| |
| |
| |
XIV. Ontmoetingen.
- Paolo! wilt gij mij vergezellen naar het huis van den zijdewever Rinaldo? - sprak de prior van San Marco weinige dagen na zijn bezoek in het nonnenklooster, en stond gereed om zich op weg te begeven.
Het was tegen den avond. Paolo liet niet wachten en na weinige oogenblikken wandelden zij door de bogtige en enge straten van Florence.
- Gij kent hem? - vroeg Paolo verrast.
- Hij is mijner zorgen aanbevolen. Ik ga zien waarin ik hem van dienst kan zijn.
- Hij is het waardig, vader - doch ik heb u niet lastig durven vallen - stamelde Paolo half verlegen en toch zoo verblijd, dat zich thans ging verwezenlijken wat hij zoo lang had gehoopt, maar den moed niet had gehad te vragen.
- Wat weet gij van Rinaldo, mijn zoon?
- In zijne jeugd was hij een rusteloos en woest mensch, die zich nu eens onder de weversgezellen dan weder onder de huurbenden liet vinden. Eindelijk het zwerven moede, nam hij zich eene vrouw uit ons dal. De lieve Rosa bewoog hem wel in de stad en aan het werk te blijven, maar zij kon hem niet afkeeren van het gezelschap zijner lustige makkers, met wie hij zich gedurig aan dobbelspel en dronkenschap
| |
| |
bleef overgeven. Om zijne vrolijkheid werd hij van zijne gezellen gezocht, om zijne kracht gevreesd in hunne menigvuldige vechterijen. Rosa sleet intusschen een treurig leven, ofschoon hij haar liefhad; want zorg en armoede waren haar deel. Zij zocht om naar troost en steun - daar bragt gij het Evangelie der genade onvervalscht en krachtig tot de hongerende en dorstende schare... Het woord der prediking vond in haar een door smart beploegden akker en het goede zaad schoot op en bragt vruchten der geregtigheid voort! Zij leerde geduld, zachtmoedigheid en onderwerping; zij vond moed en lust door geloof en hoop. Hare stille godsvrucht werkte krachtig op de ruwe ziel des mans, hij werd bewogen: de liefde overwon. Weldra volgde hij haar als zij ter preek ging - en hij werd een van uwe vurigste volgelingen.
- Ik dank u, Paolo - sprak de prior, terwijl zijne stem van aandoening trilde. - Hoe is thans de toestand van zijn gezin?
- Rinaldo vond nu andere makkers en zette gastvrij zijne woning open voor alle frateschi, die van buiten af komende, gaarne een herbergzaam huis vonden, dat toch niet den aard der herbergen had. - Heb ik vroeger - sprak hij - mijne penningen met vloekers, spelers en zwelgers gedeeld, hoeveel meer zal ik, nu God mijn werk zegent, alles veil hebben voor vrienden die het heil hunner zielen zoeken? - Hij deed vaak boven vermogen. Zijn huis dat zeer ruim was, beroemd wegens zijne gulle gastvrijheid, werd weldra de verzamelplaats van degenen die door de laauwen: piagnoni genoemd worden. Daar komt op zekeren dag de eigenaar van zijne woning hem eene ontzettende verhooging van huur opleggen, bewerende dat hij zijn huis tot een ander einde gebruikt had dan bepaald was. Rinaldo was in den laatsten tijd ten achter geraakt, zijn werk was verminderd, zijne vrouw en twee zijner kinderen lagen krank, eene andere woning te zoeken was hem onmogelijk, ook was deze hem bijzonder dienstig. - Hij moest
| |
| |
beloven of zich op straat laten zetten. - Hij beloofde, zijne berekeningen sloegen tegen, teleurstelling op teleurstelling putte hem uit, welwillend schoten zijne vrienden te hulp - maar hun vermogen was ontoereikend. De nood klimt, de eigenaar neemt zijne goederen in beslag en blijft hem vervolgen - huisraad, kleeding, alles is heen en zijne kranken kunnen niet genezen in dien ellendigen staat...
