| |
| |
| |
XII. Voorspellingen.
- Wat zal Savonarola doen na den boosaardigen aanval van fra Mariano? - vroeg vriend en vijand door geheel Florence, in gespannen verwachting. Zijne wederpartijders verloren zich in de tegenstrijdigste gissingen, zijne volgelingen verwachtten een nieuw blijk van de grootheid zijner ziel. Zij werden niet bedrogen. De week verliep in stilheid, maar de eerstvolgende predikatie in de kathedrale bragt het antwoord.
De tegenstand had nieuwe krachten opgeroepen in zijn binnenste, de worsteling ontwikkelde nieuwen ijver, nieuwen moed. Met magtiger aandrang verhief de Dominikaner het zwaard des woords tegen de vijanden van waarheid en geregtigheid, en verheven en waardiger dan ooit was het optreden des priors voor eene onoverzienbare schare. Daar legerde zich eene indrukwekkende stilte over die duizenden in de statige gewelven van den aartsbisschoppelijken dom, eene van de grootste en prachtigste kerken der wereld, het meesterstuk dat Arnolfo di Lapo ontwierp in grootschen gothischen stijl, toen de republiek hem opdroeg om den schoonsten, rijksten, edelsten en prachtigsten tempel daar te stellen, dien het hem mogelijk zou zijn uit te denken. Arnolfo mogt zijn arbeid niet voltooijen; Giotte zette dien voort en deed de bevallige Campaniala (klokkentoren) verrijzen. Zijn leerling Taddeo
| |
| |
Gaddi volbragt het overige; terwijl het voor den grooten Brunelleschi overbleef, het ontzaggelijk gebouw met een achthoekig koepeldak te overwelven, dat aan Michel Angelo het denkbeeld voor de st. Pieterskerk te Rome heeft gegeven. De kerk, die van buiten geheel met wit en zwart marmer is overtogen, heeft eene lengte van 426, eene breedte van 292 en eene hoogte van 380 voet, met het kruis. De rijzige, dunne kolommen zijn zoodanig geschikt, dat men met één oogopslag het geheele gebouw kan overzien, dat van binnen met de meesterstukken der beroemdste kunstenaars prijkt. Maar noch de kunstgewrochten van Donatella en Ghilberti, noch van Philippo Lippi en Andrea del Castagno kunnen thans de blikken tot zich trekken, die geboeid zijn aan den kansel.
Doch hoe wordt aller ademtogt bedwongen nu Savonarola dezelfde tekstwoorden kiest, die als wapen tegen hem waren aangewend, met zooveel moedwillige verdraaijing zijner uitdrukkingen, zooveel miskenning zijner bedoelingen - en verrukt hangt de verbaasde schaar aan zijne lippen, als hij haar die plaats eerst regt verklaart en doet opmerken, dat Christus met de woorden: ‘Het komt u niet toe te weten de tijden en gelegenheden, die de Vader in zijne eigene magt gesteld heeft’ een antwoord geeft op eene zeer bijzondere vraag der jongeren, over de oprigting van het koningrijk. Die tijden en die gelegenheden te weten komt niemand toe, zelfs niet den Zoon, dan den Vader. En wel verre dat Christus zou leeren het oog niet naar de toekomst heen te rigten, zich niet te bekreunen over de dingen die aanstaande zijn, profeteerde Hij zelf van de naderende rampen en vermaande Hij op de teekenen der tijden acht te slaan.
Daarna liet hij zijne gedachten vrijen loop, breede vlugt. Hij sprak Mariano toe, schoon deze zich wel gewacht had onder dit gehoor te verschijnen, en bestrafte openlijk zijne onopregtheid en het bedriegelijke zijner handelwijze omtrent
| |
| |
hem, dien hij nog voor weinige dagen bezocht en broederlijk over de belangen der kerk onderhouden had, en dien hij nu als een leugenprofeet had pogen ten toon te stellen.
