| |
| |
| |
XV. De gasten.
Naauwelijks had fra Girolamo het klooster verlaten, of een reizend ordebroeder klopte er aan en verlangde den prior te spreken. Vernemende dat hij echter nog wel eenigen tijd uitblijven zou, gaf hij zijn voornemen te kennen om in het klooster te overnachten.
Fra Jacomo kende hem wel niet, maar 's mans liefderijk uiterlijk, zijn verstandig oog, geheel zijn innemend voorkomen wekte zijne spraakzaamheid; en zijne belangstelling klom nog aanmerkelijk, toen fra Domenico hem als een oud bekende begroette met den naam van fra Ludovico di Ferrara.
- Hoe innig heb ik niet gewenscht mijnen ouden vriend fra Girolamo weder te zien! sprak hij hartelijk. Telkens als hij te Bologna gepredikt heeft, heb ik daar niet kunnen komen, en nu het mij eindelijk gelukt San Marco te bereiken, is hij afwezig!
- Maar spoedig keert hij weder! verzekerde Jacomo, zonder anderen grond daar voor te hebben dan zijn verlangen.
- De oogenblikken zijn kostbaar. Ik heb hem veel te zeggen en mijn tijd is kort; want ik ben op reis naar Rome en moet onverwijld voort. Gij weet, Domenico, welke mijne magtige verwanten daar zijn, en ik heb op het oogenblik veel hoop om eene schoone plaats te bekomen.
| |
| |
- Meent gij dan, broeder, dat in de weelderige zalen te Rome beter plaats is dan in de bidcel voor den geestelijke die zich de armoede koos tot de bruid zijner ziele?
- Wat zal ik u zeggen, fra Domenico - wie als Girolamo en als gij met schitterende redenaars talenten is bedeeld, breekt zich zelven eene baan en behoeft geene hulp van anderen - maar wat mij thans aangeboden werd komt nimmer meer voor...
- Kent gij het hof van Rome?
- O zeker! ik kom daar niet als vreemde... Ik heb er gedurig bij hooge geestelijken vertoefd.
- En vreest gij de verzoekingen niet?
- Ach, moet ik nu dit ongelukkig vooroordeel bij u ook aantreffen, dat Girolamo geheel beheerscht als of daar te Rome niets dan jammer en ellende ware. 't Is zoo, de geestelijken leven er vrij en lustig! Maar de heilige vader en zijne kardinalen vergunnen het immers... zij gaan voor!...
- Daarin steekt juist het gevaar, mijn broeder!
- Nu ja, maar men volgt dan ook alles niet.
- En als ge u onttrekt aan de deelneming in alle uitgietingen van overdadigheid en vleescheslust, zal de wederstand niet uitblijven.
- Dat wil ik nog niet zeggen, broeder, althans ik denk niet als onze anders zoo voorbeeldige en verstandige fra Girolamo, de grooten der aarde dermate tegen mij te verbitteren als hij zich ten doel schijnt te stellen. Verbeeld u toch, mijn waardste Domenico! wat er gebeurd is te Bologna, waar fra Girolamo zoo uitnemend was geliefd en geëerd van den eersten dag aan dat ik met hem als jongeling het klooster binnentrad; waar alle broeders hem met verkleefdheid aanhingen en zelfs het hof van Bentivogli hem bij zijne laatste predikatiën in de vasten zoo getrouw gevolgd heeft. Verbeeld u wat gebeurd is. De hertogin heeft sedert onheugelijke dagen de gewoonte om met den stoet en haar gevolg het allerlaatst ter kerk te komen. Dit was bij haar aange- | |
| |
nomen, iedereen wist dat. - En wie durft vorsten en edelen hunne gewoonten betwisten?... Maar het verdroot fra Girolamo zich telkens in zijne predikatie gestoord te zien als hij er reeds een vierde van had uitgesproken. In plaats van zijne stukken nu zoo te bewerken dat er voor de hertogin niets verloren was, vond hij dat de donna zijne inleiding evenzeer ter harte kon nemen als het vervolg - en hij komt tot het ongehoord besluit om openlijk van den kansel de hertogin te verzoeken, dit gekruik ter wille van de algemeene orde en stichting te veranderen! - Ik behoef u niet te zeggen welk een indruk deze voorbeeldelooze vermetelheid op onze hooghartige hertogin maakte! - Althans bij de volgende predikatie kwam zij nog veel later, en was het geschuif en gestoot van haar breed gevolg heviger dan ooit. Girolamo is verontwaardigd over dit bewijs van geringschatting eener heilige plaats; - hij wendt zich ditmaal echter niet tot de hertogin, die hij ongetwijfeld verdere woorden onwaardig achtte, maar aan het volk roept hij toe: ‘Ziet, daar komt de booze en werkt in de kinderen der wereld om de aandacht der geloovigen weg te nemen!’ - Erger had hij wel niet kunnen doen dan de doorluchtige hertogin voor een werktuig des satans te verklaren. Het had dan ook ten gevolge dat zij de kerk verliet om nimmer weder onder Girolamo's gehoor te komen. Ja haar toorn moet zoo toomeloos geweest zijn, dat zij hem den dood heeft gezworen... en een prijs uitloofde aan hem die den prior zou dooden, maar daar was niemand die de handen aan hem durfde slaan. Hij zij echter op zijne hoede!
