| |
| |
| |
VII. Kroonverwisseling.
Het is een zonderling schouwspel voor den opmerker om een gewelddrijvenden goddelooze, die zijn leven lang heeft geheerscht, wiens sterke arm alles deed zwichten wat zich tegen hem stelde, wiens wil geen middel ontzag, die zonder ontfermen zijne wederpartijders heeft gedood of in den kerker laten versmachten, willekeurig beschikkend over zijne onderdanen en op het onregtmatigst zich verrijkend uit hunne goederen of door hunne nijverheid - om zulk een man plotseling omsingeld te zien door onoverkomelijke hinderpalen, bedreigd door een niet te ontkomen gevaar.
Hoe wordt dan die brieschende leeuw een worm, die angstig krimpt en wringt onder den voet die hem vertrapt! Hoe wordt die vermetelheid dan lafheid, die hoovaardij dan laagheid, die tot allen prijs om behoud zal smeeken! Zulk een man was koning Ferdinando van Napels, de wreedste vorst die na Nero in Italië regeerde. Hij was reeds op gevorderden leeftijd, maar noch krachtig. Zijn buitengewoon sterk ligchaam mogt de zegevierende teekens des tijds dragen als zijn kastanjebruine lokken met zilverglans overtogen waren, zijn vol gelaat toonde nog levenslust en levenskracht in de aangename trekken die, zonder iets edels of groots aan te
| |
| |
duiden, niet bij den eersten aanblik zijne gruwzame wreedheid deden gissen.
Het geluk, zooals men zegt, bad hem zijn leven lang in eene regering van zes en dertig jaren gediend. In 1493 begon hij er voor de eerste maal aan te wanhopen.
In diepe neêrslagtigheid zat hij in zijn kabinet; kommer en angst hadden zijn gemoed overstelpt. De dichter Pontano, zijn geheimschrijver en vriend, zat zwijgend bij hem, terwijl hij eenige brieven doorliep, die hem almede niet aan, zijne doffe moedeloosheid ontscheuren konden; wrevelig wierp hij ze plotseling neer, en riep, zich wanhopend voor het hoofd slaande:
- Zal dan voortaan iedere dag mijne moeite, mijn kommer vermeerderen? Men paait mij met beloften. Men noodzaakt mij tot ongehoorde opofferingen, en de hulp daagt nergens op!... Neen, Pontano! mijn plan is niet overijld, maar ik kan niet anders. De paus zoekt op het allerduurste mij zijne gunsten te verkoopen. Hij wil zich mijn kommerlijken nood ten nutte maken om zich van zijne vijanden te ontdoen, en stelt voorwaarden die mij onmogelijk zijn! Hoe kan ik Rovero dwingen zijn onverwinbare sterkte te verlaten! Hoe kan ik Orsini en Colonna noodzaken zich te onderwerpen! - en echter - gelukt het mij niet, dan kiest Alexander de zijde der Franschen!... De flaauwhartige Medicis, die het eerst mij in deze verwikkeling heeft gebragt, brengt geen manschap in het veld, versterkt geen enkel punt! Karel heeft met al zijne dreigende naburen vrede gemaakt; reeds is veel volks op de been gebragt, zijne toerustingen worden steeds ontzagwekkender, en dan mijne gezanten dus af te wijzen en weg te zenden!...
- Gelooft gij nu nog aan de eeden van Sforza, alsof hij de hand niet had in deze zaak? - vroeg Pontano.
- Neen, o neen! ik herken hem in geheel het beleid, en echter het is deze zekerheid, die mij eenige hoop heeft gegeven.
| |
| |
- Wat zegt gij, sire, geeft dit u hoop? - riep de dichter - dit doet mij het ergste vreezen.
