| |
| |
| |
XI. De koning komt.
De koning komt! - hij betreedt het armelijke dompige vertrek des hertogs, die daar ligt uitgestrekt magteloos en uitgeteerd van folterend wee, gekromd als een afgeleefde grijsaard, verbleekt als een doode, schoon in den bloei der jaren geknakt...
Maar de koning kwam niet onverzeld. Aan zijne zijde staat Sforza; met helsche voldoening aanschouwt hij het krachtelooze slagtoffer zijner wreedheid, terwijl hij bij zich zelven spreekt:
- Van hem is niets meer te duchten!
Zijn vreeselijke blik toefde dan ook niet lang op dat blaauwend gelaat met weggeslonken wangen en ingezonken oogen; maar aan Isabella bleef hij gekluisterd en zekere angst greep hem aan, als hij zag hoe schoon zij nog was en indrukwekkend. Hoe gevaarlijk kon zij worden voor de zwakheid des konings?.... en zou zij niet het wanhopigste wagen!...
Maar de koning was zoo diep getroffen over het lijden van Galeazzo, dat hij niets anders zag dan hem, bij den angst en de onrust, die hem plotseling overvielen; hij voelde den ernst, die ieder sterfbed omlegert, en hij sprak zacht en vriendelijk tot den kranke, maar over onverschillige onderwerpen. - Sforza is gerustgesteld; het bezoek mogt niet te
| |
| |
lang zijn; het gevaarvol oogenblik is voorbij; zij verlaten het krankbed.
De hertog stelt den koning voor nu ook het kasteel te verlaten en in de stad te gaan overnachten; maar de onrustige aandrang waarmede hij dit schijnt te drijven, verontrust den vreesachtigen Karel zoozeer, dat hij er op staat om hier te blijven - bouwende op zijne sterke wacht, die hij nog kan laten verdubbelen.
Intusschen heeft Isabella's cameriera, eene sluwe, oude vrouw, die haar tot hulp bij de verpleging des hertogs is gezonden, Sforza heimelijk een billet in de hand laten glijden. Hij brandt van nieuwsgierigheid, maar het schrift is zoo moeijelijk te ontcijferen! - Karel is tot zijn gevolg, dat hem in de groote zaal wacht, wedergekeerd; Sforza meent nu gerust een oogenblik van zijne zijde te kunnen wijken. Ongemerkt verwijdert hij zich, maar geeft den hoofdman van het kasteel bevel aan Isabella's vertrekken post te vatten. Zij was daar echter niet meer.
Op hetzelfde oogenblik treedt donna Isabella de zaal binnen met hare kinderen. - Weenend werpt zij zich aan 's konings voeten. In de hartstogtelijkste ontroering barst zij los:
- O koning! ik heb u bewogen gezien bij het leger van mijn ongelukkigen gemaal - hebt gij geen deernis met mij, met deze onnoozele kinderkens? - Zijt gij het gebergte overgetrokken om verwoesting te brengen, of zult gij ook den onschuldig verdrukten regt doen en hun verlossing schenken? Wat hebben wij gedaan om aldus uw toorn op te wekken? Waarom zijt gij uitgegaan om mijns vaders huis ten onder te brengen?... Ik weet het, en ik zal het u openbaren, en uw edelmoedige riddergeest zal te groot zijn om langer de lage bedoelingen der wraakzucht te dienen. Niet gij, sire! haat het huis van Arragon, maar die andere, die door u werken wil, wat hij zelf niet vermag door eigen middelen, wiens verachtelijke naam mij zwaar valt uit te spreken. - En zoo hij helpt om Napels te veroveren, het zal maar zijn
| |
| |
om er dan zelf bezit van te nemen en de vruchten van uwen arbeid te verslinden! - Helaas, sire! den trouwelooste aller menschen hebt gij u ten bondgenoot gekozen! - Verraad, wraak, bloeddorst, venijn woont in zijne zwarte ziel! - Wacht u, wacht u! - want of gij overwint en of gij overwonnen wordt, met hem zult gij altijd verliezen, want de hel is zijn bondgenoot. Het verderf gaat voor hem heen! De dood volgt hem achterna! - Hebt gij don Galeazzo niet gezien verteerd door het gift, dat in zijn ingewand brandt en zijne jeugdige krachten ondermijnt door martelende kwalen? - Zie dit vijfjarig kind... een uitgetogen zwaard hangt boven zijn onschuldig hoofdje... hij heeft geen beschermer... En schoon ik wake dag en nacht, wat vermag ik arme!... Ach, gun mij dezen troost in de bitterheid van mijn nameloos lijden, o koning! beloof mij op uw ridderwoord, dat gij barmhartigheid zult bewijzen aan mijn vader, aan mijn broeder!.. dat gij de wreede ontwerpen van Sforza niet zult volvoeren!... Kan de klagt eener radelooze vrouw, eener wanhopige moeder u niet bewegen haar en hare weerlooze kinderen in uwe ridderlijke bescherming te nemen? Kan de aanblik van deze teedere wichtjes, die reeds de verdrukking en armoede van ons kwijnend leven moesten deelen, u niet treffen?...
