| |
| |
| |
[Tweede deel]
I. Nieuwe heeren.
Zag Florence een anderen Medicis, Rome zag een anderen paus, en beide steden zouden onder deze nieuwe meesters veel van het oude voorbij zien gaan.
In 1490 reeds was de zwakte en krankte van Innocentius VIII tot zulk eene hoogte geklommen, dat men ieder uur zijnen dood te gemoet zag. Daar klinkt op eens de treurmare door de zalen van het Vatikaan: de heilige vader is niet meer! Francesco Cibo, ofschoon als oudste zoon bovenmate bevoorregt, snelt aan om zich, vóór iemand het kan betwisten, van de schatten zijns vaders meester te maken. Terwijl hij in allerijl rondzoekt en inpakt wat hem maar van waarde schijnt, overvallen hem de toegeschoten kardinalen, om op alles beslag te leggen en ordelijk een inventaris op te maken van de onoverzien bare rijkdommen. Cibo verzet zich, de twist ontbrandt, hevige tooneelen zullen losbarsten...... daar beweegt zich iets op het paradebed..... de schijndoode rigt zich op, vraagt rekenschap van dit tooneel en zendt in toorn de verbaasde kardinalen heen, met de betuiging dat hij hen allen nog denkt te overleven. Zoo langen tijd werd hem echter niet gegund. Twee jaren later klopte de dood met meerder klem aan de deuren van het pauselijk hof. De grijsaard vond het leven echter zoo zoet.... hij
| |
| |
wilde het wanhopigste wagen om nog een weinig uitstel; de toekomende wereld toch lokte zoo weinig hem aan, die bloot voor de zinnen had geleefd en alleen op aarde genot kon vinden. Hij wilde den hemel aan de heiligen niet betwisten, maar het leven van natuurgenooten op te offeren als het zijne dagen rekken kon vond voor hem geen bezwaar - en hij, die met zooveel wreedheid de heksenprocessen had gedreven tegen een ieder die maar verdacht verklaard werd van verborgen knnsten, tooverij of geheime wetenschap, hij had nu wel alle toovenaars om zich willen verzamelen om hen te smeeken, door wat kunst of magt dan ook, zijne jeugd te vernieuwen en den dood te verbannen door hunne bezwering.
Een jood had den moed, ondanks de barbaarsche vervolsrinsr der inquisitie van die dagen tegen zijne natie, zich aan het pauselijk hof te melden, met een middel dat onfeilbaar den afgeleefden paus verjongen en nieuwe levenskrachten instorten zou. In de vaste overtuiging dat er aan dezen patient nog al iets zou te verdienen zijn, prees hij zijn wondervol middel nadrukkelijk aan, dat in niet minder dan in eene geheele bloedsverwisseling bestaan moest. Hij nam aan het krachtelooze bloed des verzwakten grijsaards af te tappen en zijne verstramde aderen te gelijker tijd te vullen met het jeugdige en krachtige bloed van eenige gezonde kinderen. Inderdaad wist men drie joodsche knaapjes meester te worden, die tegen eenige geldelijke vergoeding aan hunne ongelukkige ouders tot deze proeve dienstbaar gemaakt werden. De arme kinderen gaven onder de handen des wonderdocters den geest, maar zonder dat hun zoo wreedelijk afgesneden leven een oogenblik aan de getelde uren des pausen had kunnen toevoegen, die zijne gruwelen nog in zijn sterven met drie moorden vermeerderde.
Zijn dood, zoo lang voorzien, had de kardinalen voorlang over de keuze van zijn opvolger bezig gehouden, en men was reeds tot het stellen van een drietal gekomen uit de drie
| |
| |
en twintig roode hoeden, die op een enkelen na allen door Innocentius en zijn voorganger Sixtus IV benoemd waren; maar die ééne, van de oudste dagteekening zijnde, had natuurlijk naar de wijze der kardinalen, ook de meeste schatten bijeengeschraapt en kwam dus wel het eerst in aanmerking. Reeds in 1456 had zijn oom Calixtus III hem den rooden hoed vereerd en sedert met rijke prebenden overladen, waarvoor de erkentelijke neef zonder aarzelen zijn eigen naam, Roderigio Lenzuoli, afstaan en dien zijns ooms, Borgia, aannemen wilde. Behalve het bezit van de rijkste bisdommen en aartsbisdommen, trok Borgia nog het voordeel van zijn zeer winstgevend ambt als vice-kanselier der heilige kerk, en thans zag hij het uur naderen om van dezen in een halve eeuw opgestapelden rijkdom het uitnemendste gebruik te maken, en hij zou dien te ruimer en stouter hebben aan te tasten, naarmate zijne beide mededingers van meer beduidenis waren.