- Niet in mijn plan, mijn vriend; juist als Sforza de be weegkracht is, zal ik door hem te winnen ook de geheele zaak keeren - en zij moet geweerd worden, of Napels is verloren voor mijn huis. Indien ik dit alles had kunnen vermoeden, zou ik donna Isabella wel gedwongen hebben Sforza's hand aan te nemen, om hem niet alzoo tegen ons geslacht te verbitteren; maar hare hardnekkigheid en twistzucht heeft alles bedorven; welnu - dat zij er de lasten van drage! Zoo heb ik dan besloten om haar weder tot mij te nemen en Sforza van deze aanleiding tot gedurige onaangenaamheden te ontslaan. Ik wil nu het koste wat het wille zijne gunst winnen, al ware het zelfs door voor heel de wereld te bekennen, dat ik dan aan Sforza mijn troon, mijn koningrijk heb dank te weten...
- Voorwaar! geen kleine prijs, dien gij hem gaat bieden, sire! - zuchtte de dichter.
- Kan ik anders, Pontano? Ben ik geen verloren man? maar wat dunkt u, hoe zou Sforza het opvatten?
- De groote voldoening, die uwe vrijwillige vernedering aan zijne ijdelheid gaat verschaffen, zal hem lieflijk aan lokken, en wanneer gij hem het hertogdom niet langer betwist voor donna Isabella, zal hij waarschijnlijk aan uwe wenschen toegeven, want het kan ook zijne bedoeling niet zijn een Fransch koningrijk op het schiereiland te zien vestigen. De Franschen mogten zich eens hunne aanspraken op Milaan te binnen brengen, waar hij onbetwist wil heerschen.
- Welnu, laat hem Milaan en mij Napels. Isabella zal ik met mij voeren, de vrede zal hersteld worden, en de Franschen zullen de bergen niet overschrijden. Wie had ooit kunnen vermoeden, dat mij dat schoone kind in zulke verwikkelingen storten zou door hare overdreven fierheid!
- Sforza heeft te Milaan de sleutels tot Italië - hernam
| |
| |
Pontano - geeft hij geen vrijen doortogt, dan kan Medicis het leger ligt weêrhouden en wordt het op de grenzen teruggeslagen, dan zinkt de moed, dan rekt de tijd, dan slinkt het leger en verdwijnt het geld - maar zal Sforza...
- Ik lees het op uw gelaat, Pontano, gij wilt of kunt mij ditmaal noch aanmoedigen noch ontraden. Ik moet gaan; hier is geen beraad, de tijd spoedt aan; overmorgen moet ik mij inschepen, alles zal in den ochtendstond gereed zijn voor mijn vertrek. Ik wil Sforza spreken, ik moet met hem onderhandelen, en zal hem alles toestaan, zoo hij mij slechts de Franschen helpt terugdrijven en nu moet ik ter rust gaan, zal ik morgen aan de genoegens van de jagt kunnen deelnemen.
- Sire, mag ik u nog den jongen kunstenaar herinneren?
- Ah, Pontano! is het nu tijd om kunstenaars te spreken? Wie is het ook? Uit welke school?
- Hij komt niet als kunstenaar. Hij heeft een berigt dat hij voor niemand uitspreken kan dan voor u alleen.
- Ach, ik heb zoo weinig lust! wat zou 't zijn, Pontano? laat hem gaan of spreek hem voor mij.
- De jongeling is te belangwekkend, sire, om te veronderstellen dat hij u met nietigheden zou komen lastig vallen, ook vereischt zijn gehoor spoed en moet de teederste belangen van het koninklijk huis raken...
- Vanwaar komt hij dan?...
- Hij wil dit niet uitspreken, sire; hij zegt dat gij hem kennen zult.
't Kon wel verraad zijn, Pontano! - in mijne omstandigheden!... Wat landsman schijnt hij u?
- Vrees niet, hij heeft niets dat achterdocht wekt, sire.
- Des te gevaarlijker! Laat ons voorzigtig zijn!
- Uwe wachters staan voor de deur.
- Laat hem dan komen, Pontano, 't kan immers nog heden?
- Hij is hier, ik hield hem onder mijn toezigt.
| |
| |
- Zeg hem dat hij kort zij en mij niet vervele...
