| |
| |
| |
XVII. Een stervende.
De nachtwind doorsuisde de statige bosschen van Careggi en droeg den zuiveren klank van bruisende watervallen en klaterende fonteinen verre henen in de diepe stilte, die het vorstelijk villa geheimzinnig omgaf.
Toch was daar ongewone beweging en rustelooze bedrijvigheid achter die marmeren wanden. Het licht stroomt uit de rijke zalen naar buiten, maar geen toon, geen geluid verraadt ons, wat daar binnen omgaat.
Kommer en onsteltenis leest men op het anders zoo zorgeloos gelaat der bedienden; de rijkgetooide pages hebben scherts en luchthartigheid vergeten; de krachtigste handen hangen slap; de fierste hoofden zijn gebogen - aller verwachting is angstig gespannen - eene beslissende ure zal slaan.
Door eene reeks van weelderige zalen beweegt zich langzaam een plegtige optogt. De grijze priester Bosso gaat aan het hoofd, gedost in al de pracht van zijn ambtsgewaad, gesierd met de stole en alle teekenen zijner waardigheid. Hij draagt het heilig sakrament; in het wit gekleede koorknapen gaan aan zijne zijde, met zilveren schellen en gouden wierookvaten. Alle geestelijken, aan het huis van Medicis ver- | |
| |
bonden, volgen hem met gebogen hoofd, zacht lispelend hunne gebeden prevelend. Achter hen gaan de edellieden en pages, gevolgd door den majordomo met de voornaamste bedienden van het huis, die den stoet sluiten.
Men begeeft zich naar het vertrek van een kranke - en schoon de wanden er zijn bekleed met de kostbaarste goudstof en al het sierlijkste en schoonste bevatten wat fijne smaak uit middeleeuwsche weelde bijeen te zamelen wist - schoon ook die zachte legerstede is overwelfd van het fraaist fluweel met gouden koorden opgenomen, hij die daar nederligt begeert niets meer van de aarde - de wereld heeft voor hem geen gaven meer - hij wenscht alleen den troost der kerk!...
Die kranke is een man nog in de kracht des levens, sterk van aanleg en slechts vierenveertig jaren oud. Maar zijn leven was enkel jagende hartstogt, worstelende begeerte, toomelooze eerzucht, rustelooze bemoeijing geweest om zijne magt te handhaven, zijn gezag uit te breiden, om vaak met bloedige middelen zijne wederpartijders ten onder te houden en de toekomst van zijn huis, de glorie van zijn geslacht te bevestigen - Florence's ziel en hoofd - Lorenzo de Medicis was krank.
De vermoeijing van aanhoudende inspanning, de kwelling des geestes bij den strijd der driften hadden de kracht des ligchaams verslonden, en overspanning had zijne levenskracht gesloopt. Hij had zich nooit rust gegund, geene verpoozing gekend dan die van afwisseling der bezigheden. Het werktuig dat zijn ijzeren wil steeds had gediend hoeveel hij er van vergde, was ontijdig onbruikbaar geworden en weigerde langere dienst. De aanhoudende opwinding, de nimmer rustende aandrang was allengs tot een verterenden koortsgloed overgegaan; en zwoegde eens die borst zoo fel van hartstogt en van geestdrift, thans klopte dat hart niet minder hevig, ofschoon zijne kracht was vergaan; als wilde het hem nog eens dien eigen spoorslag wederschenken, die eigen veerkracht
| |
| |
hergeven - een vuur brandde in zijne aderen - een vuur dat hem verteerde, en wie zou het blusschen!....
Vergeefs had Lorenzo de warme baden van Sienna en Porrettana gebruikt. De geneesheeren namen raad en beproefden wanhopig hunne ontoereikende kunst - niemand bragt kalmte aan dat onrustig jagen van alle polsen, aan dat branden van hoofd en hart, niets gaf verligting in de smarten die hem doorknaagden.
Lorenzo's bijzondere arts zon dag en nacht op eenig middel dat mogt baten, maar ten einde raad, moest hij gedoogen, dat men ten laatste de hulp ging inroepen van den wijd vermaarden Lazarus van Pavia.
Deze wonderdoctor meende inderdaad nog één middel te kennen! - 't Was zeldzaam! 't was kostbaar! - Twee hoedanigheden die dikwerf veel vertrouwen hebben ingeboezemd!
Paarlen van groote waarde en eenig kostbaar edelgesteente wist hij op te lossen en te mengen met het sap van de vreemdste gewassen!... Niemand had nog ooit van iets dergelijks gehoord! en aller hoop was op dit verwonderlijk middel gevestigd. - Alleen, de toestand des lijders nam sedert het gebruik daarvan zoo zigtbaar af, dat alle hoop op herstel verdween en Lorenzo zich op zijn einde wilde voorbereiden.
