| |
| |
| |
II. Het modelklooster.
- Waarom zoo treurig, Politiano? - vroeg Ficino op dien meêwarigen toon, die uitdrukte dat hij de stemming des vriends deelde, die hem te Carreggi kwam bezoeken.
- Wij behoeven geene lange verklaringen, mijn vriend, - bij het betreden van deze villa is het mij bang te moede en mij dunkt uw lampje gloort ook met matter licht dan voor dezen. Met iederen dag kwijnt de glans onzer school meer heen, nu de bezielende adem van Lorenzo is vervlogen, die ons allen leven en opgewektheid gaf; onze beschermer, ons vereenigend middelpunt, onze verzoenende bemiddelaar is niet meer. De driften zijn losgebroken nu de breidel is weggenomen, de laster holt toomeloos voort en blijft rusteloos knagen - mijne vijanden bespotten mij - Scala de kanselier giet al zijn haat over mij uit - en niemand zal mij verdedigen... De dichter brak in tranen uit.
- Angelo! niet zoo verslagen! Ware deugd wordt eens geregtvaardigd, hoe lang miskend. Hervat uwe letteroefeningen; volvoer uw voornemen niet van in de stad te blijven en kom hier bij mij op het land. - De natuur spreekt zoete woorden tot ieder lijdend hart - de steenen der steden zijn koud en dood.
Dan zal ik met hen weldra overeenstemmen, hoe ook
| |
| |
anders in strijd met de natuur, met het lot, met de menschen, met alles. Mijne muze heeft mij verlaten, de zonnestralan verheugen mij niet langer als stroomen des levens, de bloemen lagchen mij niet meer aan om mij een lied te ontlokken...
- En de stad?
- Ik beken het, zij laat mij nog smartelijker het gemis mijns vriends ondervinden. Maar ik zoek overal om, beproef nu het een dan het ander. Wij arme humanisten dolen nu als schapen zonder herder. Pietro wil ons tot vermeerdering van hofstoet dulden... doch liefst de jonge talenten, die met een nieuwen roem optreden, niet de oude getrouwe vereerders zijns grooten vaders, die zijn huis vereeuwigden in onsterfelijke liederen. De geleerde Grieken die 't eerst onze school hielpen grondvesten, verzonken in armoede; zij hebben zelfs hunnen besten vriend, hunnen grootsten schat,... hunnen Homerus moeten verkoopen... voor brood.
- Ik weet het - ook Chalcondylas verkwijnt in schulden bij het gebrek van het noodigste onderhoud voor zijn gezin...
- Chalcondylas is gered! - sprak een binnentredende. Het was Pico die zijne vrienden deze blijde tijding bragt. - De kardinaal de Medicis, uit Rome wedergekeerd, heeft hem in bescherming genomen.
- Heil den edelen weldoener - riep Politiano - die zijnen ouden leermeesters gedenkt.
- En toch zal ook de kardinaal de verstrooide vrienden van zijns vaders huis niet meer verbinden als voorheen - hernam Ficino.
- Hoe is heel Florence dan ook van gedaante veranderd! - hernam Pico. Het is dezelfde bevolking niet meer die Cosimo's beleid zoo gemakkelijk beheerschen kon, die Lorenzo door schrander overleg in rust wist te houden en in onderwerping.
- Het zijn de geletterden niet alleen, hervatte Ficino, die zonder eenheid en zamenhang thans verstrooid zich ver- | |
| |
liezen, zonder gezamenlijke krachtige inwerking op den volksgeest - maar het is geheel Florence dat zonder hoofd zich voelt; want Pietro bezit geenerlei zamenbindende aantrekkende krachten noch op het staatkundig noch op het wetenschaplijk gebied.
- Ja, bij de lustige spelen waarmede hij het volk poogt te vermaken - ging Politiano geërgerd voort - vergeet hij de vrienden die zijne jeugd omringden en begunstigt hij liever de behendige balwerpers en vertooners van ijdele kunsten, dan de rijke vernuften en geniale wijsgeeren, die de tafel zijns vaders versierden.