Weinige oogenblikken later verscheen voor den koning een jongeling in de eenvoudige zwart fluweelen kleederdragt van enkele geleerden dier dagen. Zijn belangwekkend voorkomen droeg de kenteekenen van tijdelijke ligchaamszwakte bij een sterken aanleg en oorspronkelijke gezondheid, van geestkracht bij de overstelping van aandoening op dit oogenblik, die hem zwak deed schijnen.
's Konings oog was vorschend op hem geslagen: hij poogde die trekken te herkennen. Het kwam hem voor die meer gezien te hebben.
- Uw naam, messere - sprak de koning wat gemelijk, dat hij hem niet oogenblikkelijk herkende.
- Orlando! Sire...
- Orlando! - herhaalde de koning verrast, de knaap is jongeling geworden. Hoe kon ik u herkennen! Maar waartoe deze geheimzinnigheid?
- Sire, omdat ik doorga voor te zijn gestorven!
- Verklaar u, Orlando.
- Mijn leven moet een geheim blijven, sire, ik stel het in uwe handen om een last te volbrengen, die zwaar op mij drukt en dien ik niet heb kunnen volvoeren, omdat een verraderlijk staal mij op den togt naar u heen zoodanig heeft verwond, dat ik lang te Rome ziek lag en geen dag vroeger mijne reis heb kunnen voortzetten.
- Uw last?
- Mijn last is van donna Isabella, sire.
- Ha! dacht ik het niet! Neen, Orlando, gij zijt mij welkom, ik heb u van kindsbeen aan liefgehad en verheug mij u weder te zien, maar spreek niet van donna Isabella op het oogenblik dat hare dwaasheid ons huis ten val gaat brengen, zoo ik het niet door de duurste opoffering verhoede,
- Sire, indien gij wist wat de donna heeft geleden! wat zij nog lijdt!... uw hart zou bewogen worden, het zou uwe eer te na zijn uwe kleindochter aldus verguisd en vertreden
| |
| |
te zien, terwijl zij hare dagen in armoede en gebrek moet voortslepen in eene akelige gevangenis...
- Waarom bragt zij Sforza tot het uiterste? Waarom tergde zij hem tot wraak? Eene wraak die nu ons allen gaat treffen!...
- Sire, de toestand der donna gaat alle beschrijving te boven!...
- Zwijg van het lot eener dwaze vrouw, waar koningrijken te gronde gerigt worden! - eene vrouw, die ons allen ten ondergang brengt. Neen, zoo gij eenige erkentelijkheid aan het huis van Arragon wenscht te bewijzen, kies eene andere zijde, tracht niet mij, maar Isabella te bewegen dat zij toegeve, laat zij afstaan van hare eischen op Milaan. Laat zij nu hare schoone oogen gebruiken om Sforza te verbidden of Karel van Frankrijk te betooveren en den inval der Franschen te verhoeden. Sforza alleen kan ons redden of verderven; hem te winnen is thans, helaas! Napels te winnen. Hebt gij eenigen invloed op Isabella, - welnu, volvoer dan mijn last en ga tot haar, zeg haar dat zij zich gewillig onderwerpe, of dat zij zich tot gedwongen onderwerping voorbereide! Zij zal Milaan toch nimmer verwerven. Zeg haar, dat zij door vrijwilligen grootmoedigen afstand ons huis, het koningrijk van Napels behouden kan, en zoo niet, dat zij mijne wraak dan vreeze...
Orlando's hoofd was op zijn borst gezonken. De krachten van zijn geschokt ligchaam waren nog niet toereikend om de aandoeningen zijns gemoeds te dragen, en een traan, dien hij anders zou hebben weten te weêrhouden, ontglipte thans aan zijn helder oog.
- Ha, Orlando! welke verwijfde zwakheid, - riep de koning - ik had u aan het hoofd van eenige lansen willen plaatsen in het leger van Isabella's broeder don Ferdinando, die niet veel ouder dan gij, het harnas draagt en de troepen zal aanvoeren....
Een hooge blos vloog over Orlando's gelaat.
| |
| |
- Geef mij den degen, sire! en ik zal mij dien niet onwaardig toonen, maar met een anderen naam, opdat Orlando dood en begraven blijve.
