| |
| |
| |
X. Het leger.
Savonarola's voorspelling wordt vervuld.
Een ontzaggelijk heir nadert het gebergte, dat Italië tot borstweer en bolwerk had kunnen strekken, zoo de staten van het schiereiland eenparig den vijand hier hadden staande gehouden. Door eigenbaat verdeeld, door twist en wantrouwen verzwakt, was daar echter niemand tot krachtdadigen wederstand gereed, maar hoopte ieder zelfzuchtig iets van de verandering en zocht voordeel bij den algemeenen nood.
Het leger van koning Karel levert de zonderlingste vereeniging van wapenen, de bontste schakering van kleederdragt en banieren op. De Zwitsers, met hunne blinkende hellebaarden of tien voet lange lansen, en korte, breede slagzwaarden, onderscheiden zich door het tweekleurige, gladsluitende, korte kleed en den opgetoomden hoed met wapperende veder. Gascogne heeft eenige duizend vlugge fantastisch getooide boogschutters geleverd, wier bruine tint en krijgshaftige houding een indrukwekkend aanzien geven. Maar wat hier het oog kan boeijen, niets haalt bij den uitgelezen ridderstoet, de bloem des Franschen adels, die den koning omgeeft. De schitterende vertooning, die zij maakten, deed veeleer aan een lustig ridderfeest dan aan eene gevaarvolle
| |
| |
onderneming of een bloedigen krijg denken. Hunne prachtige zijden mantels golfden om de glanzende rijk met gouden sieraden bezette harnassen en waren bezaaid met kleine schildjes, waarop hunne wapens stonden, terwijl hunne blinkende helmen met wuivende pluimen en gouden ketens waren getooid. Hunne uitgezochte paarden, naar de Fransche mode met afgesneden ooren en staart, glinsterden in hunne fraaije tuigen en purperen met goud doorwerkte schabrakken. Elke ridder was gevolgd door een page en twee schildknapen. Uit deze schitterende kavallerie vormden twee honderd edelen eene wacht om den koning. Onder deze zag men den hertog van Orleans, als Karels opvolger Lodewijk XII, den hertog van Vendôme, den graaf van Montpensier, den prins van Oranje, den heer van Luxemburg, Louis de Ligny, Philippe de Commines, Louis de la Tremouille, Philippe de Cordes enz., terwijl de legerscharen gesloten werden door een graauwen drom van uit alle oorden zaamgevloeide halfnaakte landloopers en havelooze bandieten, met ruige haren en vreeselijke baarden, wier verwilderde oogen reeds vlamden op plundering en roof.
In alle steden die koning Karel doortrekt zijn de straten versierd, des avonds de huizen verlicht. Alom zegent men den held, die zoo manmoedig als de heilige Lodewijk tegen de ongeloovigen optrekt; men blijft niet in gebreke de gebeden, die hij heeft ingeroepen, op te zenden; men verhaalt elkander hoe hij het heilige graf zal veroveren en noemt hem reeds: koning van Jerusalem!...
Onder bevel van een dapper Schotsch edelman, d'Aubigny, had Karel eenige troepen vooruitgezonden, die aan gene zijde der Alpen versterking zouden vinden in de Italiaansche huurbenden, welke Sforza daar gereed zou hebben, en op den 22sten Augustus 1494 trok de koning zelf den mont Genevra over, vast geloovende aan zijne overwinning en voor geen gevaar beducht.
