| |
| |
| |
V. Reizigers.
- Zou dat de heilige stad zijn, broeder? - vroeg een jeugdig Dominikaner, en wees zijn togtgenoot op een verheven punt, dat donker tegen den helderen gezigteinder uitkwam.
- Het is Rome! - riep de andere met vervoering, en zegende zich driemaal met het teeken des kruises.
- Zou het dan niet mogelijk zijn nog heden het doel onzer reize te bereiken? - vroeg de eerste weder. Mij dunkt, deze aanblik neemt alle vermoeijenis weg!
- Neen, mijn vriend - antwoordde de aangesprokene, zijn jongen togtgenoot met angstige zorg in het matte oog lezende - neen, volg mijn raad en neem nu rust. Wij zullen in gindsche woning herbergzaamheid vragen en er meer op ons gemak zijn dan in de weelderige kloosters die ons hier omringen.
- Maar gedenk toch, hoe onze zending spoed vereischt - hernam de jongste, terwijl eene vonk van ijvervuur zijn kwijnenden blik verlevendigde en een ligten blos over zijne bleeke wangen joeg.
- Onze snelle reis heeft u te zeer aangegrepen. Het is hier een bekoorlijk plekje - laat ons afstijgen en de muilezels vastbinden. Wacht mij hier, ik wil die stille woning eens gaan opnemen.
De bezorgde broeder sloeg nu een zijpad in, dat van den grooten weg af, in eene bekoorlijke vlakte tusschen zacht golvende heuvelen heenliep. Aan den ingang van dit kleine
| |
| |
dal had hij een huis opgemerkt en trad dit nu binnen met de vraag, of hij voor zich en een reismakker niet alleen herberg, maar vooral een rustig vertrekje zou vinden.
- Ga maar door! - wenkte hem eene dikke, lagchende ostessa, van een onbeschaafd uiterlijk, gemeenzaam toe. - Mijne dochters zullen u den weg wel wijzen. - En reeds verscheen er eene schoone jonkvrouw, om den monnik in een ruim vertrek te leiden, dat tot het ontvangen van gasten scheen ingerigt en van speeltafels, kannen en bekers rijkelijk voorzien was.
De jonge broeder zag wat bevreemd in het rond en voelde zich nog minder op zijn gemak door de overstelpende lieftalligheid der schoone Lucia, die in eene voor 's broeders zedigheid ergerlijke kleederdragt al te kwistig hare weelderige bekoorlijkheden ten toon spreidde.
- Gij ontvangt hier vele gasten, naar 't mij schijnt, signorina, vroeg de Dominikaner met het oog op de menigte van kannen en bekers.
- O, gij zult hier van avond zoo lustig gezelschap vinden! - was haar vriendelijk antwoord.
- Signorina, ik wenschte slechts eene stille wijkplaats, een afgezonderd vertrek - antwoordde de Dominikaan koel.
- Ik versta u - hernam Lucia, met een wulpschen lonk, - waar gij vrij en onbespied kunt zijn. Gij kunt hier alles vinden, wat gij begeert. - En zij opende een vertrekje, waar de weelde zoo groot en de pracht zoo schitterend was, dat de bedelmonnik verstomd staan bleef en een doordringenden blik van verbazing en wantrouwen op zijne schoone geleidster wierp.
- Gij moet wel een vreemdeling zijn uit afgelegen streken! - hernam Lucia, om zijne onnoozele verbaasdheid lagchend.
- Gij spot met dit heilig kleed, signorina! - hernam de geestelijke met eene waardigheid, die de schitterende oogen der dartele schoone, een oogenblik van uitdrukking deden veranderen. - Weet gij niet, dat wij de armoede verkoren hebben boven de weelde der wereld?
| |
| |
- Gij zijt al een strenge boeteling en welligt in groote penitentie, hernam zij met ondervragenden blik. De heeren geestelijken behelpen zich anders niet gaarne, en velen kunnen wij het met alle zorgen nog niet fraai en rijk genoeg geven.
- Geeft mij eene stille rustplaats voor mij en een togtgenoot, wat brood en vruchten.
- En wijn! van den geurigsten die ooit uw gehemelte streelde! - voegde de signorina er bij met die jolende aanvalligheid, die den broeder walgde en benaauwde.
Ik had gedacht beter te slagen - sprak de monnik, toen hij tot zijn makker was wedergekeerd - dit huis is zoo rustig niet inwendig als het uiterlijk schijnt; 't heeft zoo iets verdachts; evenwel wij zullen er kunnen vernachten. Leun op mijn arm. Gij hebt rust noodig.
Hoe duidelijk onze broeder ook een afzonderlijk vertrek gevraagd had, de snapzieke ostessa had goed gevonden de geëischte ververschingen in de algemeene zaal te laten gereed zetten. De signorina, geheel afgerigt op het lokken en vermaken der gasten, zette zich, gelijk zij gewoon was, met vrijpostige gemeenzaamheid bij de monniken neder en staarde met onbeschaamdheid de in haar oog zoo zonderlinge broeders aan.
- Gij doet gewis eene beêvaart? - vroeg zij spottend - de lucht van Rome zal de pelgrims wel wat opvrolijken, want gij ziet droever dan onze heeren bij de uitvaart van onzen heiligen vader zaliger.
- Wij zijn vermoeid - was het goedig antwoord van den jeugdigen afgematten broeder, terwijl de gestrengheid des anderen slechts een verachtelijken blik voor de snapster had.
- Van waar komt gij toch? - Zeker uit een barbaarsch klooster waar men gelofte doet van nooit met vrolijke jonkvrouwen te lagchen...
- Wij komen uit Florence! - antwoordde de jongste broeder.
- Ehi Maria benedetta! uit Florence! - riep Lucia,
| |
| |
waar de vaders zoo lustig en dartel zijn als wij er kennen! Ik geloof u niet, want gij ziet er uit alsof gij mij het laatste oliesel kwaamt toedienen. Laat mij eens zien of mijn geurige wijn u de tong niet wat losser kan maken - en zij deed het fonkelende vocht in de bekers paarlen.