Ludovico had zijn verhaal ten einde toen men beweging aan de deur des kloosters vernam...
- 't Zal de prior zijn, sprak Domenico, en zij stonden op om hem te gemoet te gaan.
Fra Jacomo had haastig de zware deur ontsloten, maar draaide vergeefs met zijne lantaren om Paolo rond - de prior was niet met hem. Doch daar valt zijn oog op den draagstoel.
| |
| |
- Maria purissima, roept hij uit en ijlt daar buiten om te zien wat den prior is overkomen. Hij rukt den draagstoel open, maar de stralen zijner lantaren vallen op zoo hatelijke trekken, dat hij uitroept:
- Santa Maria! wat leelijk voorwerp brengt ge nu thnis! Paolo! - wat hebt ge daar?
- De prior heeft dezen man ontzet, ofschoon er hevige beschuldigingen tegen hem ingebragt worden. Het volk was bezig hem naar de rivier te slepen om hem te verdrinken. Hij is gewond. De prior zal binnen weinige oogenblikken hier zijn. Wij moeten hem zoo goed mogelijk verplegen.
Nog was men met den nieuw aangekomene bezig, toen de prior reeds in het midden trad om met eigene hand de wonden te onderzoeken, die niet gevaarlijk bleken te zijn.
- Mij dunkt, ik heb dien man meer gezien, zeide Paola zachtkens tot fra Jacomo.
- Ik herken dat daemonisch gezigt antwoordde deze. Hij ergert mij steeds in de kerk. Hij moet notaris zijn en is een vlijtig afschrijver van 's priors predikatie, doch mij dunkt zoo, 't is er toch de man niet naar: hij heeft zulk een' spotlach, vooral als alle anderen zijn getroffen, dan ziet hij trotsch en onbewogen rond en lacht om de gevoeligen.
- 't Kan hem nog tot heil zijn in deze heilige woning te zijn gebragt - hernam Paolo.
- Ik wensch het - antwoordde Jacomo - maar ik heb er een onaangenaam voorgevoel van alsof hij hier maar onrust en kwelling kwam brouwen.
Na het verplegen van zijn kranke, waarop Savonarola zich met talent verstond, gaf hij zich geheel aan de vreugde des wederziens en der herinnering over, die de ontmoeting van fra Ludovico hem geven mogt; maar was Girolamo veranderd, sedert zij te zamen de stad hunner geboorte ontvlugtten om in het klooster de reddelooze ellende der wereld te gaan beweenen en zich aan hare besmetting te onttrekken, Ludo- | |
| |
vico was ook dezelfde niet meer. De rijzige tengere jongeling was een gezet man geworden. De fijnheid zijner ligtbewogene trekken was verloren bij de gespannen rondingen, die zijn gelaat eene uitdrukking van zinnelijkheid gaven, daaraan vroeger geheel vreemd. De zachte weemoed uit zijn oog was verdweenen, de zoete glimlach om zijn mond was heen. Het vleesch had geheerscht over den geest en was hij zijnen ordebroeders nog wel niet gelijk in lage zweigerij en openlijke zedeloosheid, Girolamo herkende het ligchaam, maar de ziel was hem nog vreemder geworden. Daar was eene losheid in zijne uitdrukkingen die van weinig eerbied voor het heilige getuigde, eene ingenomenheid met het aardsche en wereldsche, waarin hij den verheven jongeling, die hem de laatste bezwaren had helpen overwinnen in het doen der beslissende keuze, niet meer herkennen kon. Wat was er van dat levendig gevoel, van dien dweependen ijver geworden!... Helaas! als schoone bloesems die voor de eerste rukvlaag afvallen, waren zij voorbij gegaan!...