‘Ik ben geen profeet, noch eens profeten zoon!’ - roept Savonarola uit. ‘Ik begeer ook niet voor een profeet gehouden te worden. Maar gij, Florence! - gij maakt mij tot profeet! Ja, de zonden van Italië zouden van alle geloovigen profeten kunnen maken, als daar geen andere profetie nog ware, die op ieder blad betuigt, hoe God de ongeregtigheden straft, want van den aanvang der wereld aan heeft de Almagtige bezoeking gedaan over de goddeloozen. Doch behalve dit, zou het zoo ongeloofelijk, zoo ongehoord zijn dat Gods geest nog eenmaal sprak door den mond van getrouwe getuigen? Is dan de arm des Heeren alzoo verkort, dat Hij geene profeten meer zou kunnen uitzenden om de ontaarde christenheid te vermanen tot boete en bekeering en te bedreigen met de toekomende oordeelen? O Florence! niet om de woorden van mijn zwakken menschenmond maar om uwer zonden wille komt het lijden dat u genaakt! O Italië! om uwe ongeregtigheden komt de tuchtiging! O geestelijkheid! om uwe blindheid, om uwe gruwelen steekt die zware rukwind op, geweldig als de stormen van Elia, als de donderslagen van Horeb, en de hooge bergen zullen sidderen en alle dalen zullen beven! De magtige hand des Heeren is dreigend opgeheven, want de zonden schreijen ten hemel; zijn zwaard treft u, wijzen en hoogen, maar ook u, geringen en kleinen, omdat gij de ongeregtigheid gelijkelijk liefhebt. Nog eenmaal zendt Hij u het woord der vermaning, opdat gij u bekeert van uw woeker en wellust, van uwe brooddronken brasserij en onbarmhartigheid, van uw doodslag en venijngeving, van wrevel en wrok en laster, van uwe beeldendienst en afgoderij! Doet dan boete en vernedert u onder de sterke hand Gods, want wie wederstaat zijn geweld! - Doch Hij is ook genadig en barmhartig in den Zoon zijner liefde en een Ontfermer van veel vergeving! -
| |
| |
Maar zoo gij niet hoort naar de stemme der waarheid en het woord der vermaning, zoo gij den trotschen nek aan Hem blijft toekeeren - Hij zal het aangezigt van u afwenden en u overgeven aan vuur en zwaard en pest, dure tijden en hongersnood! Dan zult gij roepen, maar Hij zal u niet hooren, totdat Hij over u zal gebragt hebben al dat kwade dat gij op u zelven hebt vergaderd als een schat! Zoo ben ik het dan niet die tegen u profeteer, maar het zijn uwe hemeltergende gruwelen, die tegen u profeteren! Ja hemel en aarde profeteren tegen u! ..
De hevigste aandoeningen waren onder de aandachtigen gaande geworden en velen verlieten den tempel in luid geween en slaande op hunne borst. Toch waren daar ook harten die onbewogen bleven.
Twee mannen hielden zich gedurende de predikatie ijverig bezig met de woorden van 's priors lippen op te teekenen. Hoezeer ook gelijk in kleeding, beiden den statigen tabbaard met breeden kraag der Florentijnsche notarissen dragende, zoo verschilden zij overigens uitermate, want terwijl de een het gelaat trachtte te verbergen om de hevigheid zijner gewaarwordingen en de tranenvloeden, die hem soms beletten voort te gaan met schrijven, bukte de andere over zijn schrijfwerk met een satanischen lach van ongeloovigen spot en moedwil, die de ergernis van onderscheidene rondom hem geschaarde wevers en forsch gespierde bergbewoners zoodanig opwekte, dat zij hem dreigende blikken toewierpen en hem niet uit het oog verloren. De laatste is messer Ceccone - de andere maestro Lorenzo Violi, wiens handschriften de meeste predikatiën van Savonarola tegen de vergetelheid hebben behoed, daar de prior er slechts enkelen schreef en de overigen improvisatiën waren na overpeinzing van zijn onderwerp.
Mogten de hoorders in de kathedrale de uren slechts oogenblikken schijnen, Mariano vond dat de prior weder onverdragelijk lang preekte en zag onrustig naar Ceccone uit; maar hij had niet noodig messere's handschrift eerst te lezen
| |
| |
om den stand der zaken te kennen - zijn vonnis stond op aller aangezigt, zijne nederlaag klonk uit het dof gemompel der hem verwijtende schare en met vervoering ging uit de volksgroepen op de pleinen en aan de hoeken der straten de kreet op: ‘Leve de profeet van Florence!’