Had hij als heiden geleefd, hij had toch den moed niet als heiden te sterven. Als een goed christen wilde hij de eeuwigheid ingaan. Immers bij al zijne liefde voor het godendom van den Olymp was hij toch een getrouw zoon der kerk gebleven! Hadden zijne zeden en beginselen zich gevormd naar het antieke Rome - waarin verschilde het met het hedendaagsche? - Zijn einde zou zijne verkleefdheid aan den heiligen stoel op het schitterendst bewijzen, zoodat het nageslacht hem nog eenmaal den toenaam van den vrome zou kunnen geven!
Terwijl hij dan in het nachtelijk uur de komst des priesters verbeidde, riep hij zich de leer der kerk zoo goed mogelijk voor den geest, en wond zich op tot eene voor zijne
| |
| |
verslapte zenuwen spoedig te groote opgewektheid. Eenige regelen uit de godvruchtige gedichten zijner moeder kwamen hem in de gedachten; wat was zij geloovig gestorven!... ook donna Clarissa zijne gemalin was in vrede ontslapen met de hope des eeuwigen levens... Ook hij wilde sterven als zij! - Hij vond geen troost in het staren op die keurige gewrochten der kunst, die het vertrek rondom hem versierden - met weêrzin wendde hij den blik van de weelderige vormen eener schoone Venus af. De forsch gespierde Hercules boezemde hem geene belangstelling meer in, nu hij daar uitgeteerd en magteloos nederlag - een andere beeldtenis zocht zijn oog, die hem een rustpunt voor zijn hart zou wijzen.
In het midden van de zaal was op eene met een wit kleed overdekte tafel een rijk met paarlen en edelgesteenten gesierd crucifix van het keurigste werk geplaatst, omringd van zilveren kandelaren met zacht schemerende waslichten. Hoe vreemd het Christusbeeld ook bij de mythologische voorstellingen die het vertrek vervulden, mogt uitkomen, Lorenzo zag niets anders, en zijn hart poogde angstig er zich aan vast te klemmen, als het eenig anker der behoudenis na de schipbreuk des levens.
Daar worden de wijde vleugeldeuren aan het einde der zaal geopend - de plegtige stoet komt nader. Zoodra Lorenzo echter den priester met de heilige hostie ziet komen, roept hij uit:
- Neen, vader, niet verder! want ik zal niet gedoogen, dat Hij die mij schiep, Hij die mij kocht met zijn bloed, tot mij kome! - Ik ga tot Hem! - rigt mij op, bid ik u! dat ik tot mijnen Heer ga!
Politiano, die na den dood van donna Clarissa tot Lorenzo was wedergekeerd, en hem in zijne ziekte bestendig bijbleef en Pietro, die zijn vader met het meeste geduld verpleegde, smeekten te vergeefs dat hij zijner zwakheid zou gedenken; de geneesheeren die zijn leger omringden bevalen hem te vergeefs zijne rust te houden.
| |
| |
- Laat mij gaan! bleef hij roepen en poogde zich reeds op te rigten, zoodat men wel ter zijner hulp toeschieten moest.
Ondersteund door vriendenhanden kroop hij nu op zijne knieën tot aan de voorzaal, waar de priester op zijn verlangen was blijven wachten, en aan de voeten des grijsaards neêrgezegen, greep hij hartstogtelijk het door hem geboden crucifix en bedekte het met kussen en tranen, terwijl hij ten aanhoore van geheel den ontroerden en met hem nederknielenden hofstoet in deze woorden losbarstte:
- Wilt gij dan, liefste Jezus! nog op uwen ellendigen dienstknecht nederzien?... Wat zeg ik! - dienstknecht?... Uw vijand! - een ondankbare, die met zooveel weldaden overladen, nooit hoorde naar uw woord en zoo dikwerf uwe grootheid heeft gesmaad! Wat heb ik U aan te bieden voor zoo veel liefde? - eene liefde die geheel het menschdom omvat, die U uit den hemel op de aarde heeft doen nederdalen, bekleed met het omhulsel van ons vleesch!... eene liefde die U heeft gedrongen om honger en dorst, hitte en koude, moeite en bespotting, haat en geeseling te dragen - ja den kruisdood te ondergaan! - Bij die liefde smeek ik U, barmhartige Jezus! dat Gij u aangezigt afwendt van mijne zonden, opdat wanneer ik voor u gerigt zal staan - en ik gevoel het, Gij roept er mij toe - mijne zonden, mijne schulden niet worden gezien, maar dat de verdiensten van uw kruis ze verbergen! - O, dat Uw bloed voor mij moge gelden in de eeuwigheid! Uw bloed, dierbaarste Jezus! dat Gij ter verlossing der menschen hebt uitgestort op het hoogaltaar onzer behoudenis!
