Eene star in den nacht (2 delen)
(1861)–Elise van Calcar– AuteursrechtvrijSchetsen uit het laatst der XVe eeuw
[pagina 170]
| |
XIII. Uitbarsting.Begunstigd door de avondschemering naderen eenige ruiters Florence langs de eenzaamste paden. Zij vermijden alles wat opzien kan baren en verdeelen zich om ongemerkt binnen de poort te geraken. Of men hen op de straten herkent is niet volkomen uit de onverschillige houding der voorbijgangers op te maken. Zij spoeden naar het palazza Pitti - en Pietro de Medicis zegent zich, dat hij weêr behouden 't huis is, ofschoon hij met nog grooter kommer en vreeze wederkeert dan hij de stad verliet. - Er is gedurende uwe afwezigheid veel veranderd! - voert Bibbiena hem met ernstig gelaat te gemoet - onze partij heeft veel verloren! zij heeft zich verspreid; uwe vrienden zijn werkeloos gebleven; de wederpartij heeft zich versterkt en verzameld en treedt stout en zich meer bewust te voorschijn. - En hoe heeft men mijn togt naar het leger opgevat! - herneemt Pietro met angstige gejaagdheid. - Geheel tegen uwe bedoeling, eccellenza. Francesco Valori is opgetreden, heeft het volk in vurigen republikeinschen geest toegesproken, en men heeft gejuicht over zijne taal als over het hoogste heil!... | |
[pagina 171]
| |
- De ellendeling! - riep Pietro woedend - maar wat staat mij te doen? - en zich de hand voor het hoofd slaande herhaalde hij stampvoetend: - ja wat te doen? wat raadt Bibbiena...? - Moed gehouden! - viel Orsini in - ik ga mijne troepen in gereedheid brengen! Zij zullen welligt te stade komen, overleg gij dan intusschen zooveel ge wilt... - Waar is Cibo, waar is Manetti en Cei, die altijd iets wisten uit te vinden! Waar zijn al mijne vrienden en gezellen! Het paleis schijnt verlaten en uitgestorven! - Waar is nu de oude del Nero, dien ik als mijn vader vereer in de ure des gevaars?... - Ik wil al het mogelijke doen om nog heden uwe beste vrienden bijeen te roepen - hernam Bibbiena - maar ik smeek u verlies geen o ogenblik! Laat den Gonfaloniero onverwijld van uwe terugkomst onderrigten en verantwoord u voor de signorie. - Maar het is nacht, Bibbiena! en morgen zondag! hernam de ontroerde hertog. - Vraag daar niet naar, eccellenza! maar maak u toch de afwezigheid van Capponi en vooral van den prior van San Marco ten nutte! - Gij hebt gelijk! - maar ik ben buiten staat iets te verzinnen! - het hoofd duizelt mij, mijn verstand staat stil! - Die ellendige monnik zal mij ten val brengen! - Waarom heb ik hem ook gespaard! Maar laat hem weder binnen deze muren zijn! Bij den roem mijner onsterfelijke vaderen en de glorie van mijn huis, als ik hem niet laat ombrengen eer vier en twintig uren verloopen zijn!... De komst zijner broeders brak zijne woede - Giuliano en de kardinaal werden gevolgd door hunne schoonbroeders Ridolfini en Salviati, met Cambi, del Nero en Tornabuoni, die allen aandrongen om zich op de heftigste tooneelen te wapenen. Paolo Orsini keerde spoedig weder en verzekerde dat zijne troepen gereed zouden zijn. | |
[pagina 172]
| |