- Groote vaders hebben maar zelden groote zonen geschonken - merkte Ficino aan - ja het is veeleer alsof de wierookwolken, den vader gebragt, bedwelmend de hoofden der kinderen benevelen. Geëerd en onderscheiden om der ouderen wil, streven zij niet naar grootheid in zich zelven en vergenoegen zich met naam en titel, terwijl zij het doel van hunne roeping noch verstaan noch bereiken.
- Gelooft mij, vrienden sprak Pico ernstig - het standpunt van Pietro is gevaarlijk, zijn toestand is hagchelijk tegenover de republiek. De hertog begrijpt niet, dat een geërfde titel niets beteekent, nu de staat beleid en talent meer dan ooit behoeft; dat de oude magistraatspersonen niet willen achterstaan voor een ondergeschikt jongmensch als Bibbiena, die, niet eens Florentijner van geboorte of uit eenig aanzienlijk huis, als eerste staatsdienaar optreedt. Terwijl Pietro de harten der schoonste vrouwen poogt te winnen door zijne galanterie, ziet hij niet in hoe hij de harten der gewigtigste mannen van zich verwijdert; en terwijl hij zijne spierkracht in worstelingen, zijne vlugheid in het renperk den volke vertoont, openbaart hij tevens zijne zwakheid van geest en verslaafdheid aan dartele en fantastische vermaken. Eene magtige partij ontwikkelt zich inmiddels tegen hem. Zijne neven Giovanni en Lorenzo de Medicis wier huis zoo lang uit alle staatsbeheer is geweerd geworden, zitten thans niet stil. Zij zullen zijne
| |
| |
wederpartijders worden. Er is overal beweging en gisting onder liet volk; het gevoelt dat de hand, die het omklemde en stierde is opgeheven; het oog des meesters is gesloten, de behoefte is daar aan een hoofd, een heer - en Pietro bevredigt die niet. De verstrooide menigte tast om en vraagt een leidsman, nu zij eenmaal is opgewekt uit de dolzinnige bedwelming. In de sluimerende gewetens heeft een stem geklonken en de zelfbewustheid is wedergekeerd. - Vanwaar is die ommekeer uitgegaan? Wie heeft dien schok gegeven? - Uit het klooster van San Marco, door de prediking van het Godswoord. Fra Girolamo heeft getuigd en zijne getuigenis is waarachtig!... Van hem is de edele volksfierheid, de vrijheidlievende geest der oude republikeinen op nieuw uitgegaan over de vernederde bevolking, en het volk van Florence zal weêr opstaan uit de slavenhouding, die het te lang reeds had aangenomen.
- Waarlijk - hernam Ficino met dat peizend gelaat hem eigen - de orde, de tucht, de reine zeden, ja de smettelooze levenswandel des Dominikaners geven hem het aanzien van een hemelgezant, en als de verschijning eens heiligen profeets treedt hij daar achtbaar in het midden der bezoedelde schare.
- En die schare doet boete en komt tot bekeering, alsof de groote Dooper de schutspatroon van Florence van den doode was opgestaan - hervatte Pico met geestdrift. - Ziedaar, mijn vriend, wat wij met onze platonische school niet konden daarstellen; ziedaar den zegen des alleen behoudenden Evangeliums - de eeuwige kracht des goddelijken woords! Savonarola heeft den roem eens wijsgeers veracht voor den smaad van een dwaze dienstknecht van Christus te zijn; en wat wij vergeefs hebben gezocht, toen wij de ijdele en opgeblazen wijsheid der eeuw najaagden, dat heeft hij gevonden in de bidcel, bij het Evangelie, in de verkondiging der liefde Gods!
- In die liefde is het leven, en dat leven is het licht
| |
| |
der menschen! - ging Ficino als bij zich zelven voort - ook ik heb veel aan fra Girolamo te danken; hij heeft mij tot dat licht gebragt, waarvan de zon in al hare kracht nog maar een schaduw is te noemen.
