| |
| |
| |
XI. Donna Isabella.
Onder den schijn van nog altijd de zaken te Milaan te regelen, ten einde de dadelijke aanvaarding der regering te gemakkelijker zijn zou voor Galeazzo, verzekerde Sforza zich van alle kasteelen en sterkten, door ze in handen te stellen van zijne af hangelingen, terwijl hij allen uit burgerlijke waardigheden en militaire rangen verwijderde, waarop hij niet bepaald kon rekenen. Met iederen dag klom hij in magt en gezag, vooral toen hij zich ook de belangrijke haven van Genua had onderworpen, die hem den weg ontsloot naar zee, en gewisser vestigde zich het militair despotisme van een geslepen overweldiger van den staat.
Terwijl Galeazzo, steeds buiten alle staatsbemoeijingen gehouden, als een onderdaan zijns ooms bleef voortleven, spreidde Beatrice gedurig hare kennis van zaken ten toon voor de arme Isabella; zij toonde haar gestadig, hoe Sforza haar in alles kende en van de belangrijkste zaken inzage gaf, en hare stoute verheffing steeg ten top toen zij ten tweeden male een' zoon het leven gaf, terwijl Isabella eene dochter ter wereld had gebragt.
De onaangenaamheden tusschen de beide vrouwen bereikten intusschen zulk eene hoogte, dat Isabella een beslissenden stap wilde wagen. Lang had zij geaarzeld en berekend, telkens was zij teruggetreden voor dat allerwigtigste aller
| |
| |
bezwaren: Galeazzo was er niet rijp voor, verstond haar niet, trad niet in hare beschouwingen en ontwerpen.
Bij zware beleediging van de zijde zijns ooms scheen hij haar soms echter te begrijpen; enkele malen begon hij tegen zijne ondergeschiktheid en beperking te morren - welnu zulk een oogenblik van ontevredenhetd wilde zij aangrijpen, die stemming aanblazen en opwakkeren, om hem voor te bereiden tot het ondernemen van een stouten stap, zoodra hun wederom eene vernedering werd aangedaan.
Zulke gelegenheden behoefde zij niet verre te zoeken, en eene uitnemende bood zich aan toen Sforza eene munt liet slaan, die zijn welgelijkend beeld ter eene en dat van Galeazzo aan de keerzijde droeg.
De eerste proeven waren Sforza er van aangeboden en droegen zijne hoogste goedkeuring weg. Alle hovelingen hadden haar reeds gezien, alleen Galeazzo en Isabella niet.
Welk een ruim veld van schamperen spot had Beatrice nu niet gevonden! Aan den maaltijd vierde zij haar bijtend? vernuft den vollen teugel, ja zij waagde het zoo wreede terging uit te spreken en zoo honende vergelijking tusschen oom en neef te maken, dat ook Galeazzo zich gekrenkt achtte en Isabella opstond om de tafel te verlaten.
Galeazzo en zijne zuster Bianca volgden haar alleen, met Orlando, een jeugdig page die Isabella uit Napels gevolgd was. De bezorgde jongeling wist wel dat Isabella leed naar de ziel, maar hij zag ook hoe haar teeder ligchaam was geschokt en hij gaf bevel om maestro Teodoro, den arts van het hertogelijk hof, te doen ontbieden.
- Maestro Teodoro kan mij niet helpen, Orlande! sprak Isabella zacht, maar ik dank u voor uw ijver, ik heb er behoefte aan; zie onopgemerkt in het hoekvertrek van den toren te geraken, dat aan mijne vertrekken grenst, wacht daar, welligt zal ik over een paar uren u bij mij kunnen toelaten. Geef wel acht op het bekende teeken. Gij weet hoe wij bespied worden.
| |
| |
- Ik weet, en begrijp, signore! Gij kent mij, hoe ik u wensch te dienen, sprak Orlando met eene uitdrukking van overgegevenheid, die de hoogste toewijding verzekerde, en die blik verkwikte het van een gereten hart van Isabella meer, dan al de teedere woorden waarmede Galeazzo haar overlaadde, of de ongerustheid die uit Bianca's goedhartige, maar kleingeestige trekken sprak.
Onbeduidende menschen kunnen in moeijelijke omstandigheden groote beteekenis krijgen en hoogst gevaarlijk worden. Dit had Isabella smartelijk geleerd en zij wachtte zich dus wel zich eenig woord te laten ontglippen in Bianca's tegenwoordigheid, want bij al hare liefde voor hare schoonzuster, had de onbedrevenheid van deze haar reeds menig onaangenaam uur berokkend, als Beatrice haar door allerlei slinksche wegen had weten uit te hooren over alles wat haar wederpartij betrof.
Bianca, almede een kind der verdrukking, vond nergens troost dan bij Isabella, maar hare gebrekkige ontwikkeling en veronachtzaamde vorming maakten haar ongeschikt om ook maar de minste voldoening aan de arme Isabella te schenken, vooral omdat haar de gevatheid ontbrak om aan de listen van Beatrice te ontgaan, die zij menigmaal zonder het te vermoeden dienstig was.
Hare tegenwoordigheid was dan ook thans als zoo menigmaal eene lastige belemmering voor Isabella en een hinderpaal om vrij uit met Galeazzo te spreken, die nu juist in de regte stemming was voor de oogmerken zijner gemalin. Een enkele wenk aan Orlando had dezen echter alles doen verstaan, en weldra had hij iets uitgevonden, waardoor Bianca verwijderd werd; en wijl de vorstelijke echtgenooten niet, als men van hunnen rang verwachten moest, met een stoet van hovelingen omsingeld waren, bleven zij alleen.