Onder hevige aandoening had Lorenzo dit merkwaardig gebed uitgesproken en niemand was er onder de aanwezigen die niet diep was bewogen. De priester beval nu dat de kranke tot zijn leger zou wedergebragt worden, opdat hij met meerder kalmte het heilig sakrament zou mogen ontvangen. Lorenzo begeerde het echter alzoo ter aarde gebogen te nemen. Maar op een' wenk der geneesheeren die zijne
| |
| |
afmatting opmerkten, bleef Bosso volhouden in zijn verlangen.
- Dan wil ik u ten einde toe gehoorzamen, mijn zielzorger - sprak Lorenzo, en men droeg hem naar het bed waar hij nu eenige oogenblikken rust nam.
De stoet kwam intusschen nader en schaarde zich knielend rondom de tafel met het kruisbeeld, terwijl aan Lorenzo de laatste plegtigheid werd volbragt.
Toen alles verrigt was gaf Lorenzo aan Politiano zijn verlangen te kennen om een bijzonder onderhoud met zijnen zoon te hebben. Voor Giovanni had hij eenigen tijd te voren een geschrift opgesteld, dat men zijn zwanenzang genoemd heeft, als de laatste vrucht zijner pen. Over de toekomst des jongen kardinaals, die zich thans juist te Rome ophield, was hij volkomen gerust, maar op Pietro wierp hij een blik vol kommer. Diens loszinnig en hoogmoedig karakter baarde hem onrust.
- Mijn Pietro! - sprak Lorenzo met teederheid, terwijl de eenentwintigjarige jongeling aan zijn leger nederknielde om eerbiedig zijns vaders laatste woorden te verstaan - mijn Pietro! neem dezen raad van mijne stervende lippen. Het lijdt geen twijfel of de republiek zal u als mijn opvolger huldigen, ofschoon gij nog niet volkomen den leeftijd tot het staatsbestuur bereikt hebt. Gij zijn bemind en geëerd om uwer vaderen wille, toon u die liefde en achting waardig door regtschapenheid. De vrucht van jaren arbeids gaat gij beërven; mijn zoon, bewaar dit dierbaar pand, dat ik u met zooveel inspanning verworven heb. Al mijne krachten zijn gewijd geweest aan de bevestiging van mijn huis; houdt het staande door voorzigtig beleid en bedachtzaamheid. Wees zachtmoedig en regtvaardig - maar houd evenwigt in de onderscheidene partijschappen die zich altijd in de republiek zullen openbaren en draag zorg dat de een de andere betoome, opdat geene de overmagt bekome en u te sterk worde. Wij hebben over al deze dingen menigmaal gesproken, mijn Pietro! gij kent mijne zienswijze - houd u aan de oude
| |
| |
vrienden van ons huis. De kracht ontzinkt mij - ontvang mijn vaderlijken zegen...
De stervende legde zijne vermagerde handen op de rijke lokken des geknielden jongelings en zegende hem.
Na eenige oogenblikken van stilte wenkte de kranke, met de levendigste uitdrukkingen van vreugde op het gelaat, zijnen vriend Politiano om digter tot hem te naderen, en hem de hand reikende, sprak hij met opgewektheid:
- Blijf niet zoo verre, lieve vriend Angelo. Zet u digt bij mij; wij zullen zoo lang niet meer te zamen zijn.
Angelo greep de hem geboden hand reeds van doodskoude verstijfd en drukte haar aan zijne lippen. De laatste diepgaande aandoeningen hadden de restende krachten gesloopt. De kranke was zigtbaar afgenomen. Zijne oogen schenen nog dieper gezonken in de holle kassen, de wangen waren ingetrokken en de gelaatstint had dat eigenaardig blaauwend vaal gekregen, dat den dood voorafgaat. Dit gezigt verpletterde Politiano. Hij moest het bed zijns vriends verlaten om zich elders te herstellen, zou hij in staat zijn om de ure die volgen zou te dragen.
Maar de oogenblikken waren zoo kostbaar! Lang toeven was verlies. Hij snelde dus naar den stervende terug, die hem als altijd met een vriendelijken glimlach begroette.
- Waarom is Pico hier niet? - vroeg Lorenzo, terwijl zijn oog hem scheen te zoeken.
- Hij vreesde u te hinderen - antwoordde Politiano - maar hij is niet verre.
- Pico mij hinderen! o, laat hem spoedig tot mij komen! Ik moet hem zien; zeg hem dat ik dan kalmer kan sterven.
Politiano haastte zich nu om zijn vriend die zich in een aangrenzend vertrek met Ficino en Benivieni bevond, het verlangen des hertogs bekend te maken en keerde onverwijld met hem weder.
Ook Pico zag met levendige ontroering de groote verande- | |
| |
ring die de naderende dood reeds op het gelaat zijns vriends had te weeg gebragt en drukte hem zwijgend de hand.
