| |
| |
| |
III. Wantrouwen.
Daar is geene gemoedsbeweging die meer des menschen doorzigt scherpt en zijn vindend vernuft ondersteunt dan de kwelling van het wantrouwen. - Maar wee het hart waarin zij woont!... Het wordt vervuld met een ellendig gevoel van onrust, van kommer, onzekerheid en onveiligheid. Het is angst, pijn der ziel, die de borst krampachtig zamensnoert en het hart eng en bang doet slaan. 't Rukt ons los van den naaste, sluit ons uit van onze broederen, zondert ons af van ons geslacht.
Het is behoefte der menschelijke natuur zamen te werken met anderen en op die anderen te rekenen en te bouwen. Vertrouwen is de band der maatschappij, de voorwaarde van iedere verbindtenis, van burgerlijk en huiselijk geluk; en hoe diep het menschdom ook mogt ontaarden, elk nieuw wereldburger, uit wat stam hij sproot, hij vangt weer aan met te vertrouwen. - Geheel de toestand van het kind is van dien aard dat niet anders kan. - Ach, waarom mag het zoo niet blijven?... Wee, wie het onnoozele kind voor de eerste maal bedriegt - en door leugen en misleiding voor 't eerst de helsche vonk van mistrouwen werpt in de argelooze ziel - hij slaat een wond, die niet meer is te heelen.
| |
| |
De booze kent het niet, omdat hij zich zelven mistrouwt, ofschoon hij meent op dat eigen ik alleen te bouwen. - Hij voelt hoe weinig hij de trouw zou houden; hij weet hoe ligt een eed hem weegt, hoe min hij zich om wet en regt bekreunt, hoe kan hij ooit een ander grooter of edeler zich denken?....
Daar kan ook een wantrouwen bij den regtvaardige bestaan dat de vrucht is van bittere levenservaring en diepe kennis van de krankheid der menschheid; maar moge dit wantrouwen voorzigtigheid prediken en levenswijsheid leeren, het zal toch ook de deugd niet miskennen en aan de kracht der god zaligheid en de overwinning des geloofs op het geweten der menschen acht geven.
Het wantrouwen waarop wij thans echter doelen was die wrange en nijpende stemming, die met Argusoogen bespiedt, met duizend ooren luistert, overal verraad en snooden handel vermoedt, en steeds omgrijpt naar nieuwe steunsels en beveiliging, die toch weldra weer verworpen worden uit datzelfde wantrouwen, om voor de strijdigste hulpmiddelen plaats te ruimen.
Deze onrust, deze pijn was de bezoldiging des geweldenaars te Milaan op zijnen door onregt verkregen zetel tegenover de slagtoffers zijner onderdrukking, tegenover de bondgenooten die hem schragen moesten.
Het was tegen het vallen van den avond dat Sforza wandelde in den binnenhof onder eene overdekte galerij van het hechte en sombere kasteel te Pavia, dat hij voor eenigen tijd betrokken had, om er als hij naar zijn vorstelijk paleis te Milaan zou wederkeeren, Galeazzo en Isabella achter te laten. Hij wilde zich alzoo ontslaan van hun lastig bijzijn, dat vooral voor Beatrice ondragelijk begon te worden; want had zij lang het wreed vermaak genoten de arme Isabella te tergen en te kwellen, deze kende thans ook al hare zwakke zijden en kwetsbare punten en had haar vaak weten te vergelden door die onbuigzame fierheid en hardnekkige tegenkan- | |
| |
ting van haar karakter, door snijdenden schimp en grievenden spot. Moest zij het verduren als Issabella op de onwettige regering haars gemaals doelde en haar honend het betwistbare van haar standplaats herinnerde?... De haat was afkeer geworden; zij vond er geen lust meer in hare vijandin te plagen als weleer - zij moest weg uit haar oog, uit hare nabijheid - zij moest ophouden te bestaan...
Op het oude kasteel waren dan in een zijvleugel eenige duistere en vochtige vertrekken voor den ongelukkigen hertog Galeazzo en zijn gezin bestemd, en zij zouden er wèl bewaakt door Sforza's getrouwen achterblijven, om later welligt gemakkelijker geheel uit den weg geruimd te worden.