En nogtans was het eene zoo hagchelijke onderneming, bij zijne slechte geldmiddelen vooral. Voor zijne eerste toerusting
| |
| |
had hij reeds honderd duizend dukaten tegen de hoogste intresten van Genueesche bankiers opgenomen, maar wat was dit voor zijne reusachtige ontwerpen! Hij had een toren beginnen te bouwen zonder de kosten te berekenen! Zonder aanhoudende leening zou hij dan voortaan geen stap kunnen doen. Begeerig zag hij uit naar iedere gelegenheid om aan geld te komen, en wat Milaan hem ook voorschieten mogt, hij kon de diamanten en paarlen van de hertogin van Savoije, die hem te Turin in al den glans harer edelsteenen ontving, niet zien of het denkbeeld rees in hem op deze kostbaarheden tot geld te maken. Hetzelfde lot viel ook aan de kleinodiën van de markiezin van Montferrat ten deel; en de beide vorstinnen, weduwen en voogdessen van minderjarige kinderen, achtten zich nog gelukkig tot dien prijs den vrede met den magtigen veroveraar te sluiten.
Nergens weêrstand vindend toog men blijgeestig door het onderworpen land en haastte of vermoeide zich niet te zeer ten einde overal den beker des genots te mogen ledigen, die alom ten boorde toe gevuld werd; want ofschoon de Italianen ruim den tijd hadden zich in staat van tegenweer te stellen, gebruikten zij dien om den koning een feestelijk onthaal te bereiden, en onze veroveraar weêrstond de verzoeking niet om zich van goeder harte in den stroom der dartelste vermakelijkheden te dompelen.
Nu eens waren hem de vertooning van allerlei mysteriën, voorstellingen uit de mythologie of uit oud en nieuw testament, bereid; dan waren het schitterende bals, dan weder prachtige tournooijen of maskeraden; hier betooverde hem eene schoone, die hem leger en koningrijk deed vergeten, daar had hij onder met loof en bloemwerk rijk gesierde eerepoorten de lofspraken der dichters op zijn roemrijken kruistogt aan te hooren - bij dit alles vergat hij niet zijne gemalin kaas te zenden!...
Zeer uiteenloopend ja tegenstrijdig waren de gewaarwordingen waarmede men in Italië het naderen van Karels leger
| |
| |
had te gemoet gezien. Zooveel schrik als het ter eene zijde verwekte, zooveel vreugde gaf het aan den anderen kant. De strijdige partijen geloofden gelijkelijk de vervulling harer wenschen door zijne komst te verwerven, en over het algemeen was men met de nieuwe tooneelen zeer ingenomen.
Hercules van Ferrara, de vader van donna Beatrice, die hoopte dat de Franschen hem zouden wedergeven wat de Venetianen hem ontnomen hadden, wilde de eerste zijn die Karels vanen op de Italiaansche grenzen verwelkomen zou. Sforza bleef ook niet in gebreke om den koning te begroeten. Te Asti, eene stad die aan den hertog van Orleans behoorde, had Sforza al de pracht van zijn hof bijeen gebragt en wachtte er den vorst met de keur der Milanesche edelen, maar vooral ook met die Milanesche donna's wier schoon meer bekend was dan hare deugd. Donna Beatrice was aan zijne zijde, gekleed in het allerfijnste goudlaken, bezet met kostelijk gesteente, terwijl hoofd en hals en armen met paarlen en goud overladen waren.
Het was voor haar een ware feestdag. Daar stond de man voor haar, die haar wraak verschaffen moest! en die magtige vorst zou haar dienaar zijn! Hij kwam slechts Sforza's ontwerp volvoeren en al wat hij doen zou, moest maar dienen om haar het vorstelijk diadeem te vaster om de slapen te drukken. Haar hart vierde triomf. De koning begroette haar als hertoginnne van Milaan en met hoeveel welgevallen luisterde zij toe, als zij Sforza op 's konings bedenkingen hoorde zeggen:
- Sire, laat allen kommer varen over uw togt; uwe onderneming moet gelukken! In Italië zijn slechts drie staten die magtig zouden zijn u te weêrstaan. Vooreerst Milaan dat door zijne ligging bij uw intogt het gevaarlijkst zou zijn geweest - en gij ziet hoe het u welkom heet en aan uwe belangen verkleefd is. - De tweede is Venetië, en deze republiek zal vreedzaam en rustig de vernedering van Arragon toezien. Zoo blijft dan alleen Napels over. Velen uwer va- | |
| |
deren hebben tegen deze drie magten gelijktijdig te strijden gehad en ze nogtans geslagen. Zoo gij u op mij verlaten wilt, zal ik u tot hooger trap van roem en heerschappij doen stijgen, dan Charlemagne immer heeft bereikt. Want hebt gij Napels bemagtigd, hoe weinig zal het ons dan kosten den Turk uit Constantinopel te drijven en eindelijk onze banieren op de bergen van het heilige land te planten! Verlaat u op mij. Laten de zorgen u het genoegen niet vergallen dat gij op uwe reize smaken kunt. Gij zult hier overvloedig gelegenheid vinden om u door verpoozing te sterken voor de inspanning van den verderen togt...