Het is zoo, Borgia bezat niet enkel onmetelijke schatten, hij had ook, rijke talenten. Was hij niet geleerd, hij was welsprekend, ongemeen schrander en stoutmoedig, en de heilige stoel had dikwijls veel aan zijn beleid te danken gehad - maar zijne zeden!... zijn karakter!... Daar was in hem geen opregtheid, geen waarheid, geen trouw; maar onverzadelijk gierig, toomeloos eerzuchtig en meer dan barbaarsch, wreedachtig, leefde hij zonder geloof en zonder schaamte in de schandelijkste ongebondenheid... Was hij in zijne jeugd door Pius II voor zijne buitensporigheden met openbare censuur gestraft, hij had zich tot op zijne grijsheid niet bekeerd; en nog krachtig en schoon voor zijne jaren, volgde hij als altijd de onbegrensde neiging zijner wilde driften. Evenwel Sixtus IV en Innocentius zaliger hadden al het noodige gedaan om den weg voor een Borgia te banen; hunne gruwelen hadden den pauserijken stoel zoo diep verontreinigd, zoo walgelijk bezoedeld, dat Borgia's zeden nu juist geen afdoend bezwaar zouden zijn tegen zijne verheffing -
| |
| |
maar de beide mededingers waren zoo ligt niet weg te cijferen. De een toch was Ascania Sforza, die boven anderen in aanmerking moest komen als bezitter van de rijkste prebenden en de grootste beneficies, maar vooral ook als broeder van den moor, die te Milaan zoo magtig heerschte. De andere was Giuliuno della Rovero, een neef van Sixtus IV, onder wiens bestuur hij zijne schitterende talenten onbetwistbaar bewezen had.
Niemand voelde meer het gewigt van hunne aanspraken dan Borgia en hij strooide met zoo kwistige hand zijne schatten ter omkooping uit, dat althans zijn eerste mededinger Sforza weldra begon in te zien, dat hij zich langs dien weg niet met Borgia zou kunnen blijven meten. Hij koos dan eene voordeelige onderhandeling boven eene schardelijke nederlaag, en hij deed goede zaken. Sforza verkocht zijne kans aan Borgia. Weldra verschenen voor zijn paleis vier muilezels met geld belaten, bestemd om de nog weifelenden in hunne keuze te sterken, en alzoo gesteund, werd Borgia 11 Augustus 1492, met eene meerderheid van twee derde der stemmen, tot paus benoemd, onder den naam van Alexander VI.
Men verzekert dat Ferdinando, de wreede koning van Napels, die niet weende over den dood zijner kinderen, tranen heeft gevonden voor de verraden en verkochte christenheid bij de verheffing van een' Borgia tot den heiligen stoel, waartegen hij zich dan ook krachtig verzet had.
Rome nogtans juichte en begroette den ouden kerkvoogd als ware hij een jeugdig veroveraar geweest, ja de dwaasheid ging zoo ver, dat men zich niet schaamde in een zeker opschrift, dat een voornaam gebouw versierde, dezen ontaarden mensch een God te noemen, in tegenstelling van Alexander den Macedoniër, die een mensch was.
De krijgshaftige naam, door den paus gekozen, zou dan ook het karakter teekenen, waarin hij dacht op te treden. De Romeinen hadden behoefte aan de ijzeren hand eens gewelde- | |
| |
naars, want zij waren aan zoo groote regeringloosheid prijs geworden in de laatste doffe levensdagen en geheel het laffe en laaghartige bestuur van Innocentius, dat er orde noch veiligheid in de stad bestond, zoo zelfs dat er in de laatste drie weken van 's pausen ziekte 220 moorden binnen Rome gepleegd waren...
De eerste bemoeijingen van Alexander waren aan het krachtdadig herstellen der algemeene veiligheid en het uitbetalen van den koopprijs voor het ambt dat hij bekleedde toegewijd.
Op Ascania Sforza was onder anderen zijne vroegere waardigheid van vice-kanselier onmiddellijk overgegaan; voorts werden steden, paleizen, prachtig huisraad, kelders met de keur van wijnen, bisdommen, kerken, abdijen en allerlei bedieningen uitgedeeld, terwijl het overige in goud werd verrekend.