Aan de zijde van Ludovico wandelde op het binnenhof een man in ieder opzigt zijner waardig. Hij droeg de weelderige kleedij der Napolitaansche edelen; zijn blik was sluw als zijn geslepen karakter; ingewijd in al de geheime kronkelgangen van Italië's politiek, zou hij voor geen middel terugbeven zoo het slechts doeltreffend mogt heeten. Het was don Carlo da Barbiano, prins van Belgiojoso, kortelings van eene zending uit Frankrijk teruggekeerd, tot wien hij levendig, maar met gedempte stem sprak:
- Kunt gij het u begrijpen, Carlo, van waar Ferdinando den moed heeft mij zoo openlijk te trotseren, en niet alleen mijn ontwerp te verijdelen, maar zijn woord in te trekken nadat hij het mij eerst gegeven heeft?
- Trouweloosheid heeft steeds tot zijne eigenschappen behoord - hernam don Carlo bitter - en den moed zou hij nooit gehad hebben, indien Medicis hem niet hadde kunnen dwingen; dus ik ben geheel van uwe overtuiging, dat er verbindtenissen bestaan moeten tusschen Napels en Florence, die meer klem geven dan het verbond van 1480, waarin Milaan begrepen was.
- Het is uit al zijn schrijven blijkbaar, dat hij om een gepast voorwendsel verlegen is, maar zich toch sterk genoeg voelt om mij te weêrstaan - hervatte Sforza netelig. - Hij
| |
| |
doet ook geene moeite om te verbergen dat het op aandrang van Medicis is en niet uit afkeuring van mijn ontwerp, dat hij terugkomt van zijne uitgesproken toestemming, ofschoon hij geene enkele afdoende beweegreden opgeeft. Medicis geeft voor te vreezen, dat er zoo ligt verschil onder de gezanten kan ontstaan over den rang der door hen vertegenwoordigde staten...
- 't Zijn nietige uitvlugten - riep don Carlo - die u evenwel in tijds de oogen openen kunnen.
- Wat mij bovenal in mijne opvatting bevestigde - hernam Sforza nadenkend stilstaande - en tot het nemen van krachtige maatregelen noopte is het gebeurde aangaande de kerkelijke vorstendommen welke de zalige Innocentius aan zijn zoon Cibo gaf. Te regt begreep Cibo dat de heilige vader, die naar niets zoo ijverig jaagt als naar vorstendommen voor zijne vier zonen, allereerst op deze als kerkelijk goed zou aanspraak maken en ze hem ontweldigen. Zoo poogde hij er zich in tijds van te ontdoen en had in Virginio Orsini zijn kooper gevonden. Deze echter was tot dien koop aangemoedigd en in staat gesteld door Medicis en Ferdinando, beide aan hem verwant. Daar nu de ligging dezer vorstendommen juist de gemeenschap tusschen Napels en Florence verzekert en Rome insluiten kan, heb ik mij gehaast den heiligen vader opmerkzaam te maken op dit gevaar, te meer daar hij dien handel geheel vernietigen kan, als betreffende een kerkelijk leen, waarover men niet beschikken kan zonder den leenheer. Ook ik heb hem aangemoedigd deze verkorting zijner regten althans niet te verdragen van een Orsini, den heftigsten vijand van Rome, die nog gaarne aan Alexander zal wreken wat Innocentius verguizing hem lijden deed. Nog bewees ik dat Ferdinando dit niet alleen doet om Romeinsche edelen aan zich te onderwerpen, maar vooral ook om zijne heiligheid te beleedigen en te honen, die zijns onsdanks toch tot de driedubbele kroon gekomen is.
- De greep was goed! - hervatte don Carlo glimlag- | |
| |
chend - door dien verpligtenden wenk is het u gelukt den paus van het huis van Arragon af te trekken en aan uwe belangen te verbinden. Het is niet kwaad een broeder te hebben, die vice-kanselier des heiligen stoels is.....
- Zoo is het - zeide Sforza met zelfvoldoening. Mijn broeder heeft den paus nog verder tegen Napels opgezet en hem herinnerd dat de haat van Arragon nog van de oude dagen stamt, ja van de tijden van 's pausen oom Calix af, die hun dienaar geweest is, en dien zij den kardinaalshoed bezorgden.
- Zullen er ook nog andere staten in dit verbond worden opgenomen? - vroeg don Carlo.
- Ook de hertog van Ferrara wil zich bij mij aansluiten - hernam Sforza; - ik hoop nog op Bologna - mogt de tijding uit Venetië nu slechts gunstig zijn! Van dien kant wacht ik de meeste zekerheid.
