| |
| |
| |
XIII. Een ongekend vriend.
Donna Isabella bleef vol hoop naar baren getrouwen Orlando uitzien. Hij zou voor baar spreken, haar lijden schilderen met het diep gevoel en het vuur van een belangstellend ooggetuige harer smarten! - Die hoop gaf haar den moed de nieuwe kwellingen te dragen, die Beatrice uitvond om haar door wreede ontbering en namelooze ergernissen te straffen voor de poging, die zij ter bevrijding had aangewend. Dagelijks voelde zij echter smartelijker de afwezigheid van Orlando. Het eenige medelijdend hart, het laatste luisterend oor voor hare klagten, de eenige die haar met liefde diende - was heen. Wat vielen de dagen haar lang, door geen enkel deelnemend woord, geen blijk van trouw of verkleefdheid gekenmerkt van allen die haar omgaven - en nog vertoefde Orlando! - maar dat toeven was welligt hare redding... geen beter zaakbezorger was er te vinden, geen getrouwer bode voor zoo gewigtigen last.
Daar komen ten laatste tijdingen uit Napels. Triulzi keert weêr. Hij heeft ook brieven voor Isabella!... Maar hoe? - Is dan Orlando nog niet aangekomen? Heeft hij hare zaak nog niet bepleit?
In plaats van toegezegde hulp leest zij verwijt op verwijt en ernstig vermaan om voorzigtiger en waardiger te handelen,
| |
| |
opdat niet uit de kleingeestigheid eener huistwist tusschen vrouwen onlusten tusschen volken en staten mogten geboren worden. Zij zag het duidelijk, hier had geene vriendenstem geklonken, hier was een aanklager en beschuldiger opgetreden - en die aanklager was Sforza door Triulzi.
Zou Orlando nog te Napels vertoeven? vroeg zij vol onrust; zij vertrouwde zoo blind op zijn vernuft en beleid; misschien had hij beter kans willen afwachten om te zekerder hare verlossing te bewerken! Zoo bleef zij nog dagen en weken uitzien, gemarteld door de onzekerheid en bedroefd over het gemis van een zoo ridderlijk vriend. Orlando's naam werd niet genoemd. Isabella wachtte zich wel dien uit te spreken. Maar eensklaps treedt Beatrice haar te gemoet; eene helsche vreugde glimt in haar trotschen blik als zij spreekt:
- Uw getrouwe gunsteling schijnt zijne signora te vergeten bij al de vreugde der zijnen te Rome - of wel aan het hof te Napels... liet zij er schamper op volgen, Isabella spottend aanziende.
- Of wel houden belangrijke pligten hem terug, - hernam Isabella innerlijk ontroerd.
- Hij gaf u dus zelfs geen tijding? - ging Beatrice honend voort, met moeijelijk te weêrhouden spotlach. Een getrouwe en onderdanige dienaar!...
- Al vernam ik nimmer weder iets van Orlando - ik zou daarom zijne trouw nooit verdenken.
- Uwe verstandhouding was zeker innig genoeg, madonna - antwoordde Beatrice veelbeteekenend - maar men kan zich dikwijls zeer misrekenen.
- Ook al zegeviert men voor eene poos! - vervolgde Isabella met nadruk.
- Gij spreekt ongetwijfeld uit ondervinding, hervatte Beatrice verbitterd; maar laat mij u uit de mijne zeggen, dat men nimmer op zegepraal moet rekenen, dien men door zwakke jongelingen en onbeduidende mannen bewerken wil.
| |
| |
Isabella had genoeg. Was daar waarheid in Beatrice's helsche woorden? Orlando kon bij haar niet in verdenking gebragt worden; alleen begon zij voor zijne veiligheid beducht te zijn.
Weken verliepen nog en werden maanden. Orlando keerde niet, en geene tijding kwam uit Napels die van zijne tusschenkomst getuigde. Integendeel sedert Triulzi was wedergekeerd, waren ook hare verwanten tegen haar ingenomen en sprak elk berigt van misnoegen over haar gedrag ten opzigte van Sforza.