- Wat bovenal den prior merkwaardig onderscheidt is dit - ging Pico voort - dat terwijl alles rondom hem doelloos omtobt, blindelings streeft en voortsnelt naar verandering, zonder zich rekenschap te geven of te vragen van het einde waartoe, de middelen waardoor, zonder klaarheid zich verliest in half voltooide ontwerpen, die niet rijpen, niet gelukken kunnen - hij alleen met verhelderden blik over al het woelen der volken, al het worstelen der driften heenziet, en rein en volkomen staat daar het doel zijner wenschen, het ideaal aller godvruchtigen, het verlangen aller kinderen Gods hem voor oogen. Hij ziet het koningrijk der hemelen, hij aanschouwt het Godsrijk in den geest - en zat hij eenmaal weenend neder als droomend jongeling om te treuren over de puinhoopen van dit verwoest Jerusalem, over de verbroken muren van dit Sion, de mannenkracht des geloofs doet hem de trage handen opheffen, de slappe knieën oprigten. De zekerheid der eindelijke zegepraal, zoo onwankelbaar vastgehouden, brengt hem die overwinning als steeds naderend voor het zielsgezigt. ‘Uw koningrijk kome’ is geheel de stemming zijner ziel; aan dit rijk te arbeiden, deszelfs burgers bijeen te verzamelen en te sterken, ziedaar het doel zijns levens. Alles wat zich daartegen kant te bestrijden, ziedaar zijn krijg tegen de zonde der wereld, zijn worstelen om waarheid en geregtigheid te handhaven.
- Gij hebt hem juist geteekend - hernam Politiano - dit gezegde lost mijne laatste bedenking op tegen den ijver des waardigen priors, die zoo hoogst uiteenloopend beoordeeld wordt, en ik wensch hem toe, dat hij te aller tijd zal kunnen zeggen, wat ik dezer dagen aan een mijner vrienden schreef: ‘de vleijerij van vrienden en de lastering van vijanden moet op ons hart geene andere uitwerking hebben,
| |
| |
dan het zien onzer schaduw, die, hoewel zij des morgens en des avonds veel grooter is dan des middags, ons toch de overtuiging niet wegneemt dat wij dezelfde bleven.’
Onze dichter was er echter nog verre af dezen voortreffelijken stelregel in beoefening te brengen. Geen wonder! - Is het zwaar den lof der wereld te dragen, oneindig zwaarder is haar smaad!... hare verguizing!... Ja, wie pal staat voor dien aanval, hij moet wel diep geworteld en vast gegrondvest zijn in de voetstappen van Hem, die zich met doornen liet kroonen!
- Laat mij dan nu ook van u vernemen, Pico, wat ik heb te maken van Savonarola's plannen tot het bouwen van een nieuw klooster, terwijl hij een der heerlijkste kloosters der wereld bewoont - vraagde Politiano. - Alle geestelijken spreken er over, doch de een belacht het, de andere roemt het.
- 's Priors blik is breed en wijd, mijn vriend - was Pico's antwoord - zijne vlugt is grootsch en verheven in alles wat hij denkt en doet. Zijn geest kon zich niet tot het heden, het naast voor den voet liggende bepalen, hij snelt de toekomst tegen, breidt zich uit niet slechts over eene stad, een volk, maar omvat heel de kerk, heel de wereld! Hij gaat uit van het denkbeeld: alles is des Heeren, alles is uit God en door God en moet ook tot God zijn, en de Heer werkt magtig in de zwakken, brengt het groote voort uit het kleine. Fra Girolamo gelooft wel niet, dat hij de man is die de gansche wereld, de geheele christenheid tot waarheid en eenvoud zal kunnen wederbrengen, maar toch hij gevoelt sterker dan iemand, dat het de roeping aller christenen is aan de vestiging van het Godsrijk te arbeiden, en hij is overtuigd dat er thans bij het diep verval en algemeen zedenbederf, geen middel gepaster is om van de kracht des geloofs en der liefde te getuigen en geregtigheid en waarheid als eene stad op een berg te verheffen, dan door het oprigten van een voorbeeldig klooster, welks geheel bestaan en
| |
| |
inrigting reeds op zichzelf eene prediking moet zijn. Dit klooster wil hij gebouwd hebben in den zuiversten en verhevensten stijl eener zedige eenvoudigheid. Het mag geen ander sieraad hebben dan reinheid en orde. Nergens kostbaarheden, nergens overbodige ornamenten; kerk en klooster zullen zijn van gebakken steen en hout, als een bruikbaar huis des gebeds, zonder zuilengalerij van heidentempels. Ééne enkele groote klok moet de kapel bekroonen, die als het klooster zonder weelde moet zijn; geen pracht op het altaar; de kelk des sakraments, de wierookvaten en kandelaren van glad zilver zonder eenig beeld- of loofwerk. De noodigste bekleedsels zullen van effen wollen en linnen stoffen zijn - geen beeld dan dat onmiddellijk kan opleiden tot verheffing der ziel of verootmoediging des geestes. Geen huisraad of gereedschap dan het allernoodigste en naar dezelfde soberheid als het gebouw, maar alles degelijk en bruikbaar. Dit klooster wenscht hij te bevolken met uitgelezen vrijwilligers, want door den tegenstand der monniken heeft hij noch te Ferrara en te Bologna, noch in San Marco iets degelijks tot stand kunnen brengen.