- Toch had ik nooit gedacht dat de paus zoo ras de Napolitaansche zijde zou verlaten; ik meende verstaan te hebben dat de hoop op de rijke kroonambten van Napels voor zijne zonen hem den haat tegen Arragon had doen vergeten.
- Alphonso kon er niet snel genoeg toe besluiten om zijne natuurlijke dochter, donna Scancia, aan 's pausen jongsten zoon, een knaap van naauwelijks twaalf jaren, uit te huwen met de hooge bruidgift door den heiligen vader begeerd, en nu wil hij bij deze gelegenheid ook wraak nemen over de bescherming, die Napels zijn doodvijand den kardinaal della Rovero verleent.
- Zijne heiligheid alzoo zijne bedoelingen met Arragon niet bereikende, zal dan wel mede in gedachtenis brengen het goed onthaal dat zijne vijanden de Colonna's en Orsini's nog steeds te Napels vinden; want zijne gansche politiek heeft geen ander doel dan de plaatsing zijner bastaarden in vorstendommen.
- Ik weet dan ook wel in hoever ik op Rome kan rekenen - hernam Sforza - zoolang ik echter het hoogste
| |
| |
bod kan doen heb ik 's pausen hulp. Ik zie daarom nog altijd voor het vervolg naar hechter steun uit - zoo ik nu slechts tegen een onverhoedschen aanval beveiligd ben.
- Wacht gij onzen vriend nog heden?
- Het is vreemd dat hij nog niet is aangekomen. Volgens het laatste berigt moest toch alles in de vorige week beslist zijn tusschen den senaat en den doge.
Het heldere licht uit Beatrice's vertrekken trok thans het oog der beide mannen. Sforza werd indachtig, dat zijne gemalin hem had laten berigten dat zij hem volstrekt nog dien dag spreken moest. Hij hechtte veel aan haar scherpzinnig oordeel en vaak doordringenden blik in belangrijke zaken, en deed geen stap zonder haar te raadplegen; hij wilde dus ook dit verzoek geen uitstel geven, doch eer hij tot haar kon gaan, verkondigt de wachter van den toren het naderen van gasten. Alles raakt in beweging.
- Zou het nog tijding uit Venetië kunnen zijn? - roept Sforza.
De cavalcade komt nader; reeds verneemt men in het kasteel den hollen hoefslag op de neêrgelaten valbrug. Antonelli de San Severino, prins van Salerno, keert terug met de lang gewenschte berigten, vergezeld van de hoofden van den bastaardtak van zijn huis, Cajazzo en Galeazzo, beide kloeke veldheeren van Sforza, allen bannelingen uit Napels.
- Mij dunkt, ik zie het u aan dat gij goede tijding brengt - voert Sforza hem te gemoet.
- En wel zeer goede, eccellenza! - herneemt Antonelli. - De senaat is voor uwe, voor onze zaak gewonnen, hoewel het veel moeite heeft gekost hem te bewegen om een verbond aan te gaan, waarin de heilige stoel begrepen is. Venetië toch is verzadigd van alle verbindtenissen met pausen.
- Van welke zijde was de meeste tegenkanting, amico? - vroeg Sforza.
- Van den doge, die maar niet het allerzwakste vertrouwen op een Borgia wilde gesteld hebben.
| |
| |
- Hij heeft geen onregt - hervatte don Carlo - maar welke maatregelen zullen nu de verbondenen allereerst nemen?
- Het verbond heeft geenerlei vijandige bedoelingen, het is slechts eene onderling schuttende en steunende vereeniging; wij brengen gezamenlijk een leger onder de wapenen, de paus zal er een vijfde toe bijdragen en Milaan en Venetië elk twee vijfde, alle staten zouden er des verkiezende in kunnen toetreden.
Sforza vergat intusschen het verzoek van donna Beatrice niet, vooral daar zij zich aan het onthaal der gasten, geheel tegen hare gewoonte, onttrokken had door half voorgewende onpasselijkheid.
De toestand, waarin Ludovico haar echter aantrof, billijkte hare afzondering, want haar gelaat droeg al de spogen van de hevigste ontsteltenis en de hartstogtelijkste uitbarstingen.