Onder de vijf kardinalen die niet gedeeld hadden in dezen boozen handel, behoorde in de eerste plaats 's pausen mededinger Rovero, die sinds lang in zoo gioeijende vijandschap met Alexander leefde, dat het tusschen de beide kardinalen reeds tot vuistslagen gekomen was. Hij besloot zijn lot te Rome niet te blijven afwachten, maar geheel krijgsman van natuur, zich onverwijld in zijne onwinbare vesting Ostia te gaan verschansen. Ook de jonge Medicis was van dit vijftal; hij keerde naar Florence terug, terwijl de drie anderen zich allen door de vlugt voor Borgia's wraak zochten te bergen.
Maar hoe men zich ook verzet had tegen de verheffing van Borgia - eenmaal op den stoel van Petrus gezeten, zou hij de hulde van heel de wereld ontvangen, gedeeltelijk uit vromen eerbied voor zijn heilig ambt, ten andere uit staatkunde om zulk een magtig souverein niet tegen zich in te nemen; want de wereldlijke magt der pausen was in de XV eeuw in gelijke mate gestegen als hun geestelijk karakter was verloren gegaan, en hunne souvereiniteit had zich gevestigd bij de algeheele vernietiging van de vrijheid der Romeinsche republiek en het rusteloos vervolgen van hare edelste geslachten.
Alle Europesche mogendheden maakten zich dan gereed
| |
| |
den heiligen vader hunne gezanten ter obediëntie te zenden, doch nergens hield deze zending vorst en hof meer levendig en uitsluitend bezig dan te Florence.
Het pallazzo Pitti, door Pietro's groote vaderen tot eene galerij van antieke kunst, tot een tempel der hooge wetenschap en eene wijkplaats der muzen verheven, schijnt sedert twee maanden in eene Oostersche bazar vol blinkende snuisterijen, schitterende versierselen en kostbare stoffen te zijn herschapen. De kade langs de Arno, het voorplein en de corridors zijn vervuld van de kostbaarheden, door kooplieden van allerlei natie ontscheept en aangedragen. Gouddraadwerkers, kleermakers, bontwerkers, borduurders, decorateurs, steenzetters en goudsmeden hebben de wereldwijzen en dichters van Lorenzo vervangen en vervullen het paleis met de keur derkostbaarste goudstoffen, het rijkste fluweel, damast en satijn, de schoonste pelterij, borduursels, edelsteenen, paarlen, als moest Florence tot eene algemeene en schitterende maskerade uitgerust worden.
Maar neen, deze toebereidselen hebben ernstiger karakter: immers Pietro de Medicis offert alle staatsbemoeijingen op om er zich met hart en ziel aan toe te wijden. Hoe kon hij anders! - 't gold de eer van zijn huis! - Bibbiena, zijn geheimschrijver en gunsteling, zal hem bij de signorie wel vervangen; intusschen kan hij ongestoord met zijne verwanten en jonge vrienden in het kiezen van de smaakvolste en prachtigste uitrusting voor zijne pages en lakeijen bezig zijn, en hij weet de door zijne vaderen met zooveel zorg en moeite bijeengebragte verzameling van zeldzame edelgesteenten geen beter hulde te doen, dan ze op de satijnen en fluweelen kleederen van zijn hofstoet uit te strooijen.
Terwijl wij Pietro, omringd van zijne schoonbroeders Paolo Orsini en Cibo en zijn jongsten broeder Giuliano, met de vrienden Manetti en Cei te midden van allerlei opschik en sieraad aantreffen, en hij al zijne welsprekendheid aanwendt om de fraaiheid te verheffen van eene halsketen van wonder- | |
| |
schoon maaksel, die hij voor een zijner gunstelingen bestemd heeft, en die op de waarde van 200,000 gulden wordt geschat; terwijl hij zich verliest in de beschrijving zijne schoone paarden en schitterendste tuigen en in geestdrift ontvlamt bij het denkbeeld hoe zijn stoet zal blinken van goud en uitmunten in smaak en weelde - in diezelfde oogenblikken draagt de grijze bisschop Gentilis met niet minder ingenomenheid en ijdelheid een dichtstuk voor, waaraan hij sedert lang moeite noch zorg gespaard heeft. Zijne hoorders zijn de vroegere sieraden van Lorenzo's hof: Ficino, Politiano, Pico en Benivieni. Met groote zelfvoldoening heeft hij de lezing ten einde gebragt, hij drinkt met volle teugen de welgemeende lofspraak zijner vrienden in en spreekt:
- Ik ben zoo menigmaal de tolk der republiek geweest aan onderscheidene hoven, maar op mijne hooge jaren den heiligen vader nog te mogen begroeten voor Florence, 't is eene eere waarop ik, na het verrijzen van zooveel jonge talenten, niet meer had durven hopen. Laat het nu vrij mijn zwanenzang worden, het onderwerp is zoo uitnemend geschikt om eene kroon op al mijn arbeid te zijn.
