| |
| |
| |
XVI. Gedwongen zelfverloochening.
De prior had dien nacht, als zoo menigmaal, zijne rust voor anderen veil. Zoodra fra Ludovico hem had verlaten spoedde hij naar zijn beschermeling heen. Fra Silvestro waakte met Domenico bij den kranke.
Het binnentreden van Girolamo maakte op den lijder een geweldigen indruk.
- Daar komt hij! Monsignore! mijne vrienden! daar is hij! - schreeuwde de verbijsterde - sluit de deuren! - neem hem gevangen, Bosso! hij is in uwe magt! Nu kunt gij hem aan fra Mariano overleveren en Medicis verschaft hem eene heerlijke prebende tot loon!... Nu zal er niet veel van de piagnoni overblijven! en de aartsbisschop zal die schrikpredikaties in zijne kathedrale niet langer gedoogen. - Ruccellaï! Thomas Arnoldi! waarom gedoogt gij dat die heerschzuchtige monnik mij kwelt met zijn grijnzend gelaat? - Waar zijn uwe wakkere nobili, gij trage kanunniken? - Laat Ceccone die jonge lieden eens onderrigten en zij zullen wonderen doen! wonderen veel grooter dan die van fra Giralamo... Rinaldo en Razza zijn reeds uit de voeten gemaakt. - Zoo gaat het goed. - Al de piagneoni op den brandstapel, de prior op de pijnbank! - Zoo wordt Florence gezuiverd!
| |
| |
en de arme notaris Ceccone wordt schatrijk! - en niemand weet hoe!
Savonarola trad tot digt voor den kranke en gebood hem te zwijgen.
- Wat hebt gij over mij te bevelen, ellendige? riep de ijlhoofdige.
- Ik heb te bevelen, over allen die in dit huis zijn, antwoordde Savonarola.
- Waar ben ik dan? - riep nu Ceccone angstig rond ziende - door welke duivelslist hebben de Dominikanen mij in hun verradershol gesleept?
- Weest gerust, messer Ceccone - sprak de prior, hier zal u geen leed wedervaren; ik zal voor u zorgen. Maar het is noodig voor u wat te rusten en stil te zijn.
- Ha! gij voor mij zorgen! - gij bedrieger en volksverleider voor iemand zorgen! - zorg voor uzelven dat de nobili u niet te eeniger tijd een duim of wat staal in het hart leggen, Simon Petri! laat dezen mensch van hier gaan, hij pijnigt mij - en Domenico voor Simon Petri Ruccellaï nemend wees hij hem op den prior.
Domenico gaf den prior een wenk en beiden verlieten de cel. Op de galerij dwaalde gelijk een schim fra Pietro, die aan de halfgeopende deur der cel geluisterd had en met vreezen en beven hoorde hoe Ceccone in zijne ijlhoofdigheid alles aan den dag kon brengen wat er tegen den prior en San Marco gesmeed werd. Op het naderen der broeders verborg hij zich tot zij voorbij gegaan waren.
- Mijn plotseling binnentreden - sprak de prior - schijnt den kranke verschrikt te hebben, die bewusteloos in het klooster gebragt en thans zoo door zijne wonden als door de hevige opgewekte driften in koortsachtige ijlhoofdigheid is vervallen. Zijn verward brein schijnt hem de regte oplossing niet te kunnen schenken van hetgeen er om hem heen geschiedt, waar hij is en wie hem omgeven.
- Hij heeft dan ook niet opgehouden te raaskallen van
| |
| |
het oogenblik aan dat hij tot eenig bewustzijn wederkeerde - hernam Domenico. Evenwel deze ontmoeting is niet bij geval geschied. God leert ons onze vijanden kennen, opdat wij ons voor hen hoeden.
- 't Kan zijn, mijn broeder. Zoo maar de satan ons geen nijd en haat, wrevel of wraakzucht in het harte blaast bij zulke vermoedens.
- Vermoedens heb ik sinds lang gekoesterd, doch nu ben ik op het spoor om tot de zekerheid te geraken - wij zullen nog wel meer van hem vernemen.
- Het zou toch dwaas zijn te hechten aan de wartaal van een ijlhoofdig mensch. Daarom wil ik dezen nacht alleen bij hem blijven; zijne uitdrukkingen kunnen zoo niet zijn dat zij mij beleedigen, ook is het waken voor het teedere gestel van Silvestro te nadeelig. Ik ga mij van boeken en schrijfwerk voorzien om den nacht bij hem te slijten.