- Ik ben thans tot het uiterste gekomen! - riep zij Sforza met tranen en wrevel en spijt te gemoet - en de smarten die ik lijde, zullen mij weldra naar het graf slepen, indien gij mij niet verlossen kunt van.... van deze duivelinne!...
- Wat is u overkomen, mijne Beatrice? - sprak Sforza bekommerd. - Gij weet toch dat ik niets zal sparen voor uw geluk!...
- Ach, daar is geen geluk voor mij, zoolang ik uwe regten op het hertogdom zie betwisten door de sluwste en listigste vrouw der wereld.
- Alweder Isabella? - riep Sforza toornig. - Waarlijk deze vrouw dwingt mij tot harde maatregelen. - Zullen wij haar dan nooit tot zwijgen brengen? Ik meende haar thans alle wegen afgesneden, alle wapenen ontnomen te hebben en - nieuwe list! - O verwonderlijk vrouwenhoofd! vrouwenhart!...
- Lees! lees wat zij heeft geschreven!...
| |
| |
- Dit is haar schrift?...
- Een brief aan den hertog van Calabrië.
- En gij hebt dien onderschept?...
- Het geluk heeft mij gediend...
- En uwe schranderheid en waakzaamheid - en intusschen lezende, vroeg hij ongeduldig: - doch zeg nu, hoe kwam dit stuk in uwe handen?
- Het dwaze kind Bianca had weêr wat gezien en kon in hare onnoozelheid niet zwijgen. - Ik ontdekte, dat Isabella aan fra Prospero geschreven had, maar nog naar eene gelegenheid uitzag ter verzending. Ik verschafte haar die zelve, zonder dat zij het evenwel vermoeden kon en kreeg een eenvoudig billet in handen, dat niets anders bevatte dan het verzoek aan den priester van tot haar te komen of iemand van zijnentwege te zenden. Ik bezat schrift genoeg van fra Prospero om zijne hand te laten namaken en liet haar dus zijn antwoord geworden, dat de verzekering behelsde, dat hij onmogelijk tot haar komen kon, maar haar den getrouwste zijner leerlingen toezond, om door hem schriftelijk haar verlangen te vernemen. Isabella, hoe sluw ook anders, viel in dien strik; zij liet den gewaanclen Dominikaner tot zich komen, beval het stuk dat zij hem ter hand stelde aan zijne zorgen, en weinige oogenblikken later bezat ik dit schrift, dat aan Prospero's bezorging werd opgedragen.
- Prospero is een kind des doods! - riep Sforza in woede.
- Zoo had ik ook gedacht; maar hij is voor het oogenblik op reis - ik meen zelfs tot een ander klooster overgegaan, doch hij zal mij niet ontkomen.
- Maar welke belangrijke ontdekking, Beatrice! welke ontschatbare diensten bewijst mij uwe voorzigtigheid en gevatheid!
- Wat baat mij alle liefde en trouw en inspanning - riep zij moedeloos - zoolang gij aarzelen blijft een beslissenden stap te doen. - Hoe heb ik kunnen voorzien dat
| |
| |
ik zulk een leven van kwelling en smart te gemoet ging, toen gij mij beloofdet dat ik eerlang hertogin van Milaan zon zijn - ik die zelfs in mijn paleis, ja in uwe tegenwoordigheid niet veilig ben voor de beleediging eener hatelijke vrouw. Wat spreek ik van beleediging en hoon! - die eene vrouw voor oogen moet dulden, die ons buitenaf belastert, alsof wij haar ten wreedste mishandelden, en alle wraak tegen ons inroept, omdat wij haar beletten het geluk van een bloeijenden staat niet in handen te geven van een bekrompen en niets beduidend man.
- Spreek zoo niet, mijne Beatrice! De brief van Isabella is schandelijk, en ik weet niet waarmede ik u vergelden kan het beleid dat het verzenden voorkwam, want dit overdrevene schrijven was in staat geheel de wereld tegen mij in de wapenen te brengen; maar wees voor het overige gerust - geloof mij, weinig vorsten zitten thans zoo veilig op hunne troonen als Ludovico op dien van Milaan. Ik kan u ook de blijde tijding geven dat het verbond geheel bevestigd is tusschen Milaan, Rome en Venetië.