Mariano's hart dreigde te bersten van woede en dieper teerde de wrok in zijn boezem als een verwoestende kanker die alle beter gevoel verpestte.
- Mijn tijd is nog niet gekomen - sprak Mariano.
- Troost u, vrome vader, straks slaat het uur uwer glorie, antwoordde Ceccone. Het volk is wispelturig. Heden roept het: ‘leve de profeet!’ morgen welligt sleept het hem door het slijk der straten.
- Door het slijk der straten! riep Mariano, met welgevallen zich zulk een tooneel voorspiegelende - door het slijk der straten, ja dat moet zijn loon zijn! - Voor de Florentijnen is veranderen leven - welnu dwaze kinderen, speelt een weinig, tot ge uw' speelpop vernielt.... Ja, vernielt hem! mompelde hij nog eens voor zich heen. - Nog zijn de piagnoni mij te magtig, maar ik kan wachten....
- Gij zijt de eenige niet, die op den nederlaag des priors hoopt. Ik sprak zoo even twee kanunnikken van de kathedrale, die woedend waren op den prior en zich vast voornamen hem, onder bescherming des aartsbisschops, die zich echter schuil wil houden, in alles te dwarsboomen en den voet te ligten, zoo zij maar ingang in San Marco hadden. Ik bood mij aan u deswegens te raadplegen.
- Wie waren het?
- Simon Petri Ruccellaï en Thomas Arnoldi.
- Dat geloof ik gaarne! deze broeders zijn mijne beste vrienden en zullen met mij werken. Als gij straks ten uwent wederkeert, noodig de eerwaarde vaders voor dezen avond bij mij. Ik denk nog slechts weinige dagen te San Gallo te verwijlen. Om rustig de toekomst af te wachten moet men niet altijd op het tooneel zijner ergernis staren. Gij zult
| |
| |
mij, waar ik ben, op de hoogte der zaken houden, en ik zal buitenslands hem welligt het meest kunnen bestoken, zonder zijne schampere vermaningen te moeten hooren. Gij moet intusschen niet meenen dat San Marco voor ons gesloten kan blijven. Ik weet hoe vele Dominikaners den prior haten; zij onderwerpen zich in schijn aan zijne harde wetten. Fra Pietro heeft mij betuigd dat zijne tirannij te onmenschelijk is om zich lang te kunnen staande houden en dat hij reeds lang naar eene goede gelegenheid tot verplaatsing uitziet - maar hij wacht om bij verplaatsing tevens bevordering te verkrijgen. Intusschen kan hij ons dienen. Ik heb hem reeds lang in het oog.
Savonarola had zich onmiddelijk na de predikatie in zijne stille cel aan alle toespraak onttrokken om zijn hart uit te storten voor Hem die in het verborgen ziet. Maar de rust was vreemd aan zijn werkzaam leven. Reeds spoedt zich weder eene schaar naar San Marco, ieder is even begeerig den vromen vader te spreken. En na weinige oogenblikken hervat de prior zijn herderlijk werk.
Een jeugdig krijgsman heeft zich driftig door de bonte menigte heen een weg gebaand en bereikt allereerst het klooster. Met neêrgebogen hoofd klopt hij aan de zware deur. Fra Jacomo werpt een snellen blik door het tralievenstertje in de zware kloosterpoort.
- Een krijgsman! zegt hij bij zich zelven met eene zonderlinge ingenomenheid, die hem nog onder de pij was bijgebleven voor zijn vroegeren stand - en de ijzeren deur knarst op hare hengselen.
- Zou de vrome prior mij een oogenblik gehoor willen verleenen? vraagt de krijgsman wat schroomvallig.
- De prior is in het gebed - herneemt fra Jacomo - wacht hier eenige oogenblikken. Ik mag hem nog niet storen.
Intusschen nam hij den jongman eens van hoofd tot teenen op, aangetrokken door eigene herinneringen. Hij kon
| |
| |
het hem toch niet verzwijgen dat hij ook eenmaal het zwaard gevoerd en het stalen harnas gedragen had.