- Wat heeft die volksoploop daar ginds aan de brug te beduiden? - viel de prior in, plotseling afgetrokken door het woest getier dat opging uit eene digte menigte, die zich spoedde naar eene der vier schoone bruggen over de Arno, welke de stad in twee ongelijke deelen splitst. Uit het verward geschreeuw was niets op te maken dan alleen dat het volk een slagtoffer hunner wraak voortsleurde, en toen de prior nader kwam verstond hij duidelijk dat men riep:
- Weg met hem! - werp hem over de brug! - Hier! - Hier! - In de Arno met den schelm!...
- Sla dood! - Sla dood! den bedrieger! den verrader!...
Doch naauwelijks hebben enkelen den prior opgemerkt of een electrieke schok schijnt de schare te bewegen en van mond tot mond klinkt het:
- De prior! - de prior van San Marco! de profeet!
De ondoordringbare drom, die vast geweest was als een muur, splijt vaneen op een wenk des priors - geene welgeoefende krijgsbende schaart zich sneller in gelederen. De met bont omzoomde mutsen der burgers zijn haastig afgenomen en zwijgend laat men den Dominikaner door tot het middelpunt der beweging, dat uit eenige worstelende mannen bestaat, die elkander hun prooi betwisten, een mishandeld mensch die nog gedurig door hen getrapt en vertreden werd.
De verwoede kampvechters, eensklaps ruimte krijgende en losgelaten door degenen die hen weêrhouden hadden, gebruikten deze gelegenheid om hun plan met hun slagtoffer voort te zetten. Zonder te bemerken waardoor de hen omgevende
| |
| |
menigte eensklaps van houding is veranderd, vallen zij op nieuw op den halfbewustelooze aan en willen hem verder naar de rivier sleuren; maar Savonarola treedt toe en legt de hand op hem.
- Berg u, priester! schreeuwde een reusachtig wever met vlammende blikken.
- Pak u voort, monnik! grimde een lastdrager - en drong den prior onzacht ter zijde.
- Hij is mijne! - riep Savonarola met al de kracht zijner doordringende stem - en niemand rake hem aan!
- Hij is de onze! - brulde een forsch gebouwd steenhouwer en greep op nieuw naar den mishandelde, maar Paolo's krachtige arm weêrhield hem.
- Wilt gij uwe handen met broederbloed bezoedelen, burgers van Florence?
- Onze broeder, riep de lastdrager - dit kind des duivels! die aartsschelm!...
- De doodslag is uit den booze! - kinderen, wreekt u zelven niet! - God zal den goddelooze vergelden, sprak de prior met waardigheid.
- Ja, vloek over den ellendeling! Naar hel en satan met den regtverkrachter, den uitzuiger der armen! galmde het uit vele ruwe kelen.
- Breng hem naar San Marco, beval de prior intusschen aan Paolo, die reeds eenige hulpvaardigen om zich verzameld zag.
- In de Arno met hem! riep de steenhouwer, weêr eensklaps zijne woede hernemende toen hij zich zijnen prooi zag ontvoeren.
- Die kreng zal het klooster verpesten! schreeuwde de lastdrager. Rinaldo! sla toe! laat uw vijand niet ontsnappen!
Maar Paolo en de zijnen droegen den mishandelde in een draagstoel om hem naar het klooster te brengen.
- Draag zorg voor den ongelukkige, zeide de prior in het gaan.
| |
| |
- Wees volkomen gerust, vader! - antwoordde Paolo - maar zie, deze Rinaldo is de wever dien gij zoekt.
Men verwijderde zich met den draagstoel en de prior wenkte den wever hem te volgen. Beschaamd en ontroerd staarde Rinaldo hem aan, tot dat hij hem op den onweêrstaanbaren toon van gezag hem soms eigen, zeide:
- Vriend! breng mij naar uwe woning.