- Inderdaad gij verwacht te veel van den invloed uws broeders te Rome. Ascania is de man niet om een Borgia te beheerschen - die de wispelturigheid zelve is - en Venetië - hoe vijandig is dit steeds het huis van Sforza geweest! en waar was ooit heerschzuchtiger bondgenoot te vinden, die altijd poogt te onderdrukken en te overheerschen! - Neen, zoo gij geen magtiger steunsels aangrijpt, zal die rustelooze poging van Isabella eenmaal toch uwe heerschappij verderven en het zal gezegd worden van Sforza, dat hij is gevallen voor de list eener vrouw!...
- Donna Beatrice! - riep Sforza hevig - het zal nooit gezegd worden - terg mij niet en tart mij niet door beleediging. Geloof mij dat ik sedert lang van die zijde gewaakt heb; zij is in mijne magt...
- Maar ziet gij dan niet, dat zij altijd nieuwe plannen smeedt en tot het snoodste in staat is... Ik beken het: daar
| |
| |
zijn oogenblikken dat ik haar vrees. Is het dan niet mogelijk haar... uit den weg te ruimen?...
- Alles is mogelijk, Beatrice, maar alles is niet geraden. Gij gevoelt, ik kan Italië niet in opstand brengen om mij te ontdoen van een lastige vrouw.
- Maar eene vrouw, wier listen de kracht van een Sforza ontzenuwen en zijn voortgang belemmeren kan.... Gij zijt te lankmoedig voor haar... Zij is ook zoo schoon!...
- Beatrice, gij gaat te ver! Ik kan nog niet anders, maar mijn tijd zal weldra daar zijn - dan zal ik haar niet sparen.
- Ook donna Bianca is mij eene ergernis. Bit vervelende schepsel kan ik voor mijne oogen niet meer dulden.
- Luister, Beatrice! Ook zij zal u niet lang meer hinderen; maar ik moet nog partij van haar trekken. Gij weet, reeds lang heb ik gepoogd haar uit te huwen; thans heb ik echter iets op het oog, dat voortreffelijk voor mij zou kunnen worden.
- En gij hebt mij dat verzwegen?
- Ik wachtte eerst de tijdingen van San Severino en Belgiojoso; maar na dit laatste voorval gevoel ik meer dan ooit de dringende noodzakelijkheid van de wettiging mijner magt. Gij zult zien dat mij geene opoffering te groot is, om u van de lieden die u ergeren te ontdoen en u nader aan uwe wenschen te brengen. Thans zeg ik u vaarwel, om eerst verder met San Severino te beraadslagen.
De gasten hadden zich intusschen te goed gedaan aan de rijke ververschingen hun aangeboden, en voerden een levendig onderhoud over hetgeen San Severino te Venetië en don Carlo te Parijs bij zijne vrienden en medevlugtelingen uit Napels, over den Franschen koning Karel VIII en zijne aanspraken op het koningrijk Napels, vernomen had. Cajazzo deelde het zijne mede aangaande de overdrevene praal vertooning van Pietro de Medicis te Rome en het verkoopen van Cibo's goederen aan Orsini, toen Sforza door zijne terugkomst hunne gedachten elders heenwendde.
| |
| |
Een onbegrensd wantrouwen was door de wenken van donna Beatrice tegen zijne nieuwe bondgenooten in hem opgewekt, en hij haastte zich zijnen vrienden een ontwerp voor te stellen, dat hem wettigen en bevestigen zou in zijne thans zoo valsche en gevaarlijke stelling.
- Onder alle vorsten van Europa - sprak hij - kan niemand mij thans uitnemender dienen dan Maximiliaan, de Roomsch-koning; want keizer Frederik is afgeleefd en allengs gaat toch zijne magt op zijn zoon over. Wanneer wij de zaken nu regt beschouwen, dan is de hertoglijke zetel van Milaan eigenlijk sedert eene halve eeuw vakant geweest. De Visconti bezaten dit keizerlijk leen alleen in de wettige, mannelijke linie. Na Philip Marie bestond deze niet meer, en het leen verviel natuurlijk aan het kiezerrijk. Francesco Sforza, mijn vader, die het met magt van wapenen veroverde, heeft het dus onwettig bezeten, gelijk ook mijn broeder Galeazzo. Wat is er nu van het regt mijns neefs? - Niets is derhalve billijker dan dat ik, het keizerlijk leenheerschap huldigend, het leen vraag als vrije gift en niet met geweld genomen van het Duitsche rijk.