Savonarola luisterde aandachtig, hij sloeg iedere beweging zijns vriends met al de teêrhartige bekommerdheid zijner innige vriendschap gade, en hij gevoelde al die eigenaardige smart die ieder getrouw vriendenhart kent als het een broeder ziet afdwalen. Een broeder die ons waard is, wiens beminnelijk karakter wij waarderen, wiens gaven wij achten, die ons eens verheven scheen en edelaardig, onderscheiden van den grooten hoop, zulk eenen vriend allengs te zien afdalen tot het alledaagsche en nietige, te zien verzinken in het zinnelijke en vergankelijke, - het is eene pijn die het hart zoo diep beweegt, dat zij moed geeft tot eene stoute poging om den afdwalende te roepen en aan te grijpen, hem weg te rukken uit den bedwelmenden atmospheer! Ach! wie berekent het in die ure van hartelijke bekommerdheid, dat die poging eener opregte liefde zal miskend worden, dat de eigenliefde magtiger zal zijn dan de waarheid, dat gij den vriend verliezen gaat, dien gij wilt behouden - wilt behouden, ja, maar in den reinsten
| |
| |
zin: niet zoo als de wereld hare vrienden vasthoudt, om des voordeels wille, maar behouden voor de waarheid, voor het rijk van God!
Savonarola had Ludovico lief, en de liefde bedekt alle dingen, zij hoopt alle dingen. Hij geloofde dus nog weêrklank te zullen vinden in het hart, hem eenmaal zoo innig overgegeven. Hij voelde dat hij pijn moest doen, en zag om naar de zachtste middelen.
Na een algemeen onderhoud met verscheidene broeders nam hij hem tot zich in zijne cel. Het was reeds laat in den nacht. De zilveren maan dreef statig in de reine blaauwe diepte van den wolkloozen Toskaanschen hemel, de koele nachtlucht droeg zoete geuren uit den kloosterhof naar het geopend venster, waaraan de broeders plaats genomen hadden. Alles scheen vrede op aarde en geen uur was ooit geschikter om zachte aandoeningen te kweeken en zoete herinneringen te wekken dan dit. Langs dien weg wilde Girolamo het hart zijns vriends weêr naderen als weleer; want zijn gemoed was jeugdig gebleven, ofschoon hij de jaren van mannen rijpheid had bereik. Maar zoo uitlokkend tot stil gepeins en diepe zelfbeschouwing dit oogenblik voor fra Girolamo's mijmerenden geest was, zoo ongewoon kwam het fra Ludovico voor, die de laatste jaren aan de bisschoppelijke en hertogelijke hoven van rijke verwanten in al de nietigheid der groote wereld had gesleten. Zijne eenigzins wilde opgewondenheid en weinig gepaste lachlust, zijne vertellingen van de ijdele tooneelen, die noch in de nachtelijke stilte hun bont gewemel voor zijne verbeelding schilderden, vormden eene verbazende tegenstelling met de ernstige kalmte zijns vriends, die, met de hand zijn hoofd ondersteunend, de stille maan scheen te volgen op hare reine hemelbaan.
- Hoe zoo droomend, Girolamo! - riep Ludovico, hem lustig bij den arm schuddend. - Waar dwalen uwe gedachten toch henen? Gij zit daar nog als een mijmerend jongeling van achttien jaar! en wij zijn de veertig toch al zoo digt bij gekomen!....
| |
| |
- Wat zijn veertig, wat zijn tachtig jaren, broeder! voor hem die gelooft aan eeuwig leven en die de onwelkbare jeugd der eeuwigheid voelt bloeijen in het hart?
- Gij spreekt van fraaije dingen, Girolamo! - hernam Ludovico luchthartig - maar ik verzeker u dat er bij u zoowel als bij mij reeds menig grijs haartje te voorschijn komt, trots de eeuwige jeugd van ons gemoed. De vrolijkheid moge den geest verjongen, het arme ligchaam slijt veel te snel; en daarom zou ik u met Paulus willen raden: ‘Drink niet enkel water, mijn zoon! maar neem nu voortaan eens den wijn.’ Wij hebben onze krachten noodig ten nutte der heilige kerke, en moeten die dus zoodanig sterken, dat wij lijf en ziel bijeenhouden en er niet zoo schimvormig uitzien, alsof wij uit het vagevuur verdwaald waren.