- Mijn woning! - vrome vader! - gij!... stamelde Rinaldo, reeds met hem door de vlottende menigte spoedend.
De prior zweeg.
Nog dreef de wemelende schare over de bruggen en langs de breede kaden ter wederzijde van de rivier eene rij van prachtige paleizen voorbij. Toen men op het plein voor het grootste en sierlijkste der gebouwen was gekomen, ging een dof gemompel op en half gesmoorde vloeken werden met vlammende blikken naar het palazzo Pitti gezonden, waar Lorenzo met den stoet zijner hovelingen in negenhonderd vertrekken was gehuisvest.
Naar dit punt heen bewoog zich nu een gezelschap van jonge edelen en kunstenaars, allen tot het huis der Medicis behoorende of daar verkeerende.
Nieuwsgierig naar hetgeen er scheen te zijn voorgevallen, gaven zij acht op het volk, dat nog in groepjes op de brug stand hield of langzaam voortwandelend in levendige woordenwisseling was.
- Was dat onze profeet niet, Manetti, die ons zoo even voorbijging met een werkman?
- Kent gij den satan dan nog niet aan staart en reuk, Mazzinghi! .. Hoe zou toch het volk zoo te hoop geloopen en zoo fel bewogen zijn, als het niet ware door de verleiding van dien duivelskunstenaar?
- Heeft de prior van San Marco op de brug gepredikt? - vroeg de eerste spreker spottend aan eenige goudsmidsgezellen, die met gekruiste armen tegen de leuning der brug leunden.
| |
| |
- Er is een oploop, eene vechtpartij geweest - antwoordde een jongeling ernstig.
- Piagnoni! - fluisterde een vriend des vragers hem in het oor. - Brand u niet, Manetti!
Maar Manetti ging voort:
- Een oploop.... door den prior? Eene vechtpartij... om den profeet?
Met verontwaardiging antwoordde de jongeling:
- Was de prior hier niet gekomen, er ware eene moord gepleegd, signore!
- Voorzigtig, Manetti!... de piagnoni hebben harde vuisten. - En de vermaner nam Manetti bij den arm, om hem met zich voort te trekken.
- Piagnoni zijn dan toch geen leeuwen, Cei! Wat zijt gij bang van avond!
- Zaagt gij dan niet hoe menig lastdrager een grammen blik op ons wierp? - hernam Cei, die meer hield van de piagnoni binnen de veilige muren bij een bruisenden beker te bespotten en kwaad tegen hen te smeden, dan hen in het aangezigt te tergen.
Manetti en Mazzinghi echter gingen in hunne opgewondenheid voort het volk te ondervragen, terwijl nog twee hunner vrienden, Giugnio en Alberti, hun voorbeeld volgden, maar met geen ander gevolg, dan dat eenige lastdragers hun zoo honend de berooving der monte di faneiulli de kas der bruiden, herinnerden, dat de signori wat stiller werden en aftrokken, terwijl Cei hun verzekerde, dat de Dominikaner thans magtiger was dan iemand in Florence.
Dit was ook het gevoelen van eenige jonge mannen, die tot dit gezelschap behoorende op kleinen afstand volgden naar het palazzo Pitti. Het was Michel Angelo, met dat forsche naar den leeuw zweemende gelaat en die rijke krullende lokken, met zijn vriend en kunstbroeder Cardièro, vergezeld van maestro Machiavelli.
- Waarlijk, dezen monnik sla ik met niet minder belang- | |
| |
stelling gade dan gij, messer Angelo! Ik zie wel dat zijn gezag met iederen dag klimt; maar ik beef voor de regering der geestelijken.... ik beef voor hemzelven!
- Beef niet voor hem, signore! - riep de bezielde Cardièro, een jongeling vol dweepende liefde voor den prior. Gods magtige hand zal hem staande houden; alle heiligen bewaren hem!
