| |
| |
| |
XV. Het nieuwe Florence.
Het is stil en rustig in de straten van Florence als op een hoogen heiligen dag, en toch is daar geen leger meer dat de burgers bedwingt - de Franschen zijn heen - toch is daar geen dwingeland meer, die uit zijn weelderig hof zijne eischen afkondigt. Wat houdt dit onstuimige volk in rust? Wat bezweert de woedende driften der partijen? Wie handhaaft orde en tucht over zoo velen, en door welke middelen?...
Wij treden bij den wever Rinaldo binnen. Hij is bezig een eerwaardig grijsaard het beste pak aan te trekken, dat sedert lang was weggeborgen.
- Mijn zoon! - spreekt de oude ongeduldig - wij hadden vroeger gereed moeten zijn! Ik vrees dat het klokgelui ons zal overvallen!...
- Wees gerust, vader! - ik ben gereed. Hier is uw stok; leun u op mijn arm; wij zullen op het plein zijn eer de klok geluid heeft.
Maar Rosa sloeg haar arm met teederheid om den hals des ouden en zeide zorgelijk:
- Lieve vader, gij zijt nu zoolang niet uit geweest, ik vrees dat het u weêr achteruit zal zetten! Rinaldo zal ons immers alles verhalen, blijf gij bij mij...
| |
| |
- Neen, kind! - riep de oude met vuur - neen, weêrhoud mij niet! Ik zal gaan, al moest ik het besterven! De dood zal mij zacht zijn te midden mijner verloste medeburgers. Mijne bevende stem wil ik mengen onder die mijner broeders! Ik zou 't huis blijven als de signorie al de burgers te zamen roept! Kind, waar denkt gij aan! Het oogenblik zou ik niet genieten, waarnaar ik nu zestig jaar gesmacht heb!...
- Laat Spica dan met u gaan, Rinaldo, om vader ter andere zijde te steunen - hernam de bezorgde dochter, en Rinaldo ging om zijn gebuur daartoe te noodigen.
De grijze republikein kuste nu zijne Rosa en zijne kleinkinderen met aandoening.
- Kinderen! kinderen! - riep hij - dat mijne graauwe haren dezen schoonen dag nog mogen zien! dezen blijden dag, die ons volk weêr tot burgers maakt na zestigjarige slavernij. Mij heugt nog dat mijn vader mij met zich nam ter volksvergadering. Helaas, het was zoo spoedig uit! Medicis vertrapte onze regten; niemand werd meer geraadpleegd dan zijne gunstelingen; alle overleg was begraven in zijn kabinet!... maar kom, daar zijn zij, ik ga!... God lof!...
Rinaldo en Spica voerden den grijsaard nu langzaam naar het palazzo di podesta. De straten, die tot het plein leidden, waren echter afgezet door gewapende burgers, opdat het nieuwsgierig en leêggaand graauw niet de ruimte vervullen zou. Daar galmen de klokketoonen over de stad, de grijsaard beeft van zoete ontroering.
- Staat even stil, kinderen! - sprak hij - dit is muziek voor mij, dit is een psalm der bevrijding. Ziet, hoe geregeld trekken de burgers daar op volgens hunne wijken, geleid door de Gonfalonieri met hunnen standaard. Is het niet alsof de stammen Israëls opgaan, zooals de prior ons leerde!
- Ja, den prior danken wij dit alles! - riep Rinaldo - hadde hij zondag niet zoo wondertreffend gepredikt, het ware nooit geregeld afgeloopen. Hij heeft ons geleerd waarin het
| |
| |
geluk van een huis, van een hart bestaat - hij is ook de man, die ons leeren zal waarin het heil van een staat is gelegen!...
- Zoo onze profeet ons niet verlost hadde, zoo hij niet tot den koning gegaan ware, wij waren allen kinderen des doods geweest - sprak Spica.
- Ik geloof ook - hernam Rinaldo - dat de signorie nog niet zoo snel tot het oproepen des volks om het te raadplegen zou hebben besloten, als de prior zondag niet zoo onbetwistbaar bewezen had dat de volksregering voor Florence de eenige gepaste is.
- Vooral - vervolgde de oude - als zij, gelijk de vrome vader het zoekt, op godsvrucht en christelijke zeden gegrondvest wordt, en als de liefde voor het algemeene welzijn de lage eigenbaat van enkelen overwinnen kan, zoodat er vrede en orde heersche onder de burgers.
- Hoe hij treffelijk armen en rijken vermaand heeft! - riep de steenhouwer - dat moest alle regenten winnen.