Eene zucht ontglipte Girolamo's borst over zoo ligtvaardige woorden van die lippen, die hem eens zoo krachtige opwekking hadden toegesproken, toen hij nog aarzelend opzag tegen de smart der scheiding en het verlaten zijner ouders.
- Ludovico! - zeide hij zacht - ik gedenk dien stillen nacht waarin wij naar Bologna trokken onder Gode gewijde overpeinzing - toen het onzer beide keuze was de besmetting der wereld te ontvlieden en het vleesch te kruisigen met de begeerlijkheden...
- Ja, mijn vriend, ik dacht er ook nog menigmaal aan terug, dat was de gevoelvolle poëzij onzer jeugd en de hooge vlugt onzer overspannen verbeelding! Niet waar, gij hebt later ook geleerd hoe die illusiën wegvallen voor de werkelijkheid en dat het kloosterleven ellendig en geesteloos is, zoo men het niet weet op te luisteren door den roem der letteren of den glans der kunst. Gij slaagt in beide gelukkig. Uw naam is op aller lippen en uw lof galmt van stad tot stad....
- Ludovico! - riep Girolamo met weêrzin - zoudt ook gij meenen dat de roem der wereld voldoening geeft aan het hart?
| |
| |
- Niet enkel de roem, maar eenige rijke prebenden er bij - antwoordde Ludovico lagchend, terwijl Girolamo droevig het hoofd schudde. - Maar kom - ging hij voort - ik moet ter zake komen, ik heb nog iets op het hart en weinige uren resten ons. Uwe zaak staat goed en uwe loopbaan zal nog grootscher worden; maar neem dezen raad van mij als van een liefhebbend broeder: maak u de grooten der aarde niet ten vijand en wees bedachtzaam en voorzigtig; want men heeft het oog op u en uw vijand slaapt niet. Gij maakt u alle vorsten tegen, zelfs die u nog nooit gehoord hebben. Bentivogli is ten uiterste verbitterd - en gij weet dat dit huis te Bologna dezelfde rol speelt als hier de Medicis. Ook te Ferrara, ja zelfs te Milaan is men zeer geërgerd over den geest uwer predikatiën, en men beweert dat gij een eedgespan smeden en opstand bewerken zult.
Een droeve glimlach zweefde om Girolamo's lippen; weemoedig zag hij op ten hemel en met diep gevoel sprak hij:
- De Hoeder Israëls, die niet slaapt of sluimert, zal mij uit de netten der boozen voeren, en mijne lippen bewaren dat zij geen bedrog spreken, dat de opregtheid en de waarheid niet wijken van mijn mond.
- Spreek de waarheid, mijn vriend, maar niet zoo onbewimpeld! De grooten der aarde zijn niet gewoon aan hare ruwe stem; zij beven terug voor hare afschrikkende gestalte.
- De waarheid alleen is schoon! de waarheid alleen overwint! de waarheid alleen houdt stand! Zij wordt geregtvaardigd van hare kinderen, die in haar de gelukzaligheid harer zielen vinden. Doch meen niet, Ludovico, dat ik niet weet hoe zij eene banneling is op deze wereld, gehaat en bespot en verguisd door de kinderen der leugen; maar ik predik mij zelven niet noch zoek den menschen te behagen - want zoo ik nog menschen behaagde ware ik geen diensknecht van Christus! Ik weet het wel, dat alle aanzienlijken de zoete vleijerij, de eerbiedige hulde hunner gewaande grootheid beminnen. Ik weet het wel hoe lage zielen hunne ijdelheid
| |
| |
streelen en hunne luimen vieren om te deelen in hun zingenot en bestraald te worden door den flikkerglans hunner pracht. - Ik weet het wel dat men de waarheid moet beminnen meer dan zijn leven, om haar getrouw te blijven ten einde toe! - maar ik weet ook dat Hij, die de waarheid is en het leven, zich zelven opgeofferd heeft om haar getuigenis te geven en dat wie Hem volgt op die baan, hij moge met Hem gekruisigd en begraven worden door de wereld, hij zal ook weêr opstaan als Hij - want dood noch verderf hebben magt over de eeuwig triomferende waarheid.
- Girolamo! - hernam Ludovico zachter en ernstiger dan hij nog had gesproken - als ik u zoo hoore, dan vraag ik in vollen ernst met Pilatus: ‘wat is waarheid?...’ 't Is zulk een zonderling en denkbeeldig iets, de hersenschim van een philosophisch brein, van eene droomende poëtische verbeelding, maar om nu daarvoor u in een werkelijk gevaar en in een handtastelijk verderf te storten...