De geestige blik en de edele trekken van den strengen monnik, de zacht kwijnende oogen van den teederen lijder hadden zoo iets vreemds voor de dartele signorina, gewend aan de laffe taal, de gemeene kwinkslagen en de onkiesche gemeenzaamheid der geestelijken, die het huis gewoon waren te bezoeken om er te zwelgen en te spelen, dat zij zich in verwondering verloor en voor het eerst haars levens haren snaplust vergat.
De ostessa, ongewoon aan zulke zwijgende gasten, vond dat het er bij dien maaltijd veel te stijf en te stil toeging, en vreezende geen wijn genoeg aan deze vreemdelingen te zullen slijten zette zich mede aan den disch om er meer leven te brengen.
- Komen de broeders uit Florence? sprak zij - dan zijn zij zeker hier aanbevolen doos zeker iemand? - Ja, ja! mijne dochters zijn beroemde schoonen; of wat zegt ge van mijne Lucia, en mijne Chiari is niet minder bevallig; straks zal zij hier zijn.
- 't Geval voerde ons hier heen - antwoordde de jongste broeder, terwijl de andere een streng stilzwijgen scheen te willen bewaren.
- Gij zult u hier wel vermaken, want tegen den avond wemelt het bij ons van priesters en kanunniken; dan gaan de bekers lustig rond, en de dobbelsteenen hebben geen rust. Ja, en wij zien heeren van aanzien, die zoo schuw niet zijn en afkeerig van wat schoons, en zoo stug en barsch niet met ons aanzitten als uw makker; maar gij zult spoedig aanleeren.
- Ik geloof waarlijk dat u het maal niet aanstaat - hervatte nu Lucia; die weer moed schepte in de nabijheid harer moeder. - Ik vreeze dat de Morentijnen nog fijner zijn van tong dan de Romeinen.
| |
| |
- Ehi santa Maria! riep de moeder - en ons huis wordt door een Florentijnsch kanunnik opgehouden, dien ik niet noemen mag, want de Leeren weten, dat de zalige vader Innocentius op zware boete verboden had, dat de geestelijken herbergen of dans- en speelhuizen zouden houden, hetwelk toen zeer algemeen was, doch nu weder minder streng onderzocht wordt; althans wij hebben niets te vreezen sedert zelfs kardinalen de schoonheid mijner dochters niet versmaden - zeide zij, met gemelijke geraaktheid op de zedige broeders ziende, die de oogen naauwelijks tot hare schoonen ophieven. Toch wilde zij den moed nog niet opgeven om die zonderlinge frateschi wat op te vrolijken, en zij beproefde het van een anderen kant.
- 't Schijnt wel dat ik nog op mijn ouden dag mijne nieuwsgierigheid zal moeten uitroeijen en mijne tong leeren betoomen - want sedert ettelijke dagen krijgen wij hier meer zulke stilzwijgende bezoekers; ja, wij beleven al vreemde dingen! Daar hadden wij voor eenigen tijd een vrolijk feest hier gehad; de gasten waren heen, de lichten uitgedoofd, wij gingen ter rust. Daar vallen zware slagen op de deur; mijne wakkere zonen schieten toe, maar hoe kloek ook, zij deinzen terug voor een holöogig grijsaard met lange graauwe haren en breeden baard! Ja zij kenden dien man van aanzien; hij is de schrik van heel den omtrek, de vrees van alle kinderen; wij noemen hem den schatgraver, omdat hij alle nachten op de graven omspookt en bij een lampje delft naar goud of wat ook. Soms heeft men hem omringd gezien van spoken en duivelen, waarmede men hem in barbaarsche talen hoort spreken, en men wil wel zeggen, dat hij al vreemde mirakelen vertoont. - Die vreeselijke man nu stond hier voor de deur en wilde er in, en dat in het holste van den nacht! Mijne zonen wierpen de deur digt, zoodra zij hem zagen - maar hij smeekte zoo erbarmelijk en bad zoo aanhoudend, dat de jongens opendeden. Hun schrik werd echter nog grooter toen zij ontdekten, dat hij nog een man bij zich
| |
| |
had, en dat zij te zamen een lijk droegen!... De schatgraver zeide: - Er is nog leven in, wij moeten doen wat wij kunnen. Maar, o santissima Vergine! hoe wij dien vreeselijken schatgraver lief gekregen hebben! Ja de man, die den duivel in het aangezigt ging tarten in de spelonken onder de aarde, dien man hebben wij zien weenen als een kind van blijdschap, toen de jongeling de oogen opsloeg!
- Welke jongeling? - vroeg de jongste monnik met belangstelling.
- Wel, de jongeling, dien wij reeds voor een lijk verklaard hadden, en die zwaar gewond was. Dag en nacht heeft de grijsaard bij hem gewaakt, en het schijnt wel dat het zijn eigen vleesch en bloed was, want hij week niet van zijn bed. - Maar wat ik nu eigenlijk zeggen wilde, en waardoor ik er op kwam: noch de schatgraver, noch de zieke, noch de jongeling die met den oude gekomen was, lieten zich een enkel woord ontvallen, waaruit wij iets begrijpen konden, en wien wij vragen en wien wij vertellen, niemand kan ons inlichten wat dit voor een geval geweest is, wie zij waren en van waar zij kwamen.... En die lijder was een edel heer, een voornaam ridder, naar zijne kleedij en prachtige wapenen te oordeelen.
- En wat is er van hem geworden? - vroeg de broeder belangstellend.
- Dat is nu juist, wat ik zoo dol graag weten wilde, vrome broeder! maar die oude heeft hem met een knecht, als ik veronderstel, naar de stad gebragt, zoodra de verwonde het lijden kon.
- En wij hebben hier naast op nieuw een geheimzinnig signore, die geen woord uitbrengt - sprak Lucia gemelijk naar eene deur wijzende - 't schijnt wel een kunstenaar of zanger, en verbeeld u, moeder, hij heeft spijs noch drank aangeroerd... alles staat nog alsof het zoo pas gebragt ware.