- Het zal ons dan niet moeijelijk vallen het palazzo di podesta te bemagtigen - zeide Pietro stout, wat opgewekt door het wederzien van zijne vrienden; - doch welke ontwerpen men ook smeden mogt, ieder bleef neêrgebogen als door zware bergen van kommer, en men gevoelde zich bedrukt als voor de uitbarsting van een hevig onweder. Dit gevoel woonde echter niet enkel in de zalen van het palazzo Pitti; droevige spanning heerschte in de geheele stad - zelfs in de vreedzame muren van San Marco is het niet zoo rustig als gewoonlijk; al de broeders gevoelen het: de prior, hun hoofd en leidsman is afwezig - en eene beslissende ure genaakt. Op het door Pietro aangewezen uur begeeft hij zich des anderen daags naar het palazzo di podesta, waar de signorie vergaderde en de Gonfalonieri gedurende hunne tweemaandelijksche dienst gehuisvest waren. Pietro heeft zich wèl gewapend en bestijgt met een bonzend hart zijn paard; zijne broeders gaan aan zijne zijde, zijne van rapieren voorziene lijfwacht sluit zich digt om hen heen, en een stoet van vrienden met verborgen wapenen vergezelt hem. Overal ziet hij strakke, norsche aangezigten, een dof gemompel gaat op waar hij verschijnt, alom veel beduidende smadelijke wenken en dreigende gebaren - evenwel hoeveel zaamgeschoolde volkshoopen hij ook voorbijtrekt alles is stil, ja doodsch, schoon de rustdag alle werkelooze burgers gelegenheid geeft om in de algemeene belangen te deelen. Men laat hem ongemoeid tot voor het volkspaleis zijn togt vervolgen, maar hoe beklemd was hem het angstig jagend hart, als hij het bereikt heeft! Het volk dringt van alle zijden het plein op en omringt hem. Hij stijgt af. Maar er komt ook hier geene beweging, de wacht komt niet uit, de beambten of bedienden schieten niet toe. Het paleis is gesloten, 't is alsof alles daar binnen nog slaapt. Pietro treedt op de groote deur toe, zij wordt niet geopend. Gebelgd ziet hij rond; men klopt aan en roept om de sleutels. Nu opent zich eene kleine zijdeur en een jeugdig edelman | |
[pagina 173]
| |
verschijnt om uit naam der signorie Pietro's verlangen te vernemen. Het is de Gonfaloniero Jacopo di Nerli, vergezeld van twee prioren, die niet verbergen dat zij gewapend zijn. - Met welk regt - roept Pietro op hoogen toon, versluit men mij de deuren van het volkspaleis? Welke beraadslagingen houdt men dan daar binnen?... - Men beraadslaagt over het behoud der republiek, signore! - antwoordt de kloeke Nerli onverschrokken. - Dan diende bovenal haar eerste burger gehoord te worden - herneemt Pietro met klimmende ergernis - die zich met de signorie wenscht te verstaan en verlangt binnen gelaten te worden. - Zoo gij als burger en niet als souverein komt, zult gij u met dezen toegang vergenoegen en onvergezeld en ongewapend binnen gaan. Ongewoon aan eenigen wederstand van de zijde der republiek stond Pietro daar verpletterd door zoo stoute taal en wijkt onthutst terug. De zoon van zijn ouden vriend del Nero wenkt hem ter zijde om hem een geheimen toegang tot het paleis te wijzen, maar deze is bezet door forsch gespierde werklieden, en bij Pietro's nadering worden hunne zware vuisten zoo dreigend opgeheven, schieten hunne zwarte oogen zoo verslindende vlammen, dat Medicis ontsteld terugdeinst. Zijne verlegenheid moedigt hen aan; men treedt op hem toe, ruwe kreten gaan op, het gedruisch wordt oorverdoovend. Pietro ziet angstig om naar zijne knechten, werpt zich op zijn paard, maar van zijne wacht gescheiden, kan hij niet zoo haast aan de straatjongens ontkomen, die hem met lage scheldwoorden en verwenschingen overladen. Men slingert steenen naar hem heen, van alle zijden werpt men met slijk. Het is een dag des oordeels voor Medicis; al zijne zonden worden ontdekt, men noemt zijne misdrijven luid, verwijt hem het schaken en verleiden van zoovele maagden en vrouwen, zijne verkwis- | |
[pagina 174]
| |