- Evenwel dat gewapend afzetten van de toegangen tot het plein staat mij niet aan - hernam de oude republikein. - Wil men het volk raadplegen, dan moet men de armen niet voor 't hoofd stooten. Ik vrees dat men te lang reeds heeft vergeten wat de regten zijn eener vrije republiek.
Het klokgelui sterft weg, het plein is vervuld van burgers, aller oog is naar het palazzo geslagen, daar gaan de deuren open, en de signorie in schitterend rood fluweelen ambstdragt treedt op het balcon. - De met bont omzoomde mutsen der burgers worden afgenomen, onbewegelijk staat ieder burger op zijne plaats. De eerste Gonfaloniero treedt voor en namens de signorie vraagt hij:
- Zijt gij verzekerd, burgers van Florence, dat hier minstens tweederde der bevolking tegenwoordig is?
Van alle zijden klinkt het daverend: ja! - uit forsche mannenkelen.
Daarop wordt aan het volk een ontwerp ter benoeming
| |
| |
eener balie of wetgevend ligchaam voorgedragen om de belangen der republiek te regelen. Dit voorstel werd met toejuiching ontvangen - en ten laatste werd de vraag gedaan of men goedkeurde dat de signorie en de door haar te vormen balie tijdelijk met al het gezag van de Florentijnsche republiek bekleed zou zijn - ook hierop volgde de algemeene toestemming - de signorie keerde in het paleis terug en het volk ging stil en geregeld uiteen.
Weinige dagen later zien wij aan den avond Valori en Capponi weder naar San Marco snellen.
- Vader, indien gij ons niet helpt - voert Valori den prior te gemoed - dan gaan wij van de eene tirannij tot de andere vervallen.... Want de partij van Medicis is nog zeer magtig in de signorie! - 't Zijn nog allen aristocraten van Pietro's keuze; en hoewel zij hem hielpen uitdrijven, zijn zij niet veranderd van geest. - Wij doorzien het reeds van verre; men legt het er op aan om den vroeger versmaden tak der Medicis met dezelfde magt van Pietro te bekleeden. De eigenlijke aanhangers van Pietro zijn hoegenaamd niet te vreezen: zij verschuilen zich gaarne in duistere schaduw en verdienen nu volkomen hun naam bigi (graauwe) - maar de nieuwe Medicis-partij is zeer hevig; zij heeft een magtig woordvoerder in den bekwamen regtsgeleerde Vespucci, die de strengste oligarchie verlangt en een steun in alle jonge loshoofden, dien het weelderig leven aan een lustig hof lief is, en die al onze reformatorische ontwerpen tegen zijn. - De eerste stappen onzer balie zijn zoo weifelend en onzeker; ons bestuur is zoo kleurloos, dat men niet kan zeggen of het aristocratisch of democratisch wil worden; alles gaat tragelijk voort, en men beseft niet dat men haastig dit oogenblik heeft aan te grijpen. Er heerscht een wederzijdsch wantrouwen, en bespiedend geeft men acht op elkander. Om klem en vastheid aan het bestuur te geven zijn er twintig kiezers benoemd voor een jaar om de keuze voor de leden
| |
| |
der signorie te hebben, of zooals men het noemt: de beurs te houden.
- Dit is ter gunste van Lorenzo de Popolani, anders gezegd Medicis - viel Capponi in - die anders niet tot de kiezers had kunnen behooren. - Ook is de dienst van de tien mannen voor den oorlog hersteld, met vreedzamer titel, zij zullen de tien van vrijheid en vrede heeten.
- Is het niet hoogst onvoorzigtig geweest, vader - vroeg Valori - alzoo de eigenlijke magt des volks in handen te geven van deze twintig kiezers, die onderling zoozeer verdeeld zijn, dat er niets wordt uitgerigt dan beraadslagen, twisten, opwerpen en verwerpen van allerlei meening; wij hebben reeds duidelijk opgemerkt hoe dit de achting des volks voor zijne nieuwe bestuurders benadeelt.
- Maar uw eerste gezegde is mij nog niet duidelijk - hernam Savonarola, zich tot Valori wendende - waarin zou ik u helpen kunnen?...
- Helpen! ja helpen moet gij ons! Gij moet een staatsplan voor ons ontwerpen! Gij zijt van de sympathie des volks zeker; onze partij is magtig genoeg het in te voeren, en het wankelend vaderland, de kwijnende vrijheid zullen gered zijn.