- Ja! dat is ook al een gast, zooals er hier weinig komen. Verbeeld, u, in plaats van naar wijn of spijs te
| |
| |
vragen, naar spel en jonkvrouwen om te zien, vraagt mij daar een jeugdig edelman, schoon als er geen fraaijer beeldtenis in al de kerken van Rome staat uitgeschilderd - vraagt mij daar, zeg ik, om schrijftuig!... Dobbelsteenen en kaatsballen heb ik in soorten, maar schrijftuig is in heel den omtrek niet. - Evenwel hij stond er op, hij moest en zou schrijftuig hebben. - Al wat men begeert, kan men hier krijgen, zeg ik altijd, en ik beloofde dien signore dat hij het hebben zou. Wij moesten het intusschen in het naaste klooster halen; doch ik wist wel dat de abt die daar woont de schoone oogen mijner Chiara niets weigeren kan. - Gelukkig was onze ongeduldige edelman hier vermoeid in slaap gevallen en heeft hij niet gemerkt hoe lang hij moest wachten. Nu zit hij daar op een afgezonderd kamertje en schrijft als een klerk die er zijn kost mede winnen moet. Hij eet niet! hij drinkt niet - hij schrijft en hij schreit!... Maar stil, ik hoor iets - zou hij daar komen? - Chiara! Lucia! hier! zie waarmede gij den signore kunt dienen.
Inderdaad, de geheimzinnige schrijver trad binnen. - Doch hoe steeg de nieuwsgierigheid der ostessa en hare dochters ten top, als de beide broeders vrolijk verrast opsprongen en met levendige vreugde den binnentredende met den uitroep: eccellenza! begroetten, die hun minzaam de hand reikte.
Hun gelaat klaarde op, de spraakzaamheid kwam weder, maar nu keerde de signore naar zijn kamertje terug, waar de broeders hem volgden. De ostessa mogt luisteren aan de deur, zij kon den draad des onderhouds niet vatten. Wij vernemen intusschen de welwillende stem van Pico als hij, de deur zorgvuldig sluitend, spreekt:
- Uwe verbaasdheid kan niet grooter zijn mij hier aan te treffen, dan de mijne is hier broeders uit San Marco te vinden. Wat mag u toch herwaarts voeren? Is het wel met den prior?
- Mogt hij nog steeds welvaren, eccellenza, gelijk zijne ziele welvaart! - antwoordde Benedetto - want hij bewijst
| |
| |
zich een onverschrokken strijder; wordt hij ter eene zijde afgestooten, dan valt hij ter andere zijde aan en behoudt het veld.
- Hebben de boozen ook tegen hem hunne aanslagen durven wagen? - vroeg Pico.
- Laat fra Silvestro u het voorgevallene mogen verhalen, eccellenza; mij is de gave der sprake niet gegeven als hem - zeide Benedetto.
- Eene onuitsprekelijke teleurstelling buigt ons neêr - hernam Silvestro. - Wij waren in het midden van onze schoone ontwerpen voor het heerlijk godshuis te Monte Cane, en verloren ons in grootsche gedachten voor de toekomst, als ons de prior onverwacht te zamen roept in de gehoorzaal. Wij verschijnen en pogen op zijn edel gelaat de oorzaak te lezen van deze zamenkomst. Waardig en groot trad de prior, vergezeld van fra Domenico, in ons midden. Zijn blik was kalm, maar weemoedig, en daar trilde iets in zijne stem, dat ons aan smartelijke ontroering deed denken. Wij zagen het hem aan, dat hij had gestreden maar ook overwonnen; dat hij had gebeden maar vertroost was geworden.
- Broeders! - sprak hij plegtig tot ons - zoo ver de hemel is van de aarde, zoo ver zijn des Heeren gedachten boven onze gedachten. Wij hebben gemeend den Heer een huis te bouwen in het stof; de Heer heeft bedoeld ons een huis te laten bouwen in den geest. Om ons dit te doen verstaan, liet Hij onzen vijanden toe een groot struikelblok op onzen weg te wentelen en ons den voortgang te versperren. Geene menschenhand heft het op. Maar wij weten wie zijne engelen eens deed nederdalen om den steen voor de magtelooze vrouwen weg te wentelen; diezelfde God leeft nog en is onze God. Houdt dit voor oogen en weest niet ontroerd of versaagd als ik u zeggen moet, dat er een hoog bevel is gekomen om onze werkzaamheden te Monte Cane te staken!...
Hier zweeg de prior. Een kreet van verbazing ging uit
| |
| |
ons midden op, en fra Jacomo riep in zijn onstuimigen ijver met krachtige stem:
- Wij zullen bouwen! wij moeten bouwen! al zouden alle duivelen het ons betwisten! al moesten wij iederen steen met ons bloed bevochtigen!
Maar de prior zeide:
- Steek dat zwaard in de schede, Jacomo! ja, wij zullen bouwen in spijt van alle daemonen - maar eene woonstede Gods in den geest; een huis van levende steenen, dat geen vijand ons betwisten of verwoesten kon, en wij zullen niet minder medearbeiders van Christus zijn. Heb ik u dan eerst genoodigd tot den arbeid aan een zigtbaar huis der gemeenschap, de satan kon ons dat werk in hout en steen betwisten, want hij is een overste dezer wereld, maar hij heeft geene magt aan den heiligen tempel, die op de rots der eeuwen gegrondvest is en die de hel niet overweldigen zal. Zoo laat ons dan met verdubbelden ijver voortvaren aan onze innerlijke opbouwing, opdat de booze geen voordeel op ons behale.