- Ludovico! - antwoordde Girolamo diep bewogen en greep de hand zijns vriends Ludovico! wie heeft u dus weggevoerd als een roof, dat gij aan de waarheid niet zijt gehoorzaam gebleven! - Gij, die mij waart voorgegaan in de heilige bediening! gij, die mij hebt geleid naar het klooster, die mij het gewijde kleed hebt gebragt!... Ludovico! wat heeft aldus uwe zinnen verblind en betooverd? - Mijn broeder! hoe dus verdwaald van de eenvoudigheid des geloofs!...
Ludovico boog het hoofd en bedekte het gelaat onwillekeurig met de hand, als om het te verbergen voor Girolamo's oog, dat zoo vol liefde en diep gevoel op hem geslagen was.
- 't Is waar, ik ben veranderd sedert onze nachtelijke wandeling naar Bologna! - poogde hij zoo koel mogelijk te zeggen, maar daar trilde iets in die stem, dat hevige aandoening verried en een mengsel was van weêrzin tegen de pijn van het verwijt en eene weeklagt zijner ziel bij de erkentenis der waarheid.
| |
| |
- Ik ben moedeloos stil blijven staan op den weg der kennis - zeide hij na een oogenblik van pijnlijke stilte - alle onderzoek heeft mij niet dat licht doen doorbreken, dat mij zekerheid geeft. Hoe meer ik mij verdiepte in de wijsheid der Ouden, des te donkerder is het mij geworden. - Is het wonder dat ik die denkbeeldige wereld opgeef voor het klare en tastbare, dat mij omringt? - Ik vind geen genot, geen voldoening meer in de herschenschimmen, die mij als jongeling behaagden, en ik heb smaak en behoefte gekregen voor levensgenot, dat mij eertijds als laag en onedel toescheen, en dat toch zeer menschelijk is en natuurlijk. - Ik kan niet meer leven zoo als gij. - Broeder! veroordeel mij, bestraf mij als gij meent dat ik het verdien, maar zoo ik thans de keus nog moest doen, ik zou mij wel van de orde wachten... Doch de regels worden gelukkig gematigd opgevolgd en laten veel ruimte. - Maar wat zeg ik! - en dat tegen u, die ons de oude wetten en wreede tucht nog eens met ijzeren arm wilt opleggen! Ik bid u, doe de moeite niet - wij zullen er niet wijzer of beter door worden.
- Ik weet het, mijn vriend, de wet heeft geen ding volmaakt. Waar de liefde Gods niet dringt, waar innerlijk leven geen drijfrad en beweegkracht is, daar blijft alle godsdienst doode vormdienst en formuliergeprevel. Maar zie, wij hebben een getrouw woord, dat zeer vast is en aller aanneming waardig, de getuigenis der heilige apostelen! Laat ons zien welken weg de heilige Petrus ons voorschrijft.
Dit zeggende nam hij de kleine lamp, die in een hoek der cel brandde, zette die op de tafel en opende een perkamenten boek vol ingeschoten bladen met menigvuldige kantteekeningen van zijne hand, en hij las overluid den aanvang van Petrus' tweeden zendbrief. Aan het vijfde vers gekomen drukte hij naauwkeurig op ieder woord.
- ‘En gij daartoe ook alle naarstigheid toebrengende, voegt bij uw geloof deugd en bij de deugd kennis.’ - De wereldwijzen hebben echter
| |
| |
deze orde omgekeerd, zij leeren: wordt allereerst vervuld met kennis en wetenschap - bekommer u eerder geheel niet om deugd en geloof. Helaas, de dwazen, zij zullen deugd noch geloof op hunne dorre paden vinden! Zij leiden schipbreuk van beide, om op het afgetakeld wrak van hun eigendunkelijk onderzoek op de holle zee der twijfeling een prooi te worden van het ongeloof. ‘De reinen van harten zullen God zien - den opregten gaat het licht op.’ Een eenvoudig geloof beziele ons eerst tot deugd en heiligmaking - ‘en zoo deze dingen bij u zijn en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet ledig noch onvruchtbaar laten in de kennis van onzen Heer; maar bij wien deze dingen niet zijn, die is blind, van verre niet ziende, hebbende vergeten de reiniging zijner vorige zonden.’ - Zie het aan uwe hooggeprezen wijsgeeren, zich uitgevende voor wijzen zijn zij dwaas geworden, zich wentelende in lage zinnelijkheid, hebben zij de waarheid niet gevonden door hun vernuftig woordenspel.