ting, tirannij en verraad - en niemand neemt zijne verdediging op zich! Pietro spoort vergeefs zijn ros om zich door het benaanwend gedrang een weg te banen, maar hij is als gekluisterd tusschen het hem uitjouwend graauw. De jonge kardinaal, anders de lieveling des volks, waagt zich in het midden der menigte, spreekt haar toe, strooit geld uit onder het volk, heft met zijne knechten eensklaps den voormaals zoo opwekkenden kreet aan: ‘palle, palle’Ga naar voetnoot*). Maar niemand beweegt zich om het geld op te rapen; zijne zwakke stem bezwijkt bij den ontzettenden kreet, dien Rinaldo de wever en Spica de steenhouwer hem gelijktijdig in de ooren bulderen. - Weg met Medicis! dood aan alle tiranen! verlossing en vrijheid voor Florence! - en in duizend echo's weêrgalmen nu van alle zijden dezelfde toonen, alsof men niet eindigen kan. De sjouwer Razza, die onder het volk tot digt bij Pietro was doorgedrongen, hoorde hem aan een zijner knechten belasten om Orsini met zijne bende te doen aanrukken. Op hetzelfde oogenblik roept hij dit heimelijk bevel luidkeels uit en voegt er met zijne ontzettende stem bij: - Verraad, verraad! - te wapen! te wapen! - Mannen van Florence! deze onverlaat wil de boeven van Orsini op ons loslaten, als hij ons eerst aan de Franschen verkocht heeft! - Te wapen! te wapen! - klinkt het nu van alle zijden! - Naar huis! ter verdediging van huis en kroost! De zaamgedrongen menschenmassa geraakt in geweldige beweging; een onstuimig meer gelijk golft de woelende menigte voort. - Als door een tooverslag worden overal blinkende wapenen gezien in vaste vuisten. - De domklok galmt zijne diepe toonen akelig over de stad, weldra roepen alle | |
[pagina 175]
| |
andere klokken mede: te wapen! te wapen! Op dit gerucht snellen allen die nog in rust waren gebleven mede aan, het volk is niet langer te bedwingen - het oproer is losgebroken. Het is Pietro gelukt zijne wacht te bereiken, zij omsingelen hem met uitgetogen zwaarden en rennen in vollen galop met hem heen. De weinige krijgsknechten die Medicis te hulp zouden komen, waren verstrooid en ontwapend. - De bargello (boogschutterij) doet nog eene poging, maar wordt ontwapend, men opent de gevangenissen - de verwildering is algemeen, de verwarring ten top. Het opgewonden volk verzamelt zich nu eens nabij San Marco, om te vernemen of de profeet nog niet wederkeert, dan weder verdringt het zich bij het palazzo di podesta, en eischt met onstuimig getier dat de signorie nu handele en hare magt als volksvertegenwoordigend ligchaam bewijze. Eensklaps schijnt aller aandacht geboeid - daar treedt de jeugdige en fiere gestalte van den edelen Jacopo di Nerli op het balcon van het paleis; hij wenkt met de hand - men gehoorzaamt den lieveling des volks - het woest getier vermindert allengs, het wordt een dof gonzen - alles zwijgt, en de wilde hoop staat als versteend om te luisteren. Nu treden de thans leidende hoofden der signorie te voorschijn, de wakkere Salviati, Soderini, Arigucci en Vespucci worden niet gemist. Het volk is geheel aandacht: daar klinkt het woord der bevrijding over de Florentijnen... - De signorie herneemt hare regten, het huis van Medicis wordt voor rebellen verklaard en vervallen van alle aangematigde regten. Het volk juicht en is niet langer te weêrhouden, men rukt het wapen der Medicis van den wand van het volkspaleis waar het sedert 1434 gepraald had en vertrapt het met de diepste verachting. Plunderzieke geweldenaars hitsen het volk aan tot koeling van hunne wraak over de te lang gedulde tirannij en weldra klinkt het: | |
[pagina 176]
| |