Wij verstonden onzen prior, maar dat nam niet weg, dat zijn berigt ons allen in diepe neêrslagtigheid dompelde, en wij waagden het te vragen, wat hij dacht te doen en of alles nu op den ouden voet zou moeten blijven. Hij antwoordde:
- Het koningrijk der hemelen openbaart zich wel in de stoffelijke wereld, soms zelfs door stoffelijke dingen, maar het is niet afhankelijk van de stof, omdat het in den geest gegrondvest is. De ure is gekomen dat de ware aanbidders den Vader aanroepen zullen aan alle plaatsen. Zonder dan onzen ijver tegen al de geestelijke misbruiken en kloosterongeregtigheden te laten verflaauwen, willen wij ons ontwerp in ons midden trachten te verwezenlijken. - Van nu aan noodig ik u om die zelfde regels aan te nemen, die wij in ons nieuw klooster dachten te volgen en ons aan die wetten, tucht en orde te onderwerpen, welke de zalige insteller dezer predikorde bepaalde als de meestgepaste middelen tot bevor- | |
| |
dering van een heilig leven en de uitbreiding van het rijk van Christus.
Onder de twintig broeders, die als wij, zeer met het nieuwe klooster ingenomen waren geweest, vond deze taal weerklank en gaf eenigen troost - maar bij de groote meerderheid ontstond er dof gemor en onvergenoegd gemompel totdat fra Pietro, die als altijd glurend in een hoek verscholen had gezeten, op het onverwachts opstond en op hoogen toon het woord verzocht.
- Het zij mij vergund - sprak hij - den eerwaarden prior in bedenking te geven of het bij den tegenwoordigen stand van zaken niet beter ware van alle hervormende ontwerpen af te zien, die reeds te zeer de algemeene ergenis der orde en der geheele geestelijkheid hebben opgewekt, ja het misnoegen van den aartsbisschop dezer stad dermate gaande gemaakt, dat monsignore, hoe gematigd ook anders, zich dreigende woorden tegen ons klooster heeft laten ontvallen, en in al dat herstellen van lang vergeten verordeningen, die voor onzen tijd niet meer passen, niets anders meent te zien dan een kiem van gevaarlijke ketterij en een drijven in dien geest van hoogmoed die met de Farizeën spreekt: wijkt van ons! wij zijn heiliger dan gij!...
De lankmoedigheid waarmede de waardige prior hem hoorde, maakte fra Pietro nog stouter, en hij ging voort:
- Daar is in de gansche Lombardische congregatie geen enkel klooster dat er zijne goedkeuring toe geeft; overal verneemt men klagten over de vermetelheid van San Marco, dat zonder de andere kloosters te raadplegen op zoo kettersche wijze nieuwigheden invoeren wil, als ware hier de zetel van een tweeden onfeilbaren vader... Ja, ik mag het niet langer verbergen, ik treed hier op in naam van den vicaris des aartsbisschops om u in gemoede te verzoeken van alle verdere pogingen om u voor den verstoorden bouw des kloosters schadeloos te stellen op te geven, ten einde de hooge geestelijkheid niet tot beslissende maatregelen te dwingen
| |
| |
tegen iemand dien zij als vriend en broeder hoogschatten, maar wiens rusteloos drijven op scheuring en onrust zou uitloopen. Reeds is te Sienna in het klooster onzer orde een hevige opstand onder de monniken uitgebroken, die niet is te stillen geweest, eer de kloostervoogd heeft beloofd geene verdere nieuwigheden te gedoogen en geene verandering toe te staan, die zoo schadelijk voor de gezondheid als onaangenaam voor het leven der geestelijken zijn zouden.
Fra Pietro boog zich en had gezegd.
De prior antwoordde, met ongeschokte zielrust op den hevig ontroerden spreker nederziende:
- Wij danken den broeder dat hij zich zoo vrijmoedig van den hem opgedragen last heeft gekweten. De Lombardische broeders zijn echter wel wat voorbarig in hunne vreeze, dat die oude orde en tucht hunne ontaarde kloosters weder zou bereiken door onze pogingen. Wij willen niemand geweld doen. Des Heeren dienstknechten moeten gewillig zijn. Het is thans echter tijd om de broeders opmerkzaam te maken, dat San Marco oorspronkelijk niet tot de Lombardische congregatie behoort, maar eenmaal door de pest schier ontvolkt, heeft het zich vrijwillig bij Lombardië aangesloten. Daar ons klooster nu echter meer bevolkt is dan ooit, is die reden vervallen, en kon Florence weder eene op zich zelve staande congregatie vormen. Om nu de Lombardische broeders niet te ergeren of zelve geërgerd te worden, stel ik u voor of het niet gepast ware den heiligen vader eene scheiding te vragen, daar de vereeniging ons wederzijds belemmerend zijn zou. Voor deze nieuwe Toskaansche congregatie wilde ik dan tevens de vrijheid verzoeken om alle vrijwilligers uit andere kloosters te mogen opnemen, terwijl wij dan gaarne de broeders zullen ontslaan, die niet naar onzen regel wenschen te wandelen.
Dit ontwerp vond algemeen bijval, ofschoon ik met smart den bittersten wrevel op fra Pietro's gelaat ontdekte...
- Wacht u voor hem, broeder - verzekerde Pico.
| |
| |
- Het is mij niet ontgaan - hernam Benedetto - hoe hij van dat oogenblik af, menigmaal het klooster heeft verlaten en vele bezoeken van dien vreeselijken messer Ceccone ontving.
- Zoo werden wij dan door den prior naar Rome afgevaardigd voor deze zaak, vervolgde Silvestro, en hebben onderscheidene brieven over te brengen, als: aan den generaal vicaris en den protector der orde benevens het voorstel aan den heiligen vader.