- Hoe, mijn vriend! Gij, die met zooveel vuur uwen Aristoteles en Plato hebt voorgedragen, gij spreekt thans alzoo?
- Ongetwijfeld, ik acht die wijsgeeren hoog, die hun natuurlijk licht hebben aangekweekt en die de goede zeden voorstonden. Zij zullen opstaan in het gerigt om te getuigen tegen ons geslacht, dat de waarheid ten onder houdt door de ongeregtigheid.
Dit laatste woord trok Ludovico zich bijzonder aan, en gebelgd hernam hij:
- Gij schijnt dus te meenen, dat ieder die juist de theologie niet opvat als gij, noodzakelijk een slecht mensch moet zijn. Inderdaad, een liefderijk oordeel!
Girolamo gaf zich de moeite niet, eene zoo opzettelijk overdrevene opvatting te weêrleggen, en hij ging voort:
| |
| |
- De ware wijsheid, de kennis der waarheid wordt maar op den weg der geregtigheid gevonden. En geen hooger licht zal in onze ziel binnendringen, als wij ons storten in den stroom van ijdele verstrooijing en wereldsch zingenot; maar wie zich voegt naar het gebod van Christus, het gebod van zelfverloochenende liefde, aan dien zal Hij zich zelven openbaren, en de morgenstar zal opgaan in dat harte en het licht zal rijzen tot den vollen dag.
Ludovico was stil en nadenkend geworden. Hij gevoelde de kracht van Girolamo's woorden; maar eene andere kracht druischte er tegen in en onderdrukte de aanvankelijke overtuiging.
Die innerlijke strijd tusschen schuldbesef en eigenliefde, die heimelijke zelfbeschuldigingen en inwendige ontevredenheid nemen vaak in het dolend menschenhart eene zonderlinge wending, en in plaats dat wij onszelven verfoeijen, vatten wij een afkeer op tegen den lastigen onruststoker in ons gemoed. Zoo zou het ook Ludovico gaan. Al wat hij verder sprak was stekelig en onaangenaam, en zoo warm als zijn welkomstgroet was geweest, zoo stijf en koel was zijn vaarwel.
Vanwaar dat onderscheid in de ontwikkeling dezer beide vrienden? Girolamo was een kind der natuur, Ludovico een kweekeling der hoven geworden. De een had de wereld in waarheid verzaakt, de andere er zich in verloren en aan overgegeven. De eerste had de waarheid gekozen, de laatste het zinnelijk genot.
Toen Ludovico de cel des priors verliet, werd hij in de galerij opgewacht door fra Pietro Clerichino.
- Wanneer denkt gij te vertrekken? - vroeg deze.
- Bij het morgenlicht - antwoordde fra Ludovico.
- Dit kan niet verre meer zijn. Ik bleef u wachten, omdat ik zoo dringend u wenschte te spreken; maar als gij eenige rust wilt nemen, vervalt dit.
- Hebt gij gewaakt om mij af te wachten, ik waak gaarne
| |
| |
om aan uw verlangen te voldoen - hernam Ludovico met goedwilligheid. - Laat ons te zamen den dageraad zien aanbreken.
- Dan noodig ik u in mijne cel - sprak fra Pietro en zij traden binnen.
Na de deur zorgvuldig gesloten te hebben, opende Pietro een kastje in den wand en haalde van achter de boeken eene flesch met een paar bekers te voorschijn.
- Ik ben verzekerd dat gij na het sober onthaal van onzen prior, niet gegist zult hebben, dat er zoo goede wijn in San Marco gevonden werd. Ik durf hem u aanbevelen en ik bid u, doe hem eer aan.
- Zonder den minsten aandrang, mijn vriend, want ik ben volstrekt niet voor de soberheid - antwoordde Ludovico zijn bruisenden beker lagchend opnemend.