Koning Fernando had dan ook genoeg te stellen met het ten onder brengen, straffen en verbannen van de oproerige baronnen, die, zijner wreede heerschzucht moede, zich van hem onafhankelijk poogden te maken. Velen van deze edelen hadden, gevlugt of gebannen, eene schuilplaats gezocht te Milaan, waar Sforza hen aan zich wist te verbinden, om zijne ontwerpen tegen het huis van Arragon dienstbaar te zijn. Onder deze scheen niemand hem geschikter voor zijne bedoelingen, dan de prins van Salerno, Antonelli de San Severino, met zijne neven Cajazzo en Galeazzo, die, ofschoon uit een bastaardtak van het huis San Severino, om hunne militaire en staatkundige bekwaamheden zeer gezien waren. Bij deze sloot zich nog aan de prins van Belgiojoso, Carlo da Barbiano; alle vrienden die een lustig leven beminden en op avonturen verzot waren om hunne ballingschap te veraangenamen, hunne ledige beursen te voorzien en hunne wraak tegen Napels te koelen. Zij hadden Triulzi op zijne terugreis uit Napels ontmoet en waren hem naar Milaan gevolgd, waar Sforza hen op het aangenaamst onthaalde.
Triulzi was intusschen hoog in de gunst van Beatrice gestegen en genoot hare bijzondere vriendschap. Groote voorregten had zij voor hem verworven, en nog werkte zij ijverig aan de vervulling van een wensch die hem na aan het hart lag.
- Ik bleef u nog altijd de mededeeling der bijzonderheden schuldig, madonna, van de kleine dienst, die ik het voor- | |
| |
regt had u op mijne reis naar Napels te mogen bewijzen, als gering blijk mijner dankbaarheid voor al de gunsten, die mij uwe vriendelijke tusschenkomst geschonken hebben - hoorde Isabella hem tot Beatrice zeggen, toen hij zich op een openbaar feest vertrouwelijk met de hertogin onderhield.
- Gij gaaft mij alleen de hoofdsom, signore, dat was mij genoeg bij eene eerste zamenkomst - doch thans ben ik geheel aandacht.
- Evenwel, daar is eene donna in onze nabijheid... zeide hij, naar Isabella heenziende.
- Die ons volstrekt niet belemmeren moet, hernam Beatrice met een verachtelijken blik op Isabella - waar hebt gij hem aangetroffen?
- Ik kreeg hem in het oog nabij de Toskaansche grenzen; de ongewone spoed van den ruiter trok allereerst mijne aandacht, en de schuwheid waarmede hij mij poogde te ontwijken wekte mijn argwaan. Ik wist hoe hij uwe ergernis en dagelijksche kwelling was, hoe gevaarlijk hij als vertrouweling der hertogin kon worden en verloor hem niet uit het oog. Te Florence het hij zijne bedienden achter, en met versnelde vaart rende hij voort. Ik hield zijn rijknecht aan en ondervroeg hem scherp. In het eerst wilde hij niet uitkomen over het reisplan zijns meesters, maar voor eenige gouden scudi bezweek hij. Napels was het eigenlijke doel; hij had het toevallig ontdekt, ofschoon er slechts van Rome gesproken was geworden. Ik doorzag de geheele list van de hertogin, als hadde ik een oogenblik den doordringenden blik van donna Beatrice bezeten. Ik gevoelde wat gij van mij begeerdet, gedachtig aan den wenk mij bij mijn afreis, door den hertog gegeven. Ik versnelde mijn loop en rende hem na. Voorwaar een fiere, snelle ruiter! Lang bleef hij voor, maar ik was gelukkiger met mijne paarden dan hij. Ik volgde zijn spoor van dorp tot dorp en van stad tot stad, maar kreeg hem eerst in eene eenzame, woeste bergstreek nabij Rome weêr in het oog. Ik was slechts met een enkel krijgs- | |
| |
man vooruit gegaan om hem te achtervolgen en deze wist ik dat zich in deze streek lang had opgehouden in de bende van Orsini. Ik nam met hem raad, hij was terstond gereed met allerlei ontwerpen. Hoe digter Orlando ons zag naderen, des te meer versnelde hij zijne vaart, maar de krachten van zijn paard schoten te kort, hij moest het opgeven, wij haalden hem in. Ik greep zijn paard bij den toom en beval hem in naam des hertogs mij de brieven ter hand te stellen, die hij voor Napels had, en onmiddelijk naar Milaan terug te keeren. Hij sloeg de hand aan zijn zwaard. Ik hief het mijne op. - Bewijs mij uwe zending! riep hij in hevigen drift. - Gij zult die bewijzen vinden, als gij te Milaan wederkeert, hernam ik, - geef uwe brieven! Hij betuigde er geene te bezitten en wilde voortrennen; er bleef mij niets over dan hem neder te vellen, want alles teekende mij een gezant die mijne zending tegen zou zijn, ja de gansche onderneming kon bederven. - Ik doorzocht alles, maar hij had geen schrift; toch heb ik de volle zekerheid van zijn last. Ik keerde een eind wegs terug om mijn gevolg in te wachten, daar ik de verdere zorgen aan mijn bediende betrouwen kon. Een uur later kwamen wij langs die zelfde plaats. Alles was volbragt - Orlando spoorloos verdwenen.