Politiano echter, weggesleept in eene nieuwe opwelling van smart, liet het hoofd op het leger zinken en omvatte hartstogtelijk de kniën van Lorenzo, die nu zelf aan dit aandoenlijk tooneel een einde maakte, door zeer kalm tot Pico te spreken:
- Mijn vriend, ik verlangde zeer u te zien; het is de laatste maal. Nu zal ik echter welgemoed en kalm sterven. Ik had gehoopt dat God mij had laten leven totdat ik uwe boekerij zou hebben voltooid! Maar hoeveel moet ik achterlaten dat anderen voortzetten zullen! Op hoeveel zie ik niet terug dat ik zou wenschen nooit te hebben ondernomen!... Ja, daar treden beelden voor mijn geest, die mij verontrusten en benaauwen.
- Voortreffelijke vriend! sprak Politiano met vuur: kan zooveel deugd en zielegrootheid u geen zachte sterfpeluw zijn? Gij hebt als weldoener van Florence gearbeid, als beschermer en belooner aller begaafden en geletterden, als een groot man hebt gij geleefd; uwe nagedachtenis zal niet sterven. Leg uw hoofd met deze zelfvoldoening neder, en leer ons ook nog in uwen dood, hoe de wijze en edele sterft!
Maar de ure der begoocheling was voorbijgegaan, en Lorenzo's arm harte vroeg meer dan den wierook der vleijerij; hij gevoelde er al het ledige en armzalige van. Zijn leven lang had hij de hulde der menschen uitgelokt en zich toegeeigend, met gretige teugen het zoet der loftuiting ingedronken, maar met den voet in het graf bekende hij zich, voor de eerste maal zijns levens, dat hij haar niet verdiende, en dat zij hem niet regtvaardigen zou voor de vierschaar der goddelijke geregtigheid die hij te gemoet ging, en huivering en ontzetting overvielen hem als hij terugzag op de afgelegde baan. Daar rees eene stemme des bloeds van de aarde die tegen hem getuigde, geklag en geween van geschonden onschuld, van verlokte deugd, van mishandelden en verdruk- | |
| |
ten... en de absolutie des priesters verbande de jammertooneelen niet, die hij zijns ondanks zich voor de oogen zag zweven... die hem pijnigden, als de gloed van een onuitbluschbaar vuur, als het knagen van den worm die niet kan sterven; en diep uit zijne ziel was het opgeweld, toen hij tot Pico zeide:
- Daar rijst een wensch in mij op, mijn vriend! die u welligt zal verbazen. De wensch om nog eenmaal den man te zien - den onomkoopbaar regtvaardige, den onverbiddelijk gestrenge, maar ook den volkomen opregte - den eenigen waarachtigen geestelijke, dien ik ooit zag - den onverschrokken prior van San Marco - die mij altijd heeft weêrstaan, die mij overal heeft bestreden, die geen vleitaal kent, van geen verbloemen weet - maar de barre, naakte waarheid alleenlijk geeft - hem zou ik thans willen zien...
- Wat weêrhoudt u, antwoordde Pico aangenaam verrast - laat hem uw verlangen te kennen geven.
- Zou hij komen? - sprak Lorenzo met eene uitdrukking van smartelijken twijfel - gij weet dat hij mij nog nooit heeft willen spreken?...
- Hij zal komen - verzekerde Pico - als hij weet dat gij hem verlangt. Ik wil hem zelf uwen wensch bekend maken...
- Blijf gij hier, maar zend terstond om hem te ontbieden - te noodigen, hervatte hij, als klonk hem dat eerste woord te veel als bevel, want de ure was gekomen dat Medicis, niet meer had te bevelen - waarin niets hem restte dan wensch en bede!...
Vol verlangen bleef Lorenzo naar Savonarola uitzien en nam wat rust als om zijne laatste kracht te sparen voor dat onderhoud.
De dag breekt aan, Pico ziet den bode wederkeeren, doch onverzeld van Savonarola! Met angstige bezorgdheid vraagt hij:
- Komt de prior?
| |
| |
- Hij komt niet, - is het antwoord - en hij heeft gezegd: ‘Zeg aan Lorenzo, dat ik de man niet ben, dien hij verlangt; wij zouden elkander slecht verstaan, waartoe zou dan eene ontmoeting dienen?’
Hoe smartelijk het Pico ook viel, hij moest het Lorenzo mededeelen - doch thans evenmin bij eene eerste nederlaag afgeschrikt als weleer, hervatte deze:
- Laat hem weten dat ik hem verlang te spreken voor ik ga sterven - dat ik het van harte wensch, hem en hem alleen!
En met deze boodschap kwam de bode niet vergeefs. Op het hooren van deze woorden begaf de prior zich onmiddellijk op weg naar den kranke, van fra Silvestro vergezeld.