- Dan belast ik u tevens met mijn smeekschrift aan zijne heiligheid; want gij moet weten, dat ook ik verkeer in grooten kommer en bange onrast - sprak Pico in diepe neêrslagtigheid. Ook ik worstel wederom met de pogingen van verborgen vijanden, want het zijn voorzeker mijne vrienden niet geweest, die eene onbedachte handeling bij den heiligen vader in zoo hatelijk daglicht hebben gesteld, dat ik eene strenge dagvaarding naar Rome heb ontvangen. Het is nog vóór den mij bepaalden tijd; dus haast ik mij zijne heiligheid eene ootmoedige smeeking, eene nederige verantwoording en verklaring voor te leggen, waarin ik verzeker hoe ver het van mij geweest is om het opperhoofd der kerk te willen trotseren en de tucht te verachten. Ik smeek dat mijne zaak, die de zalige Innocentius onbeslist had gelaten, eindelijk onderzocht en uitgewezen worde. Ik belijd mijne onvoorzigtigheid, om vóór de vormelijke opheffing van de vroeger voorloopig gedane uitspraak des apostolischen stoels, den lust van mijn hart opgevolgd te hebben in de mij aangewezen wijkplaats te verlaten. Ik rekende op de edelmoedigheid des heiligen vaders, en beroep mij, bij de belijdenis mijner onbedachtzaamheid, op mijne onschuld. Ik verlang dat mij regt gedaan en ik voor een getrouw zoon der kerk verklaard worde en ontheven van een juk, dat mij ondragelijk is verder te torschen. Want ik ware liever gestorven dan langer in die beperking te leven. Ik heb nooit lang op dezelfde plaats kunnen verwijlen - ik moet altijd voort, verder voort. Be- | |
| |
weging is mij levensbehoefte. Ik moet van tijd tot tijd van lucht en grond verwisselen: ik ben als de gewassen, die het verplanten behoeven om geur en kracht te behouden. Ik waagde het dan de mij bepaalde perken te overschrijden; mijn verrader sliep niet, weldra waren mijne gangen bespied, mijne overtreding aangeklaagd, en ik behoef u niet te zeggen, hoe ik thans leef tusschen vrees en hoop.
Onder dergelijke mededeelingen, die met warmte uitgestort, met belangstelling aangehoord werden, hadden de vrienden niet opgemerkt, hoe het gedruisch in de groote zaal langzamerhand was toegenomen; maar weldra bereikte de luidruchtigheid der daar vereenigde gasten zulk eene hoogte, dat men duidelijk den wilden zang en het geluid van snaren en fluiten kon onderscheiden, dat een onzinnigen dans begeleidde, die door geestelijke en wereldlijke zwelgers uitgevoerd en tot laat in den nacht voortgezet werd.
Bij het aanbreken van den dag begaven de broeders zich met Pico naar de stad, om aan het pauselijk paleis nadere inlichting in te winnen over hetgeen hun te doen stond. Pico vergezelde hen tot aan de marmeren trappen van het Vatikaan. Onder de menigte der hun vreemde aangezigten in de prachtige voorhoven, herkenden de broeders alras het gulhartig gelaat van fra Ludovico di Ferrara, die door zijn gouden staf als maestro del sagro pallazzo, van de om hem wemelende hovelingen en geestelijken onderscheiden was. Met hartelijkheid heette hij de broeders welkom, en zich door overmaat van bezigheden voor het oogenblik verontschuldigende om hunne belangen te behartigen, bragt hij hen in de door Innocentius voltooide koninklijke zaal, die aan de kunstminnende broeders, terwijl zij zijne terugkomst verbeidden, ruimschoots gelegenheid bood om zich aan kunstgenot te vergasten, omringd als zij er waren van de edelste pronkjuweelen van schilder- en beeldhouwkunst.
Bij het binnentreden van de schoone galerij sprak Ludovico in dien eigenaardigen toon van een man, die het gewigt en
| |
| |
den invloed van zijne betrekking gevoelt, maar die vooral ook aan anderen wil laten gevoelen; die wenscht dat zij beseffen zullen wat al bezigheden op hem rusten! hoeveel zijn hoofd niet moet omvatten!...
- Broeders, zegt mij voorloopig: komt gij voor uw klooster, voor den prior? - Is er iets voor u te doen bij den heiligen vader?
- Wij komen voor eene belangrijke zaak ons klooster betreffende en hebben brieven aan u, aan zijne heiligheid en een aan den protector der orde - ook een van fra Pietro Clerichino voor u.
- Behoudt alles, over een uur welligt kunnen wij rustig te zamen spreken; gij kunt u den stroom mijner bemoeijingen niet verbeelden! Alles loopt om mij - mijne verantwoordelijkheid is zoo groot!... Maar tot mijn diep leedwezen moet ik u betuigen, dat gij geen ongelukkiger tijd, geen ongeschikter dag hadt kunnen treffen dan juist dezen! - En dat het bij al mijne liefde voor den prior en de belangstelling in uw klooster onmogelijk zal zijn van daag iets uit te werken. De heilige vader is overstelpt van bezigheden, (want het groot consistorie wordt gehouden), en wordt van alle zijden zoodanig door smeekschriften gekweld, dat hij juist heden met dure eeden gezworen heeft, niets meer te willen inzien, geen enkele brève te willen teekenen!...
- Inderdaad een ongeluksdag! - riep Silvestro treurig - maar Bededetto liet zich niet afschrikken.
- Ik beloof u echter te doen wat ik kan - ging Ludovico voort - blijf intusschen hier totdat ik uwe belangen rustig zal kunnen vernemen.
De broeders mogten zich volop in het schoon der kunsten verlustigen; gedurig rees de gedachte aan hunne zending weêr op en de vrees voor het mislukken hunner pogingen kwelde hen zeer. Het lang vertoeven van maestro Ludovico begon hen dan ook levendig te verdrieten en treurige gedachten bogen hem neder. Reeds moest de zitting van het consistorie voor
| |
| |
dien dag geëindigd zijn, en nog verscheen Ludovico niet!... Plotseling opent zich eene deur; maar het is de maestro niet; het rijke purper van de sierlijke kleeding eens kardinaals boeit hunne blikken. Hun eenvoudig gewaad trekt evenzeer zijne aandacht. De broeders brengen hem den eerbiedigen groet aan hooge geestelijken schuldig, maar de kardinaal treedt hen gemeenzaam tegen.
- Broeders van San Marco? - zegt hij met onderzoekenden blik, en zij kennen den tegenwoordigen protector der orde, Olivieri Caraffa, die toen hij nog slechts kanunnik van de kathedrale te Florence was, zoo menig uur met Benevieni in het klooster had gesleten. Zijne eerste vraag was naar Savonarola. Fra Benedetto haastte zich: hem het schrift des priors te overhandigen en te klagen over de hopelooze tijding, die maestro Ludovico hun gegeven had.