- En gij staat mij toe bij u te blijven?... Over weinige dagen vertrek ik naar Fiesola.
Dit laatste toevoegsel had kracht op den prior en hij gaf toe. Toen zij weder tot den kranke kwamen zat fra Pietro aan zijne zijde en trachtte hem met angstige bekommerdheid tot zwijgen of tot reden te brengen.
De prior beval hem echter met fra Silvestro te vertrekken, en messer Ceccone bleef voortgaan met van tijd tot tijd uitdrukkingen te doen, die getuigden van geheel zijn boozen handel en bovenal van zijn afkeer en haat tegen Savonarola als prediker der geregtigheid. Ten laatste overweldigde hem de slaap, en toen hij aan den morgen de oogen volkomen bewust opsloeg, viel het hem nog wel zwaar het regte verband der zaken te vatten; maar zijne gewone scherpzinnigheid hielp hem raden en hij begreep wat hem te doen stond.
Met weinige woorden verhaalde fra Domenico hem, hoe de prior hem door zijne tusschenkomst het leven had gered, en Ceccone liet niet af te smeeken, dat het hem vergund mogt worden zijn edelmoedigen redder te zien en te danken.
| |
| |
Terwijl Domenico zich verwijderde om den prior deze gunst te vragen, nam haastig fra Pietro zijne plaats in, zeggende:
- Messer Ceccone, hoe maakt gij weêr goed wat gij dezen nacht in uwe ijlhoofdigheid hebt bedorven! Gij hebt bijna alle namen genoemd van de hoofden onzer partij!
- Geen vrees, fra Pietro. Laat het aan mij vertrouwd zijn alles weer goed te maken. Ik zal niet voor niet hier binnen gekomen zijn.
De prior verscheen; fra Pietro verwijderde zich. Ceccone nam de demoedigste houding aan en groette met den diepsten eerbied, maar eensklaps, als door een overmaat van te lang bedwongen gevoel overmand, breidt hij de armen naar den prior uit, roepende:
- Vrome vader! kloekmoedige redder mijns levens! hoe zal ik u vergelden wat gij mij deedt? waarmede had ik die goedheid verdiend? waarmede zal ik u bewijzen kunnen wat er omgaat in mijn dankbaar hart?
Savonarola hoorde deze opgewonden taal zeer kalm aan en vermaande hem tot rust; maar Ceccone ging voort:
- Vanwaar kwam uw onwaardige dienaar het voorregt, dat juist gij mij mogt redden uit de woedende hand van het lage graauw! Ik ben op eene vreeselijke wijze mishandeld, terwijl ik mij met een man onderhield die mij geld schuldig was, en dien ik nog eenig uitstel verleenen wilde, daar ik vernomen had dat zijne omstandigheden moeijelijker waren dan ik had geweten. Men moet mij voor een ander gehouden hebben; althans een paar reuzenarmen grepen mij bij de keel en slingerden mij ter aarde. De schrik heeft mij mijn bewustzijn doen verliezen en aan u alleen dank ik mijne behoudenis!
- Mogt het geredde leven uzelven en anderen ten zegen zijn, antwoordde de prior, geef de eer aan God die den tijd der genade voor u verlengde, om u tot zich te lokken op de paden van geregtigheid en waarheid.
| |
| |
De ernst waarmede de prior deze woorden hem te gemoet voerde, maakte een hevigen, maar hoogst onaangenamen indruk op den notaris.
- Wat zou geschikter zijn om mij op den regten weg te brengen, eerwaarde vader! dan juist dit verblijf in het midden der vrome broeders; ik hoop ook dat het niet te vergeefs is geweest, dat ik zoo getrouw uwe onvergelijkbare schoone prediking volgde, ja mij gedurende uwe voordragt bevlijtigde ze der vergetelheid te ontrukken en voor het navolgende geslacht te bewaren.
De prior was echter door al zijne schoone woorden niet uit zijne ernstige ja gestrenge stemming te brengen; integendeel men zag zijn waardig gelaat duisterder worden, naarmate hij meer het oog kreeg op deze duistere ziel.
- Vriend! - sprak hij kort weg - ik ken uwen schuldenaar.
- Gij Rinaldo kennen! - riep Ceccone onaangenaam verrast.
- Ik ken uwe verhouding tot hem - vervolgde de prior, hem doordringend aanziende - ik ken ook Razza den lastdrager en Spica den steenhouwer...