- Maar, lieve vrienden! aanmerkt dit kleed - sprak de prior ernstig - ik dien het koningrijk der hemelen, wat heb ik anders met den staat te doen dan burgers en bestuurders tot de vreeze Gods te vermanen, tot liefde en vergevens-gezindheid op te wekken? maar mij voegt de tabbaard des wetgevers niet.
- Het vaderland eischt u op! - riep Capponi.
- Zoudt gij het kunnen aanzien dat het arme volk van de eene tirannij tot de andere overging? - vroeg Valori - dat men het bedriegt met een schijn van volksregering?
- Mijne vrienden, wat nu geschiedt heb ik het u niet van te voren aangezegd? - Welken zegen wilt gij verwachten
| |
| |
op eene staatsregeling, die begint met wraakoefening tegen de magteloos gemaakte vijanden? - Waarom een prijs gezet op Pietro's hoofd, waarom zoovelen verbannen en hunne gezinnen verwoest door de verbeurdverklaring der goederen?... Ik blijf er bij, men behoort aan te vangen met eene algemeene amnestie.
- Men wil er niet van hooren, vader! - antwoordde Capponi - maar help gij ons daardoor dat gij de vergevende liefde den burgeren inprent, en de publieke opinie zal de overheid matigen in hare harde besluiten.
- Vervolgens had men uit het volk een souvereinen raad moeten vormen - ging de prior voort - waarvan lid kan zijn een iegelijk wiens vader of grootvader het burgerregt bezit, en deze raad moet gehoord worden over alle wetten, lasten en verordeningen. - Tusschen dezen zeer grooten volksraad en de signorie moest echter nog een raad van tachtig uitgelezen burgers gesteld worden, omdat men niet gedurig al het volk oproepen kan - deze tachtig moeten als volksvertegenwoordigers de voorstellen der signorie toetsen, eer zij tot het volk gebragt worden ter aanneming of verwerping.
- Wij hebben dergelijke voorstellen reeds menigmaal gedaan, vader, doch zonder gevolg. Daarom smeeken wij u bij de liefde des vaderlands, bij het geluk der burgers, verkondig gij dit voor de ooren des volks, en gij wendt een dreigend gevaar af; gij maakt een einde aan de noodlottige verwarring, die ons dreigt te verslinden.
- Maar zal men mij hooren, zoo ik als eersten grondslag van den staat aanneme dat Christus onze koning wil zijn - dat Hij wil heerschen in Florence? - God is een God van orde en niet van verwarring, een God van regt en van liefde. Zal men mij hooren als ik aanwijs dat de hechtste steunsels van den staat geen dwingelandij, geene legermagten, geene verbonden, geene schatten zijn - maar de deugd, de reinheid der zeden? - De zedelijke kracht van waarheid, trouw, regtschapenheid zijn de beste grondslagen van ieder bestuur. Het
| |
| |
vorige is gevallen door de zonde - door de heerschzucht - door de baatzucht - door het ongeloof. Zal men mij hooren als ik voor alle dingen den burgeren en regenten de godsvrucht bevele, als ik hen vermaan als regel der liefde aan te nemen om kleingeestige eigenbaat te laten vallen waar het de algemeene belangen geldt? - als ik aandring op vergevensgezindheid, uitgedrukt in eene amnestie? - God wil ons tot een christenstaat maken, terwijl wij een heidensche geworden waren. Hij wil ons vrijheid schenken, maar geene vrijheid om te zondigen. In den aanvang is alle menschenwerk gebrekkig maar het streeft der volmaking tegen, als het een Gode geheiligd doel heeft en met God ondernomen wordt. De staat zal steeds beter worden, hoe algemeener men erkennen zal dat geheel deze inrigting niet enkel het belang van dit aardsche leven mag bedoelen, maar dienstbaar moet zijn om de burgers ook tot het hemelrijk op te leiden. Hoe meer het geloof zal winnen in de harten, zooveel te meer zal de staat in zedelijke, kracht toenemen en dan alleen zullen de burgers in staat zijn om eigenbatige bedoelingen aan de liefde des vaderlands, aan het algemeene welzijn ten offer te brengen.
- Regt zoo, vrome vader! - riep Valori - en dit zult gij den volke verkondigen, niet waar? Wij smeeken het u.
Savonarola zette zich gedurende eenige dagen aan het werk en ontwikkelde zijne denkbeelden over een christenstaat, een Godsrijk op aarde! Voorwaar, een heerlijk ideaal!