De jongeling antwoordde hem evenwel in het eerst niet veel. Daar lag zoo diepe neerslagtigheid op zijn rond en gul gelaat, gebruind door de zuider zonnestralen; de lust scheen hem te ontbreken om de groote bruine oogen op te heffen tot den spraakzamen portier. Met een zonderling gebaar van onwil en moedeloosheid ontdeed hij zich van zwaard en helm en beide met bitteren grimlach aanziende, zeide hij als voor zich zelven:
- Gij hebt uitgediend! ik kon u begraven met heel het verleden, met mijne vurige wenschen, met mijne zoete droomen van liefde en krijgsroem beiden!... Vrome broeder, ging hij luide voort, zoo gij het woelig soldatenleven hebt gekend, zult gij ook weten hoe ongeschikt het is voor een hart dat doodelijk krank is en op aarde niets meer heeft te hopen!
- Ja vriend, ik heb de wapenen behandeld! - verzekerde fra Jacomo nog eens, meer met de geestdrift eener onuitwischbare herinnering dan met deernis voor den jongeling, en onwillekeurig had hij het zwaard gegrepen en ontbloot om nog eenmaal de oude handgrepen te beproeven.
- Ik heb geen staal meer aangeroerd sedert ik monnik ben - en reeds had hij den helm opgeheven om zich dien op den geschoren kruin te zetten, toen hij het droevig gelaat des jongelings weêr opmerkte. Het medelijden kreeg de overhand en deelnemender sprak hij nu:
- Gij wilt dan het woelig oorlogsveld vaarwel zeggen, als ik u wel versta?
- Voor altijd en onherroepelijk! - antwoordde de jongeling beslissend.
- Gij zijt nog zoo jong, mijn vriend! Hebt gij de kosten wel overrekend om dien toren te bouwen? Hebt ge wel ingedacht wat het zegt van alles, alles te scheiden?...
- Niets zal mij ligter vallen daar alles, alles mij verlaten heeft.
| |
| |
- En kon uw hart toen ook loslaten?...
- Mijn hart is verbroken, is verscheurd!
- Wel u, dat gij genezing komt zoeken in de stilte der godsvrucht en vrede aan den voet van het kruis! Maar ik wil u thans tot den prior brengen. Het uur is geslagen dat hij ontvangt - die zal u betere dingen zeggen dan zijn onwaardige dienaar.
- Gij kent mij niet, vrome vader! - sprak de krijger, toen hij diep bewogen voor den prior verscheen - maar gij zult alles begrijpen als ik u zeg, dat ik eenmaal de bruidegom was van Maria!... Na lange smartvolle scheiding vond ik haar weder; maar hoe? - voorbereid en geneigd om gelofte af te leggen. Ik beminde haar als voorheen, zoodra al het raadselachtige van haar verdwijnen was opgehelderd. Nog eenmaal vroeg ik hare hand. Zij wilde mij die schenken, maar alleen als pligt der dankbaarheid voor hetgeen ik was voor haren verlaten vader; haar hart was van mij vervreemd - voor mij gestorven... Haar terughouden van de heilige keuze mogt ik niet. Ik zou haar geen geluk hebben kunnen geven. Als een offer begeerde ik haar niet. Ik moest van haar aflaten. - Zij heeft den sluijer gekozen....
- Het valt u zwaar, mijn zoon, dit alles uit te spreken, antwoordde de prior, deelnemend den ontroerden krijgsman aanziende, wiens kraehtige gestalte beefde bij het zwoegen van zijne borst - maar bedenk, zeide hij, op het Christusbeeld wijzende dat fra Benedetto op den muur zijner cel had geschilderd als eenig sieraad van dit eerwaardig verblijf - bedenk dat onze Heer en Meester te vuriger bad naarmate de strijd te heviger was; zoek ook gij, mijn zoon! uwe kracht en uwen troost in het gebed.
- Ik heb nog nooit mijn paternoster verzuimd, vader, ook niet te midden van het wisselend oorlogsleven - maar dat geeft mij geen troost.
- Kent gij dan die stille gebeden, die diepe verzuchtingen der ziele niet, als alle gedachten zich zamentrekken op
| |
| |
Jezus en gij hemel en aarde vergeet om Hem alleen te aanschouwen in den geest?