Ceccone verbeet zich de lippen en neep de handen krampachtig zamen.
- Gij behoeft dus - ging de prior voort - de moeite niet te doen mij deswegen inlichting te geven; maar deze mannen hadden het regt niet u aldus te bejegenen.
- Zij wilden mij vermoorden! - zij wilden mij in de Arno werpen. - Ik zal hen verklagen! en zij zullen hunne billijke straf niet ontgaan! - riep Ceccone, terwijl een zonderlinge lach de hatelijke trekken bewoog en helsche voldoening uit zijn oog blonk bij het denkbeeld van wraak.
- Niemand zal u het regt van aanklagt te doen kunnen betwisten, indien het u billijk oordeelt deze mannen den regter over te leveren; maar zouden zij niet eenige klagten hebben in te brengen tegen u, messer Ceccone?...
| |
| |
- Zij zullen dit welligt voorwenden om hun gedrag te regtvaardigen, hervatte de notaris, 's priors beproevend oog ontwijkend.
- Zou dit voorwenden geheel zonder grond zijn, mijn vriend? - Bedrieg u zelven niet - ik mag immers niet vooronderstellen dat gij mij in dezen zoudt willen misleiden.
- Zij beschuldigen mij onbillijk, vader! de schade die Razza geleden heeft, kon ik niet verhoeden, zoo min als den ondergang van Spica. Maar ik bekleed een ongelukkig ambt. Als een boedel verward is en de zaken verkeerd loopen, dan heeft Ceccone het gedaan, en als hij dan eenige penningen verlangt voor al zijn hoofdbreken en zorgen, dan heet hij een afzetter, uitzuiger en onderdrukker! Indien de nood mij niet gedrongen had, meent gij dan, vrome vader! dat ik Rinaldo zou hebben gevraagd om de mij schuldige gelden? - Maar niemand scheldt mij de rekeningen kwijt, hoe kan ik het dan doen?... Lang heb ik geduld gehad - is het wonder dat ik ten laatste dringend werd en het eens met eene losse dreiging beproefde, die ik echter nimmer gevolg zou hebben gegeven, daar ik weet in welke omstandigheden hij verkeerde. Was het dan regt dat deze mannen mij aldus aanrandden?
- Het was integendeel onregt, messer Ceccone, ook al hadden zij reden zich over u te beklagen, ook al waart gij onregtvaardig jegens hen geweest... zelfs het kwade mag niet met kwaad vergolden worden, maar het kwade wordt overwonnen door het goede.
In ieder onderhoud dat Ceccone gedurende zijne voorspoedige herstelling met den prior mogt hebben, werd het hem duidelijker hoe weinig fraaije woorden op dezen vermogten, en bij al de zorvuldigheid waarmede hij zich zag verplegen, bleef er eene strakke koelheid jegens hem bestaan, die hem beleedigde en verbitterde. Hij gevoelde het wel: men was op zijne hoede, men wantrouwde hem, en niets ware hem meer waard geweest dan juist vertrouwen te vinden.
| |
| |
Zoo vermenigvuldigde hij dan steeds zijne betuigingen van dankbaarheid en nooit zag hij den prior of hij verklaarde:
- Vader! niets zou mij gelukkiger maken, dan u nog eenmaal door daden te toonen, wat geene woorden uitdrukken kunnen: den dank mijns harten!
Als eene zeer gewone zegswijze hoorde Savonarola dit dag op dag ongevoelig aan, alleen den notaris scherp aanziende zoodra hij er mede aanving. Weldra was Ceccone zoo ver hersteld dat hij ten zijnen zou wederkeeren, en bij deze gelegenheid meende hij zijner erkentelijkheid nog eens volop lucht te moeten geven.
Opmerkzamer dan wel vroeger scheen de prior hem aan te hooren, en het doorzoekend oog onafgewend op den notaris rigtend, vroeg bij eensklaps, met een nadruk die Ceccone onthutste:
- Is u dat waarlijk ernst, messer Ceccone?
- Dat betuig ik u zoo gewis als daar....
- Zweer niet... Indien ik u eens beproefde?
- Ik zou niets vuriger wenschen!
- Zoudt gij u eenige inspanning, eenige opoffering, voor mij willen getroosten?
- Beschik over mij, vrome vader! Ik ben de uwe! Beveel over mij!
- Doe geene onbedachte gelofte! Ik verlang een vast besluit en geene overijling.