- Inderdaad, gij hebt u kloek gehouden! riep donna Beatrice, twijfel dan ook niet aan den gunstigen uitslag uwer zaak bij den hertog. Gij zult uw wensch verkrijgen! verzekerde zij nog in het vol gevoel van haren magtigen invloed.
Donna Isabella stond daar als versteend. - Zij had alles gehoord; geen zucht mogt van hare lippen glijden, schoon haar hart dreigde te breken en alles in haar rilde en schokte. Marmerwit was sinds lang hare gelaatskleur, thans waren ook hare lippen kleurloos; maar in haar oog gloeide eene vreeselijke vonk. Toch sloeg zij het niet naar de zijde van Beatrice heen, om zich niet te verraden in haar zielgrievend leed. De uren schenen haar eeuwen. Zij zag, zij
| |
| |
hoorde niet meer wat er om haar geschiedde of voor haar vertoond werd.
‘Orlando is spoorloos verdwenen!’ bleef de noodkreet van haar hart, en met hem was hare laatste hoop vergaan.
Als wezenloos keerde zij met Galeazzo tot hare vertrekken terug. Onder eenig voorwenden zonderde zij zich af en sloot zich op om zich ongestoord aan de hevigste foltering eener wreede smart toe te wijden. Wanhopig wrong zij de handen en snikte luide haar radeloozen jammer uit, tot zij moêgeweend en afgemarteld nederzeeg in een toestand tusschen sluimering en bedwelming, die het afgetobde ligchaam rust gaf, maar aan de fantasie vernieuwde veerkracht scheen te leenen. Het was haar als doolde zij om in de woeste streken bij den Vesuvius; de aarde beefde, de donder knalde; het was nacht - maar felle bliksemstralen doorvlijmden de duisternis - neen - het werden kletterende zwaarden, de vlammen schoten, waarbij zij Triulzi en Orlando herkende. Orlando was overwinnaar, Triulzi plofte in den gapenden krater neder en vlammen stegen op uit den vuurberg; zij werden wagens en ruiters en legerscharen. Orlando trok voor hen uit en snelde over de bergen. Haar vader was aan zijne zijde. - Verlossing, bevrijding, overwinning! riep hij haar toe.... Daar kronkelt eene vurige slang over zijn pad en omslingert het gevleugelde ros dat hem draagt. Die slang heeft de kleuren van Beatrice's praalgewaad, hare oogen schitteren als Beatrice's diamanten. - Vergeefs wringen zich ruiter en ros, vergeefs snellen de heirscharen aan; de slang wordt steeds grooter, steeds magtiger; haar opgesperde mond blaast vuur en stikdamp; de legerscharen verzinken in den dikken nevel, en Orlando verdwijnt tusschen de reuzenkaken van het gedrogt....
Isabella schrikt op met een gil.
- Hij is verslonden! roept zij uit en blikt om zich henen, maar een stikdonkere nacht omgeeft haar.
| |
| |
- Heilige maagd! waar ben ik? Heeft men mij reeds ingekerkerd om den hongersnood te sterven?... En daar is niemand die mij verlost! want Orlando is heen!
Zij tast ontroerd om zich rond, maar herkent weldra de sofa waarop zij nederzeeg. Zij opent de deur van het aangrenzend vertrek, daar sluimeren hare kinderen. - Het is nacht - ook nacht in hare ziel. Zij staart de sluimerende wichtjes aan, en het hart wordt haar weeker. - Zacht vlietende tranen geven haar beklemd harte lucht en kalmer schouwt zij op haar leven, op hare toekomst; althans zij kan weer denken en overwegen wat haar te doen staat. Maar als zij alles weegt en wikt dan is de troostelooze slotsom, dat alle wegen zijn versperd, dat ieder hulpmiddel is afgesneden, dat zij meer dan bannelinge, meer dan gekerkerde, dan slavinne is, die magteloos de keten schudden maar er zich niet aan ontwringen kan! Waar zijn de droomen harer jeugd van heerlijkheid en heerschappij, van genot en weelde, troon en diadeem!