- Voortreffelijk gevonden! - juichten de Napolitaansche vlugtelingen, die van Sforza alles hoopten voor hunne toekomst, voor hunne ledige beurzen!
- Ik ben bereid voor deze zaak op nieuw uw gezant te worden - riep de prins van Salerno - zoo uwe keuze op geen ander was bepaald.
- Aangenomen, amico mio; laat mij u dan nu ook zeggen, hoe ik de zaak ondersteunen wil. Om Maximiliaan's onverschilligheid voor een leen, waarvan hij zoo geheel vervreemd is, weg te nemen, moet hij het klinken van de Milanesche munt vernemen. Evenwel, wie deed eene groote opoffering zonder er eenig voordeel mede te beoogen? Met het Milanesche geld moet hij ook de hand van mijne nicht donna Bianca, Galeazzo's zuster aanvaarden...
- Doch hoe, indien Maximiliaan eens niet tot het voor- | |
| |
geslagen huwelijk genegen, dat is: niet zoo dringend om geld verlegen ware, als wij meenen - vroeg de prins van Salerno.
- Ah! - hervatte Sforza - maar wij vangen daarmede niet aan. Maximiliaan heeft een innerlijken wrok tegen den koning van Frankrijk. En het is dan ook niet gemakkelijk te vergeten om eerst eene verloofde dochter verstooten te zien door den man, die u vervolgens uwe door volmagt reeds verbonden bruid komt ontweldigen. Zich op hem te wreken wenscht hij boven alles; maar de middelen ontbreken hem. De overwinnaar van Guinegaste zal zich gaarne nog eens als veldheer vertoonen. Hij is roemzuchtig, bemint den krijg en heeft altijd geldgebrek.
- Ik versta u - hernam San Severino gevat; - ik spreek met hem over zijne grieven tegen Frankrijk en verminder ze niet; ik verzeker hem van uwe deelneming, van uwe verkleefdheid, van uwe bereidwilligheid om hem voldoening te verschaffen....
- Juist zoo! Gij bewijst hem, hoe het slechts van hem afhangt zich op Karel te wreken; dat ik bereid ben hem de middelen te verstrekken, daar ik gevoel hoe het mij meer dan iemand voegt, mij den hoon hem aangedaan aan te trekken, krachtens de te veel verwaarloosde betrekking tusschen het keizerrijk en het hertogdom. Gij betoogt hoe ligt Frankrijk van de zijde van Duitschland is te naderen; hoe gemakkelijk hij een leger kan oproepen om het voor de poorten van Parijs te brengen. Deze stad geeft zich ongetwijfeld over en verschaft hem den sleutel tot alle andere steden des rijks.....
- Ik zal hem voorstellen, dat sedert Karel den Groote geen vorst zoo iets stouts dorst bestaan - vervolgde San Severino - en met welk een onsterfelijken roem hij zijn naam door een enkelen veldtogt zal omgeven.... Maar welke som zou hij wel behoeven?
- Daarvoor zijn hem stellig vierhonderd veertigduizend
| |
| |
gouden kroonen noodig, die hem zullen worden uitbetaald op den dag, dat hij donna Bianca ten huwelijk neemt en Ludovico Sforza, zijn onderdanigsten dienstknecht, bevestigt in het hertogdom van Milaan. Dit laatste echter wil ik dan om zijnentwille nog wel zoolang geheim houden, tot het gunstig oogenblik daar zal zijn om het te openbaren. En welke leemte of gaping er ook in het voorstel mogt komen, welke tegenwerpingen zijne keizerlijke majesteit mogt maken, gij vult alles aan, gij lost alles op door het groote cijfer dat hem moet verblinden en kluisteren; want in geene enkele Europeesche schatkamer is thans zulk een som voorhanden; en daar Maximiliaan een hartstogt voor geld heeft, zullen de wisselbrieven, die gij ter goeder ure aanwijzen kunt, alles voleindigen.
- 't Ontwerp is uitmuntend - riep don Carlo; - maar of het u genoegzaam beveiligt tegen Napels en Florence, zou ik nog betwijfelen. De bevestiging in het hertogdom door Maximiliaan is u noodig; maar zal hij u ook verdediging verzekeren?
- Gij spreekt mijne gevoelens uit, mijn vriend! - antwoordde Sforza. - Napels bezig te houden, Ferdinando's en Alphonso's gedachten af te leiden was steeds mijn toeleg, en ik heb genoeg verwikkelingen daargesteld in de Italiaansche zaken; maar 't kan niet duren.