Eene hevige ontroering greep Lorenzo aan, toen hij den gevreesden en gewenschten man aan zijn leger zag treden. Nog nooit had hij den prior zoo van nabij gezien, nog nooit had dat doorborend oog het zijne ontmoet - en thans was het op hem gerigt met al deszelfs onwederstaanbare kracht, beproevend als een regter Gods, als een heraut van het eeuwige oordeel. - De diepe waarheidszin zijns geestes, de onomkoopbare opregtheid zijns gemoeds schenen een helderen afglans op Lorenzo's ziel te werpen. Het was alsof nu eerst zijn geweten opregt getuigde, alsof het nu eerst volkomen wakker werd. Alle zelfbedrog, iedere begoocheling vlugtte van hem heen tegen over dezen gezant der waarheid, en als in een voorhof van het Godsgerigt dat hij te gemoet ging, gevoelde hij dat de schuld zijner zonde loodzwaar op hem drukte, ondanks de fraaije gebeden door hem geuit, ondanks het ontvangen van het heilig sakrament.
- Ik heb u tot mij laten roepen, vrome vader, omdat ik voor u mijne zonden belijden wil - sprak hij met diep gevoel - want daar zijn er, die mij zoozeer benaauwen, dat ik wanhoop aan mijn eeuwig heil.
- Welke zijn dan deze zouden? - hernam Savonarola, met beproevend oog vast in het zijne dringend.
| |
| |
- Vooreerst de plundering van Volterra (1472), waarbij zoo onnoemelijke gruwelen zijn gepleegd - vervolgens de berooving van de monte di fanciuli (kas der bruiden), waardoor ik zoovele jonkvrouwen van haren bruidschat beroofd en daardoor in het ongeluk gestort heb - en dan, al het onschuldig bloed, dat ik bij de zamenzwering der Pazzi's heb doen vergieten...
- Lorenzo! wanhoop niet, want God is genadig en barmhartig, en Hij zal zich uwer erbarmen: maar u is noodig vast, onwankelbaar vast te gelooven, zal u die barmhartigheid rust schenken in stervensnood. - Lorenzo! gelooft gij van ganscher harte, dat God u kan en wil behouden van het eeuwig verderf?
- Ik geloof onwankelbaar! - sprak de stervende met overtuiging.
- Indien God u het leven en de gezondheid wedergaf - zijt gij dan vast besloten om heilig voor Hem te leven?
- O, voorzeker, dat zou ik vurig wenschen!...
- Welnu - geef dan bewijs van uw vast geloof door opregte boete, want in het koningrijk der hemelen, dat zich ook voor u wil ontsluiten, gelden geene fraaije woorden en ijdele betuigingen, maar kracht.
- Dat wil ik gaarne, wat kan ik doen?
- Belooft gij mij als in de tegenwoordigheid van de heilige Drievuldigheid, afstand te doen van al uw met zooveel onregt verkregen goed, en alzoo aan uwe zonen eene eerlijke nalatenschap te schenken, zij die dan ook gering als van vele andere burgers?....
Deze woorden grepen Lorenzo magtig aan. De eisch was groot en zwaar! - Maar het gold de rust zijner ziel en zijn eeuwigen vrede... en de dood was nabij... Hij verzonk in diepe gedachte. - Hij aarzelde, wikte en woog - de eeuwigheid woog zwaarder dan de tijd, en hij sprak besloten:
- Gewis, ik zal dat doen - of zoo ik zelf het niet meer kan, het mijnen erfgenamen opleggen.
| |
| |
- En dan - ging Savonarola voort, hem diep in het oog starende - geef Florence de ontstolen vrijheid weder - ontsla de republiek van de onwaardige boei, waarin uwe hand haar klonk...
Ontzetttend was de schrik dien dit woord op Lorenzo's gelaat verspreidde. Het doodelijk bleek werd nog eenmaal vervangen door een hoogen blos, nog eenmaal joeg het bloed weêr bruisend door zijne aderen, en het hart sloeg hem hoog van toorn, spijt en verontwaardiging - maar ook van vrees, van angst en ontzetting. - Al zijne zenuwen trilden, alle aderen gloeiden - hij keerde zich om op zijn leger, wendde het hoofd van den prior af - en riep heftig:
- Neen, neen! dat nooit! - dat is te veel!...
Savonarola had zijne taak bij Lorenzo volbragt!
Doch zoodra de kranke bemerkt dat de prior vertrekt, roept hij in angst hem achterna:
- Uw zegen, vader!...
Maar de prior ziet niet naar hem om, en heeft het einde der zaal nog niet bereikt, of een dof gesteun doet de geneesheeren verschrikt tot den kranke toeschieten.
- Neen! neen! dat is te veel!... herhaalt hij nog eens in hevige stuiptrekking - toen werd alles stil.
Lorenzo was niet meer.
De eisch was hoog - en toch, Savonarola kon niet minder vragen - of hij ware Savonarola niet geweest.