Maar toch een ideaal, zoolang de wereld in het booze ligt, zoolang de geest dezer eeuw in strijd is met den geest Gods. Dan eerst zal een waarachtig christelijke staat hier bloeijen, als de groote Koning wederkomt op de vernieuwde aarde waar geregtigheid wonen zal, dan zal het ideaal van alle vrome harten verwezenlijkt worden.
Daar is hier nooit een christelijke staat geweest en hij zal er nimmer zijn dan in naam - omdat het geloof niet
| |
| |
aller is, want ofschoon de zaligmakende genade Gods aan alle menschen is verschenen, velen zijn de wandelaars op de breede baan, en maar weinigen gaan in door de enge poort der zelfverloochening tot het smalle pad der heiligmaking. Wel wordt het Evangelie aan alle creaturen verkondigd, maar de kinderen der duisternis haten te aller tijde het licht! Was het mogelijk door de prediking des Woords een geheel volk te brengen tot de gehoorzaamheid des geloofs, dan zou er een christelijke staat geboren worden; maar men bekeert een volk niet door het tot christelijke vormen te dwingen, het in christelijke wetten te binden; de oude natuur zal zich weldra krachtiger betoonen dan de leer, en het christelijk rijk ligt weêr in duigen.
‘In de wereld zult gij verdrukking hebben,’ sprak de Heer tot zijne jongeren - ‘uw burgerregt is in de hemelen,’ zegt de apostel Paulus. Als starren gezaaid in den nacht staan de kinderen des lichts in den strijd der wereld. - De Heer kent ze allen bij name en omdat Hij sterk van vermogen is worden zij nimmer gemist. Wie zal ze zamenvatten of op een punt bijeendringen? - De Heer leidt ze in hare wondervolle banen, vereenigt ze met onzigtbare snoeren om eene eeuwige centraalzon. De sterrekijker schikt de starren aan groepen op zijne kaarten, verbindt ze met denkbeeldige banden... evenwel is hare natuur niet veranderd, hare betrekking tot elkander, hare beweging om het vereenigend middelpunt zijn dezelfde gebleven. Zoo is al het ordenen en regelen der menschen in het Godsrijk.
De kerk is eene bruid, die geen aardsche vorstendommen ten bruidschat behoeft; en zij werd krank tot stervens toe, als men haar wilde huwen aan de koningen der wereld, haar die de verloofde van den Hemelkoning is. Daar zijn vorsten geweest die in waarheid christenen waren, maar christen-vorstendommen zijn nog niet gezien op de aarde en zullen niet gezien worden zoolang het woord onwankelbaar
| |
| |
blijft: ‘Mijn koningrijk is niet van deze wereld’ want ‘de wereld ligt in het booze.’
Savonarola's warm harte had echter vurig gebeden: Uw koningrijk kome! - hij geloofde dat het komen zou onder de uiterlijke gedaante van een wereldstaat in zijne dagen. Hij zag dat de Heer opstond ten strijde, en hij geloofde dat de overwinning nu weldra daar zou zijn; zijne grondstellingen waren wel waarheid, maar zijne gevolgtrekkingen onjuist, omdat zij geleid werden door zijne vrome wenschen alleen.
Hij voelde den dageraad der hervorming in zijne borst. Hij bedroog zich niet dat de maat der ongeregtigheden vol was, dat de stikdonkere nacht welhaast voorbij zou gaan - hij zelf was een vriendelijke morgenster der belofte en der hope voor de kerk des Heeren - maar hij dwaalde als hij het hemelsche Jerusalem binnen de muren van Florence verwezenlijken wilde. - Doch ook waar hij dwaalt, blijft hij groot en verre verheven boven de lage drijfveren der kleine zielen, die hem omringen; ja als hij zinkt en zwicht, blijft hij nog eene star in den nacht - want zijn ontwerp kon alleen daarom niet bestaan, omdat het niet was voor deze wereld - omdat het te hemelsch was op aarde!.... Hij streefde naar een staat van zaken zooals die moest zijn, maar die slechts door algemeene eenparige medewerking van in één geest verbonden zielen, die hier beneden niet bestaat, zou kunnen geboren worden.