- Zoo heb ik nooit gebeden, vader! want als mijne lippen het paternoster of een ave spreken, dan zie ik haar voor mij staan die ik meer dan mijn leven bemin.
- En gij wilt met eene aardsche liefde in het hart den troost der hemelsche smaken? - De zoetheid van het gebed is het bewustzijn van onzen omgang met God door het bidden. Maar dat is het gebed der lippen niet: dit geeft geen kracht, geen licht, geen troost. Het gebed des harten alleen voed en drenkt de ziele als zij zich losmaakt van het aardsche om zich te verliezen in de aanschouwing Gods, om zijne tegenwoordigheid en innige nabijheid te genieten. Laat zinken liefde en vriendschap, laat vallen krijgsroem en eere! Gij zult genoeg hebben als gij ruste vindt bij de bron van alle heil, de springader van leven en liefde. De liefde zelve heeft u eeuwig lief, mijn zoon! drink uit de volle stroomen dezer onuitputbare fonteinen, en treur niet omdat een droppel ontviel - een droppel slechts - en dan nog onzuiver als al het aardsche, al het menschelijke! - De droppel viel - de eeuwige bronwei vloeit - vloeit ook voor u, mijn zoon!
Stille tranen gleden langs de bruine wangen van Paolo, het werd kalmer in zijne borst en lichter voor zijne ziel.
- Vader! smeekte hij, neem mij op in deze heilige woning - wel kleeft daar bloed aan mijne handen, maar geene onedele daad heeft mijn zwaard ooit bevlekt: Laat mij hier leeren de wereld te vergeten en in heilige oefening genezing vinden voor de wonden mijner ziel.
- Maar wilt gij dan de afgoden uws harten met u nemen in het klooster om hen daar heimelijk volop te dienen?...
- Gij zult mij telkens op die volle stroomen Godes wijzen en ik zal den droppel vergeten...
- Blijf dan bij ons, mijn zoon! zoolang het u behagen zal. Leer ons leven en onze broeders kennen, maar bedenk dat het weinig zegt een krijgsmansrok met eene pij te ver- | |
| |
wisselen, of het zwaard tegen een kruis, als het innerlijk leven niet verandert. God wil met blijdschap gediend worden en niet uit moedeloosheid en wanhoop - maar genoeg voor heden! ga tot fra Jacomo, hij zal u teregt helpen.
Paolo bleef vooreerst als leekebroeder in het klooster en vond een vriend in Jacomo.
Naauwelijks had onze krijgsman de cel des priors verlaten of een ander man van wapenen, de dappere overste Salviati kwam met zijne vrienden den rijken koopman Capponi en Francesco Valori zijne plaats innemen, allen geachte mannen uit de aanzienlijkste geslachten der republiek. Fra Domenico geleidde hen in de cel. Zij hadden zich reeds gemeenzaam gemaakt met die naakte wanden, ofschoon de zalen hunner paleizen met damast en fluweel behangen waren, en zonder veel woordenwisseling namen zij plaats aan de eikenhouten tafel die in het midden van het vertrek stond. Een sombere ernst lag over aller gelaat en het was duidelijk dat zij onder gewigtige, maar hoogst zorgelijke zaken gebogen gingen.
- Wij haasten ons, eerwaarde vader! - sprak Capponi - om u den afloop van de belangrijke zaken mede te deelen, die ons deze week van vergadering tot vergadering hebben geroepen, zonder eenig ander gevolg dan dat de Medicis gered en het vaderland ten onder gebragt zal worden...
- Gij ontzet mij, vriend Capponi! riep de prior en staarde met bange verwachting den spreker aan, een man in de kracht des levens; een vurige geest blonk uit zijn schitterend oog en geheel zijne houding teekende standvastigheid en moed. Hij ging voort: de signorie heeft besloten dat...
- Laat ons de dingen bij den regten naam noemen, vriend - viel de kloeke Salviati in - signorie beteekent niets meer! - Gonfaloniero is een ijdele galm! Medicis, de vorst van het bestuur heeft besloten. - Vergeef mij! lieve vriend en ga voort.