- Ik geloof echter dat eenige duizend lanzen en zwaarden zijne schoone denkbeelden nog bestendiger indruk zouden kunnen geven; want o, hoe menigmaal heeft het zwaard niet overwonnen op fraaije gedachten! hernam Machiavelli. - En wanneer Lorenzo eens door zijne toenemende ongesteldheid het bewind moest nederleggen; wat zou Pietro den grooten Dominikaner hebben tegen te stellen?
Zoo sprekend waren zij op de Piazza di Pitti gekomen en verdwenen in de marmeren corridor van het palazzo.
Savonarola had op hetzelfde oogenblik de woning van Rinaldo bereikt, die hem zwijgend derwaarts had geleid, en deze stilte scheen de hevige stormen in zijn binnenste tot bedaren te hebben gebragt.
- Rinaldo! - sprak nu de prior - ik was opzettelijk uitgegaan, om u te bezoeken...
- Mij bezoeken? - viel Rinaldo ongeloovig in - eerwaarde vader! mij?...
- Ik wilde u den afscheidsgroet van iemand brengen die mij haar laatst vaarwel aan u opdroeg.
Rinaldo scheen echter voor deze herinnering doof en ongevoelig.
- Gij zijt mij verschenen als mijn engel bewaarder! - riep hij uit. - Gij hebt mij betoomd toen de wraakzucht in mijne borst brandde en ik mijne handen tot doodslag ophief tegen den booswicht!
- Mijne zending aan u was die der verzoening, ook al trof ik u aan op den weg van Kaïn. Ik was gekomen om u het dankbaar vaarwel eener zalige te brengen.
| |
| |
- Heb deernis met mij, vader! Uwe beschamende woorden pijnigen mij!
- Laat ons binnengaan - sprak de prior, eene beweging doende om de deur te openen.
- Kom niet onder mijn dak, eerwaarde vader! waar de ellende woont! - bad Rinaldo - maar het spreken bij het huis had de opmerkzaamheid der bewoners getrokken en een kind ontsloot de deur.
- Vader! riep een schoone zwartlokkige knaap, moeder is zoo ongerust over uw laat thuis komen. - Zij versmacht van dorst en wij hebben niets voor haar!
Zoodra de kleine spreker echter den prior in het oog kreeg, vlood hij schuw naar binnen, roepende:
- Moeder! Moeder! daar is de prior! de prior van San Marco!
De stem des kinds scheen Rinaldo geheel te verteederen, hij wierp zich op eene bank, die aan den wand in het ledige vertrek stond en barstte los in luid geween.
Dit tooneel bragt eene bleeke magere gestalte, die tot dusver in de schemering niet te ontdekken was geweest, in beweging. De arme Rosa wankelde van de rustbank, waarop zij had liggen sluimeren, naar Rinaldo, hief zijn hoofd op met hare vermagerde handen en hem met innige smeeking aanziende, vraagde zij:
- Rinaldo! spreek! en zeg mij welke nieuwe ramp u nederbuigt! Welk onheil kon ons dan nog treffen?
Maar Rinaldo kon niet spreken.
- Stel u gerust! - verzekerde de prior vriendelijk - alles zal goed gaan. Laat hem weenen en vraag nu nog niets.
- Ach, vader - antwoordde Rosa - ik zag nooit tranen in zijne oogen bij al ons ongeluk! Het is zoo vreeselijk hem te zien weenen als een kind! - het breekt mij het hart - Rinaldo! houd op! smeekte zij hem liefkozend en hare tranen vermengden zich met de zijne.
| |
| |
- Weest gerust, Rosa! - betuigde de prior. - God heeft een groot onheil afgewend en hem tegen een groot kwaad behoed. Wij hebben dus reden zijne genade te danken.
Rinaldo begon tot zich zelven te komen en herhaalde nu luide:
- Ja, God zij eeuwig dank, dat Hij mij u toegezonden heeft want gewis ik zoude hem hebben vermoord!