- Naar het palazzo Pitti! - naar de rijke galerij! - Buit! buit - roepen eenige met vuile lompen bedekte bedelaars. - Naar het palazzo Pitti! Naar de groote galerij! om onze schatten terug te nemen! roept een ontsnapte boef, en een graauwe drom stroomt door de hoofdstraat Galzajoli naar het paleis. Men houwt de sierlijke deuren uit om het plunderen gemakkelijker te maken. De wilde hoop tiert en raast in de marmeren corridors, in de met zijde en goudlaken bekleede zalen - men vergruist de edelste kunstgewrochten - men vertrapt de uitgezochtste zeldzaamheden en belaadt zich met al wat in het oog dier onaesthetische bende waarde heeft. De Franschen, die tot regeling van de zaken des konings reeds waren aangekomen en zich in het paleis bevonden, waar alles op het prachtigst voor Karel zou worden ingerigt, mengden zich tusschen de plunderaars, om voor eigen rekening te rooven uit hetgeen toch een prijs der vernieling dreigde te worden; bovenal zekere Balassart of Balzac, die beweerde dat het huis Medicis te Lyon hem een schat was schuldig gebleven, en zich nu ruimschoots schadeloosstelling zocht. Onder anderen maakte hij zich van een gouden eenhoorn meester, die op 6 à 7 duizend dukaten geschat werd en nog twee dergelijke stukken. Maar eensklaps breken drie reusachtige mannen door den onbewegelijken drom en bezweren met donderende stemmen de plunderaars in hunne woede. - Laat af! Laat af! - om den wille Gods en het woord zijns profeets! - klinkt Rinaldo's stem door de zalen. - Wat verwoest gij het huis van den koning onzen redder en bevrijder! Hoe zult gij het verantwoorden voor den allerchristelijksten koning, dat gij aldus te werk gaat! - Wat weten wij van profeet en koning! - riepen eenige geweldenaars, die nog bezig waren met het verpletteren van kostbare vazen en onschatbare antieken! - Hij komt! hij komt! - riep Spica - en de plunderaars stonden en zagen om alsof hij reeds daar moest zijn. | |
[pagina 177]
| |
- Hoor! hoor! die stemme des gejuichs, die ginds opgaat... Mannen voort! naar het palazzo di podesta! En de drie vrienden, versterkt door eenige rappe makkers, dreven met onweêrstaanbaar geweld de ingedrongenen terug en ter deure uit. De hoofdman Vitelli kwam aan met zijne manschappen om op bevel der signorie het paleis te bezetten. De onbevredigde roovers wierpen zich nu met verdubbelde woede onder afgrijselijk getier in de heerlijke lusthoven nabij San Marco, om de keur van beeldhouwkunst, zoo duur door Medicis verzameld, te vermorselen, en zelfs het paleis van den kardinaal in de voorstad San Antoni werd niet gespaard. De uitmuntende galerij, die Cosimo in de via larga had laten aanleggen, werd aanstonds in een verkoophuis herschapen. Alle deuren werden versperd, slechts ééne geopend voor den deurwaarder, die de kostbaarheden voor luttele prijzen te koop veilde. Men bepaalde zich niet bij het afscheuren der goudlakensche tapijten, der zijden gordijnen en fluweelen bekleedselen, men sloeg de handen aan de verzamelingen van kostbare camées, keurig in steen gegraveerde zegelringen van onyx en agaat en drie duizend gouden en zilveren merkwaardige medailles, ja de vreemdsoortigste en edelste kostbaarheden, en men spaarde ook zelfs de voortreffelijke boekerij niet, die van Cosimo's dagen af de roem en lust der Medicis was geweest. Zoo Politiano niet weinige dagen voor den gruwel dezer verwoesting gestorven ware geweest, deze vernietiging van zijn' arbeid zou hem den doodsteek toegebragt hebben. Men rustte niet vóór alle wapenschilden der Medicis waren vernield, vóór iedere herinnering aan hunne smaakvolle werken was vernietigd. Zoo ooit een hoog verheven geslacht plotseling in de diepte werd geslingerd het was het huis van Medicis.