- Och, dat ik toch als kind gestorven ware! Ach, dat ik nooit dit grondgebied betreden had! bleef zij zuchten, terwijl zij het moêgeweende oog van hare kinderen heen liet dwalen door het vertrek, totdat het rusten bleef op een marmeren kruisbeeld boven den bidstoel. Nog nooit had Isabella dit beeld zoo aandachtig beschouwd, maar thans vond zij er wonderlijke aantrekkelijkheid in. Die uitdrukking van diepe smart, dat magteloos neêrgezonken hoofd begreep zij thans beter dan ooit. - Hij leed onschuldig en daar was niemand met Hem! fluisterde Isabella. Helaas, het vonkje van godsdienstig gevoel dat zij nog met zich had gebragt uit kindsche indrukken, was lang vergaan in de stormen van hevige driften van haat en wraak, die wortel geschoten hadden in haar binnenste; haar hart was koud en steenachtig geworden in den wanhopigen kamp van gekrenkte trots en gefnuikte ijdelheid. Was dat hart verbrijzeld, het was niet week gemaakt: was het verscheurd, het was niet verteederd; was het
| |
| |
vervreemd van de menschen, het was niet nader gekomen aan God; was het beroofd van levensvreugd en wereldsch genot, het was niet vervuld met verlangen naar iets hoogers, iets beters; het vermoedde niet eens dat daar nog eene andere kroon te verwerven kon zijn dan die van aardsche vorstendommen, een ander eerekleed dan hertogelijk hermelijn. Zij wist het niet dat daar nog altijd een weg van hulp en redding blijft voor hen wier hart den weg ten hemel heeft gevonden, wier oog door alle tranen en onweêrswolken heen een Redder en Beschermer ziet, die eens alle tranen droogen, alle nevels verbannen zal. En deze gadelooze Ontfermer had ook erbarmen voor deze rampzalige vrouw, die Hem niet kende, naar Hem niet vroeg, niet tot Hem opzag die alleen regt doen en redden kan.
Met Orlando was niet alles voor Isabella gestorven; daar leefde nog een welmeenend vriend en raadsman voor haar; maar zij had tot nog toe hem niet gewaardeerd, omdat hij nog nooit naar haar hart had gesproken, dat hart nooit had gevleid, nooit had gestreeld, zelfs niet gespaard of ontzien om harde woorden te spreken, al was het bloedend en doorwond.
Die man was haar biechtvader de Dominikaner fra Prospero, en hij had haar, lief als zijne zieledochter, maar zij vreesde hem meer dan zij hem beminde, ja lang zou zij den lastigen vermaner en tegenstrever hare wenschen verwijderd hebben, hadde zij niet gevreesd dat haar een ander mogt worden toegevoegd, die geheel onder den invloed van Sforza stond - en was hij onverbiddelijk streng voor Isabella, hij was ook onomkoopbaar getrouw. Evenwel de donna verdacht hem sedert eenigen tijd en was op hare hoede, maar starend op het heilig beeld des Verlossers trad ook de gestalte des achtbaren vaders haar voor den geest, en zijne trekken kwamen haar min gestreng en zijn blik min bestraffend voor. Zij overwoog nog eens hare laatste gesprekken met hem. De man was haar een raadsel.
Even als Orlando vond hij dat zij onregt leed, dat zij on- | |
| |
billijk werd verdrukt, maar nooit wilde hij komen in hare ontwerpen ter verbreking van haar juk; integendeel hij vermaande haar zich te verootmoedigen voor God, te bukken onder Diens krachtige hand en gelaten en onderworpen af te wachten of de Heer haar verhooren wilde. Hij bestrafte iedere poging tot zelfverheffing, iedere wraakzuchtige handeling; hij durfde hare fierheid zondigen hoogmoed, hare moedige tegenkanting vermetele ijdelheid noemen, en als de ridderlijke Orlando haar de vorstelijke aller vorstinnen noemde, wees de priester haar op de dienstbaarheid der zondige neigingen, die haar als slavinne gedurig wegsleepten tot toorn, wrok en wraak.