- 't Is wel, gij zult Defunto heeten, hernam de koning den fieren jongeling welgevallig aanziende. - Wilt gij met mij reizen? Ik ga naar Milaan - dan snelt gij mij vooruit van de haven waar wij ontschepen om donna Isabella mijn laatste woord te doen verstaan voor ik kome...
- Ik kan niet, sire! omdat ik weet dat ik op Sforza's bevel ben aangerand; maar toch zou ik gaan al dreigde mij een wisse dood, zoo ik een ander woord aan donna Isabella had te brengen, want ik sterf liever voor uwe oogen dan dat ik haar zulk eene tijding overbrengen zou...
- Dwaasheid! Orlando, gij zult een onbruikbaar mensch worden! zeide Ferdinando met zonderlinge verschooning in den toon zijner stem - maar bij eenig nadenken zult gij u beraden; indien gij slaagt zal ik u weten te loonen. Met mij zult gij veilig zijn; vergezel mij morgen op de jagt en verhaal mij dan nog wat ge uit Milaan weet.
- Mijne berigten uit Milaan zijn te oud, daar ik reeds een geruimen tijd te Rome was, en loon! voegde hij er treurig bij.
- 't Is wel, ga dan uwen weg, en gedenk wat ik u zeide: wilt gij u verdienstelijk maken voor ons huis, voor donna Isabella, beweeg haar allen wederstand te laten varen en haar ijdel pogen tegen eene magt, die haar te groot is; maar laat zij door alle middelen werken om Sforza te winnen...
Orlando verwijderde zich, onzeker werwaarts zich te wenden. Hij hoopte nog iets van den hertog Alphonso van Calabrië. Hem wilde hij zien te spreken.
Het jagtvermaak was voor Ferdinando een der hevigste hartstogten; ongehoorde wreedheden liet hij aan de landlieden plegen om hen te dwingen tot het aanvaarden van zijne maatregelen tot behoud van het wild. Geen staatsbelang, geen zorg of kommer konden hem dit genot vergallen; ook
| |
| |
al waggelde zijn troon, hij moest van zijn schitterenden hofstoet omgeven ter jagt gaan!...
Maar een ander jager spande den boog en rigtte een fellen pijl op den koning. Zijne dagen waren geteld, zijn uur had geslagen. De boogschutter mikt, Ferdinando is niet meer!... Op het jagtslot waar hij zich onthield, door eene hevige ongesteldheid, ten gevolge van eene gevatte koude overvallen, ijlde hij naar de stad terug waar hij bij zijn paleis gekomen plotseling nederstortte. De toegesnelde priesters moesten hem zonder biecht en zonder sakrament den geest zien geven. Hij stierf dan ‘zonder kruis en zonder licht,’ zegt een historieschrijver, van niemand beweend en van allen gehaat.
Twee dagen later begroetten de Napolitanen den nieuwen koning Alphonso II met uitbundige vreugde, als hij omstuwd van de juichende bevolking door de straten van Napels een feestelijken optogt houdt.
Het is of alle gevaar eensklaps is geweken, alle haat tegen Alphonso vergeten, en toomeloos stort men zich in de reeks van weelderige vermakelijkheden, die elkander nu rusteloos opvolgen, en die schatten verslinden, terwijl de uitgeputte bevolking bij de verheffing van Alphonso op nieuw tot eene opbrengst gedwongen werd, ter voortzetting van den oorlog, hoewel de koning een welgevulde schatkist had gevonden.
Wie het gevaar mogt vergeten bij de verblindende schittering der vrolijke feesten, Alphonso is bedacht op zijne belangen en heeft besloten zich staande te houden. Hij vertrouwt echter meer op zijne onderhandelingen met andere magten dan op zijn zwaard. De toenadering, door zijn broeder don Federigo tusschen den paus en Napels bewerkt gedurende Ferdinando's leven, wil hij bevestigen - hij moet zich van den paus verzekeren. Alexander weet dit en drijft zijne eischen steeds hooger; hij zal zijne gunst laten wegen; de kans is te goed, Alphonso kan zijne hulp niet ontberen.