- Dat geloof ik gaarne - hernam Ficino - de broeders willen tucht noch goede zeden, en vele nieuwelingen zijn reeds uit San Marco wedergekeerd, afgeschrikt door zooveel gestrengheid, bewerende dat hunne gezondheid er onder leed.
- In Lombardië vooral - sprak Politiano - is de geestelijkheid bitter tegen deze hervormingszucht der orde ingenomen; nergens zijn de kloosters dan ook teugelloozer en meer vervreemd van het beginsel; de monniken kennen er onderwerping noch onthouding. Zij houden slagterijen, drinken speelhuizen en weeklagen over de arme broeders die door Savonarola's gestrengheid in vasten en bidden tot ziekte en kwijning vervallen zullen. - Maar verhaal ons nog iets van het modelklooster, als ik het zoo noemen mag.
- Deze naam is zeer gepast - hervatte Pico. - Savoarola bedoelt dan ook er een opwekkend voorbeeld door te
| |
| |
geven, dat tot navolging strekken moge, en hij meent door het verzamelen van gelijkgestemde broeders eene kern van geestelijk leven en een middelpunt van licht en kracht daar te stellen, dat naar zijne beschouwing invloedrijker zijn kan voor de wereld dan de verstrooide schaapjes, die hier en daar omdolen, en lijdend onder het verval des geheels, geene kracht bezitten om op zich zelf staande iets ter verbetering aan te vangen.
- Inderdaad een heerlijk ontwerp! - riep Ficino met ongeveinsde bewondering - alleen - de volvoering! - Wij zullen zien!
- En komt het tot stand - dan zien wij den vorst van Mirandola in de orde treden!... verzekerde Politiano half lagchend - maar een weemoedige, ja pijnlijke trek teekende zich op Pico's gelaat, dien hij met geweld zocht te beheerschen om voort te gaan:
- De broeders moeten boven alles de ledigheid vlieden en zullen allen naar hunnen onderscheiden aanleg werkzaam zijn. - Die gaven bezitten, moeten ze ontwikkelen. - De latijnsche, grieksche, hebreeuwsche, chaldeeuwsche en andere talen zullen beoefend worden, ook de wijsbegeerte en de regten - maar alles om aan het Godsrijk dienstbaar te zijn. Bovenal moeten zij die geschiktheid voor het predikambt hebben, zich daartoe vormen door het naarstig onderzoeken der heilige schriften, om al leerende en vermanende het land te kunnen doorgaan, vergezeld van een werkbroeder, die met zijn handenarbeid het onderhoud voor hen beiden verschaffen moet, om niemand lastig te zijn en geenerlei gaven te nemen. - Het klooster moet zich ook door den arbeid der broeders onderhouden en mag geene fondsen hebben in wereldlijke goederen. Het werk der broeders mag iedere geoorloofde handtering omvatten, die niet aan de dienst der zinnen is gewijd of het hart te zeer verstrooit. Hun werk moet zich door keurigheid onderscheiden om alzoo der arbeidende klasse een voorbeeld te zijn, terwijl de naar den geest meer ont- | |
| |
wikkelden zich vooral ook hebben te bekwamen om als uitstekende leeraars der jeugd op te treden en aan de vorming van het opkomend geslacht te arbeiden, waarop al 's priors hoop voor de toekomst is gevestigd bij de hardnekkigheid en onbekeerlijkheid der ouden van dagen. Dit klooster is mede bestemd om eene kweekschool voor christelijke kunst te worden; de daartoe begaafden zullen graveer- schilder- beeld- houw- en bouwkunst beoefenen, ook zullen toonkunst, zang en poëzij daar Gode geheiligd worden.
