hij nu deze dan gene van zijne slagtoffers meende te herkennen, die hij in de kerkers had doen versmachten, door woeker uitgeput of wreedelijk vermoord. Zijn vader hoorde hij zich steeds de schandelijkste zijner wanbedrijven verwijten als op zijn aanhitsen gepleegd - en hij had geen rust in de eenzaamheid noch in gezelschap.
De jeugdige don Ferdinando ontving dan den koningstitel toen de Franschen reeds zeer nabij waren om hem dien te betwisten. Hij toog hen te gemoet naar een oord dat met regt de sleutel des rijks mogt heeten, San Germano, dat ter eenerzijde een moeras, aan den anderen kant steile rotsen heeft. Hadde de wakkere Ferdinando ook een Leonidas willen zijn, zijn leger bestond niet uit Spartanen. Hoe moedig de jonge krijgsheld zijn mogt, het bloedig spoor dat de Franschen overal achter zich lieten, de stemme des geklags die alom opging waar zij vertoefden, hadden de Napolitanen met eene zoo groote verschrikking geslagen, dat alle orde uit het leger verdween, en zij reeds ongeregeld te Capua aankwamen. Daar in Karels lesrer mede de uiterste wanorde heerschte hadden zij het bij eenen geregelden aanval ligt de nederlaag kunnen geven, want de Franschen waren aan zoovele stroop- en rooverbenden gelijk geworden, die plunderziek op alles aanvielen wat hun lustte.
Hoe digt de vijand nu echter nabij was, eene tijding van oproerige bewegingen te Napels roept Ferdinando eensklaps naar de hoofdstad terug. Hij geeft het bevel van Capua vertrouwend in de handen van Triulzi. Naauwelijks is hij heen, of Triulzi gaat met eenige edellieden in het Fransche leger over om hunne wapenen aan te nemen. Ferdinando
| |
| |
keert ijlings weder, maar zoekt vergeefs zich te Capua te herstellen, hij moet terug naar Napels. Doch ook hier heeft intusschen het verraad zijn pad ondergraven. Pontano, de beschermeling van zijns vaders huis, is reeds met de sleutels der stad den Franschen koning te gemoet, afgevaardigd om met hem te onderhandelen.
Don Ferdinando wil echter niet heengaan zonder den burgeren zijne gevoelens te hebben blootgelegd. Hij verzamelt dan zooveel volks mogelijk voor het Castel Nuovo. Zijne edele ridderlijke houding, zijn innemend jeugdig voorkomen boeit de menigte; men staat stil en wil vernemen wat hij te zeggen heeft. Met de ongekunsteldste hartelijkheid spreekt hij met welluidende en wijdklinkende stem:
- Edelen en bugers van Napels! Nog een woord van afscheid, eer ik van u henen ga. Ik betuig het u allen plegtig, dat ik de kroon van dit rijk had aanvaard met het eenig doel, om de smartelijke wonden zooveel mogelijk te heelen, die de wreedheid van vroeger bestuur u had toegebragt. Zoo wederstand aan onze vijanden nog mogelijk ware, ik heb u reeds bewezen, dat ik mijn bloed veil heb voor de zaak des vaderlands. De nooddwang doet mij echter zwichten. Zoo ontsla ik u van elken eed, mij zoo kortelings nog gezworen. Mij aangaande, ik blijf voor altijd dezelfde, te ieder uur bereid mijn jeugdig leven voor het heil van Napels te wagen, zoo gij onder deze nieuwe regering niet gelukkig wordt; en waar ik ga zal ik blijven betreuren, dat het mij niet wordt gegund met lijf en goed mij uwe belangen te wijden, om u eenige vergoeding te schenken voor de misslagen mijner vaderen.
De hevigste aandoeningen bemagtigden de hartstogtelijke Napolitanen, maar de afkeer tegen het huis van Arragon had te diepen wortel geschoten, om door eene vlugtige opwelling te worden verslonden. Wel verhinderde men terstond de plunderaars, die zich reeds op de koninklijke goederen geworpen hadden, maar men liet den jongen vorst toch gaan,
| |
| |
op wien mede reeds een vermoeden van wreedheid was gevallen, en de Franschen stonden dan ook voor de deur.
Ferdinando vertrok nu, om zich in te schepen naar het eiland Ischia, vergezeld van zijn oom don Federigo, en zijne stemming, onder het gaan van het paleis naar de galei, drukte zich treffend uit in de toen telkens luide door hem herhaalde merkwaardige woorden:
Zoo de Heer het huis niet bouwt, vergeefs arbeiden de bouwlieden! - Zoo de Heer de stad niet bewaart, vergeefs waken de wachters!
|
|