Daarom kon hij haar vriend en toevlugt niet zijn, zoolang Orlando aan hare zijde stond om onwetend haar nog meer van het regte spoor te drijven als hij hare ijdelheid streelde en hare hartstogten prikkelde. Orlando zag in haar niet anders dan zijne verongelijkte meesteres, de verdrukte onschuld, het hulpbehoevend slagtoffer van wreede wraak en regtvertreding, en als edel ridder leefde daar maar één wensch in zijn gevoelvol hart: haar, die hij niet redden kon, toch te steunen; haar, die hij geen regt verschaffen kon, troost en verzachting te bieden. Dat was schoon en goed in Orlando, den beminnelijken edelknaap, maar fra Prospero zag in de donna een kind der Voorzienigheid, eene kweekelinge in de school des lijdens, die voor de eeuwigheid gevormd moest worden door harde slagen en gelouterd in den smeltkroes der ellende; en als hij haar tot boete en onderwerping maande, sprak hij niet, gelijk de verblinde meende, als omgekochte van donna Beatrice, die haar nu langs den weg van gemoedelijkheid aan hare voetbank brengen wilde, maar als gezant van den Gekruisigde, die alle lijders om den stam zijns kruises verzamelen wil waar zij alleen rust vinden voor hunne zielen!
De nood drong; allen hadden haar begeven - bidden - och, zij had de gewone reeks van paternosters en ave-Maria's
| |
| |
nog nooit verzuimd - maar bidden; het harte uitgieten aan de voeten van Jezus, alles klagen en uitspreken, alles belijden en beweenen voor Hem - helaas, zij kende die zoete troost, die eenige verligting des lijdens niet. Maar de gedachten overstelpten haar, het hart was vol, zij was benaauwd tot stikkens toe. De priester zou ten minste een luisterend oor voor haar hebben, en vond hij ligt meer stoffe tot vermaan en berisping, 't was toch belangstelling, 't was toch bemoeijing met haar, die zich zoozeer van allen verlaten en verstooten achtte, dat zij ook verwijt en bestraffing hooren wilde, zoo het haar maar zeide dat men over haar dacht en voor haar zorgde.
Geen slaap verkwikte het brandend oog van Isabella. Een nieuw denkbeeld was in haar opgerezen; den ganschen nacht was zij met schrijven bezig, en naauwelijk was het dag geworden of zij liet fra Prospero tot zich roepen. Zoo welkom was hij haar nog nooit geweest en het was haar of zijn oog minder streng op haar rustte en zijne stem van deernis trilde toen hij haar toesprak, en zij bedroog zich niet.
Onder hevige aandoeningen stortte Isabella al hare klagten voor hem uit; de dringende behoefte aan deelneming deed haar alle wantrouwen vergeten. Zij verhaalde hem alles, ook het gesprek, dat haar gescherpt gehoor beluisterd had, en dat haar den dood van haren eenigen vriend had bekend gemaakt. Bedaard en meêwarig hoorde de priester haar aan, en toen zij geëindigd had, hernam hij:
- Inderdaad, madonna, uw leed is zeldzaam en zwaar.
- Zult gij het mij dan eindelijk toestemmen! riep Isabella voldaan.
- Ik heb het u nooit betwist, madonna! Ik wil verder gaan, gij lijdt meer dan gij behoeft, meer en zwaarder dan God het u oplegt.
In de verbaasde blikken van Isabella lag de vraag naar verklaring.
- De last die God u oplegt weegt u zwaarder dan zij
| |
| |
moest, omdat gij uwe krachten verspilt in nuttelooze worsteling tegen het juk. De keten die Hij u aanlegt prangt u meer, omdat gij haar rusteloos schudt en u verwondt door tegen den prikkel te slaan, die u aandrijft naar het dal der verootmoediging, dat gij weigert te betreden. Hooge bergen wilt gij bestijgen, eene magtige hand rust op u, die gij niet ontworstelen zult; zij rukt u telkens weêr neder, als gij het waagt een pas te stijgen. - De Heer vernedert, ook verhoogt Hij....
- Houd op!... Gij ook! gij wilt mij verpletteren in mijne ellende! Ook bij de dienaren der godsdienst geen erbarmen!... Moeder van alle barmhartigheid, heb deernis met mij!