- Houd op, madonna! - riep Karel, zijner aandoeningen schier niet meester. - Bij al de deernis, die mijn hart voor u gevoelt, valt het mij zwaar dat ik zoo weinig voor u doen kan. De belangstelling voor bijzondere personen en onze deelneming voor persoonlijke omstandigheden mogen geen vorst verlokken van groote ontwerpen en staatsaangelegenheden af te zien, die wereldgebeurtenissen betreffen. Maar wees verzekerd dat ik zal sparen waar ik kan, en behouden waar ik vermag...
- Wat is hier gebeurd? - viel Sforza in, met hevigen toorn de zaal binnenstormend en vlammende blikken op Isabella slaande. - Wat wilt gij, madonna? Ik versta uwe be- | |
| |
doelingen! maar de koning zal weten te vergeven aan de zenuwachtige overspanning eener zwakke vrouw, die door nachtwaken en droefheid wat overdreven is in hare ontboezeming...
- Zoo heb ik het beschouwd - hernam de koning gevat, en verlegen met zijne houding tegenover deze beiden. - Ik kan mij den kommer der donna voorstellen bij den zorgelijken toestand des hertogs. Zij kan van mijne warme deelneming verzekerd zijn.
De verschijning van Sforza had donna Isabella eensklaps in een ander wezen herschapen. Van de weenende diep ter neêr gebogen lijderes was zij opgestaan als eene fiere maar getergde leeuwin - en had haar aanblik eerst den koning innerlijk bewogen en ontroerd, thans ontzette en verschrikte hem dat gelaat. De bron der tranen scheen plotseling op te droogen; dat eerst zoo drijvend, smeekend oog stond thans strak en vurig, die fijne lippen waren tot een daemonischen lach van haat krampachtig opgetrokken; het doorschijnend wit van hare verbleekte wangen was door een vlammend rood vervangen en de gestalte, zoo aanminnig toen zij zich daar in ootmoedige houding biddend nederwierp als eene weerlooze die tot bescherming lokte, was nu zoo afstootend trotsch, zoo laatdunkend vermetel, dat zij meer weêrzin dan deernis wekken moest. En alle vrouwelijke schroomvalligheid vergetende bij de tegenwoordigheid van vele hovelingen, riep zij in woede op Sforza wijzend:
- Gij, gij alleen zijt de ziel en de kracht van deze onderneming! maar magteloos als ge zijt op uw onregtmatigen zetel, waart ge niet in staat om zelf de wapenen tegen Napels te voeren! Gij wilt u wreeken door het Fransche zwaard! maar zoo waarachtig als daar een God leeft, die de onschuldigen regt doet, zoo zeker zal ook zijn strafgerigt u eenmaal verpletteren!...
- Ontbiedt oogenblikkelijk den geneesheer voor madonna! geleidt de kranke naar hare vertrekken! roept hare vrouwen om haar te ondersteunen! - waren de op een gestapelde be- | |
| |
velen van Sforza, terwijl hij den koning en de edelen van zijn gevolg verzocht hem in eene andere zaal te volgen om een einde aan dit tooneel te maken.
Nooit had koning Karel onrustiger nacht doorgebragt dan dien op het kasteel te Pavia. Het geheimzinnig drijven van Sforza om den koning van dit bezoek te weêrhouden, het bekorten van de ontmoeting en zijne zucht om zoo spoedig mogelijk weêr het kasteel te verlaten, de opgewonden taal van Isabella, het uitgeteerd gelaat des jongen hertogs - dit alles weerde den slaap van zijne o ogen, en ieder geritsel deed hem opspringen van schrik. Hij hield zijne wapenen bij de hand en wierp zich gekleed op zijn leger. Etienne de Vers en zijn jonge neef en gunsteling de Ligny waakten met hem en deelden zijn argwaan.