Voor Giuffre, zijn jongsten zoon, eischt Alexander als bruidsgift het prinsdom Squillace met eene jaarlijksche rente
| |
| |
van twaalfduizend dukaten; daartegen zal hij aan een natuurlijken zoon van don Federigo een kardinaalshoed schenken. Voor zijn zoon Cesar eischt hij een van de zeven kroonambten van Napels, en de eerstvolgende vacature voor zijn zoon Giovanni, en vooreerst vast twaalfduizend dukaten. De heilige vader zelf wil zich op dit oogenblik vergenoegen met dertigduizend dukaten en de uitlevering van zijn doodvijand della Rovero.
Alphonso staat alles toe. Het huwelijk van den dertienjarigen Giuffre met donna Scancia wordt op het luisterrijkst voltrokken, de stad is vervuld van vermakelijkheden en genietingen - op de straten, in de huizen, overal opgewondenheid en vreugde... maar te midden van die woeling en beweging, van die blij geestigheid en dolzinnigheid gaat een mijmerend jongeling met wankelende schreden en droeven blik, en ziet met bitterheid des harten al de verkwistende feesten, al den weelderigen opschik aan. Droomend staat hij stil tusschen de om hem joelende schare; hij ziet niet meer, hij hoort niet meer wat er omgaat, zijne gedachten zweven verre henen. Hij ziet zich verplaatst in een sombere, dompige kamer, waar eene droeve vrouw aan het leger van een kwijnend echtvriend waakt en vergeefs uitziet naar eenige verkwikking. Hij ziet - maar het gedruisch op de straat wordt zoo luide; hij wordt aan zijne mijmering ontscheurd; men stoot hem voort en verdringt hem van alle zijden. Daar komt de koning! omgeven van den prachtigen stoet zijner hovelingen... De jongeling doet wanhopige pogingen om zich door te slaan en tot den koning te geraken. Hij zal, hij wil den koning spreken; maar de ridderstoet drijft hem terug. Hij struikelt; een geoefend ruiter zwenkt met zijn gehoorzaam ros om hem niet te vertreden; eenige voetknechten schieten toe - toch is de jongeling verwond en heeft de bewustheid verloren. Eenige edelknapen trekken zich zijner aan; hij wordt naar het paleis gevoerd en verpleegd. Niemand kent hem, niemand weet van waar hij is. Hij vraagt slechts naar maestrio Pontano.
| |
| |
De dichter verschijnt welwillend en herkent hem.
- Gij nog hier, jonge vriend! - vraagt hij belangstellend.
- Ik heb mijn last nog niet volbragt, vergeefs poog ik tot den koning te naderen. Maestro, help mij, 't geldt 's konings eigen dochter...
- Ik versta u, de zalige koning Ferdinando heeft mij over u gesproken en gaarne wil ik u van dienst zijn en uwe zaak zijner majesteit voordragen.
- Zeg mij allereerst, maestro, wat zal de houding des konings zijn tegenover de Franschen?
- De koning zal den aanval niet afwachten - was het antwoord - maar dien krachtdadig te keer gaan...
Het kwijnend oog des jongelings gloeide weêr op en hij vroeg vol hoop: - Zal de koning donna Isabella ter hulp snellen?...
- Welhaast steekt de vloot in zee onder bevel van haren oom don Federigo, om Genua aan Sforza te ontweldigen, en den Franschen alzoo de zee te sluiten. De aartsbisschop van Genua, Fregoso, is in den aanslag begrepen. Don Ferdinando, de jeugdige en krijgshaftige broeder uwer schoone meesteres, trekt op met een heir om door Romagna in Lombardië te vallen en een opstand te Milaan te bewerken.
Ademloos en met strak gespannen blikken had Orlando geluisterd.
- Heb dank! heb dank! - barstte hij los - deze tijding stort mij nieuwe levenskracht in... Ik zou kunnen gaan; maar indien het u mogelijk ware mij een onderhoud met den koning te verschaften, hem Orlando, den kleinen page zijner Isabella te herinneren, die zijn leven voor haar veil had... Ik bied den koning mijne diensten aan...