- Eisch vrij wat gij wilt! Zoo ik u eenige dienst mag bewijzen, maakt gij mij gelukkig.
- Welnu! Gij kunt mij eene wezenlijke dienst bewijzen of liever een waar genoegen verschaffen.
- Wees er zoo zeker van alsof het reeds geschied ware.
- Laat dan de mannen ongemoeid die u hebben aangerand en beschouw het voorgevallene als niet geschied!...
Het geel gelaat van den notaris werd lijkkleurig van spijt en een daemonische blik vloog op den prior, maar snel zich herstellende zeide hij vastbesloten:
| |
| |
- Ik ben de uwe, uw wensch is vervuld, ik heb van alle vergelding afgezien, om uwentwil.
- Gij zult echter geene schade lijden aan den armen Rinaldo - vervolgde de prior en begon hem het geld voor te tellen, dat hij van den wever had te eischen. - Voortaan zult ge van mij de huurpenningen ontvangen.
De klank, de glans van het geld stilde aanmerkelijk de pijn die messer Ceccone had te lijden bij het onderdrukken van zijne wraaklust, want al beloofde hij zich heimelijk eene verborgene en uitgestelde voldoening, vooreerst moest hij zijn woord aan den prior gestand doen, en zwaarder eisch had wel niemand hem kunnen voorstellen. Al de verkropte spijt en onderdrukte woede van zijne zwarte ziel trok zich nu te digter op den prior zamen. Had die zich ten schild gesteld voor de zijnen, op hem zouden dan nu ook al de vurige pijlen moeten afbranden.
Met duizend verwenschingen in het hart, maar met zegen op de huichelachtige lippen, verliet messer Ceccone de plaats, waar hem een onvergeetbare trek was gespeeld, gelijk hij het verzoek, ja ook de hem betoonde menschlievendheid des priors achtte, en zijn eerste werk bij zijne tehuiskomst was dit geheele voorval als een staaltje van de onvergelijkelijke sluwheid des priors van San Marco aan Mariano te schrijven, die Florence reeds verlaten had; en hem een hatelijk tooneel op te hangen van de verregaande hardheid, waarmede de Dominikaner in zijn klooster regeerde en het geweld waardoor hij zich alles ook daar buiten te onderwerpen wist.
- 't Is mij veel ruimer om het hart en frisscher om mij heen - zeide fra Jacomo tot Paolo na het vertrek van messer Ceccone - geloof mij, dat ik mij met het teeken des kruises zegende toen ik de deur achter hem gesloten had! - en de beide mannen voegden zich bij eene vergadering der broeders die tot het plegtig afscheid van fra Domenico bestemd was.
Dominico da Pescia, schoon ouder dan Savonarola, droeg
| |
| |
dezen eene diepe hoogachting en het onwankelbaarst vertrouwen toe. Hij zag in hem een heerlijk werktuig Gods en verwachtte groote dingen door zijne dienst voor de gansche christenheid.
Tot prior van het Dominikaner klooster te Fiesola benoemd, nam hij fra Girolamo in alles tot voorbeeld, en zag hij ook den strijd genaken, deze zou hem een getrouw medestander zijn op den hem aanvertrouwden post. De dagelijksche omgang met Girolamo had weldadig op hem gewerkt; zijn ijvervuur was gematigder geworden, zijn gemoed zachter en warmer; en wie hem ook ooit gevoel had ontzegd, was thans getroffen over de aandoenlijke taal, waarmede hij de broeders vaarwel zeide.