- Hoe berouwt het mij - sprak de koning zacht - dat ik Sforza's wensch niet toegaf om dit kasteel voor den nacht te verlaten!...
- Ik zag nooit akeliger spelonk! - hernam de anders zoo luchthartige de Ligny met huivering.
- Wees verzekerd dat het eene woonstede van heksen en spoken is! - betuigde de Vers fluisterend. - Er is hier geen rust; gedurig hoor ik loopen, stommelen, deuren openen; ja ik meen zelfs stemmen te vernemen...
- Maar 't allermeest zou ik de gevleeschde duivelen hier duchten - hernam de Ligny - hunne holen zijn in dit kasteel afgrijselijk als de hel.
- Hoe weet gij dat? - vroeg de Vers nieuwsgierig.
- Wel omdat ik altijd zooveel mogelijk het terrein verken, waar ik mij bevind. - Ik mengde mij onopgemerkt onder de menigte van af- en aankomenden en doorliep zoo een groot deel van dit gebouw, dat voor twee derde onbewoond is. In donkere gangen eindelijk het spoor bijster, begon mijne ontdekkingsreis mij te berouwen, toen ik eensklaps zware voetstappen vernam. Ik verbergde mij in eene nis en zag nu eenige krijgslieden met een fakkel naderen, en als
| |
| |
mijn oog mij niet al te zeer bedroog, voerden zij den hoofdman van het kasteel met zich, wiens edel voorkomen dezen morgen zoo bijzonder onze aandacht trok.
- Inderdaad, in dat gelaat was geen zweem van den verraderlijken trek der Italianen! - zuchtte de koning.
- Wat werd er van hem? - drong de Vers aan, die verbleekt was van schrik. Wat zaagt gij al meer?...
- Zoover ik bespeuren kon was hij ontwapend en gebonden. Er werd eene ijzeren deur in den gang geopend, de cipier daalde met het licht een steenen trap af - wederom hoorde ik grendels verschuiven en sloten openspringen.... - Volg mij - riep de cipier - en somber, maar luide antwoordde hem de hoofdman, zinspelend op de woorden van Dante: - Achter uwe grendels zal ook zelfs de hoop mij niet volgen! - en zij daalden af, naar het geluid te oordeelen, eene menigte steenen trappen. Toen het licht des fakkels verdwenen was, waagde ik het in die diepte neder te zien, totdat de cipier daar beneden weêr grendels begon te schuiven en ik vermoedde dat hij terugkeeren zou. Ik maakte mij dan tijdig uit de voeten, onderzocht naar den hoofdman - hij was verdwenen, en ik ben zeker, dat hij in den onderaardschen kerker vernacht.
Met angstige spanning had de koning zich in zijn bed opgerigt om dit verhaal met een bevend hart aan te hooren; de onrust deed hem haastig opstaan. Hij zette zich aan een venster en op de diepe, breede grachten die het slot omringden met niet te verbergen kommer nederziende, sprak hij angstig:
- Hoe dwaas! dat ik mij in deze ijzeren kooi vrijwillig heb laten opsluiten!...
- Ik zal op mijne kniën de heilige maagd loven en danken als wij er behouden weêr uit zijn! sprak de Vers, want de haren stonden hem te berge en het angstzweet parelde hem op het breede voorhoofd - zie toch eens welke diepe grachten! en de beide mannen zagen met ontzetting over de leuning van het kleine balkon neder.
| |
| |
- Wat is dat, de Ligny? - roept de koning, ontroerd zijn jongen vriend tot zich trekkende.
- Ik weet het niet - fluisterde deze, zijn zwaard onwillekeurig omklemmend.
- Moeder van alle barmhartigheid! - zuchtte de Vers uit enge borst - welk een kreet ging daar op uit de diepte!... Luister! daar wordt een moord gepleegd!.. Laat ons vlugten...
- Dwaas! wij zijn gevangen! - hernam de Ligny.
- Genadige hemel! zou Sforza... de schoone donna!... Hij was dol van woede!... sprak de koning bevend.
- Neen, 't was geen kreet eener vrouw!... en nu is alles weer stil... maar zou hij dan Galeazzo... hervatte de Vers.
- Helaas! deze uitgeputte lijder is niet meer in staat zulk een geluid voort te brengen - antwoordde de Ligny - Ik heb zijn arts gesproken....
- En wat denkt hij van zijn toestand? - vroeg de Vers.
- Geen zweem van hoop! Het vergift heeft zich door alle vochten verspreid en verteert reddeloos zijn jeugdig leven.