Hij besefte hoe het Evangelie den mensch omvat in alle krachten, in al zijne behoeften en toestanden, hoe het als een aldoordringende zuurdeesem werkt, waar het valt in getrouwe harten. Hij zag in den geest het Godsrijk van oud-Israël voor zich, en noch schooner lachte het denkbeeld hem aan eener theocratie onder het Nieuwe Verbond. Hij vergat hoe de gemeente 't heerlijkst bloeide, toen ze niets gemeen had met de koningrijken der wereld; hoe zij op 't diepst verviel sedert aardsche vorsten hare bescherming
| |
| |
op zich namen en haar tot den troon verhieven, sedert een geheele staat haar omhelzen ging! - een staat nog heidensch in beginsel als de natuurlijke mensch - hoe kon die meer dan de uiterlijke vormen aannemen? En de ziel en kracht, die het wezen des Christendoms uitmaken, werden miskend en veronachtzaamd, schoon men de schijngestalte en het uitwendig hulsel van het Christendom alom verbreid zag.
Het is zoo, ook die schijngestalte, ook dat hulsel der vormen geeft reeds eene gunstige wijziging aan het heidensch grondbeginsel der staten, maar het zal nimmer te rekenen zijn als de kracht der godzaligheid die den mensch herschept in Christus tot goede werken.
Eene hervorming van de kerk was bij Girolamo onafscheidelijk van eene hervorming van den staat: de een moest de ander ondersteunen. Van dit denkbeeld was zijn geheele staatsplan doordrongen en het vond de grootste toejuiching bij het volk, omdat zijn ontwerp het grootst mogelijke getal van burgers deel in de regering toestond. Want Savonarola wilde noch alleenheersching, noch de regering van enkele edelen, hij verlangde eene democratie in oud-historischen zin; niet de onkundige menigte en het laagste graauw wenschte hij door eene toevallige meerderheid te laten beslissen; en zoo de grieksche wetgevers geheel den mensch dienstbaar maakten aan den staat, wenschte hij den staat dienstbaar te maken aan de edelste vorming en de hoogste bestemming van den mensch. Hij dacht aan Venetië, maar meer nog aan Israël. Het was er echter verre van af dat alle Florentijnen zijn gevoelen deelden, vooral de jonge nobili vonden er hunne rekening niet bij. Hunne tegenkanting was woest en onstuimig als hunne zeden en karakter. Wij volgen Manetti en eenigen zijner gezellen uit de huizen Cambi, Pucci, Tornabuoni, Alberti, Mazzinghi en Giugnio, op een avondbezoek bij ser Cei.
- Che Diavolo, compagno! wat zit ge hier in duister!
| |
| |
Is dat vrienden opwachten! Uw vuur is uitgedoofd, uwe kaarsen zijn in de pijp gebrand!...
- Amico mio! gij zijt niet meer in het pallazzo Pitti - zuchtte Cei. - Pietro's wijnkelder is voor ons verzegeld... zijne feestlichten zijn uitgedoofd!...
- Per Bacco! gierigaard! denkt gij er zoo af te komen? Weet gij dan niet wat naam de huilbroeders ons geven? hernam Manetti.
- 't Zal fraai zijn! Piagnoni! Pestilenza!...
- Zij noemen ons: arrabbiati! dollen! woedenden!...
- Leve de arrabbiati! juichte Alberti in koor met zijne makkers - dat staat ons beter aan dan die ellendige naam van laauwen. Neen niet laauw, dol, woedend, razend willen wij zijn om de piagnoni uit te roeijen, te bestrijden, te vernielen! Woedend willen wij zijn tegen den monnik die den staat wil regeren! leve de arrabbiati!
- Op dezen nieuwen titel moet gedronken worden, Cei! per corpo di Bacco! onze kelen zijn verdroogd!
- Weldra gingen de bruisende bekers lustig in het rond, en de nobili begonnen steeds meer hunnen nieuwen naam eer aan te doen.
- Maar vrienden, wat raad geeft messer Ceccone nu? - vroeg Cei.
- Goede dingen! - riep Mazzinghi. - Hij geeft ons twee heerlijke middelen aan de hand: een op tijd, een voor heden...
- Heden! heden! - riepen de arrabbiati onstuimig - en dat is?...
- Hij heeft fra da Ponzo, een kloek prediker op het oog, die den profeet te regt zal zetten...
- Diavolo e inferno! Wij willen geen prediker! - riep Cei - geen monnikengespuis langer!...
- Che bestia! - brulde Manetti - geef den profeet een paar duim staal in de maag! Dien hem eene pil toe, waarop hij geen geluid meer geeft!... maar preken! preken?...
| |
| |
- Zitto! Zitto! - bedaar signore! - hernam Mazzinghi, wat onthutst over den aanval - zoo gij tegelijk met onzen profeet ten hemel of ter helle wilt varen, is uw middel niet ongepast; maar weet gij niet dat het volk u aan stukken zou scheuren om den profeet te wreken?... Ceccone's middelen zijn niet altijd snel, maar zij zijn zeker. Terwijl hij door zijn zeer behendigen prediker op het volk werkt, wil hij onder...