- De maestro heeft u de waarheid gezegd, broeders. De heilige vader staat er op, om gedurende de bemoeijingen van het groot consistorie geene brève te teekenen. Geef mij echter de stukken, die op uwe zaak betrekking hebben. Nog heden breng ik eenige uren vertrouwelijk met zijne heiligheid door; ligt vind ik gelegenheid iets voor u te doen. Blijf bij maestro Ludovico, tot ik wederkom. Ik beloof niets; maar gij zult weten hoe veel belang ik in het rein en edel pogen uws priors stel.
De kardinaal kon echter nog niet vertrekken. Alle herinneringen uit Florence werden wakker, en wandelend tusschen de beide broeders in de galerij, bleef hij vragen en luisteren, tot hem geen oogenblik meer bleef dan om haastig te vragen:
- En de vorst van Mirandola?
Is binnen Rome, eminenza! - antwoordde Benedetto.
- Zeg hem dat ik hem zien moet, dat ik verklaring van hem hoop te ontvangen.
- Wij werden met de overbrenging zijner verantwoording belast....
| |
| |
- Voortreffelijk! Geef ze mij, en verzeker hem dat hij niets behoeft te vreezen.
De kardinaal was reeds een geruimen tijd vertrokken, eer maestro Ludovico opdaagde, die zijne wachtende vrienden ten eenen male scheen vergeten te hebben, en om zijn verzuim zoo wat te vergoeden, hen thans op 't vriendelijkst noodigde met hem te spijzen, en dan rustig alles te bepraten.
Zich aan zijn rijken disch nederzettend na volbragt dienstwerk, begon hij op nieuw over de ongelukkige keus der dagen uit te wijden. De broeders deelden hem echter hunne ingenomenheid met de zoo toevallige ontmoeting des protectors mede; maar hij antwoordde:
- Vleit u niet, broeders! met al de toezeggingen des kardinaals. De paus heeft het met de duurste eeden bezworen, hij zal geene brève zegelen, zoolang het consistorie duurt.... en Ludovico herhaalde deze betuiging met te meer klem, als het hem krenkte, dat door de onvoorziene ontmoeting met Caraffa zijne gewigtige tusschenkomst overbodig was geworden, en dit gevoel van gekrenkte ijdelheid deed hem te sterker van zijn invloed gewagen.
- Gij ziet, broeders, mijn reis naar Rome was niet vergeefsch, en nooit had ik schooner betrekking kunnen vinden, waarin ik aangenamer voor mijzelven en van meer uitgebreid nut voor mijne vrienden had kunnen werkzaam zijn. Gij kunt fra Pietro de Clerechino gelukkig maken met de tijding, dat hij zijn wensch eerlang vervuld zal zien. Laat hem slechts tot mij komen, en hij zal spoedig geplaatst zijn.
De broeders, die reeds sedert lang grooten argwaan tegen fra Pietro voedden, verheugden zich van goeder harte over dit nieuws; maar welke wonderen maestro Ludovico ook mogt verhalen van Rome, hunne gedachten volgden telkens den protector bij den heiligen vader.
Op hetzelfde oogenblik dat de kardinaal Caraffa de Dominikanen in de galerij van het pauselijk hof had gesproken, werd aan den kardinaal Ascania Sforza, die ook uit het
| |
| |
consistorie terug keerde, berigt dat eenige Dominikaner geestelijken als afgevaardigden der Lombardische congregatie hem om dringende aangelegenheden nog heden wenschten te spreken. Hoe onaangenaam de vice-kanselier, die boven alles gemak en rust beminde, deze nieuwe stoornis, na zooveel werks in het consistorie, ook mogt vinden, het verzoek werd door een eigenhandig schrijven van zijn broeder den hertog van Milaan ondersteund, die tot nadere inlichtingen over deze belangrijke zaak naar den te Rome zeer geschatten fra Mariano verwees en hem smeekte geen dag te verliezen. De kardinaal moest dan wel bewilligen om de afgevaardigden nog te ontvangen, ofschoon hij hen met geene betere hoop streelde dan Ludovico de andere broeders gegeven had, zeggende dat de heilige vader heden ongunstig gestemd was voor ieder verzoekschrift.
- Morgen wil ik echter zelf uwe zaak voordragen - en terstond kennis nemen van uw verlangen. Ik zie dat het zekeren oproerigen geestelijke te Florence betreft, aangaande wien een onheilspellend gerucht reeds meermalen tot mij kwam. Wat wil die onrustzaaijer toch?
- Eminenza! - hernam de broeder woordvoerder; - de prior van San Marco verlangt eenige van de Toskaansche kloosters van de Lombardische te scheiden, om daardoor meer onbelemmerd allerlei dwaze nieuwigheden, ja snoode ketterijen in te voeren. Wij zijn echter door een getrouw broeder uit zijn klooster nog in tijds van zijn voornemen onderrigt. Wij werden in allerijl herwaarts gezonden, om door uwe onschatbare tusschenkomst bij den heiligen vader te bewerken, dat Savonarola's ontwerpen gestuit en zijn verzoek afgewezen worde, opdat hij de orde der Dominikanen niet ontruste, ja beroerte in geheel de heilige kerk verwekke, want zijn aanhang en invloed zijn onvergelijkelijk groot.
- De zaak heeft waarlijk een ernstig aanzien, hernam Ascania blijkbaar bekommerd, en ik beloof u dat ik haar met alle kracht behartigen zal; zoo iets mag niet geduld worden...
| |
| |
- Laat het ons nog vergund zijn, eminenza! u mede te deelen wat ons zeer verontrust; dezen morgen in de nabijheid der stad in eene herberg onze muilezels wat ververschende, kregen wij uit eenige mededeelingen de volle zekerheid, dat daar dien nacht twee broeders uit San Marco geherbergd waren geweest, die met het aanbreken van den dag stadwaarts gegaan, ons dus vóór zijn. Alles wat men ons van hen zeide was zoo trouw het kenschetsend karakter van de secte der piagnoni, zooals de Florentijnen hen noemen, dat ons geen twijfel overblijft, of de broeders van San Marco zijn hier voor de zaak des kloosters in naam des priors, en met de hun eigen geestdrift en dolzinnigen ijver hebben zij zich welligt reeds toegang tot den heiligen vader weten te openen.