- Wien toch Rinaldo? - Waar zijt gij dan geweest? vroeg de verbaasde Rosa.
- Ik was reeds op weg om tot u weder te keeren met eenig geld, dat ik juist had ontvangen, toen ik in de via larga messer Ceccone ontmoette. Een roofvogel gelijk die het aas ontdekt, schiet hij op mij toe en overlaadt mij met beleedigende woorden, die mij het bloed doen koken. Bij het piazzo Pitti gekomen ontmoet ik eenige makkers. Hij eischt op staande voet geld van mij, maakt mij voor alle kameraden te schande en zegt mij dat hij met mij gaan wil om vrouw en kinderen op de straat te zetten. Eene vlaag van woede overviel mij, ik greep hem bij de keel. De steenhouwer Spica en de lastdrager Razza, beiden slagtoffere van zijne uitzuiging en regtverdraaijing, schoten toe om mij te helpen. De lasterlijke taal die de deugniet nog tegen ons bleef uitbraken, verhoogde onze woede, en ik ben zeker dat hij niet levend aan onze handen ware ontkomen, zoo de prior ons niet weêrhouden had. Wat sedert lang mijn wrevel tot wrok had gebragt, was de ontdekking dat messer Ceccone mij niet enkel kwelde met zijne eischen van betaling en verhooging, maar dat hij mij ook van den anderen kant hinderlijk was in mijne broodwinning, door mij bij de kooplieden voor welke ik werk en die zeer tegen de piagnoni zijn verbitterd, als een vriend en huisvester der frateschi aan te wijzen, ja mij te verklaren voor een spion van... ja, eerwaarde vader... een spion van u...
Een smartelijke glimlach speelde om den mond des priors en hij sprak met goedheid:
| |
| |
- Ik acht mij gelukkig, messer Ceccone welligt tot andere denkbeelden te kunnen brengen.
- Ach, vrome vader! zou 't wel mogelijk zijn zulk een steenen hart te treffen?...
- Laat ons voor hem bidden opdat God zich zijner erbarme!
Rosa vouwde reeds hare handen zamen als of zij zijner gedacht, maar Rinaldo riep:
- Ik kan niet, vader! Hij is een monster.
- Gij moet vergeven, Rinaldo, zoo gij op de vergeving Gods wilt hopen!
Indien gij wist hoe hij ons heeft gemarteld, en ons niet alleen, maar hoe hij Spica eene rijke erfenis wist te ontfutselen en hoe hij Razza's moeder als weduwe heeft uitgeput! hoe hij leeft van woeker, list en leugen!...
- Daar is Één die dit alles weet en nogtans wil dat ook messer Ceccone zich bekeere en leve! - Aan hem zij het oordeel, aan ons de verkondiging der genade en aanbieding der vergeving, als die zelve genade en vergeving van noode hebben. En thans, Rinaldo, hebt gij door uwe eigenmagtige wraakneming de verhouding tusschen u en Ceccone verbazend veranderd. - Hij is welligt tot stervens toe gewond en krank - en dat door uw toedoen! - Gij zijt zijn schuldenaar geworden en hebt aan hem vergeving te vragen...
- Nooit! nooit! - riep Rinaldo, terwijl al zijn afkeer tegen Ceccone eensklaps weêr tot woede opvlamde. - Verg mij dat niet, vader! - 't Is onmogelijk!
- Wilt gij dan dat hij u verklage bij den eeuwigen Regter, als hij eerlang bezwijkt aan de hem door u toegebragte slagen? - Verzoen u met uwen wederpartij der, terwijl gij met hem op den weg zijt!
- Ik kan niet! ik kan niet! - riep Rinaldo.
Rosa, die 's mans bewegelijk karakter kende, bad den prior thans van hem af te laten.