- Maladetto, Mazzinghi! - riep Manetti, van ongeduld stampvoetend - daar is geen prediken tegen Savonarola! - Prediken tegen hem - per vita mia! hij heeft het van Satan geleerd! - 't is hekserij!...
- Laat mij toch uitspreken! - hernam Mazzinghi gekrenkt - te gelijker tijd dan, raadt hij ons, Sforza tegen hem op te zetten. De moor vreest niets zoozeer als de herstelling eener volksregering bij zijne naburen; ook moet hij persoonlijk tegen Savonarola zijn ingenomen door zijn verschijnen voor den Franschen koning, en bovenal omdat hij hem in het bemagtigen van Pisa krachtig moet weêrstaan hebben.
- Zoo iets lijkt ons beter! - hernam Manetti bedaarder.
- Wij moeten den prediker daarom niet versmaden, merkte Cei aan.
- Vooral wijst Ceccone op fra Mariano, een doodvijand van den profeet, die te Rome in groot aanzien is, alsmede op een Dominikaner uit San Marco, Pietro Clerechino, die groote vorderingen maakt aan het hof...
- Diavolo e inferno, die monniken! Als slangen kruipen zij overal in! - morde Cei - Welnu, wij zullen ze gebruiken.
- Wij moeten alles gebruiken! - riep Manetti - alles! alles! - Hij moet er onder! - Het is meer dan tijd!
- Het is nog geen tijd! - hervatte Mazzinghi - of wij zouden met hem ondergaan. - Laat de amnestie gerust doorgaan! - Keeren er enkele van onze persoonlijke vijanden terug, toch ook de mannen van onze partij. Laat de
| |
| |
groote raad de balie vervangen en duizenden omvatten, zoo komen wij er in en krijgen van de onzen in den raad der tachtig en weldra in de signorie!...
- Gij spreekt als een wijsgeer! - sprak Cei - maar ik vrees toch dat het met ons gedaan zal zijn, als de profeet zegepraalt!...
- Gedaan? - Diavolo! toch maar voor een poos! wij geven het zoo spoedig niet op - riep Manetti.
- Messer Ceccone verzoekt te mogen worden toegelaten - sprak een bediende, en Cei haastte zich verheugd hem te gemoet.
- Wat nieuw, messere? riepen de nobili.
- Een gevonden schat! antwoordde Ceccone, met veelbeteekenend gebaar - een kostelijk kleinood!
- Laat zien! Laat zien! - klonk het van alle zijden - wat hebt gij?
- Een brief van den profeet! - antwoordde Ceccone met nadruk.
- Een handschrift? - vroeg Cei.
- Een getrouw afschrift althans van zijn schrijven aan den koning.
- Oh me felice! - juichten de arrabbiati en Ceccone las hun het stuk voor.
- Ik vraag u signori, of het geen kleinood is - sprak nu Ceccone - alleen deze zinsnede was ons genoeg; hij herleest met welgevallen: ‘het zal mij niet moeijelijk vallen te bewijzen dat de kerk reeds lang zonder herder en hoofd is geweest, want deze zesde Alexander, die door eene heiligschendende omkooping tot de verkiezing kwam, kan als zoodanig niet beschouwd worden, noch om zijne schanddaden, die niet verborgen zijn en waarvan de slechtste mensch een afgrijzen heeft, noch omdat hij geen gestalte van geloof heeft, en dus geen christen is. Weshalve ik uwe allerchristelijkste majesteit van wege den Almagtigen God vermaan en betuig, dat gij zorgen moet, dat er een heilig concilie op eene vrije
| |
| |
en veilige plaats vergaderd worde, en ik beloof en verpligt mij alsdan ten aanhoore van het gansche concilie het gezegde te zullen bevestigen.’
- Een kostelijke schat, een scherp wapen! - hernam Cei. - Wij hebben het slechts aan den heiligen vader op te zenden, en hij zal zijn trouweloozen zoon wel weten te tuchtigen.
- Ik wilde u eerst nog het genoegen van de lezing verschaffen - hervatte Ceccone, anders hadde ik den brief reeds door den vicaris van onzen aartsbisschop opgezonden - maar morgen wordt alles verzonden.
- Het is onverdragelijk hoe lijdelijk de aartsbisschop Orsini onder alles blijft - sprak Manetti - wij moeten meer op zijn vicaris Leonardo de Medicis werken - van dien is meer te hopen door onze vrienden, die zeer vrome kanunniken der kathedrale.