Na deze geruststelling klaarde Karels gelaat merkbaar op, en met meer welgevallen liet hij thans het oog gaan over den stoet van bevallige vrouwen, die in zijne nabijheid verzameld waren.
- Wie is nu de schoone donna Isabella, over wier bekoorlijkheden ik reeds voor lang gehoord heb? - vroeg hij met steeds rondzoekend oog, terwijl geene der donna's aan zijne voorstelling van Isabella scheen te beantwoorden.
- Donna Isabella is hier niet, hernam Sforza onverschillig.
- Mijne schoone nicht hier niet! - riep Karel - wat weêrhield haar mij te verwelkomen?
- De krankheid haars gemaals - hernam Sforza pijnlijk aangedaan door het roeren van deze snaar.
- Don Galeazzo krank? - en gij hebt het mij niet gezegd! - Is het zorgwekkend? - Ik wil tot hem gaan - sprak de koning goedhartig.
- Zelfs zoo ernstig - viel nu donna Beatrice onrustig in - dat niemand bij hem toegelaten mag worden; wij hadden u echter liever deze treurige tijding verzwegen om de vreugde van dezen dag niet te storen.
- Maar zoo de ziekte ernstig is moet ik mij te meer spoeden om tot hem te gaan - hernam Karel met zigtbare bekommering.
| |
| |
- Zijn toestand doet vreezen, sire, dat iedere nieuwe aandoening zijn lijden zal verhoogen - verzekerde Beatrice.
- Dit zou mij leed doen! - hernam de koning - Ik wil dan vooraf zijn geneesheer raadplegen.
- Maar hij wil volstrekt niemand zien! - hervatte Beatrice nu met klimmende verlegenheid.
- Ik mag als volle neef wel op eenige onderscheiding hopen ging Karel echter voort, en zoo niet, dan wil ik toch donna Isabella zien en haar mijne deelneming betuigen...
Van nu af aan was al de vreugde van Beatrice bedorven en pijnlijke onrust greep haar aan. Naauwelijks was zij met Sforza alleen of zij barstte los:
- Zal zij dan nooit vergeten worden, mijne vijandin! Reeds zoo lang afgesloten van de wereld en nog in de herinnering der vorsten! - nog gedacht als daar eene rij van schoone vrouwen de oogen boeit!...
- Het is een zonderling iets met deze beiden - antwoordde Sforza verdrietelijk - zoo moeijelijk het is Isabella in vergetelheid te dompelen, zoo moeijelijk is het ook Galeazzo's droomerig leven uit te blusschen. Hij heeft meer gift in dan noodig was om den sterksten man te dooden, en toch sleept hij zoo oneindig lang zijne dagen voort! - maar, ontkomen kan hij het toch niet meer....
- Zijt gij daar wel volkomen zeker van? - vroeg Beatrice - Sforza's deelgenoote in al zijne misdaden.
- Ongetwijfeld! het kan zelfs niet lang meer duren. Vrees nu toch niets meer van dien kant! en blaast hij den adem uit dan is het tijd om mijne magtiging van Maximiliaan te doen gelden in het openbaar.