- Dan zou donna Isabella regt hebben! - antwoordde Karel bedenkelijk het voorhoofd fronsende.
- Ongetwijfeld! en ik zou het ergste vreezen voor deze arme vrouw en hare kinderen - hervatte de Ligny.
- Heilige maagd! in wat moordhol zijn wij vervallen! - sprak de Vers. - Wat zou ik niet geven, de Ligny, zoo wij nooit deze spelonk betreden hadden!...
- Maar zie, de dag breekt reeds aan - merkte de koning op - en Sforza zal mij ditmaal niet behoeven te dringen om zijn kasteel te verlaten....
- Ik ben bekommerd over het lot van den hoofdman! hernam de Ligny, nog altijd het oor wendend naar den kant vanwaar de kreet was opgegaan, maar alles bleef stil, althans de verdere toonen drongen niet meer door buiten den kerker, waar inderdaad de hoofdman op de pijnbank lag uitgestrekt om op de vragen van Sforza te antwoorden...
- Wie waren de mannen, die gij tot Isabella hebt laten
| |
| |
gaan tegen mijne uitdrukkelijke bevelen? - bleef de reeds menigmaal herhaalde vraag. De schroeven werden steeds vaster gedraaid, de klemklossen steeds vermeerderd, de hoofdman antwoordde niet. Zijn uitroep bij het afdalen in het onderaardsche verblijf, waarvan hij het gebruik maar al te wel kende, drukte geheel zijne stemming uit.
De cameriera had hem verraden. Hij wist dat zijne onvoorzigtigheid hem den dood zou brengen, en hij had vast besloten zijne laatste levensuren niet met verraad te bevlekken.
Donna Isabella had zijne bewondering gewekt in hare verdrukking, bij haar rusteloos zorgen voor haar gemaal, hare naauwlettende waakzaamheid voor hare kinderen. Hij wist dat het haar eene heerlijke verkwikking en troost zou zijn fra Prospero te zien. Hij wist ook dat deze door hem zoo hoog vereerde vader geen kwaad zou smeden, en hij had zijn gevoel van deernis gevolgd meer dan het bevel des hertogs. Zoo had hij besloten te zwijgen, en na den eersten hem door felle smart ontweldigden noodkreet, had hij zich hervat om zoo stil mogelijk te lijden.
Sforza had te weinig geduld en te veel spoed om zijn slagtoffer eerst door de aanhoudende foltering uit te putten, en diens groote ligchaamskracht deed hem wanhopen of de pijnigingen wel tot zijn doel zouden leiden; hij beval den beulen dus op te houden.
- Uwe overtreding is des doods waardig - sprak hij - maar ik wil u genadig het leven laten, zoo gij mij zegt, wie gij tot donna Isabella hebt toegelaten; en zoo gij weet te bewerken dat zij hun bezoek herhalen, bevorder ik u onverwijld bij het leger of gij kunt duizend dukaten erlangen...
Maar de hoofdman zweeg.
- Leg de ijzers weer aan! draai de schroeven hoog op! - riep Sforza verwoed - deze ellendeling denkt mij nog te honen in het aangezigt. Wie heeft u aldus omgekocht?
- Gij ziet dat ik niet ligt ben om te koopen - sprak de edele hoofdman.
| |
| |
- Welaan, ik verdubbel mijne som!
- Ik moet toch sterven - hernam de hoofdman.
- Gij zult leven! en oogenblikkelijk op vrije voeten zijn, bevorderd en beloond, zeg mij slechts wie deze beide Dominikanen waren, vanwaar zij kwamen, wat zij bedoelden?
Maar het weigerend hoofdschudden des hoofdmans ziende, gaf Sforza bevel hem tot het uiterste te brengen en verliet hem met vreeselijke bedreiging, om van de cameriera nog eenige persoonsbeschrijving te erlangen, waaruit hij besloot dat althans de één fra Prospero moest geweest zijn. - Maar die tweede?... bleef Sforza vragen - wie kan dat zijn? De Dominikanen worden gevaarlijk!... Zij moeten beteugeld worden....
De dag was intusschen aangebroken. Alles raakte op het kasteel in beweging - de koning brak op, maar moedeloos en vol vreeze.