- De prior ziet wel veel, maar toch niet alles; anders was het hier geen leven. - Het is juist over zijne belagchelijke gestrengheid en kleingeestige naauwgezetheid dat ik u wenschte te spreken. Gij gaat naar Rome, staat in betrekking tot den protector der orde, gij ontmoet gewis den generaal-vicaris - welnu, zonder iets kwaads tegen den prior te beoogen, bid ik u, vestig hunne aandacht op zijn hervormend drijven. Gij weet, men is daar te Rome niet voor. Vriendenraad vermag niets meer op den prior. Gij begrijpt, hij is gewoon te heerschen, te gebieden, en zijn hoogmoed groeit met zijn gezag. Niemand durft zich meer verzetten, ook tegen de ondragelijke herstelling der sinds lang afgeschafte kloostertucht. Hij gedoogt geenerlei genot en dwingt ons tot ondragelijke ontbering. Verbeeld u, dat een slagter mij heeft betuigd, dat de schade aanzienlijk is die de prediking des priors, in de twee jaren van zijn verblijf alhier, aan zijne nering heeft toegebragt, door de meerdere gezetheid waarmede de burgers de vasten houden. Ja, er zijn herbergiers die zijne doodvijanden worden, omdat zij hunne beste gezellen verliezen.
| |
| |
- Zonderling toch! riep Ludovico - dat een enkel mensch zoo magtig op eene geheele bevolking kan werken! Ik heb het altijd wel gedacht, dat fra Girolamo een groot man zou worden.
- Ik wenschte dat wij hem tot een aangenaam man konden vormen; maar hij schijnt plan te hebben om alle broeders tot schimmen te maken. Wil hij zelf verhongeren - welnu, dat de hemel zijn loon zij! maar ik gevoel weinig lust om langs dien weg tot de zaligheid van het paradijs op te klimmen. En waarlijk, zijne regels gaan de krachten van een gewoon mensch te boven. Zie de jonge broeders! Zie een Benedetto, een Silvestro - zijn het geen geraamten?
- Gij zijt er toch nog al niet bij vervallen, broeder - hernam Ludovico, zijne hand op den ronden schouder van Pietro leggende.
- Ik zal er mij wel voor wachten, vriend! Ik heb weinig lust, om als fra Silvestro tot toevallen te komen en heel het klooster door spookachtige nachtwandelingen te verschrikken. Zoo even is hij mij nog bijkans tegen het lijf geloopen. Zoodra ik kans zie om verplaatst te worden, zeg ik San Marco vaarwel, en zoo zijn er hier velen. Dit is vooral ook wat ik u wenschte te verzoeken. Ik heb te Rome belangstellende vrienden; verhaal hun hoe ik smacht naar verlossing uit dezen kerker, want waarlijk het is niet beter. Spreek over de harde hand des priors, en laat er gezorgd worden dat hij zijne dwaasheden niet verder drijve; want ik verzeker u, dat het er niet bij zal blijven. De prior heeft groote ontwerpen in het hoofd, en hij is geen man om een opgevat plan te laten varen zonder onoverkomelijke hinderpalen.
- Ik wil aannemen dat het niet aangenaam kan zijn, in alles gelijken tred te houden op den weg van onthouding en armoede; maar zoudt gij toch niet met mij eens zijn, dat bij eene algemeene verslapping eene verschijning als die van Savonarola toch ook eene goede zijde hebben kan? - vroeg Ludovico.
| |
| |
- Daarin wil ik liever niet treden - maar dit is zeker, dat hij, in plaats van onze orde tot roem en eer te zijn en die te verheffen, zoo als zijne talenten het zouden kunnen, hij alle Dominikanen verdacht maakt bij de regering en gehaat bij het volk, bovenal bij de hooge geestelijkheid en bij de andere orden. Er moet waarlijk in voorzien worden! Geloof mij, vriend! dit oogenblik moet niet voorbijgaan. Nog is de prior te weêrhouden - maar wordt hij nu niet krachtdadig in zijn loop gestuit, dan zullen de gevolgen niet te berekenen zijn!
Nu volgde de mededeeling van de trotschheid, waarmede de prior de Medicis bejegende, en menig staaltje van zijn naauwlettend handhaven van orde en regel, in vergelijking met het lustig leven in andere kloosters.
- Neen - sprak Ludovico, die nog kortelings te Rome geweest was - dan zou ik u andere tafereelen kunnen schetsen uit de anekdoten van den dag, waartoe het leven der kardinalen ruime stof oplevert bij het toegevend bestuur des heiligen vaders. Wel gaat er geen nacht of geen dag voorbij, waarin te Rome geen sluipmoord wordt gepleegd; maar de slagtoffers hebben het er ook gewoonlijk naar gemaakt. De Romeinen vatten het niet altijd even kalm op, wanneer de zonen van pausen en kardinalen gewapenderhand hunne vrouwen komen schaken, zoo als juist was voorgevallen op den dag voor mijn vertrek. Francesco Cibo met een zoon des kardinaals Rohan, die het feit pleegden, kwamen er slechts met levensgevaar af.