- Voortreffelijk! voortreffelijk! - riep Ficino van goeder harte. - Geve God daartoe zijnen zegen. Mij dunkt Benivieni zal ook hoog met dit ontwerp op hebben. Wanneer zal het verwezenlijkt worden?
- Hier in de nabijheid moet reeds grond zijn aangekocht voor dit doel - sprak Politiano.
- Monte Cane hier regt tegenover is de uitverkoren plek, waar Savonarola hoopt te bouwen - antwoordde Pico. - Ik denk hem daar thans met de zijnen aan te treffen en moet u verlaten om derwaarts te gaan.
Wij volgen den vorst van Mirandola en staan weldra aan de zijde des priors op de bekoorlijke plek, die hij voor zijn ideaal had verkozen. Verrukking straalt uit zijn vriendelijk oog, als hij nog eens de plaats overziet, waar al zijne wenschen sedert lang zich henen strekten. Zijn vriend Cronaca, de smaakvolle bouwkustenaar, die het palazzo Strozzi voltooide, gaat aan zijne zijde; hij houdt het plan in handen, waarnaar hij reeds alles heeft laten afbakenen om de aanwijzing gemakkelijker en de voorstelling duidelijker te maken voor den stoet van belangstellende en belangrijke vrienden, die Savonarola omgaven, en inderdaad het is een doorluchtig gevolg, dat den nederigen monnik steeds omringt.
In het lommerrijk kastanjebosch, waar een twintigtal kloosterlingen zich bij de houthakkers gevoegd hebben, wandelen de kardinaal Giovanni de Medicis vergezeld van Benivieni en Michel Angelo met zijne medekweekelingen Cardièro en den
| |
| |
graveur in edele steenen Corniola, die Savonarola's buste uit een kostelijken onyx heeft vervaardigd als een meesterstuk der nieuwe kunst. Fra Benedetto is in het midden zijner kunstvrienden: Baldini, die de platen voor Dante's werken vervaardigd had en thans in de profetiën zijne onderwerpen zocht, boezemvriend van Botticelli, die vele van 's priors groote gedachten in gravuren bragt, en de beroemde leerling van Leonardo da Vinci, Lorenzo di Credi; ook Baccio della Porta, later als fra Bartholomeo di San Marco zoo bekend, met Andrea della Robbia en zijne zonen, die zich bij Silvestro aangesloten hadden om met hem te droomen van het nieuwe klooster, waarin zij heimelijk hoopten te mogen worden opgenomen.
Van groep tot groep omdolende om overal een woord op te vangen en door niemand opgemerkt te worden, ging ook fra Pietro rond, en wat hem ook ontging, of wie zijn oog ontsnapte - de prior niet, en zonderling stak de strakke stroefheid van zijn huichelachtig gelaat af bij de gulle vreugde, die allen gelijkelijk scheen te beheerschen. De kardinaal de Medicis betuigde den prior ongekunsteld zijne ingenomenheid met zijn edel ontwerp, zeide hem de goedkeuring van den generaal-vicaris der Dominikanen toe en deelde hem mede hoezeer ook de protector der orde, de kardinaal Caraffa, hem zijne toejuiching over dit plan had ontboezemd, terwijl Michel Angelo met Baccio en Andrea de teekening van Gronaca's plan bewonderden.