Arme Lorenzo! die zich omwendt en sterft, zooals de rijke jongeling wegging, die terugtrad voor den eisch des Zaligmakers: ‘Verkoop al wat gij hebt en geef het den armen.’ - Zal ook van u kunnen gezegd worden - ‘de Heer had hem lief!...’
Lorenzo kon zijne schatten afstaan, maar zijn werk, zijn gewrocht, zijn staatsplan - dat uitvloeisel zijns wezens, zoo naauw vereenigd met zijne zelfstandigheid, opgeven! - alzoo zich zelven op te offeren, te verliezen, te vernietigen - hij kon het niet. - Dat geld, dat goed, 't was niet
| |
| |
zoozeer zijn ik. Hij had het zich toegeëigend, niet juist uit gelddorst, maar uit nooddwang om zijne ontwerpen te volvoeren, den luister van zijn huis op te houden - hij kon het afstaan. - Zijne landgenooten zouden welligt, getroffen door de edelmoedigheid des vaders, het verlies aan de kinderen vrijwillig vergoeden - maar die zonen tot burgers te maken, die hij met al zijne krachten tot vorsten had verheven! het doel van zijn leven - het ideaal zijns harten: Medicis met vorstenluister te omstralen, voor altijd op een monarchalen troon te verheffen - dit denkbeeld op te geven, in dat streven zijn ijdelen hoogmoed, in dat jagen zijne heerschzucht te zien, en dat zonde, zwarte zonde te achten, niet minder onrein voor God dan de ontvreemding van het geld der armen, het onschuldig bloedvergieten en al de hemeltergende gruwelen bij Volterra gepleegd - neen, neen! dat kon hij niet. Hij achtte de parel van groote waarde zoo duur een koopprijs niet waardig!
In somberen ernst verliet Savonarola het sterfbed, terwijl hij in het gaan tot Pico zeide:
- Heb ik het niet gezegd, dat ik de man niet was, dien Lorenzo verlangde? - Maar God zal aan Florence de vrijheid wedergeven! Medicis' glorie is voorbij! - Ziet gij daar ginds het onweêr zamenpakken boven de stad - zóó laat Lorenzo Italië achter! Hoor dien ratelenden donderslag - hij valt op de dartele stad der bloemen! Zoo valt het Godsgerigt ook eerlang neder op Florence en op het huis van Medicis van nu aan.
Terwijl de prior zich bij den stervende onthield, was fra Silvestro door een forsch gespierd jongeling in een vertrek gebragt, waar hij Savonarola's wederkomst kon verbeiden. Het was Michel Angelo, die hem tot zijnen vriend Cardièro leidde, een jongeling die met hem bescherming en opleiding van Medicis genoot en die bijzonder van Lorenzo was geliefd.
Met groote opgewondenheid verhaalde Cardièro dat hij gedurende den nacht allerzonderlingste lichtende luchtver- | |
| |
schijnsels had waargenomen, toen hij het klaaghuis ontvlugt was, om in de frissche nachtlucht op het veld te verademen.
- Onze vriend ziet wel eens wat meer dan een ander mensch - viel Michel Angelo hem in de rede. - Gij zet zulk een bedenkelijk gezigt, fra Silvestro!
- Ik geloof aan harmoniën tusschen de natuur en de menschheid, messere - hernam Silvestro. - Er is verband tusschen de verborgene en geopenbaarde natuurkrachten, tusschen de teekenen des hemels en de lotgevallen der stervelingen, daarom spant deze mededeeling mijne aandacht.
- In onze dagen vooral spreekt God met velerlei stemmen - sprak Cardièro - en ik laat mij te vrijmoediger over mijne gevoelens uit, omdat ik weet, dat ook fra Silvestro niet onbekend is met het geheimzinnige gebied, dat schoon nog in schemering gehuld voor sterfelijke blikken, eenmaal ons in volle klaarheid zal bekend worden. Inderdaad, het verschijnsel door mij gadegeslagen was merkwaardig. Eerst zag ik rozekleurige wolken vormloos aandrijven; nu namen zij eensklaps de gedaante aan van ontzettende vlammen, die uit een vuurberg opgaan; daarna onderscheidde ik duidelijk een ontzaggelijk heirleger: reusachtige gestalten traden van weêrszijden voor en begonnen elkander wanhopig te bekampen. Het was een tooneel van krijg en worsteling van schimmen, wier gedaante vreeselijk was als de reuzenbeelden die mijn vriend Angelo ontwerpt!
- Gij waart in slaap gevallen - zeide Michel Angelo, hem op den schouder kloppend. - Beken het ons maar, gij hebt gezien met gesloten oogen, en dan ziet men wondere dingen.
Maar Cardière bleef verzekeren dat hij zelfs niet slaperig was geweest.