- Het wegnemen van de bevalligste beelden en bekoorlijkste schilderijen uit de kerken heeft deze zeer tegen den prior verbitterd - hernam Ceccone - maar zij zitten niet ledig, signori; zij hebben den Gonfafoniero di Giustizia overgehaald om een raad te beleggen van de waardigste maestri di teologia, voor welke Savonarola eerlang zal gedaagd worden om zich te verantwoorden over zijne vermetele staatkundige bemoeijingen.
- Zoo van alle zijden te gelijk aanvallende, zullen wij hem toch wel in het naauw brengen - sprak Cei, zich vrolijk de handen wrijvende. - Laat dan uw prediker maar zoo spoedig mogelijk optreden.
Weinige dagen later verscheen de prior inderdaad voor de vergadering, die hem ter verantwoording daagde. Met edelen moed en waardigheid legde hij de grondbeginselen bloot, die hem bewogen hadden zich het staatsbelang aan te trekken, verhaalde hoe hij aan de aanhoudende smeeking zijner stadgenooten had moeten gehoor geven, en ging allengs in
| |
| |
zoo ernstig vermanenden toon over, alsof hij niet de gedaagde, maar de regter ware geweest, en hij sleepte vriend en vijand zoo onweêrstaanbaar mede, dat de vergadering geene kleine verlegenheid en schaamte gevoelde tegenover dezen grooten man, tegen wien zij geenerlei beschuldiging staande kon houden.
Ficino, die de vergadering had moeten leiden, was bovenal diep getroffen; zijne laatste twijfelingen over Savonarola's standpunt vervielen - maar toch, hij deed er het zwijgen toe. De vurige Benivieni echter vroeg nu het woord en trad minder als verdediger dan wel als lofredenaar zijns vriends op.
- Waar was ooit invloedrijker man, die zijn invloed minder zelfzuchtig gebruikte? - barstte hij los - waar was ooit rijker geest, eenvoudiger en ootmoediger dan fra Girolamo? - Wat was er van het arme volk van Florence geworden, ware hij niet onze voorspraak bij God en menschen geweest? - Wie heeft de orde hersteld? - Wie het woeden der plunderaars bezworen? - Wie het vernielende Fransche leger weêr doen aftrekken? - En nu het uiterlijk gevaar geweken is - wie handhaaft de orde zonder wapenen? - Wie herstelt de deugd en het geloof zonder dwang? - Ziet gij het dan niet in de zedige kleederdragt der vrouwen, in het ernstig gelaat en de waardige houding der mannen, in het stil en eerbaar gedrag der jeugd - dat Florence nieuw is geworden? - Hoort gij het dan niet in de vrome geestelijke gezangen, die den zedeloozen onzin der volksliederen hebben vervangen? - Gaat dan uit in de straten, op de pleinen, op de markten - toeft op alle plaatsen waar het volk te zamen komt, en getuigt het, of Florence niet nieuw is geworden? - Dat is de vrucht van die maatregelen, waarvoor men zooveel lachs en spots heeft gehad! Dat heeft de prior van San Marco gewerkt! Zooals voorheen de huisvaders op het luiden van de avondklok hun huisgezin verlieten om zich in drank en speelhuizen te verzamelen, zoo heffen zij thans op dat geluid eenparig de han- | |
| |
den op tot God om met hunne huisgenooten te bidden. Wie stemt het volk tot liefde en milddadigheid, wie heeft hun de gastvrijheid dus diep ingeprent als zij thans zoo voorbeeldig te Florence wordt beoefend - wie deed dit alles? - Savonarola - een zeer gewenschte man! - de uitverkorene des Heeren!
Was deze poging om den prior te benadeelen tot zijn voordeel uitgeloopen, fra da Ponzo trad niet ontmoedigd tegen zijn vijand op, en meende veel gedaan te hebben als hij zonneklaar betoogd had, dat er na de dagen der heilige apostelen geen profeten meer waren opgestaan of opstaan zouden. Hij had den kansel echter nog niet verlaten toen hij den invloed zijner woorden zelf wegen mogt; want de met verontwaardiging uit de kerk spoedende menigte was niet zoodra in de vrije lucht gekomen, of van alle kanten steeg de luide kreet op:
- Leve de profeet van Florence! leve de profeet!
Overal zag men zamenscholing van de verontwaardigde kerkgangers, en men riep elkander luide de weerlegging van 's predikers stellingen toe.
- Wij hebben het anders ondervonden! - sprak Spica tot zijn vriend Rinaldo.