- Onmogelijk! riep Ascania, hebt daarvoor niet de allerminste vrees! tenzij ge hun de gave der mirakelen toekent. Niemand kon heden tot den heiligen vader worden toegelaten, en zijne heiligheid zou ook in deze stemming ieder verzoek afwijzen.
- Uwe eminenza vergeve onzen ijver, maar onze onrust blijft duren, en wij smeeken u, zoo het maar immer mogelijk zij, laat ons met een woord van uwe hand tot den maestro del sagro palazzo mogen gaan, ten einde althans nog ééne poging te beproeven om dan morgen, of wanneer ook, toch de eersten te zijn.
- Uw ijver is hoogst lofwaardig, ik mag dien niet weêrstaan. - Welaan! ik geef u een paar regels mede, beproeft uw geluk - antwoordde Sforza, verheugd met zoo geringe moeite van zijne rustverstoorders ontslagen te worden.
Maestro Ludovico had zich intusschen met zijne gasten in aangenaam en levendig onderhoud verdiept. De mededeelingen der broeders over hunnen vereerden prior hadden zijn hart weêr geheel voor zijn ouden vriend gewonnen; en eene diepe bewondering voor zijn rein en verheven streven deed hem met geestdrift den wensch uiten dat aan zijn verlangen mogt worden voldaan.
| |
| |
- O, hoe gelukkig zou ik zijn - riep hij uit - als juist door mijne tusschenkomst, dat heerlijk plan mijns vriends zich mogt verwezenlijken! en zoo hij zijn nieuw klooster niet mag zien verrijzen, hij toch de voldoening hebbe van in dien geest San Marco te herscheppen!...
Nog heeft hij deze woorden op de lippen als hem een billet wordt overhandigd. Hij herkent de hand des kardinaals Sforza, de man door wien hij alles is wat hij is, wien hij niets kan weigeren, dien hij nooit zou durven weêrstaan... en die man gelast hem de belangen der Lombardische congregatie met allen ijver te behartigen en te zorgen dat deze Dominikanen een gehoor vinden bij zijne heiligheid, voor en aleer een ander Florentijnsch gezantschap dat in aantogt zijn moet... den pauselijken stoel kan genaken.
Hevige gemoedsbeweging teekende zich op Ludovico's gelaat, want een storm stak op, die zijn zwak harte ging slingeren als een riet in de woestijn. Aan den kardinaal Sforza een bewijs te geven van zijn ijver, van zijne dankbaarheid, hoe had hij het sedert lang begeerd..... maar verraad te plegen aan zijn vriend.... Hoe worstelde zijn eigenbelang tegen zijne natuurlijke edelmoedigheid... Het oogenblik drong, er bleef geen tijd van beraad. ‘De broeders zullen het niet vermoeden; Savonarola zal het nooit ontdekken, en ik kan immers niet anders!’ maakte hij zich zelven wijs, en zich zoo goed mogelijk herstellende, sprak hij schijnbaar vrij kalm:
- Deze enkele dag kan u nu eenig denkbeeld geven van mijn leven, mijne rustelooze bedrijvigheid en velerlei bemoeijingen!... Nooit rust!... Daar ontvang ik nu weder een verzoek, waaraan ik oogenblikkelijk voldoen moet. Verschoont mij, lieve broeders - het geldt dringende aangelegenheden naar hetgeen mij uit deze woorden blijkt - ik moet mij een oogenblik verwijderen - vergeeft mij...
- Hoe die uiteenloopende belangen te behartigen! hoe die strijdige partijen uiteen te houden! zuchte maestro Ludovico in ware benaauwdheid des harten, toen hij eene zaal binnen
| |
| |
trad, waar hij de lieden ontvangen wilde, wier wenschen de kardinaal hem zoo nadrukkelijk op 't harte legde, ten einde hun ten allerspoedigste toegang tot den heiligen vader te verschaffen. Zijne zwakke ziel wankelde en hinkte tusschen de beide partijen; hij wenschte ter wederzijde de welwillende, getrouwe vriend, de volvaardige, invloedrijke hoveling te blijven, en toch... hij moest ter linker- of ter regterzijde huichelen en ontrouw plegen.
Terwijl Ludovico dus in pijnlijke spanning de belangen aanhoort van de vertegenwoordigers der Lombardische congregatie, die de vernietiging van al de edele ontwerpen zijns vriends bedoelen, terwijl het hart hem onrustig klopt bij de beschuldiging van ontrouw en valschheid en zijne begeerte naar de gunst der grooten, wordt in de rijke zaal, waar Alexander VI zich met Caraffa onderhoudt, de naam van Savonarola menigmaal genoemd. Als protector van de orde der Dominikanen had Caraffa het gesprek gewend op den aard der bewegingen, die zich in de laatste dagen in zijne orde hadden voorgedaan, en waarmede men den heiligen vader had pogen te verontrusten.
- Gij gelooft dus niet dat de prior van San Marco zoo gevaarlijk is als sommigen beweren?
- Wie hem gevaarlijk gelooft, begrijpt zijn streven niet - antwoordde de kardinaal nadrukkelijk.
- En gij kent hem door persoonlijken omgang?
- Door persoonlijken en vriendschappelijken omgang - hernam de kardinaal met ingenomenheid - want hij is een van de aangenaamste geestelijken, die ik te Florence gekend heb. Hij is een geniaal man, groot van geest, magtig van invloed, en een zoo uitnemend redenaar, dat hij met zijne wegslepende taal een geheel volk zou kunnen beheerschen.