De burgers van Florence, die zich in gespannen verwachting te vergeefs om het palazzo Pitto verzameld hadden, om den eersten bode van Careggi af te wachten, zagen met diepe ontroering een fellen bliksemstraal in de kerk Santa Reparata
| |
| |
slaan; en zij hielden het voor zeker, dat dit een teeken was van Lorenzo's dood. Weinige oogenblikken later verspreidde zich de sombere mare door de stad, en dompelde haar in rouw, alsof haar grootste weldoener gevallen ware...
Geen wonder! Lorenzo nam den lof met zich in het graf, een vorst des vredes te zijn geweest, onder wiens bestuur kunst en letteroefening zich rustig konden ontwikkelen; en voorzeker, als men de woelingen van vroeger en de onrust van later vergelijkt met de laatste kalme jaren zijner regering, die echter ook niet door een eenig belangrijk feit gekenmerkt waren - dan is daar een schijn, alsof die vrede de vrucht ware van Lorenzo's wijs bestuur en zijne goede zorgen. Maar de navolgende geslachten hebben hem gestrenger beoordeeld en het alom verkondigd, dat Lorenzo juist het onweder en de na hem volgende stormen zoo digt boven Florence heeft zaâmgetrokken; hoewel eerst twee jaren na zijn verscheiden de losbarsting kwam. Thans was de wrange vrucht nog niet rijp; de tijd der ontknooping was nog niet gekomen; en tot zoo lang zou Medicis als een vorst des vredes geprezen worden; want de laatste jaren zijner regering waren zoo kalm geweest dat een gelijktijdig geschiedschrijver verzekert: dat Italië sedert duizend jaren geen gelukkiger toestand gekend had.
Slaan wij thans een blik op 't schiereiland. De Italianen hadden hun gebied wel niet uitgebreid als andere staten, maar zij hadden toch ook niet gebogen onder vreemd juk; zij waren de beschaafdste der natiën en noemden alle andere volken barbaren. De vreemde vorsten, die den troon van Napels bestegen hadden, waren eerst Italianen geworden. Geene vreemde legers waren over de grenzen gekomen dan die door inlandsche vorsten waren bezoldigd. Maar dit schitterend volk had allengs den naijver en de begeerte der naburen opgewekt, en van nu afaan zou de eerstvolgende halve eeuw geen rust meer hebben voor het ongelukkig Italië, waar Franschen, Spanjaarden, Vlamingers, Zwitsers, Duit- | |
| |
schers, Hongaren, Turken en Barbaren het schriktooneel eens bloedigen oorlogs bragten, en wat vuur en zwaard, pest en hongersnood in een zoo kort tijdsbestek feller verteeren zouden, dan eenig land ooit heeft aanschouwd.
De vrijheid, in de XII eeuw verworven, genoten in de XIII en XIV, waarbij kunst, smaak, kennis, wijsbegeerte werden ontwikkeld, ging verloren in de XV met het zinken van de laatste trekken eener aloude en grootsche volksedel-aardigheid. Had men op de helft der XV eeuw de Milaneesche republiek hersteld en in verband gebragt met Venetië, Florence, Genua, en Zwitserland, Italië had zich gehandhaafd in de rij der volken en was roemruchtiger geworden dan eenige staat. Maar de zelfzuchtige bedoelingen van enkele regerende huizen kantten zich daar tegen. Medicis gedoogde het niet, en dit verzuim bragt Italië te gronde.
Niet zoozeer tot éénen staat, maar tot een statenverbond, waarbij ieders bijzonder karakter bewaard bleef, tot eene onverbreekbare keten van vrije, maar onderling verbondene republieken, die elkander wederzijdsch steunden en handhaafden, terwijl zij zich onderling eerbiedigden en verstonden, hadde men Italië moeten leiden; dan waren de verdeelde magten, zaâmgetrokken tot een hecht ligchaam, een vast gebouw, onwinbaar geweest, bij de vele hulpmiddelen die ieder der bijzondere staten ten dienste stonden. Maar Medicis bovenal had de tweespalt tusschen de steden en republieken gezaaid en aangewakkerd; hij had verdeeld om te heerschen en Florence, meer en meer afgezonderd van de algemeene belangen, teruggehouden van iedere toenadering tot Venetië, omdat Medicis den steun van vorsten behoefde en niets van vrije republieken te hopen, integendeel er alles van te duchten had, als zij met een staat in aanraking kwamen, waar zich een huis verhief tot de hoogte van een troon, ofschoon zich uiterlijk nog met den zedigen naam van eerste burgers van den staat vergenoegende.
Te meer ware voor Italië eene wezenlijke verbindtenis nood- | |
| |
zakelijk geweest, omdat alle andere staten zich bekrachtigden door zamentrekking der verdeelde magten of door vereeniging om een hoofd, dat door eene groote persoonlijkheid, door welberekende staatkunde of geweld van wapenen, vastheid aan de wordende staatsligchamen gaf, die na chaotische woelingen en rustelooze worstelingen der volken, zich thans zelfstandig verhieven.