- Vrome vader! - ging zij voort - als messer Ceccone
| |
| |
herstelt, is Rinaldo een kind des doods en onze ondergang vast besloten. Na deze ongelukkige ontmoeting zal Ceccone niet rusten voor hij ons gezin heeft verwoest.
- Voor het oogenblik is hij in mijne magt, Rosa, en kan hij u niet schaden; later zullen wij zien wat ons te doen staat. Daar is echter bescherming voor de armen onder de vleugelen des Almagtigen, zoo men op Hem alleen betrouwt en niet van eigen arm heil verwacht. De boozen zijn niet alvermogend zooals zij vaak meenen, en als zij zich het krachtigst wanen vernedert de magtige hand Gods hen op het onverwachtst. Wees dus gerust voor uwe veiligheid; - mogt ik zoo gerust kunnen zijn, Rinaldo, over uw gemoed! - Mogt ik weten dat gij iederen wortel van bitterheid in uwe ziel wilt uitroeijen! Wilt gij mij beloven den strijd aan te vangen met het oog op Hem die voor zijne moordenaars gebeden heeft?...
- Ik zal, ik wil - ik beloof u - stamelde Rinaldo aangedaan.
- Welnu, dan zegene de Heer u, mijn zoon, want Hij is een God van barmhartigheid en veel vergeving! - Laat mij u nu verhalen van Maria - de zalige. - Zij is in vrede ontslapen en heeft stervende uwer liefde gedacht en u gedankt. Hare ziel was verheven gestemd en met verhelderden blik zag zij door den sluijer der toekomst heen, zooals vele stervenden op den drempel der eeuwigheid.
Rosa, die Maria hartelijk lief had gekregen gedurende de dagen die zij ten harent gesleten had, wischte zich eene traan van de wangen en Rinaldo dankte den prior, dat hij hem zoo vriendelijk den groet der stervende was komen brengen.
Met vaderlijke hartelijkheid onderhield de prior zich nog eenige oogenblikken met de kinderen. Zijne ernst en waardigheid schrikten de kleinen nimmer af, ofschoon hij hen nooit door luidruchtigheid of scherts tot zich trok, maar de klank zijner stem, maar de kalme minnelijke blik dien hij soms op hen sloeg, schoon hij gewoonlijk eerst de houding
| |
| |
aannam van hen niet op te merken, wonnen hen en allengs zag men de schroomvalligsten bijschikken en de wildsten aandachtig luisteren. Dan wendde hij zich met teederheid tot de kinderkens en sprak hun liefderijke woorden toe.
- De groote toeloop en het gedrang des volks belet den kleinen dikwijls ter preek te komen, verontschuldigde zich de moeder. Alleen mijnen oudste kan ik zenden, en hij gaat gaarne en deelt mij altijd van het gehoorde mede, sedert ik zelve niet meer kan gaan.
- Gij doet wel, Rosa. Het zou niet goed zijn dat de kleine kinderen, die nog niet verstaan kunnen, de plaatsen innamen van volwassenen die naar het woord hongeren. Men moet geene kinderen ter preek brengen die nog niet in staat zijn er eenig nut uit te trekken. Zij beslaan niet alleen nutteloos de ruimte die beter had kunnen worden ingenomen, maar zij krijgen ook de gewoonte van in het bedehuis verstrooid en onoplettend neder te zitten, en met het ligchaam vertooning te maken, terwijl de gedachten op andere dingen spelen. Indien gij echter overtuigd zijt dat uw kind zich niet meer behoeft te vervelen, maar luisteren en bevatten kan, moet gij er ook op aandringen dat hij u van het gehoorde iets mededeele. Moeder, bewaak deze kinderkens! - bewaar hen van het kwade! Druk hun een afkeer van de onreinheid en laagheid der zonde in de ziel en gewen hen aan het gebed des harten!
Rinaldo's oudste zoon kreeg de vergunning den prior tot het klooster weder te mogen brengen, toen deze met eene milde gave de woning des wevers verliet.
|
|