- Maar zulke mannen worden dikwijls lastig - hernam de paus nadenkend - en juist door hun genie en door dien invloed hoogst gevaarlijk, als zij zich in zaken moeijen, die hen niet betreffen, en worden dikwijls vijanden van de rust des volks.
| |
| |
- Vrees dit niet van den prior, heilige vader. Hij zal geen onrust kweeken! Maar hij is een naauwgezet geestelijke, die gaarne zijn klooster tot een voorbeeld voor alle anderen zon willen stellen.
- Hij zoekt zich dus te onderscheiden; hij is eerzuchtig. Ligt was het dan niet kwaad, hem met eenige onderscheiding te vereeren. Wat dunkt u?
Ik ontving dezen morgen door een paar broeders uit zijn klooster een belangrijk schrijven, waarin hij zich met eene ootmoedige bede tot den apostolischen stoel komt wenden...
- Laat ons hooren wat hij van ons begeert, ik wil zijne brieven zelfs wel eens zien.
Caraffa liet deze heerlijke gelegenheid niet voorbijgaan en las het verzoek des priors om de kloosters San Marco te Florence en San Domenico te Fiesola van Lombardië te scheiden, en de vergunning tot het ontslaan en toelaten van broeders.
Maar daar moet toch meer achter schuilen - merkte de paus wantrouwend aan. Heeft het niet iets van een zamenspanning?...
- Niets anders schuilt hier in - hernam Caraffa met overtuiging - dan dat zijne strenge regels den wat al te vrije Lombardiërs niet smaken, die aan tucht en vasten sedert lang zijn ontwend.
- Als Savonarola slechts vrijheid voor geeseling en vasten begeert, hernam de paus spottend, wel, laat ons hem dit genot vergunnen. - Het is beter zulke overspannen geesten iets toe te staan dan te weigeren - hij schijnt ook van degenen, die bezig gehouden moeten worden - laat hij dan vrijelijk in die weinige kloosters tucht en orde zien te handhaven dan heeft hij werk; zoo kan Toskane weder tot eene nieuwe congregatie worden, waarover wij hem later, als de zaak niet gevaarlijk blijkt, met eene vereerende waardigheid kunnen bekleeden.
- Die zaak is dan afgedaan? vroeg de kardinaal.
| |
| |
- Gewis! en voor goed, antwoordde de paus, met eene beweging van de hand als verdreef hij haar van zich - thans van iets anders. Reeds veel te lang van dat monnikengespuis, van kerk en klooster-gebeuzel. Hebt gij reeds iets van het schilderwerk van Ghirlandajo gezien?
- 't Is allervoortreffelijkst! heilige vader - maar laat het uwe heiligheid niet mishagen, als ik nog deze eene maal op Savonarola terugkom...
Een trek van misnoegen teekende zich op het hartstogtelijk gelaat des pausen, maar Caraffa vond zijne kans te schoon om niet het uiterste te wagen.
- Ten einde niet weêr later op deze zaak terug te moeten komen, stel ik uwe heiligheid voor uw besluit nog heden te bekrachtigen.
- Dat de duivel alle monniken hale! Razza maladetta! Zij vervelen mij zoo geweldig! Zwijg nu toch van al dat kerkgetuig...
- Hier is het stuk, heilige vader - bezegel het heden, en morgen zal het u niet op nieuw onder de oogen kunnen komen.
- Caraffa! riep de paus opstuivende, heb ik u niet gezegd dat ik geene brèves meer zien wil! - dat ik niets meer wil bezegelen voor den afloop van 't consistorie! Heb ik mijne kostelijke ziel niet met eeden verpand...?
- Ik mag uwe heiligheid dus niet in zulke verzoeking brengen - zeide Caraffa, terwijl hij lagchend het perkament ontvouwde, de wasschijf ontblootte en voortging, - blijf dan bij uwe bepaling, heilige vader! behoud uw woord - geef u de moeite niet van iets hoegenaamd te zegelen, maar vergun mij - en met deze woorden had hij behendig den zegelring, een kunstig gesneden steen van 's pausen vinger geschoven en drukte het zegel des apostolischen stoels in het buigzaam was.
- Overwonnen, Caraffa! - riep de paus, zich over dien inval vermakend - lag u die zaak zoo na aan 't hart?...
| |
| |
- Nu is 't immers afgedaan en de afgevaardigden kunnen vertrekken... hernam Caraffa, met voldoening het perkament bij zich stekende.
De kardinaal toefde nu ook niet lang en haastte zich naar de broeders van San Marco.
- Zijn de broeders nog bij u? - vroeg hij aan maestro Ludovico, die hem juist tegenkwam om tot den paus te gaan.
- Zij wachten uwe eminenza - was het antwoord, en de maestro achtte zich gelukkig door het vertrek des kardinaals den heiligen vader een oogenblik alleen te zullen vinden.
- Heilige vader! - sprak hij, wat schroomvallig - dringende aangelegenheden nopen mij uwe heiligheid nog heden met tijdingen lastig te vallen. Afgevaardigden van de Lombardische congregatie...
- Per vita mia! heb ik niet reeds genoeg gehoord over die zaak? - viel de paus in, zich gramstorig in zijn fluweelen zetel omwendende.
- Vergeving, heilige vader! het betreft zoo even aangekomen gezanten met aanbeveling van den kardinaal Sforza en fra Mariano.
- Maledetto! al hadt gij brieven van San Pietro uit den hemel! - riep de paus driftig - ik zweer u, dat ik er niets van hooren wil!...
- Mag ik de stukken der Lombardische congregatie ter inzage van uwe heiligheid laten? - vroeg de maestro met onbewogen flegma.
- De satan hale alle stukken en monniken en congregaties! - riep de paus stampvoetend - zeg aan de broeders dat alles is afgeloopen, dat zij een kwartier te laat kwamen, en ik over die zaak niets meer hooren wil...
Des anderen daags vertrokken de afgevaardigden van beide partijen der Dominikanen uit Rome - maar niet gelijkelijk voldaan...
|
|