- Monsignore! neen, spreek niet van uw zwanenzang! - hernam Politiano. - Gij zijt tien jaren verjongd, sedert gij aan deze taak hebt gearbeid; gij hebt er nieuwe levenskracht uit geput.....
Welk een reeks van zoetvloeijende vleijerij zouden hem nu de dichterlijke redenaars niet hebben toegezwaaid, ware er niet eensklaps een bode van het hof van Medicis verschenen, met dringende bede aan den bisschop om zich onverwijld naar het palazzo Pitti te begeven.
De geleerde vrienden gaan uiteen; de verontruste bisschop doet zich duizend vragen en verliest zich in gissingen, tot dat hij bij Pietro binnentreedt, die nog altijd tusschen ontrolde stukken goudlaken en damast, paarlen en borduursels, kanten en linten is gezeten, maar met zoo ontsteld gelaat en misnoegden blik, dat de bisschop het ergste begint te vreezen;
| |
| |
te meer daar de tegenwoordigheid van messer Bibbiena, wiens houding en gebaren mede van de levendigheid des onderhouds getuigen, hem aan staatsaangelegenheden denken doet.
- Wat is er gebeurd? - roept Gentilis, reeds bij voorbaat bevende. - Bedreigt ons onheil?....
- Moeijelijke zaken althans, monsignore, - antwoordde Bibbiena.
- Dwaze schikking en dwarsdrijverij van den moor! - riep Pietro verstoord. - Hij zou nu wel voor Italië willen worden wat mijn groote vader was; maar ook ik zal niet vergeefs Medicis genaamd worden en mij niet laten overschaduwen door eenig vorst... vooral niet door den kleinzoon van een schoenlapper die uit mistroostigheid boerenknecht en daarna soldaat is geworden om door het geluk van zijn zwaard uit het niet op te komen - door den moor, die wel het minste regt heeft zoo hoogen toon te voeren over wettige vorsten van Italië
- Maar wil u nader verklaren, eccellenza! - smeekte de door Pietro's heftige losbarsting nog meer ontroerde bisschop - het schijnt hier hooge belangen te gelden.
- Niet meer of minder dan de geheele omverstooting van ons ontwerp voor de ambassade naar Rome! de vernietiging van al onzen arbeid gedurende twee volle maanden! - Wat zal er nu van zoo groote inspanning en ongehoorde kosten worden?...
- Reine moedermaagd! en alle heiligen! - barstte de bisschop los, de armen over de ronde borst kruisende, zoo goed zulks bij zijne zwaarlijvigheid doenlijk was, terwijl hij zijne tranen naauwelijks weerhouden kon - mijne aanspraak! dat juweel van al mijn letterarbeid, de vrucht mijner laatste levensgeesten!... dat stuk zou verloren zijn!...
- Wees getroost, monsignore - sprak Pietro vermetel het zal niet geschieden al moest alles onderst boven gaan.
- De zaak zal echter met behoedzaamheid geleid moeten worden - merkte Bibbiena aan - want ik ben ten volle ver- | |
| |
zekerd dat de Signorie zeer met Sforza's voorstel is ingenomen en het aannemen zal.
- Aannemen! - viel Pietro driftig opspringend in - aannemen? - wat ik afkeur! wat ik nooit toestemmen zal!... Ik zou Medicis heeten en mij door de signorie laten dwingen!...
- Maar ik smeek u, verklaar mij wat er omgaat! - bad de bisschop zich tot Bibbiena wendende, wijl de verbijsterde Pietro in zijne verbolgenheid voor alle rede ontoegankelijk scheen.
- Sforzo doet het voorstel - hernam dan de geheimschrijver - of het niet beter zou zijn, dat de magtigste Italiaansche staten zich ter gelegenheid der obediëntie verbonden tot eene gemeenschappelijke ambassade, om daardoor zoowel aan den heiligen vader, als aan het zich altijd uitbreidende Venetië, een bewijs te geven van onze vriendschappelijke vereeniging en de kracht van het verbond van 1480 tusschen Napels, Milaan en Florence. Hij oordeelt deze gelegenheid geschikter dan eenige andere en verlangt dus, dat wij afzien van het plan om elk een bijzonder gezantschap te vormen, maar ons vereenigen tot ééne ambassade onder éénen woordvoerder. Reeds heeft hij voor dit plan den koning van Napels gewonnen, hem herinnerende hoe de zalige paus Innocentius, de gezanten der obediëntie afzonderlijk ondervragende, tot de ontdekking kwam, dat hij Napels met goed gevolg den oorlog zou kunnen verklaren. Ferdinando heeft zijn woord gegeven, en aan hem, als de eerste uit het verbond, moet dan natuurlijk de keuze van den woordvoerder gelaten worden!...