- Zijne woorden zijn tot de laatste letter aan Florence vervuld! - antwoordde Razza.
- Leve dan de profeet van Florence! - stemde Rinaldo weder aan, en uit verschillende straten werd dat woord beantwoord.
- 't Zal ze wel vergaan! - mompelde de kanunnik Simon Petri, die dit alles met grammen wrevel aanhoorde, toen hij de trappen van het aartsbisschoppelijk paleis afging, en met welbehagen drukte hij een paket nog vaster tusschen zijn kleed half luid herhalende - ja waarlijk, 't zal ze vergaan!...
Hij spoedde naar San Marco.
Den volgenden zondag keerden de burgers met diepe verslagenheid uit de kathedrale, ja vele vrouwen weenden in
| |
| |
stilte, en menigeen snikte luid; de mannen balden de vuisten en zwoeren dat zij den prior zouden volgen, waar kij ook heen trok, en het scheen dat eene algemeene ramp de stad dreigde.
Zoo was het ook.
Savonarola had eene pauselijke breve voorgelezen, waarbij de heilige vader hem oplegde de stad te verlaten en gedurende de aanstaande vasten niet te Florence maar te Lucca te gaan prediken.
Alle leden der signorie en alle prioren die Savonarola aanhingen snelden naar San Marco - en de algemeene vraag was:
- Zult gij u onderwerpen?...
- Zonder twijfel, mijne vrienden! was Savonarola's antwoord.
- Maar, vader! wij kunnen u niet missen! - riep Valori.
- Wat vermag ik tegen den wil van God? Zoo Hij mij naar Lucca wil afzenden, zal ik aldaar het Evangelie verkondigen - en dan - het is goed dat Hij mij van hier wegroept - ik wil mijn hart van deze republiek aftrekken, die toch heidensch blijven wil, en mijne ziel blijft kwellen met hare ongeregtigheden.... Ik volg dan deze roepstem en begeef mij naar Lucca; ligt roept God mij nog verder van hier - 'tis mij overal goed, waar ik het woord des levens mag prediken. Ons scheepje bevelen wij Gode! Hij zal het sturen waar het op klippen stooten zou.
- Maar vader, wij zijn er nog verre van af hier Gods hand te zien, die u van hier wil leiden!... Veelmeer bespeuren wij er een strik van onze vijanden in, om de republiek in deze hagchelijke dagen van haren besten raadsman te berooven.
- Zoo gij gaat zinkt de pas ontwaakte vrijheid weer terug tot de tirannij en de naauw gevestigde republiek gaat verloren! - verzekerde Soderini. - Onrust en verdeeldheid zullen dan de stem des vredes vervangen.
- Maar ik smacht zelf naar rust, lieve vrienden - eene
| |
| |
rust die ik mij hier ter liefde des volks ontzeggen moet, maar elders smaken kan. Mijne moeite verdriet mij, omdat zij vruchteloos is - laat mij gaan en doet dan uw raad wat gij goed zult vinden; mijne vermaningen zullen niemand meer lastig vallen. Dan zal men zien dat de bedelmonnik niet staat naar gezag of invloed, maar dat hij alleen rein heeft willen zijn van uw bloed. Ik ga dan van u! - roept niet meer om den man, wiens oordeel gij toch niet aanneemt, waar hij de onchristelijke driften weêrstaat - roept niet meer, al kwamen ook weêr koningen en legers voor uwe poorten. - God neemt mij van u weg.
- Maar wij zullen niet ophouden tot u te roepen, waar gij gaat of staat! - riep Capponi - wij laten u niet los - wij gaan aan den heiligen vader schrijven, dat hij de republiek niet ten onder brenge door u weg te rukken, juist op het oogenblik als de grootste wederpartij der s zwichten, en wij het heil der republiek grondvesten zullen.
- Als gij ons verlaat - hervatte Soderini - kunnen wij het volk niet weêrhouden - het oproer barst weêr los...
- Ik zal geen enkelen stap doen, geen vinger verroeren tegen de pauselijke breve - hernam Savonarola vast besloten.
- 't Zal ook niet noodig zijn, vrome vader, wacht slechts tot wij antwoord hebben uit Rome - sprak Capponi - wij zullen alles doen, gij zult intusschen rusten. Wij willen uw verblijf in ons midden als het behoud des vaderlands en den grootsten zegen des volks afsmeeken.
- Kinderen! ziet wel toe - vermaande de prior - en bleef wachten, zijne zaak Gode bevelende.
|
|