- Lorenzo heeft zich zijne schoonzonen al zonderling gekozen. Deze Cibo zweeft op veler lippen, en ik weet niet of hij het huis van Medicis wel zoo voordeelig zal zijn als de hertog moet berekend hebben.
- Zoolang Innocentius leeft, zullen de onuitputbare schatten der kerk hem staande houden; want de heilige vader betaalt telkens de schulden die zijn zoon met spelen maakt. Onlangs verloor hij in een spel met den kardinaal Rafaël in
| |
| |
twee worpen veertienduizend dukaten. Des anderen daags liet zijne heiligheid de som door zijn kanselier uitbetalen, zijn zoon beklagende dat hij zoo ongelukkig was geweest.
- Maar, mijn vriend, de strafoefeningen moeten dan ook wel talloos zijn!
- Strafoefeningen?.... Daar merkt men nooit iets van, tenzij het een armen schelm moet gelden, die niet betalen kan. Met geld vermag men alle dingen. Roderigio Borgia, de vice-kanselier des heiligen stoels, die zich soms wel wat raauw kan uitdrukken, antwoordde snedig aan iemand, die, nog vreemdeling aan het hof van Rome, hem vroeg waarom toch toegelaten werd dat men de regtmatige straf afkocht: ‘Omdat God den dood des zondaars niet wil, maar dat hij betale en leve.’
- Geld, geld! - herhaalde Pietro. - Ik begin het meer en meer te gevoelen, het is alvermogend! Maar hoe er aan te komen?...
- De menschelijke geest is onuitputtelijk in het uitvinden van nieuwe goudbronnen, en wie weet hoe spoedig gij eene heerlijke ingeving krijgt! Mogt gij er dan gelukkiger mede varen dan onze apostolische secretaris Domenico de Viterbo, die op het denkbeeld was gekomen dat hij even zoo goed voor eigen rekening aflaten kon verkoopen als voor den paus. Hij begon dus met zijn vriend Maldente valsche bullen te vervaardigen; maar weldra werden zij beide in hechtenis genomen en hunne goederen verbeurd verklaard, die twaalf duizend dukaten aan de apostolische kamer bragten! De schuldigen wenschten er echter het leven af te brengen. Viterbo's vader, een geneesheer, bood den heiligen vader vijf duizend dukaten om genade voor zijn zoon te verwerven - dit was het uiterste dat de man bijeen kon brengen. Innocentius betuigde echter dat hij het, daar het eene zaak was die zijne eer gold, niet minder dan voor zes duizend dukaten kon doen. Het geld kwam niet - het vonnis werd voltrokken. In deze zaak was ook weder Francesco Cibo
| |
| |
werkzaam, die ofschoon bovenal door den paus bevoorregt geen middel onbeproefd laat om aan geld te komen. Het handeldrijven met het regt gaat grootendeels van hem uit. Zoo heeft hij met de regters goed gevonden, dat de boeten die boven de honderdvijftig dukaten gaan, aan hem zullen worden uitbetaald, terwijl alleen die beneden genoemde som blijven voor de apostolische kas zullen zijn. Gij kunt begrijpen dat er sedert nog al eens boeten worden opgelegd boven de honderdvijftig dukaten!
Zulke maatregelen moeten toch het verblijf te Rome minder aangenaam maken, alsmede dat knaphandig gebruik van het stilet.
- Maar gij verstaat toch, dat men zijne lieden leert kennen en op zijne hoede is! - Ik wenschte dat ik er met dat al eene goede plaats voor u en mijzelven verwerven mogt. Alles zal afhangen van het langer of korter leven van den kwijnenden Innocentius en wie zijn opvolger worden zal. Reeds wordt er sterk gewerkt - ja zelfs worden in sommige kringen de kandidaten aangewezen, die in aanmerking komen zullen. Als Ascania Sforza de broeder van den Milaneschen moor het wint, dan ben ik geborgen en kan waarschijnlijk veel voor u doen.
- Ik bid u, gedenk mijner! - smeekte fra Pietro, en Ludovico di Ferrara reisde af naar Rome om in de nabijheid van den pauselijken stoel de laatste hand te zien leggen aan de verwoesting van edele beginselen van geloof en liefde, van waarheid en geregtigheid!
|
|