Nadat de kardinaal zich nu met Pico verwijderd had, begaf zich de prior in het bosch om zich bij zijne verstrooide leerlingen te voegen. Vrolijke juichtoonen galmden door het kastanjebosch, waar het zwaar geboomte reeds omgehakt en geveld werd voor den bouw des kloosters. Eene heldere stem klonk boven allen uit. Het was fra Jacomo.
- Wat staat gij daar, broeders! - riep hij. - Hoe kunt gij de handen weêrhouden van den heiligen arbeid! Treedt toe en legt de bijl aan den wortel der boomen! Zoo zal de Heer de goddeloozen verdoen, en de trotsche cederen
| |
| |
Libanon's vellen, om ze aan zijnen tempel dienstbaar te maken! Zoo zal Hij de kranke geestelijkheid in den wortel slaan! - Dit zeggende had hij eene bijl gegrepen en de stam sidderde onder de krachtige slagen van zijne forsche vuist.
Paolo had zijn voorbeeld gevolgd, de andere broeders traden toe; niemand wilde achterblijven; ieder wenschte te deelen in het werk; maar de werktuigen waren ontoereikend. De kunstenaars, ontzagen hunne teedere vingeren niet bij den ruwen arbeid, en weldra wankelde de zware boom: onder de vrolijke juichtoonen der broeders stortte hij neder, en Benedetto, Baldini en Botticelli schoten vol ijver toe om den gevelden stam van loof en takken te ontdoen.
- Gij juicht, mijne kinderen, als over een verslagen vijand - sprak de prior met welgevallen, dien zij in hunnen ijver niet hadden zien naderen. - Mij dunkt David kon met niet meer geestdrift het hoofd van den gevallen reus hebben afgehouwen, dan gij deze takken.
- Wij alleen hebben hem geveld, vader! - riep fra Jacomo, met kinderlijke blijdschap.
- Gij alleen? ja, maar de kracht was Godes! - sprak de prior, die met dankbare vreugde in het oog het alles gadesloeg. - Zoo de Heer het huis niet bouwt - ging hij voort - vergeefs arbeiden de bouwlieden. En, mijne vrienden, elk huis Gods wordt gebouwd in stilheid; de lofzang Sions zelfs klimt op in dezelfde plegtige en roerende stilte. Looft den Heer bij dit werk: maar het is slechts een aanvang, en gij hebt gejuicht als over eene voltooijing. De herbouwers van 's Heeren stad hadden het zwaard aangegord, terwijl zij arbeidden, steeds wakende tegen den vijand. Vergeten wij ook onze zwaarden niet bij dit werk; doch, gij weet, onze wapenen zijn niet vleeschelijk, maar geestelijk. - Herinnert gij u het droomgezigt des konings van Babel?.... Welnu, dan kent gij de beduidenis eens omgehouwen booms. Ook deze gevelde stam spreekt met profetische stem. Ook ik kan zeggen: ik zag een schoonen boom in het midden der aarde;
| |
| |
die boom werd sterk en groot, zijn geurig loof was sierlijk zijne fiere kruin reikte aan den hemel, het gevogelte woonde in zijne breede takken, en het gedierte des velds lag rustig neêr onder zijn liefelijk lommer. Maar ziet, een heilige wachter kwam af van den hemel en riep met daverende stemme: ‘Houwt dien trotschen boom om! Stroopt zijn bevallig loof af, kapt zijne weelderige takken, verstrooit zijne verlokkende vruchten - dat het gedierte des velds wegzwerve van onder zijn verkwikkende schaduw, dat de lustige vogelen verjaagd worden uit zijne rijke kruin!.... Daarom, zegt de Heer, omdat hij zich verhoovaardigd heeft op zijn stam en zijn top zoo trotschelijk heeft opgestoken, omdat hij zich beroemd heeft op zijne hoogte. Doch laat zijn wortel noch in de aarde, schoon met een' koperen band, met eene