- Daar heeft een teeder hart voor u gebloed, madonna! sprak de priester, op het kruisbeeld wijzend. - Daar waakt een eeuwig ontfermer over u, mijne dochter! maar de Heer woont bij de ootmoedigen en armen van geest.
- Predik dit alles voor Beatrice en Sforza! viel Isabella heftig in, predik dit voor de geweldenaars en regtverkrachters; maar terg de onschuldige niet! Wat heb ik dan gedaan, dat ik dit lijden zou verdienen? Ben ik niet vorstinne geboren, en noemt gij het ijdelheid en hoovaardij als ik sta naar een wettig gezag? Ben ik niet als een argeloos kind hier henen gebragt bij de schoonste vooruitzigten - en wat was mijn deel? Een harde kamp tegen de lage drift eens verachtelijken mans, maar die magtig was in wraak. Ik heb die wraak getrotseerd en mijne deugd gered uit iedere verzoeking, uit alle listen die hij beraamde, en hij heeft mij gefolterd tot op dit uur, omdat ik hem bleef verachten.
- Ik heb u nooit beschuldigd van naar regten te staan die u niet toekwamen, madonna! Ik wenschte slechts dat gij leeren wildet God den Heer als uwen zaakbezorger en regtverschaffer te betrouwen - Ik wenschte slechts dat gij den onderdrukker toevoegen kondet, als eens de Man van smarte aan Pilatus: ‘Gij zoudt geene magt over mij hebben,
| |
| |
indien zij u niet van boven geschonken ware.’ Ik wenschte u te zien lijden, zooals alle heiligen en regtvaardigen geleden hebben, die bij volkomen onschuld zich bogen onder het juk, ja roemden in de verdrukking.
- Neen, vader! die zegepraal schenk ik mijner vijandinne niet! - Ik zwichten voor haar? - Neen, liever stiet ik mij een dolk in het harte, dan mij te bukken in het juk dezer tirannij. Ik zal het hoofd verheffen met al de fierheid, die de bewustheid van mijn regt en mijne onschuld mij geeft.
- Donna Isabella! gelooft gij aan een eeuwig leven? Gelooft gij dat het lijden dezes tijds niet is te achten bij de uitnemende heerlijkheid, die aan gindsche zijde des grafs is weggelegd voor allen, die door het lijden geheiligd worden? - Neem uw kruis gewillig op en het zal steeds ligter worden; uwe onwilligheid om te dragen verzwaart den last zoo zeer.
- Het is hard en zwaar steeds uwe verwijten te moeten hooren als mijne ziel dorst naar troost en smacht naar verzachtenden balsem, riep de verblinde met onwil en bitterheid - misken ook gij mijn regt en verdenk ook gij mijne onschuld - maar zoo daar nog eenig erbarmen woont in uwe borst, geef mij een raad, bied mij uwe hulp; ik heb die noodig of ik word der wanhoop ten prooi. Wilt gij mij helpen, mij ten minste één enkel blijk van uwe deernis geven?...
- Ik bekleed eene heilige bediening, madonna! ook de deernis en de belangstelling in uw lot mag mij dit nimmer doen vergeten - maar kan ik uw lijden verzachten, uwe smart verminderen, ik heb al mijne krachten ja mijn leven voor u veil, alleen langs een regten en reinen weg.
Isabella geloofde hare ooren naauwelijks; zooveel belangstelling had zij nooit durven hopen en met aandoening sprak zij:
- 't Zou kunnen zijn, eerwaarde vader, dat de dienst die
| |
| |
ik van u vragen wil u in groote ongelegenheid brengt, hoe onschuldig zij zijn moge, indien gij haar niet met de grootste omzigtigheid volvoert. Gij weet nu alles - men snijdt mij iedere gelegenheid af om aan mijne verwanten berigt te geven van mijn waarachtigen toestand. Alle brieven worden onderschept. Reeds is eene bode gedood, en mijn getronwe Orlando! - ach gij weet het. Maar door u was het beter en veiliger nog iets te beproeven; gij kunt mijn brief door de hand van geestelijken van klooster op klooster laten gaan zonder dat iemand het ontdekken of vermoeden kan. Wilt gij mij deze dienst bewijzen?... En met zekere vrees zag zij het antwoord te gemoet.
- Reken op mij, mijne dochter! Uw brief zal zijne bestemming bereiken. Alleen bouw op God uwe hope en niet op menschen; wacht dat hij u verhooge te zijner tijd en reken niet op het zwaard des mans noch op de kracht des paards.