- Ik zal u dus alleen zeggen wat Medicis deed en
| |
| |
doordreef door zijne partij. Na oneindige berekeningen en alle mogelijke ontwerpen waren wij tot de volle overtuiging geraakt dat wij nu gekomen waren tot dat uiterste, dat zoo lang is gevreesd door Lorenzo's verkwisting en nalatige regeling der geldmiddelen van den staat zoowel als van zijn huis - een uiterste dat niets overlaat dan de keus tusschen een bankroet van het huis van Medicis of van de republiek van Florence. - Hij hield een oogenblik op als om Savonarola tijd van bezinning te laten, wiens doordringend oog den spreker aanstaarde als twijfelde hij wel te verstaan.
- Wij zijn ver gekomen! - viel Valori in - diep gezonken! maar ga voort, Capponi.
- De edelmoedige signorie wil den ondergang niet van haren...
- Van haren souverein! - voltooide Salviati driftig; - waarom het woord gevreesd als de zaak daar is?
- En deze onbaatzuchtige vader des vaderlands - vervolgde Capponi - neemt er genoegen in den staat te zien zinken en op haar dobberend wrak zich zelven te behouden.
- Heb ik dan ooit te veel gezegd, mijne vrienden, vroeg de prior, hen beurtelings aanziende, als ik volhield dat Medicis de republiek ondermijnd heeft om zich een troon te stichten op de bouwvallen harer vrijheid? Doch wat zal men nu aanvangen?
- Er werd dan eene commissie benoemd - antwoordde Capponi - om de zaken te regelen en deze heeft besloten om Medicis geheel, Florence half te redden en wel door middel van de interesten der staatsschulden van 3 pct. op 1½ pct. te brengen. Onmiddellijk zijn daarop de luoghi di monte van honderd scudi, die vroeger voor 27 scudi verkocht werden, tot op 11½ gedaald.
- Alles is echter op verre na niet gevonden! - voegde Valori er bij. - Wat raad? Welaan daar is nog wel geld in Florence! daar zijn nog liefdadige gestichten, daar is nog
| |
| |
een rijk fonds in de monte di fanciullé, waaruit de huwelijks-uitzet voor arme meisjes plagt verzekerd te worden? Wanneer deze kapitalen in beslag worden genomen is Medicis immers gered! - Men belooft over 20 jaar de interest weer te zullen uitbetalen tegen 7 pct. en heeft voor 't overige geen bezwaar.
- Daar is ook nog sprake van eene munt verandering - vervolgde Salviati - waardoor het geld dat in de staatskas wordt ontvangen een vijfde beneden de waarde zal gelden, en men is nog niet ten einde met het uitvinden van meer zulke ellendige kunstgrepen, maar gij zult voor het oogenblik genoeg gehoord hebben...
- Genoeg en overvloedig, mijne vrienden! - hernam de prior met droeven ernst - maar hoe sneller die vrucht rijpt des te eerder valt zij. Medicis is rijp ten verderve; de magtige hand Gods schudt de takken en de wormstekige vruchten vallen af; want Lorenzo zal de eenige niet zijn van de tirannen die wordt weggeraapt - ja ook over den stoel van Rome is des Heeren hand opgeheven. Hij zal de driedubbele kroon niet sparen zoo min als het hertogelijk hermelijn. - Wat zal redden uit zijne hand, als Hij de diep gezonken christenheid zal tuchtigen? Rome geeft Hij over aan al de gruwelen, die de stad der zeven bergen bezoedeld hebben van dat zij gegrondvest was door de broedermoordende hand eens geweldenaars. Alle tirannen die hunne broederen vertrappen, zullen getuchtigd worden door heel Italië heen, en de volken zullen weten wie hemel en aarde regeert. - Nu versta ik het nachtgezigt waarmede de Heer mij heeft begenadigd.
- Verhaal ons, eerwaarde vader! - smeekte Salviati, en de beide anderen ondersteunden zijn verzoek.