ijzeren keten verzegeld. Tijden zullen over hem voorbijgaan, opdat alle levenden bekennen, dat de Allerhoogste de heerschappij heeft over de koningrijken der menschen, dat Hij ze geeft aan wien Hij wil, ja zet daarover de kleinste van de kinderen der menschen, opdat zich geene weelderige boomen verheffen op hunnen stam en hunnen top hoog opsteken boven de aarde, waaruit zij water gedronken hebben..... Daar klinkt eene stem over de boschrijke bergen van Italië: Huilt gij dennen, dewijl de cederen gevallen zijn, dewijl de heerlijke boomen verwoest zijn; huilt gij eiken, dewijl het sterke woud is neêrgeveld!.... De bijl is in de hand des houthouwers opgeheven over Italië! De Heer zal de trotsche cederen vellen; want al wat hoog is onder de menschen, dat is een gruwel voor God. Ziet, de bijl is alreeds aan den wortel des booms gelegd; nog weinige slagen en de geknakte stam stort neêr met zwaren knal; want ik zeg u, zijn val is groot!.... Maar de wortel mag nog blijven in Gods langinoedige verdraagzaamheid, of daar uit den afgehouwen tronk nog eens een rijsken voort mogt schieten om Gods welbehagen te doen. Voor heden echter is zijn val volkomen besloten; want God wil kastijden, zooals Hij zich onzer ontfermen zal. Ziet, welke wijde deur is ons geopend
| |
| |
Het nooit gedachte is gekomen! Gaat met mij, broeders, en knielt neder op de plaats waar wij den Heer willen dienen, de plek die wij kochten van de vrije giften der liefde, die ons tevens in staat stellen om tot het bonwen over te gaan. Dit klooster moet onze orde hervormen; de vernieuwde orde, vooral door de haar eigene roeping der prediking, zal wijd om zich henen het goede zaad uitstrooijen. Wij willlen ons regelen naar de apostolische voorschriften en alle orden tot jaloerschheid en heiligen naijver zoeken op te wekken. Het klooster moet een middelpunt van licht en godsvrucht worden, om als een krachtige zuurdeesem het gansche deeg der geestelijkheid te doordringen met nieuwen ijver met kracht en leven; want helaas! de zonde nestelt achter de gewijde muren zoo gaarne, de ongeregtiglieid gaat bovenal uit van de kloosters, als kweekscholen van ongeregtigheid en boozen handel... Gij mijne broeders, die u vrijwillig hebt verbonden om u aan al den ernst onzer oorspronkelijke regelen te onderwerpen, die mijne medestanders zijt geweest in het gebed, blijft mij met uwe trouw, uwe volharding en liefde ondersteunen. Weest bereid op tegenkanting en kamp. Zonder worsteling wordt nooit een groot en heerlijk doel verkregen. Onze weg zal een weg van strijd zijn, want wij moeten de afgoden onzes tijds aantasten, ze zoo mogelijk wegrukken uit het leven, uit de harten der menschen! Wij hebben geen grooter tegenstanders van ons ontwerp dan de verstokte grijsaards, die verouderde dienaren der zinnelijkheid; zoo onbekeerlijk en ongevoelig en dood voor al wat rein en goddelijk is, die zich verblijden over een weêrgevonden handschrift eens zedeloozen dichters, of den opgedolven gedenkpenning van een verachtelijk geweldenaar, alsof God ons met eene nieuwe openbaring van eeuwige goederen begiftigd had! - Dit heidensch geslacht gaat voorbij, als verdorde bladeren zullen zij afvallen bij de stormen die aanloeijen. Het zijn kinderen Enaks, reuzen, mannen van name in de wereld, die verzwolgen worden in den zondvloed der bezoeking, die over Italië losbarst.