Op den 9den November 1494 in het graauwe wambuis van een gering bediende vlugtte Pietro heen naar Bologna, een eindwegs vergezeld van eenige krijgslieden zijns schoonbroe- | |
[pagina 178]
| |
ders Orsini, die hem echter allengs begaven, zoodat hij onverzeld en berooid in het paleis van Giovanni Bentivogli aankwam. De kleeding die hem niet paste en geheel zijn verwilderd voorkomen wekten het wantrouwen der bedienden. Men betwistte hem den toegang, men wilde Bentivogli niet van zijn verzoek om tot hem toegelaten te worden verwittigen. Pietro wordt driftig en begint dreigende woorden te spreken - men belacht hem. Daar treedt een jongeling hem ter zijde en beziet hem opmerkzaam. - Cardièro! - roept Pietro - zoo gij mij herkent, noem mij nog niet, maar verlos mij van deze beleedigende ellendelingen. Eccellenza! - zucht Cardièro - moet ik mijne oogen gelooven? - Houd op!... Alles is mogelijk! en breng mij tot den vorst die thans uw beschermer is. Cardièro gedacht met ontroering aan de verschijning en bleef niet in gebreke om Pietro in alles te dienen, maar deze schuwde den geestenziener als ware hij zelf een spooksel geweest. Het was de dag der vernedering voor den onwaardige, de dag der vergelding en der wrake - nergens heul, nergens troost! In plaats van woorden van deelneming en opwekking had zijn bondgenoot en vriend slechts spot en verwijt voor den verdoolde. Bentivogli wees hem op de kanonnen, waarmede hij zijn paleis versterkt had en zeide schamper: - Beken, dat zoo gij zulke vuurmonden hadt gehad, gij niet hier zoudt zijn. - Zoo gij het woedend graauw om u hadt gezien zoo als ik het zag aanrukken, gij zoudt gedaan hebben wat ik deed! - antwoordde Pietro ernstig. - Indien men u ooit verhaalt: Bentivogli is uit Bologna gejaagd, zoo als gij het thans zijt uit Florence, geloof het niet, maar houd dan staande, dat hij zich liever in stukken heeft laten houwen dan te zwichten voor zijne onderdanen - hernam de overmoedige. | |
[pagina 179]
| |
- Maar schoon ik ditmaal heb gezwicht, is alles nog niet verloren, en wie weet hoe spoedig ik mij weder herstel. - 't Zou voor u te wenschen zijn, mijn vriend! doch geloof mij, nu is het te laat; gij zoekt een muur te beklimmen, die onder uwe voeten instort! Ook deze overweldiger heeft later in ballingschap geleerd wat minder stout te spreken, maar zijne trotsche houding boog Pietro thans nog dieper neêr in zijne verslagenheid. Hoe smachtend zag hij uit naar de eerste tijding uit Florence! Wat had hij te hopen, wat te vreezen van den koning? Reeds begon hij zich te streelen met de verwachting om door Karel in zijne regten over de oproerige stad hersteld te worden, als zijne beide broeders bij hem aankwamen. - Wat is er, Giovanni? Hoe staan onze zaken? - riep hij ongeduldig, terwijl de kardinaal zich met tranen in de oogen aan zijn hals wierp. - Laat ons God danken dat wij er het leven af bragten! - was al zijn antwoord. - Hoe zijt gij ontkomen? - Zoo Bibbiena mij niet uit het gedrang gered had, ware ik vertreden geworden. Hij verschafte ons de kap van Franciskaners, en onder deze vermomming ontkwamen wij aan de woede des volks. Al onze bezittingen zijn verbeurd verklaard, onze paleizen verwoest... ons wapen is alom in het slijk gesleurd... onze naam gevloekt... uw hoofd op prijs gesteld... - Wat zegt gij? - barst Pietro los - mijn hoofd op prijs gesteld!... - De signorie heeft 2000 dukaten gezet op uw hoofd, 5000 uitgeloofd aan wien u levend brengen zal!... - Barmhartigste Maagd! - zoo ben ik nergens veilig! - Ondankbaar volk!... Trouwelooze vrienden! - Gelooft gij niet, Giovanni, dat wij dit alleen den vromen prior van San Marco te wijten hebben! - Daar is nu die prediker der | |
[pagina 180]
| |
geregtigheid, die het volk opruit om moord te plegen aan zijne overheid... - Hij was afwezig - was het ontwijkend antwoord des kardinaals, die Savonarola achtte. - Afwezig! ja - maar zijne omgekochte trawanten werkten meer dan ooit - afwezig, maar om mij te verderven en mij welligt ook nog alles te doen verliezen wat ik op Karel gewonnen had... - Onze neven Lorenzo en Giovanni zijn in de stad wedergekeerd en hebben het wapen van Medicis uit hunne wanden laten wegnemen - ja, broeder, zoo diep is onze val, dat zij den verafschuwden naam van Medicis met dien van Popolani hebben verwisseld!... Het schoone Florence was intusschen in een tooneel van gewelddadige omwenteling veranderd. Geen wijk, geen straat was vrijgebleven van de verwoesting. De zon was op- en ondergegaan over de vernielende menigte, de teugellooze wraaklust en de onverzadelijke plunderzucht der roofzieke straatboeven. De signorie had wel gepoogd in de dringendste aangelegenheden te voorzien, maar de uitwendige rust te herstellen en de innerlijke kracht door orde te bevestigen, daaraan was men nog niet toe, en niemand wist er het middel op. De verwarring kende geen perken, alle nering en hantering stond stil, de werkplaatsen bleven ledig, de winkels waren gesloten, woeste benden doorkruisten de stad en verontrustten de vreedzaamste burgers. - Daar klinkt op eens de blijde mare door de straten: - De prior is daar! Leve de profeet!... Wederom galmen van de torentinnen de metalen monden der klokken hunne luide roepstem uit om het volk van Florence te verzamelen, maar het is thans geen roep des strijds, maar een teeken des vredes, een klank der verzoening.