Spanje was sterk door de verbinding der kroonen in Ferdinand en Isabella. Het huis van Habsburg had eene nieuwe beduidenis in Europa gekregen, toen het Oostenrijk, Nederland en Bourgondië verbonden zag in Maximiliaan. In Engeland waren de beide rozen vereenigd door Hendrik VII, die de magt der Tudors grondvestte. Frankrijk was van de Engelschen bevrijd en door Lodewijk XI tot een staat gevormd, toen hij alle wederstrevige magten aan de kroon had onderworpen. Polen had zijne hoogste magt met de vereeniging van Lithauwen bereikt en Hongarije was door koning Matthias met geweld van wapenen tot eene natie verbonden. In Duitschland waren eindelijk de innerlijke verdeeldheden gestild, de rijksdag had een vasten vorm en beslissende beteekenis gekregen - alleen Italië bleef zonder onderlingen zamenhang, daar de verbindtenissen, die sedert lang tusschen de vijf magtigste staten gesloten waren, slechts op het perkament en niet in de werkelijkheid bestonden. Zij konden geene de minste vrucht geven, omdat de verbondenen elkander wantrouwden, miskenden en kleinhartig alleen het eigene beöogden, blind voor het gezamenlijk behoud, het onderling welzijn; en niet eer zouden zij hunne zwakheid en het gevaar van dien toestand erkennen, vóór een algemeene vijand opdaagde, die zich zegevierend zonder hinderpalen een weg zou banen door de verdeelde staten van het schiereiland!...
Gedurende meer dan eene eeuw had zich voor geheel de wereld eene nieuwe orde van zaken voorbereid. In alle oorden van Europa was het gevoeld: er moest eene verandering van staathuishouding plaats grijpen. Het leenstelsel
| |
| |
had uitgediend, het ondermijnd gevaarte zonk reddeloos in puin. - Na de kruistogten zijn alle verhoudingen veranderd - de keizer en de vorsten, de paus en de geestelijken, de adel en de burgers, alles nam allengs een nieuw karakter aan. De nieuwe wijn deed de oude lederzakken bersten - iedere nieuwe lap bragt maar erger scheur in het versleten kleed. Alom was beweging, maar nergens vooruitgang; overal worsteling, nergens zegepraal; een rusteloos ondernemen en beproeven, maar nooit een stoute greep, die al dat drijven en zoeken verbindt en bestuurt tot een groot en waardig einddoel; geen groote geest staat op die zijne eeuw beheerscht en ingrijpt in het leven der volken.
Wereldgebeurtenissen zullen dien uitverkoren geest den weg bereiden; verwijderde werelddeelen zullen elkander naderen, volken ongekende volken ontmoeten. Europa breidt begeerig de armen uit naar het Oosten en het Westen en het zal veranderen van gedaante, als die nooit genoemde natiën, die eensklaps opstaan voor haar zoekend oog aan de overzij des oceaans.
Nieuwe veerkracht brengt de nieuwe ontdekking, nieuwe belangen, nieuwe oogmerken ontwaken bij deze nieuwe gemeenschap en eerlang wordt al het oude verdrongen voor eene nieuwe schepping. De nacht der middeleeuwen is voorbijgegaan - maar o, de dag is nog zoo verre!
Door gedurige binnenlandsche oorlogen hebben de volken zich in den wapenhandel geoefend; de rustelooze twisten der edelen zijn beslecht met het verlies hunner onafhankelijkheid; de kleine groepen zijn zamengesmolten tot natiën; verzameld onder een enkel hoofd of koning, die uit de vroeger verspreide krachten eene strijdbare magt vormt, om den troon te schragen en de kroon te verdedigen. Reusachtige heirlegers staan weldra tegen elkander over. Geen benden meer van honderdtallen, maar voortaan duizenden en tienduizenden!
Alles wat nu voorvalt op het tooneel der aarde wordt
| |
| |
grooter, ernstiger, magtiger, heviger - niet alleen in de stoffelijke wereld - vooral ook op het gebied des geestes; want het waren gedachten die de wereld bewogen en veranderden van gedaante, het was de ontboeide geest die zijne behoefte wenschte te bevredigen, het vrije denken der ontwakende zelfbewustheid na lange, doffe sluimering. Maar noch het zwaard der helden, noch het vernuft der wijzen, noch het genie der kunst zou der zoekende menschheid vrede en vrijheid brengen - en was het gebied der gedachten, het terrein van kunst en wetenschap verwijd en verbreed - helaas, ook het veld des oorlogs, ook het tooneel der verwoesting - ook zonde en verderf - ook jammer en ellende!...
En op de vraag des verlangens en der hope: ‘Wachter, wat is er van den nacht?’ - klinkt daar eene treurige roepstem over de aarde: ‘De morgen is gekomen - maar nog is het nacht!’
|
|