| |
| |
Het oude geslacht moet vallen in de woestijn, een nieuw en jeugdig volk treedt Kanaän binnen. De jonge kinderen willen wij ons dus aantrekken. Hunner is het koningrijk der hemelen. Mij dunkt, ik voel den wiekslag hunner beschuttende engelen mij omwaaijen, als ik in hun midden sta. Zij moeten vroeg tot den Heer geleid worden, opdat hun engel niet vliede en zij een prooi des boozen worden. Daartoe moet hun onderwijs geheiligd zijn: zal Christus heerschen in hun harte, dan moet Hij ook verstand en verbeelding vervullen. Zij moeten eerst de helden en wijzen, de geniën uit het Godsrijk leeren kennen en liefhebben; zij moeten geestdrift gevoelen voor de heiligen en martelaren des christendoms, voor men hun de groote mannen der heidenwereld leert kennen - dan zal geen valsche glorie, geen schijn van deugd hen verblinden, en zij zullen weten te kiezen tusschen de galerij der bijbelheiligen en de groote mannen van Plutarchus. Broeders, ik leg u de zorg voor deze kleinen boven alles aan het harte; ook wil ik voortaan mijne prediking om hunnentwil vermenigvuldigen. Om de steeds aangroeijende schare te kunnen voldoen, die zich nu te vergeefs verdringt, zal ik afzonderlijk voor de mannen en de vrouwen - maar ook in het bijzonder voor de kinderen prediken. Hunne behoefte is nog in zoo menig opzigt onderscheiden van die der volwassenen; bij hen is nog zooveel te voorkomen, te verhoeden, te bewaren, dat bij de ouden van dagen verloren ging; daar is op te binden, te steunen, te leiden, en ik betuig u dat mijn omgang met de kinderkens mij het zoetste en liefelijkste deel is mijner taak.
Doch zal dit opkomend geslacht tot godsvrucht opgeleid en daarin bewaard worden, dan vooral moet de verbeelding der jeugd onbesmet blijven, en niet alom hun oog geboeid worden door onreine beelden, weelderige tafereelen en schandelijke voorstellingen, die hen met de zonde gemeenzaam maken. Wat heeft den volksgeest dieper verlaagd, dan de overal ten toon gestelde tooneelen van lage lust en zingenot,
| |
| |
die zelfs tot in de heiligdommen binnendrongen, als zoovele schreeuwende godslasteringen?
- Dat wij ze ter neder mogten werpen, gelijk Gideon den Baäl! - viel fra Jaeomo heftig in. - Dat zou een schoone feestdag zijn!....
- Dagon valt van zelf, mijn zoon, laat ons zorgen dat wij de arke Godes slechts niet te driftig aangrijpen. Wij willen bidden dat de Heer haar wederbrenge en dat zij blijve in ons midden. Daarom, jeugdige kunstenaars, of gij werkt in marmer of in onyx, in koper of in goud, of gij bouwmeesters zijt of zangers - doet het alles den Heer, als burgers van het koningrijk der hemelen, waarin niet bestaan kan wat onrein is! Ontboeit de kunst van hare schandelijke ketenen, laat zij niet langer slavin zijn der lusten en der ijdelheid; zij moet tot dienaresse Godes hersteld en herboren worden; en zooals zij thans getuigt van den geest der eeuw, laat zij weldra zoo getuigen van hoogere bezieling, gereinigde verbeelding en gezuiverden smaak. Doch de kunst kan niet herboren worden, tenzij de kunstenaars herschapen worden in Christus tot goede werken - want zij is een uitvloeisel van het wezen des menschen, eene afspiegeling en weêrkaatsing van zijn innerlijk wezen. Wat is dat wonderschoone, dat ons zoo lieflijk aandoet in de fresco's en miniaturen van den zaligen fra Angelico van Fiesola, die de muren van San Marco versieren? Het is die geheiligde blik, die gewijde opvatting, die onder gebeden volbragte uitvoering, die hem bezieling uit den hoogen schonk in de gemeenschap met het heilige en eeuwige. Angelico kon geene kruisiging schilderen dan onder een vloed van hartetranen, en nooit ving hij zijn arbeid aan zonder gebed. O, indien de kunstenaars wisten, gelijk ik als zielzorger weet uit zoo menige smartelijke bekentenis van boetvaardigen - wat een onrein penseel, wat een schaamtelooze beitel vaak heeft verwoest in jeugdige harten! - zij zouden zich niet beladen met zoo dubbele zondenschuld. - Komt,
| |
| |
broeders, vrienden, bidden wij eenen zegen af op al onze zwakke pogingen.
Savonarola ging hen voor naar de afgebakende plaats, die voor het klooster bestemd was en knielde in hun midden neder, om hunne harten met het zijne op te voeren in een vurig gebed.
|
|