- Maar ik vrees alles van de zamenkomst van den koningmet Isabella! riep Beatrice met bevende lippen, hare list gaat iedere voorzorg te boven!...
- Ha! zij zal geen oogenblik met hem alleen zijn, verklaarde Sforza nadrukkelijk - en dan, Karel is immers zoo- | |
| |
wel in mijne magt als Isabella! Ontdek ik iets, dan kan ik hem hier houden en geheel zijn togt vernietigen. Hij kan geen stap alleen doen!
- Maar zouden wij hem niet zoolang hier op kunnen houden, dat er geen tijd overblijft om naar Pavia te gaan? - Ligt is dan Galeazzo overleden voor hij komen kan...
- Ik wil het beproeven. Wij zullen de vermakelijkheden vermenigvuldigen. De jonge koning is een slaaf der zinnelijkheid, en zulke lieden vangt men gemakkelijk.
Asti zag dan ook eene reeks van feesten zonder voorbeeld, en de koning stortte zich zorgeloos en teugelloos in de bedwelming van allerlei zingenot. Zijne zwakke gezondheid was er niet tegen bestand, en eene ernstige ziekte dwong hem tot een oponthoud van eenige weken.
- Hij heeft dan Pavia en Isabella vergeten! - juichte Beatrice, toen Sforza haar zeide, dat de koning zich tot den aftogt gereed maakte.
- O neen! - hernam deze - morgen wil hij naar het kasteel...
- Gij zult hem toch vergezellen! - riep Beatrice angstig.
- Als zijne schaduw! - antwoordde Sforza - maar weêrhouden kan ik hem niet.
Beatrice mogt zich de lippen verbijten van spijt en hare woede in hevige woorden lucht geven; des anderen daags zou koning Karel het somber kasteel van Pavia betreden.
Een snelle straal van hoop vloog door de droeve duisternis van Isabella's lijdend harte toen de tijding tot haar kwam van 's konings komst.
Daar is niets wat de verbeelding meer prikkelt en hare spanning meer verhoogt dan de aanhoudende afzondering. De menschelijke geest kan niet rusten; vindt hij rondom zich geen wisseling van tooneelen, komen hem niet telkens nieuwe indrukken van buiten aan, dan schept hij zich inwendig tafereelen die hem boeijen, herhaalt de aandoeningen die hij vreest of hoopt
| |
| |
duizend malen, wentelt de beelden zijns hoofds rusteloos om en om, tot dat in de kaleidoskoop zijner hersenen dezelfde groepen wederkeeren. Maar valt na zulk eene eentoonige herhaling ook plotseling eene nieuwe gedachte tusschen de oude van alle zijden doordachte denkbeelden, dan wordt daarover ook al de gloed der opwinding, al het vuur der overspanning uitgegoten, en in de sterkste verwen gedoopt, vervult zij den geheelen mensch, zet al zijne krachten in beweging en wijkt niet weder uit zijn oog tot dat een magtiger indruk dezen verdringt.
Zoo werkte de tijding: de koning komt! op donna Isabella. - De koning komt! herhaalde heel haar harte en aan die komst knoopte zij eensklaps al hare wenschen vast, daarop bouwde zij al hare verwachting: want immers het bleek dat hij haar niet had vergeten, en dat hij al de pogingen, die men ongetwijfeld had aangewend om hem te weêrhouden heeft weêrstaan. - Hij komt! en met hem de verlossing, de vrijheid, de herstelling! - Welk een denkbeeld na zoo diepe moedeloosheid, na zoo lang getergde hoop! - De schok was hevig. Isabella voelde hare aderen gloeijen, hare polsen jagen; haar hart bonst met hoorbare slagen, zoo vaak zij het indenkt: de koning komt! - een edelmoedig, een ridderlijk vorst! - Hij zal deernis hebben met eene ongelukkige vrouw, met een onschuldig slagtoffer van dwingelandij en onregt! - Hij zal - hij zal!...
|
|