Dit laatste woord deed den bisschop de grijze haren te berge rijzen. - Ach, zuchtte hij mismoedig, dan zal maestro Pontano wel eenig genie van zijne Napolitaansche akademie op den voorgrond stellen! - Wat wordt er dan van mijn stuk, dat bestemd was Florence's roem te verhoogen voor heel de wereld!...
- Ik zeg u, dat het niet gebeuren zal! - bleef Pietro verzekeren - de signorie moge het goedkeuren of niet -
| |
| |
mijn wil zal hier wet zijn! 't Kan noodig zijn voor een Sforza zijne bondgenooten aldus te bewijzen, Medicis, sterk in zich zelven, behoeft zulks niet, zoolang er nog eigen grootheid en luister is ten toon te spreiden...
- Men vindt het vooral als maatregel van bezuiniging zoo goed - hervatte Bibbiena aarzelend - de kosten zouden ongelijk minder zijn als de republiek deel uitmaakt van het algemeene gezantschap, dan wanneer zij op zich zelve eene zending ter obediëntie doet...
- En aan zulke bekrompen berekeningen willen die kooplieden, die maar twee woorden regt begrijpen: credit en debet, den luister van een staat opofferen! - riep Pietro stampvoetend - terwijl zij niet doorzien hoe geheel de toeleg van Sforza is, om Florence en Medicis in de schaduwte stellen, juist daar waar men vooronderstelt, dat ik het luisterrijkst zal kunnen schitteren...
- Doch zult gij Sforza openlijk weêrstaan kunnen? - vroeg Gentilis bekommerd.
- Dat zal niet noodig zijn, monsignore - merkte Bibbiena aan - wij kunnen de zaak van de andere zijde aanvatten en eerst een poging op Napels doen.
- Juist! - hernam Pietro zegepralend - Ferdinando moet eerst zwichten! Hoe heeft hij kunnen, hoe heeft hij durven bewilligen zonder mij te raadplegen...
- 't Is zeker veelal om de vorderingen van den leerstoel zijns vriends Pontano aan de wereld bekend te maken - verklaarde Gentilis spijtig - maar hard en vernederend zou het zijn voor u, voor mij, voor Florence!... Ik geloof niet dat ik dat overleven kan!... barstte de bisschop nu sidderend los; Eccellenza! doe het uiterste...
- Ik zweer u dat het niet geschieden zal - betuigde Pietro - alles, alles zal ik wagen! want de uitrusting mijner pages is geheel gereed en maakt de schitterendste vertooning die ooit is aanschouwd! Ik zou al die pracht laten verzinken in het gedrang van de anderen en achteraan komen te
| |
| |
Rome, waar ik door mijne zalige moeder en mijne gemalin aan de edelste geslachten verwant ben, die mij verwachten op eene wijze die aan den eersten Romeinschen adel niet onwaardig is. Eene gelegenheid als deze keert zoo ras niet weder; zij mag niet ongebruikt voorbijgaan om den luister van mijn huis op 't schitterendst ten toon te spreiden, en den nabuur eerbied in te boezemen voor het steeds klimmend geslacht van Medicis! Laat ons oogenblikkelijk aan den koning van Napels schrijven, hij zal terug van den gedanen stap! Hij kan het mij niet weigeren, want hij heeft Florence wel noodig tegen Milaan, en ik kan hem geheel dwingen met de bedreiging van hem los te laten tegenover Sforza.
Naar de onberekenbare gevolgen van dezen stap voor den staat vroeg de ligtzinnige en ijdele hertog niet. Weggesleept door zijne zucht naar weidsche praalvertooning, oordeelde hij het onvoegzaam eene zoo schoone kans ter voldoening van zijn hoogmoed te laten ontsnappen; want was de trots der Medicis in hem met de fierheid der Orsinis vereenigd, hij bezat noch die zekere grootmoedigheid der geniale Florentijnen noch de krijgshaftige stoutmoedigheid zijner Romeinsche verwanten; - de beuzelende en verwaten hoogmoed eener kleine ziel openbaarde zich in al zijne handelingen, en zich meester geloovende van den staat, meende hij een vrijbrief tot het botvieren aan al zijne dwaze lusten gevonden te hebben. - En ware hij de eerste en de laatste vorst geweest die alzoo de hem van God geleende magt beschouwde!
|
|