- Het huis van Arragon moet vernederd worden - spraken de San Severino's uit éénen mond.
- Ja, ten onder gebragt! - vervolgde don Carlo, terwijl zijn oog van wraakzucht vonkelde.
- Wij moeten Napels een vijand verschaffen, - sprak Sforza - die het voor ons afdoet.
- Ziedaar het eenige redmiddel - verzekerde don Carlo - en niets is gemakkelijker. Gij zoudt niet gelooven hoe levendig te Lyon en te Parijs over Karel's aanspraken op den troon van Napels gehandeld wordt. Ik heb hiervan altijd veel gehoopt en waar ik kon het vuur aangeblazen. Sedert
| |
| |
's konings zuster Anna de Beaujeu van het bestuur is, kan men met Frankrijk veel doen. Karel is een fantastisch jongeling, vol groote droomen en ijdele plannen, die door zijne geringste hovelingen, door zijne bedienden geregeerd wordt. Zoo mij de middelen ten dienste stonden om te werken in Frankrijk, ik geloof groote dingen te kunnen daarstellen.
- Mijn oog was almede sedert lang op die oude aanspraken van Frankrijk op Napels geslagen - sprak Sforza - maar daar ik eerst mijne ontwerpen met Maximiliaan volvoeren moet en hem tegen Frankrijk ga wapenen, zoo kan ik daar niet anders dan in diep geheim en langs voorbereidende wegen werken. Beschik over zooveel u noodig is, Carlo, als gij in dien geest in Frankrijk wilt arbeiden, en reken op mijne kas, zooals ik wil rekenen op uw beleid.
- De Venetianen hebben mij een goeden raad gegeven - sprak San Severino - toen ik vroeg werwaarts ik mij na mijne ontvlugting uit Napels begeven zou, naar den hertog van Lotharingen, die eens aanspraken op Napels maakte, naar Frankrijk of naar Spanje. Den hertog van Lotharingen verklaarden zij voor een dood man; den koning van Spanje wilden zij geen grooter invloed op ons schiereiland zien oefenen dan hij reeds door zijne bezittingen en groote zeemagt in de Venetiaansche golf had; - maar Frankrijk was hunne keus, en inderdaad daar is iets te doen, want Karels gunstelingen Etiene de Vers en de Brissonet hebben hem van kindsbeen aan voorgezongen dat Napels hem toebehoorde, krachtens het testament van koning Karel I, graaf van Provence, die Lodewijk XI tot erfgenaam verklaarde van alles wat het huis van Anjou bezeten had, hem de voorkeur gevende boven den hertog van Lotharingen, zijns dochters zoon. De jonge vorst acht die regten onbetwistbaar. Het zou dus niet moeijelijk zijn hem tot een kruistogt tegen Napels op te wekken, vooral als men daar groote woorden van onsterfelijke glorie, verovering van Jerusalem en dergelijke aan wist te verbinden...
| |
| |
- Maar 's konings rijkbegaafde zuster zou hem wel eens wijzen kunnen op het voorbeeld huns vaders, die zijne regten op Napels sluimeren liet, merkte Cajazzo aan - en niet gedoogen dat Karel door de dwaze stappen hare roemrijke regering' bederven ging.
- Dat wil ik nog niet zeggen - antwoordde San Severino. - Anna heeft veel te groote lust om weder aan het bestuur te geraken, en de afwezigheid des konings voor een zoo belangrijken veldtogt zou haar gelegenheid geven hare plaats te hernemen.
- Van dien kant is dus niet veel te vreezen - sprak don Carlo - maar gij verstaat dat wij de zaak van het begin tot het einde hebben te leiden en geen oogenblik los te laten.
- Zoo wij Karel tegen Napels in het veld kunnen brengen, sta ik hem op zijn togt alle hulp en raad toe, want dan is mijne zaak gewonnen. Arragon en Medicis zullen beven, Rome en Venetië zullen de handen vol hebben, en wij de beste vruchten van die onderneming weg dragen.
- En Maximiliaan? - vroeg San Severino.
- Zoodra hij donna Bianca heeft gehuwd en mij het hertogdom verzekerd, kunnen wij hem immers wel weder tot vredelievende gezindheden brengen... Wij willen het water gereed houden eer het vuur ontvlamd is.
|
|