- Ik zal over u spreken, het is zeer ligt mogelijk dat gij van goede dienst kunt zijn.
Pontano, die juist met den koning over eene geheime zending aan don Ferdinando in het leger gehandeld had, zuimde niet met het voorstel. De koning herinnerde zich
| |
| |
den knaap zeer wel, schoon hij zijner niet gedacht had in vele jaren; hij bestond hem zeer na, en was reeds vroeg als page van Isabella aan het hof gekomen. Alphonso begeerde hem te zien.
Met welgevallen rustte zijn oog op de edele, fijne trekken, die hem het beeld zijner moeder, eene Romeinsche schoone, nog levendig voor den geest bragten, en in beelden van vervlogen dagen verloren, hoorde de koning hem lankmoedig aan als hij kortelijk de tegenheden verhaalde, die hem sedert zijn vertrek uit Milaan hadden getroffen om hem in zijne zending te belemmeren. De klimmende geestdrift des jongelings boeide den koning steeds meer en hij luisterde aandachtig als Orlando sprak:
- Ik zag den rijken stoet der hovelingen in hun sierlijken feestdos, ik zag de weelde en pracht zelfs van den geringsten bediende, en ik gedacht eens konings dochter, die geen enkel kleed bezit als deze. Ik zag de vreugde op aller gelaat, ik hoorde luidruchtig geschater en vrolijke toonen allerwege, en ik gedacht eens konings dochter, die maar zuchten heeft en tranen. Ik zag overvloed en genot op de kostbare feesten en ik gedacht eens konings dochter, die vertrouwd werd met harde ontbering, ja die gebrek en armoê kent in haar killen kerker...
- Orlando! spreekt gij waarheid? - riep de koning heftig.
- Deze oogen hebben het gezien, sire, en gij moogt ze uitgraven zoo zij u liegen konden - sprak Orlando met vuur. - Des konings dochter kent den kommer, de ontbering van het noodigste; zij verkwijnt aan het krankbed van haar gemaal in een bedompt en ongezond vertrek, en gelooft zich verstooten en verlaten van al wat leeft. Lang heeft zij op het zwaard haars vaders gehoopt...
- Zij zal gered worden, Orlando! zie tot haar te geraken, en vermaan haar tot stille afwachting en goeden moed; laat zij voorzigtig zijn in dezen hagchelijken toestand, waar heftig- | |
| |
heid ligt alles bederven zou. Zouden uwe krachten een snelle reis toelaten?
- Het zal mij een geneesmiddel zijn, sire.
- Ik wilde u dan met berigten aan don Ferdinando in het leger belasten en u aanbevelen.
- Gij zult mij het leven wedergeven, zoo ik aan de bevrijding van donna Isabella mag medewerken.
- Houd u dan gereed. Nog dezen avond zullen u de brieven ter hand gesteld worden.
Orlando had met het rijzen der zon de stad reeds achter zich, en volbragt zijne reis zonder eenigen hinderpaal of ontmoeting. Met iederen dag was hij in krachten toegenomen; de hoop, de vreugde zijner ziel riep al zijne opgewektheid weêr op, en was zijn gelaat nog vervallen en zijn gang zoo vast niet als voorheen; de fierheid keerde weder in zijne houding, de gloed in zijn oog, en het hart brandde hem van vreugde toen hij het leger bij de oevers van den Po bereikte.
De ridderlijke don Ferdinando monsterde zijne troepen; aan zijne zijde reden de veldheeren, die zijn vader hem tot raadslieden had toegevoegd en die den vurigen, heldhaftigen jongeling niet weinig belemmerden.
Orlando scherpte den blik om zich aan den fieren broeder van donna Isabella te verlustigen; maar als zijn oog op de beide mannen aan zijne zijde afdwaalt, overvalt hem eene kille huivering. Hij herkent eerst Virginio degli Orsini, maar die andere!... Hij weêrhoudt zijn paard, hij gelooft naauwelijks zijn oog, want hij herkent duidelijk houding en trekken van den man des verraads, van Triulzi!...
|
|