- Het was in den nacht van den laatsten adventzondag - hernam Savonarola, ongekunsteld als hij altijd bleef - dat ik in een gezigt eene hand aan den hemel zag, die een zwaard ophief, dat ten opschrift had: ‘Het zwaard des
| |
| |
Heeren komt gewis en snel.’ De arm die het zwaard voerde, scheen mij toe te behooren aan drie met lichtglans omstraalde aangezigten, van welke stemmen uitgingen. De eerste sprak: ‘Mijn volk heeft sedert ontelbare dagen mijne woorden vergeten.’ De tweede hernam: ‘Ik wil het vertreden en vernietigen en mij zijner niet meer ontfermen.’ De derde vervolgde: ‘Ik wil hunner gedenken die mijne geboden bewaren.’ Daarna vereenigden zich die stemmen, om over de gansche aarde dit woord te doen weêrgalmen: ‘Hoort, alle bewoners der aarde! Alzoo spreekt de Heer in zijnen heiligen ijver: Ziet, de dag genaakt dat Ik mijn zwaard over u zal zwaaijen! Bekeert u, eer mijn toorn over u ontbrande en de bezoeking komt en gij redding zoeken maar niet vinden zult! Doch verheugt u, gij regtvaardigen! schoon uwe zielen zich bereiden moeten op de beproeving door lezen en bidden.’
Hier zweeg de prior. Niemand scheen de plegtige stilte te durven afbreken, en ieder overlegde in zijn hart de belangwekkende woorden van het verhevene gezigt. - Maar daar klopte iemand haastig aan de deur der cel.
- Eerwaarde vader! - sprak fra Jacomo, in het nonnenklooster nabij de villa imperiale verlangt eene stervende uwen zegen.
- Gij hoort het, mijne vrienden! de dood weet van geen dralen - hernam de prior en hij was reeds opgestaan. - Gij deelt mij iedere belangrijke wending der zaken mede, niet waar? - vroeg hij, de drie vrienden vaarwel zeggende.
- Ons hart heeft daar behoefte aan, vrome vader, hernam Salviati levendig, en met warmen handdruk scheidden zij.
Savonarola koos zich twee jongelingen tot gezelschap, die innige vrienden waren, door godsvrucht, eenvoud, smaak en waarheidzin verbonden: fra Benedetto, den vromen schilder, en den beminnelijken fra Silvestro Maruffi. Na zoo ernstige werkzaamheden en gewigtige bemoeijingen scheen het hem behoefte zich in het gezelschap dezer jeugdige gemoede- | |
| |
ren te ontspannen en te verfrisschen, en naauwelijks waren zij in de vrije lucht of zijne vriendelijke spraakzaamheid keerde weder.
- Ik heb opgemerkt, broeder Silvestro - ving hij aan - dat gij bij uwe muzikale kennis ook eene zeer buigzame en krachtige stem bezit. Ik heb reeds lang het plan gehad ons koorgezang te verbeteren, maar de menigvuldige bezigheden maken het mij onmogelijk; daarom wil ik u voorstellen om eene jongelingsvereeniging te ordenen ter verbetering van het zingen en niet alleen ten gebruike bij de openbare eerdienst, maar vooral ook om betere liederen onder het volk te brengen en de respetti en canzoni te verdringen. Girolamo Benivieni en de vorst van Mirandola hebben mij reeds verscheidene liederen geschonken, die voor mijn plan zeer dienstig zijn - aan u zij het opgedragen er de melodie voor te vervaardigen.
Met innig welgevallen had Silvestro geluisterd; hij beminde de toonkunst met al de kracht van zijn warm hart, doch deze opdragt scheen hem te groot voor zijne krachten.
- Maar vader! hoe zal ik het naar eisch kunnen volbrengen? - antwoordde hij aarzelend.
- Gij kunt, mijn zoon!
- Het is zoo schoon en goed muzijk en poëzij alzoo Gode te wijden... en met uw jongelingskoor spreekt gij mijn droombeeld uit, maar....
- Maar? vroeg Savonarola den plotseling zwijgende vriendelijk in het oog ziende. Geen ander maar sta ik u toe dan: maar het zal niet eensklaps aan onze verwachting beantwoorden kunnen.
- Vergun mij nog een ander maar; daar zijn tegenwoordig broeders, die zich tegen alles verzetten en vooral onder de nieuwelingen is een geest van weêrstreven ontwaakt, waartegen ik nog niet opgewassen ben. Indien gij zelf, mijn vader, eens het voorstel deedt en een ander broeder aan het hoofd steldet die meer gezag heeft.