Nadat hij de broeders gedankt had voor hunne liefde en zich in hunne gedurige voorbede had bevolen, verhief hij zich eensklaps met stouten moed uit de aandoeningen, die hen week hadden gemaakt en hem nederbogen, en hij riep uit:
- Maar neen, mijne broeders! waarom zou ons oog droevig zijn over de beschikking van ons opperhoofd? Heeft niet de veldheer magt om zijne krijgsknechten hunne posten aan te wijzen? Bidt dan voor mij, dat de Heer mij geve getrouw te zijn op den mijne. De ontrouw der priesters heeft het heiligdom verdorven; de getrouwheid der dienaren zal de godsvrucht wederbrengen. De verlossing is nabij, want de ketenen zijn al te zwaar geworden! Dezen morgen, nog eenmaal in onze boekerij verkeerende, viel mij het getuigenis in handen, dat eene zwakke vrouw reeds voor meer dan honderd jaren heeft gegeven van den staat der kerk. Vergun mij, broeders, de woorden der deilige Brigitta voor u te lezen en gij zult verbaasd staan hoe de goddelijke lankmoedigheid nog eene eeuw kon vertoeven, eer zij de aarde met den ban slaat! Hoort hare woorden; ons hart verdaagt over zoo onverschrokken taal:
‘De paus - zegt zij - is een zielenmoorder; hij ver- | |
| |
scheurt en verstrooit de kudde van Christus; hij is gruwzamer dan Judas, onregtvaardiger dan Pilatus, afschuwelijker dan de Joden, slechter dan Lucifer zelf. De tien geboden heeft hij in één enkel veranderd, namelijk: ‘geef geld!’ - Ja Rome is een helsche draaikolk, in welks midden Satan troont als het opperhoofd aller gierigheid, om de goederen die Christus met zijn lijden verwierf voor geld te verkoopen! De paus met zijne geestelijken zijn veel meer de voorloopers van den antichrist dan dienstknechten van Christus, ja 's pausen wereldlijke curie plundert de hemelsche curie van Christus. Hij moest alle vermoeiden tot zich roepen met de woorden: komt herwaarts en ik zal u rust geven voor uwe zielen - maar hij spreekt: komt herwaarts en aanschouw mijne weelde, schudt uwe beurzen uit in mijne schatkist en ga nogtans ten verderve! - De arke der getuigenis, het heilig testament is weggevoerd! - de gewijde kandelaar der deugden is uitgebluscht - de tafel is ledig van de toonbrooden der godsvrucht! De geestelijkheid is van den schedel tot de voetzolen bedekt met de melaatschheid van hoovaardij en schraapzucht!... Zij is stom waar het den lof Gods geldt, welsprekend waar zij over zich zelve handelt. De wijsheid Gods is den priester tot eene dwaasheid, de zorg voor de zielen eene fabel geworden. Zij versperren den hemel en ontsluiten de hel! Wie met vier wonden tot hen gaat, keert met eene vijfde weder, want het voorbeeld der priesters bevestigt in het kwade en terwijl men zich eertijds schaamde over zijn zonde, beroemt men er zich thans openlijk in.’
Zoo sprak Brigitta en nog was de stoel van Petrus niet beklommen door Sixtus IV, die al de onnoembare gruwelen der heidenwereld in het midden der christenen op den troon verhief; nog bleef Rome de ongeregtigheid vermenigvuldigen tot op dezen dag. Wel verwekt de Heer in alle landen getuigen der waarheid. Wel heeft Hij reeds vele malen en op velerlei wijze tot de verzinkende christentenheid gesproken, maar het bleven stemmen die zich verloren in de woestijn.
| |
| |
In Engeland sprak Wickliff, in Frankrijk Abailard! - Johan Huss in Duitschland. - Aan deze zijde der Alpen getuigden reeds zoo vroeg een Arnold van Brescia, een Claudius van Turin! Hoe verhieven Gerson en Elemangis de stemmen! Onze dichters hebben het kwade bestraft, Dante noch Boccacio hebben de geestelijkheid gespaard. Vergeefs! vergeefs! Daar zijn klaagliederen gezongen, daar is liefelijk op de luit gespeeld, maar de kinderen der menschen hebben den Heer des hemels den trotschen nek toegekeerd, om al verder af te dwalen op hunne duistere paden. - Laat ons dan Gods lankmoedigheid niet voor traagheid achten - want het ‘nabij’ is voor de deur, gelijk broeder Girolamo ons heeft verkondigd en dit woord is onwankelbaar en getrouw. De Heer gaat zijne kerk vernieuwen, Hij zal opstaan tot den strijd en snellijk komen tot zijnen heiligen tempel, om dien te reinigen. Zoo blijft dan gehoorzaam aan de stem zijner gezanten, mannen broeders! en volhardt in de liefde, in het geloof, in de onwrikbare hope, dat het rijk van licht en waarheid triumferen zal in eeuwigheid.
- Amen! Amen! herhaalden de broeders. Savonarola hief de handen zegenend op over fra Domenico en sprak:
- De Heer zegene u en hoede u waar gij moogt ingaan en uitgaan! Hij verheffe zijn vriendelijk aangezigt over u - en zij u genadig!
- Amen! Amen! ruischte het nog eenmaal door de wijde zaal - en de vergadering ging uiteen.
|
|