De prior heeft een ernstig woord aan allen; de signorie vermaant hij alle wraakzuchtige uitspraken op te heffen en | |
[pagina 181]
| |
in stede van verbanning en bedreiging des levens eene algemeene amnestie uit te schrijven. Het volk bestraft hij om hunne barbaarsche woestheid en vermaant het tot boete en bekeering - en het is alsof heel Florence bloost van schaamte over de tooneelen die het aanschouwde; heel Florence weent met den prior, heel Florence verootmoedigt zich, smeekt om genadige vergeving! - en de woestelingen, die gisteren als brieschende leeuwen rond gierden, gaan als lammeren ten tempel uit, keeren rustig naar hunne woningen, en orde en tucht zijn hersteld. Maar niet enkel Florence zou op 9 November van Medicis' val weêrgalmen. Gedurende zestig jaren was dit huis hard en wreed geweest over het eens zoo bloeijende Pisa, dat sedert 1407 aan Florence onderworpen was geworden, na driehonderdjarige worsteling. De eerste jaren van hunne onderwerping waren dragelijk, maar na 1434 stonden zij aan de onbarmhartigste willekeur bloot. Om alle kracht van tegenweer aan de nijvere mededingster te ontnemen, wier rijk geladen schepen eens de Middellandsche zee overdekten en het eerst de schatten uit Constantinopel, Syrië en Afrika gehaald hadden, putte men hare geldmiddelen uit, onderdrukte men handel en landbouw, sloot hare burgers uit van alle ambten en verwaarloosde zoozeer de waterwerken, dat de vruchtbare omstreken in een akelig moeras werden herschapen, welks schadelijke uitdamping de inwoners met hevige koortsen teisterde. Met grammen wrevel bleef men uitzien naar het oogenblik, om dit vernederend juk af te werpen. Men hoopte alles van de Franschen. Galeazzo de San Severino wakkerde die verwachting aan, maar in het belang van Sforza, die beweerde alle regt op Pisa te hebben, omdat Visconti, de eerste hertog van Milaan, het had bezeten. Hij bragt een waardig edelman, Simoni Orlandi, tot den koning, en met gloeijende welsprekendheid schetste hij het lot van zijne ongelukkige vaderstad. De koning en heel het hof waren bewogen. Maar | |
[pagina 182]
| |
Pisa scheen bestemd om een twistappel in Italië te blijven; want de overijlde belofte, die de koning nu uitsprak, zonder den aard des staats en den wensch der burgers regt te kennen, of ook het regt te hebben, hier eene beslissende uitspraak te doen, opende eene bron van bittere oneenigheden voor het vervolg; doch voor het heden jubelde de verrukte schare: - Vrijheid! Vrijheid! Leve Frankrijk! Weg met Medicis! - Men dreef alle Florentijnen ter stad uit en wierp den marmeren leeuw, die het Florentijnsch gezag aanwees, van de brug in de Arno. Weldra werd hij door een beeld van koning Karel vervangen, dat echter later hetzelfde lot heeft ondergaan, toen Pisa Maximiliaan begroette. |
|