Zoodra zij echter de valbruggen van het slot achter zich hadden, schepte niemand ruimer adem dan de Vers - en zijne oude blijgeestigheid scheen altijd met dubbele levendigheid op te wakkeren, als hij op zijne wijze droefgeestig of bekommerd was geweest. Evenwel de eens tegen Sforza opgevatte argwaan bleef hem bij, en hij hield hem van nu aan meer dan ooit in het oog - te meer daar de Italiaansche heeren zijn vriend de Brissonet reeds den titel van generaal met dien van bisschop van San Malo hadden doen verwisselen, terwijl zij de Vers, die beweerde veel meer voor hen gedaan te hebben, nog altijd met beloften paaiden.
Naauwelijks heeft het leger, dat nu met de Italiaansche huurbenden onder de San Severino en de troepen van den hertog van Orleans versterkt was, Piacenza bereikt of een renbode komt tot Sforza om hem het overlijden van den ongelukkigen Galeazzo te berigten.
Deze tijding stelt den koning weder eensklaps de akelige tooneelen van het kasteel te Pavia voor den geest. Met af- | |
| |
schuw merkt hij de helsche vreugde op Sforza's gelaat, en hij beeft terug voor den man des bloeds, dien hij maar al te zeer zijn heer en meester voelt.
In allerijl snelt Sforza naar Pavia om donna Isabella iedere gelegenheid af te snijden nog iets voor haren zoon te wagen. Van daar wil hij naar Milaan om zijne bevestiging in het hertogdom te doen gelden...
De verontwaardiging is algemeen tegen den moor; maar naauwelijks is hij heen of de koning staat verlegen en weet niet wat verder aan te vangen.
- De Vers - zegt hij - die vreeselijke Sforza is ons onmisbaar, hoezeer ik mij ook verligt voel door zijne afwezigheid.
- Onmisbaar! sire? - roept de Vers verbitterd. - Dit verachtelijk mensch uwer allerchristelijkste majesteit onmisbaar! omringd van de keur der edellieden en de bloem van Frankrijk! Gij miskent uwe vrienden, Sire! - Maar hij poogt zich onmisbaar te maken, uwe gunstelingen te verdringen...
- Juist zoo, die toeleg straalt in alles door en baart mij bovenal veel verdriet - sprak de nieuwe bisschop van San Malo. - Ik weet te goed, hoe Sforza aandringt op mijne verwijdering; en niet alleen de mijne, maar van ieder, dien hij als een verkleefd dienaar aan den koning zal verbonden zien, die een oog heeft op zijne listen.
De hertog van Orleans werd aangemeld. Hij was vergezeld van de Ligny.
- Tijding uit Genua! - sprak hij, den koning een brief overhandigend.
- Dat is het schrift van den opperstalmeester! - zegt de koning blijde; maar naauwelijks leest hij eenige regels, of zijn gelaat betrekt.
- Onze getrouwe d'Urfé ligt krank! - roept hij uit, - en waarschuwt zoo dringend tegen verraad!.... Ach, 't is hier een onveilig land!
- Zeker, zeker onveilig! - antwoordde de hertog van
| |
| |
Orleans - zoolang wij een vijand in den rug laten, die ons hier kan insluiten. Maar laat ons de wapenen wenden en nu op het onverhoedsch Milaan gaan overrompelen, waarop Frankrijk niet minder aanspraak heeft dan op Napels....
- Een heerlijk plan, sire! - juichte de Ligny, - dan bevrijden en redden wij eerst de schoone donna met hare lieve kinderen op het kasteel te Pavia.
- Gij belast u dus met de bescherming der onschuld? - schertste Orleans; maar de koning zag somber voor zich en vond geen behagen in een ontwerp hem zoo geheel vreemd; en hij achtte zich gelukkig in de rouwplegtigheden over den dood zijns neefs Galeazzo een voorwendsel te vinden voor zijne werkeloosheid, gedurende het afzijn van den man dien hij vreesde en verachtte, maar niet meer missen kon bij de volvoering van een ontwerp dat het zijne niet was.
Deze dagen van rust zouden echter voor den ijver der morrende hovelingen en legerhoofden hoogst verderfelijk zijn geworden, zoo niet eene verrassende tijding nieuwe opgewektheid had geschonken. Lorenzo en Giovanni de Medicis, de neven en wederpartijders van Pietro, verschenen in het leger - met hen kwam de blijde mare, dat Lucca zich had overgegeven. Zij deden den koning de schoonste beloften, gaven hem de toezegging van het beste onthaal te Florence, en Karels veroveringsdroomen keerden weder; de begoocheling werd vernieuwd, en de zwakke vorst hield zich overtuigd dat hij op weg was om zich eene onvergankelijke eerzuil te stichten!
|
|