Isabella hoorde niet meer; zij nam een geschrift, het werk van dien nacht, uit eene geheime lade om het den priester terstond ter hand te stellen, die het verborg voor elk bespiedend oog.
In dat schrijven had Isabella al hare ellende, al hare ontbering, armoê en vernedering met de felste kleuren geteekend en al hare wanhoop uitgedrukt in de verzekering dat dit eene laatste poging was om hare verlossing uit eene zoo wreede gevangenschap te bewerken, die zij zoo onschuldig leed, daar zij het huwelijk met Galeazzo als eene gehoorzame dochter alleen op het verlangen harer verwanten had aangegaan, en zij verzekerde het met de sterkste betuiging, dat zoo men haar thans niet redden, niet bevrijden kwam, zij een einde zou maken aan een leven dat haar te zwaar viel om te dragen.
De groote bereidwilligheid des geestelijken werkte zoo verrassend als weldadig op het geschokt gemoed van Isabella, dat een lichtstraal van hoop haar duister hart vervrolijkte.
| |
| |
Maar hoop is nog geen geloof, en de hoop zonder geloof is zoo vaak een bedriegelijk goochelspel onzer wenschen, dat alleen tot wreede teleurstelling voert. Isabella's hoop rustte alleen op berekening der kansen, op de waarschijnlijke indrukken die zij verwekken zou en bleef hangen aan de middelen die zij zelve verzonnen had. Het geloof daarentegen leert hopen waar niets meer te hopen schijnt, ook als alle berekening faalde, iedere poging mislukte, ieder middel is afgesneden, iedere uitweg is versperd, omdat het geloof de hemelen ziet geopend en de engelen Gods een pad betreden dat door alle hinderpalen heen tot in den diepsten kerker afdaalt en door geen magt of kracht te betwisten valt.
Ditmaal echter had de arme Isabella zich niet misrekend; want spoediger dan zij had durven hopen daagde er van wege het hof van Napels een gezantschap op, dat in naam des hertogs van Calabrië en des konings van Napels, Sforza aanmanen kwam, thans de regering af te staan aan den hertog Galeazzo; daar er geenerlei redenen meer bestonden hem dit regt te onthouden, dewijl hij sinds lang een gepasten leeftijd bereikt en zijn gezin zich gevestigd had. De bescheidenheid en voorzigtigheid, waarmede de gezanten echter hunne voordragt deden, bewees, dat schoon het huis van Arragon thans als regtvorderend optrad, men al het hagchelijke der zaak gevoelde, om een geweldenaar als Sforza niet te trotseren en tevens de ongelukkige Isabella, wier heftigheid men kende, niet tot het uiterste te brengen. Immers, indien Sforza eens bleef weigeren de regering af te staan, hoe zouden zij hem noodzaken? Zij hadden er de magt niet toe, en vonden zij bondgenooten die hen sterkten, Sforza zou de zijne vinden, en juist die welke hun den weg versperren konden om gewapenderhand Galeazzo op den troon te brengen - want tusschen Napels en Milaan stonden Medicis en de paus.
Sforza ontving de gezanten met eene goedhartigheid en welwillendheid, die al de klagten der arme Isabella over
| |
| |
zijne onmenschelijke wreedheid en moedwilligheid scheen te logenstraffen. Hij was handelaar en toegevend in alles wat zij hem voorsloegen en deelde hun vertrouwelijk mede, dat hij ter wille van zijn jeugdigen opvolger de zaken op een vasten voet en tot geordenden staat had zoeken te brengen, waarmede hij nu binnen drie of vier maanden hoopte gereed te zijn. Doch eer hij zijn ambt nederlegde, wilde hij nog de staten van Milaan bijeenroepen om eene openlijke verantwoording van zijn regentschap af te leggen, ten einde er later, als hij afgetreden zou zijn, geene twisten konden ontstaan of processen zouden zijn te voeren.
De gezanten namen genoegen in dit antwoord en te Napels moest men er zich mede bevredigen, ofschoon Sforza's opregtheid ook zeer betwijfeld werd, vooral toen hij voortging met zich in zulk een staat van verdediging te stellen, alsof hij den hevigsten aanval te gemoet zag, maar dien hardnekkig het hoofd dacht te bieden.
|
|