- Gij zijt allen broeders - maar ik wil acht geven op
| |
| |
hetgeen gij mij daar zegt. Ook Domenico heeft eene schoone stem; wij willen hem dan de eerste regeling opdragen, ofschoon hij niet lang meer in ons midden zal toeven, want hij is tot prior van het klooster onzer orde te Fiesola benoemd.
De jonge broeders verheugden zich van harte over deze tijding, in hope dat de vurige Domenico nieuw leven te Fiesola brengen zou.
Zoo sprekende was men den met olijven omkransten heuvel genaderd, waarop het vrouwenklooster zich verhief.
Met den diepsten eerbied werden de broeders door de abdisse ontvangen en zonder dralen leidde zij den prior tot de kranke, zeggende:
- Eerwaarde vader! het is eene vreemdelinge die mij zeer waard is en die eerdaags den sluijer zou aangenomen hebben, ware deze doodelijke krankheid haar niet overvallen. Zij wenscht van uwe hand de laatste zegeningen der kerk te ontvangen.
Bij het roodachtig schemerlieht dat de neigende avondzon door het kleine tralievenster in de enge cel wierp, herkende Savonarola in de kranke, die daar op in eene nis geplaatste rustbank nederlag, onze Maria, die met een blijden glimlach van hemelschen vrede naar hem heen zag.
- Hoe spoedig zijt gij gekomen, mijn waarde vader; en toch meen ik lang gewacht te hebben; want zie, de zon neigt ter kimme en het is of ik haar lichtstroom volgen mag, om de eeuwige zonne die nooit schuilt of daalt, nu tegen te snellen. Ééne bede had ik nog - uw aangezigt te zien, uit uwe handen het heilig sakrament te ontvangen en u met enkele woorden te belasten.
Savonarola vervulde onmiddelijk de gewone plegtigheden voor stervenden aan de kranke en het scheen of zij er nieuwe levenskracht uit gaarde. Nog eenmaal keerde de glans terug, sinds lang gedoofd in hare schoone oogen; nog eenmaal loken de rozen weêr op, te vroeg vergaan op hare wangen -
| |
| |
en de reeds weggezonken stem klonk nog duidelijk en liefelijk in het gewelf:
- Wat het zwaarst mij op het hart weegt, vader, is de zorg voor het gezin van den zijdewever Rinaldo in de voorstad, waar ik zoo liefderijk werd opgenomen - u beveel ik het aan. Paolo zal u van hunne liefde verhalen, maar zij hebben u noodig. - En nu, vader! - zie, ik ga van hier als eene bruid des hemels. De goddelijke buidegom wenkt mij tot de heilige maagdenrij, en de gezegende onder de vrouwen biedt mij het kleed der eeuwige reinheid aan. - Zeg aan Paolo dat ik hem voorga naar het land waar de band der volmaaktheid alle jongelingen en maagden omvat in smettelooze zuiverheid. Daar zal ik zijner nog gedenken en gedurig voor hem bidden, dat hij welhaast leere dat de aardsche liefde 's levens hoogste doel niet is! - Ja, ik weet, hij zal het eerlang verstaan en u een getrouw broeder worden!... Ook de vorst van Mirandola, vader! - ja ook hij! - Ik zie hem omgord met het witte kleed der priesteren!... Op den dag der leliën zal hij het ontvangen, als edele geslachten tot de stad der bloemen wederkeeren en anderen daaruit vlieden zullen!... En u, vrome vader! - u is weggelegd de palm der overwinning en eene zeer heerlijke kroon... wel schijnt haar glans mij bloedig rood!... maar uw loon zal groot zijn na de bange, bange worsteling. - Volhard! wees getrouw - tot den einde!... Alle heiligen!... sterken... u... mij...
Hare ten hemel geheven handen vielen magteloos neder, het matte hoofd zonk op de hijgende borst... Bid!... bid! - stamelde zij nog in fluisterend zuchten...
Savonarola knielde aan de sponde en sloot haar de oogen digt.
|
|