- Wat dunkt u van die fraaije nieuwe munt? ving zij aan.
- Mij dunkt dat ik alle reden heb om vertoornd te zijn op den onhandigen kunstenaar, die mijne gelijkenis zoo slecht
| |
| |
getroffen, ja mij inderdaad mismaakt heeft, antwoordde Galeazzo, in de vaste overtuiging dat hij er lang zoo slechts niet uitzag als zijn portret.
- Ik wijt het den kunstenaar niet. Dat was Sforza's toeleg, dat was Beatrice's opzet! Hebt gij wel opgemerkt dat het beeld van den hertog van Bari oneindig beter is uitgevoerd dan het uwe? Hoe men hem veel schooner heeft voorgesteld dan hij is of was? Wie heeft in de ruwe trekken van den moor ooit iets van dat edele bespeurd, dat men deze beeldtenis heeft gegeven? - terwijl men u als een kind flaauw en zwak heeft voorgesteld om het volk in den waan te brengen, dat gij nog altijd in voogdijschap moet leven, als een nietig en magteloos jongeling, onbekwaam de teugels van het bewind ooit of immer in handen te nemen...
- Maar Isabella! gij gaat te ver! Het is waar dat men mijne beeldtenis heeft misvormd, doch die bedoeling er aan te hechten is te sterk. Gij weet toch dat de hertog alles voor mij in gereedheid brengt om dan de regering neder te leggen.
- O, bedrieg u niet zoozeer en open de oogen voor uwen toestand: indien hij aftreden wilde, waartoe zijn beeld dan op deze munt? Ziet gij dan niet; dat hij zich meester maakt van iedere sterkte en van alle magt?
- Ter onzer veiligheid en om mij de magt te verzekeren was zulks onvermijdelijk.
- Er dreigt ons slechts één gevaar, en dat is de overheersching van Sforza.
- Maar zijt gij dan vergeten, dat ik mijn leven niet zeker zou geweest zijn, indien men niet de ontrouwe bevelhebbers van het kasteel had gedood en andere aangesteld?...
- En deze andere zijn allen creaturen van Sforza, terwijl hij ons alle verkleefde en getrouwe dienaren ontroofd of hen omgekocht heeft.
- Gij ziet de zaken zoo duister in, Isabella mia! en waarlijk, onze oom doet veel voor mij. Het is nu met deze
| |
| |
ongelukkige munt tot scherpe woordenwisseling tusschen u en donna Beatrice gekomen. Dit spijt mij te meer om de feesten die plaats zullen hebben, en die gij nu met geen vrolijk hart zult kunnen bijwonen.
- Een vrolijk hart!... herhaalde Isabella, met een wanhopig oog hem aanziende - een vrolijk hart zal ik niet hebben, voor ik aan uwe zijde als hertoginne van Milaan zal verschijnen, om de trotsche Beatrice te vernederen, die mijne regten vertrapt. - Tot zoo lang voor mij geene vreugde, geen genot meer. Kunt gij u verheugen over een feest, dat hoe schitterend ook voor anderen, voor u, voor mij niet dan vernederend kan zijn?....
- Vernederend?.... En de hertog verzekert, dat hij het grootendeels ten mijnen gevalle geeft.
- De geveinsde!... Beatrice heeft dit feest doorgezet, om in al de pracht harer nieuwe kostbaarheden te schitteren. Sforza heeft haar de schoonste brillanten uit 's lands middelen geschonken, terwijl hij ons het allernoodigste onthoudt. Zij weet dat ik geen kleed meer heb om daar te verschijnen, terwijl Sforza mij het geld weigert om mij de dringendste benoodigdheden te verschaffen. En nu geeft men een feest!.... voor u, voor mij..., als wij het gelooven willen! - Maar zie, ik zal gaan! en haar nogtans overschaduwen. Ik wil er verschijnen, al is mijn satijn verkleurd en mijn fluweel ook dof. - Zijn hare juweelen echt, hare haarvlechten zijn het niet; zijn hare paarlen blank, haar tint is niet frisch te maken door kunst en pracht. - Ik zal gaan, arm als ik ben, en Orlando zal bloemen in het veld voor mij plukken; de natuur weigerde mij hare gaven nog niet.
Al sprekende sloeg zij onwillekeurig een blik in een spiegel.
- Neen, neen, ik zal niet gaan! - riep zij nu droevig uit - want ook de natuur zwicht voor de smart! Waar is de blos mijner jeugd? Tranenvloeden hebben het vuur mijner oogen verdoofd! Neen, ik zal niet gaan! Ook de natuur weigert der droeve hare giften! - Maar gij, zult gij gaan? -
| |
| |
Gevoelt gij dan niet, dat gij hier wederom als kind behandeld wordt - als kind, terwijl gij vader zijt! - vader van een hertog, uw opvolger - en nog regeert gij niet! - Ziet gij dan niet dat men u wil vermaken, terwijl gij moest heerschen en gebieden!....
Een nieuw denkbeeld scheen de stompzinnigheid van Galeazzo eenklaps te overwinnen - vader te zijn van een opvolger en zelf nog niet opgetreden te zijn als regent!... Dat trof hem.
- Maar toch - hervatte hij - de taak is zeer zwaar, en de bekwaamheid mijns ooms was mij hiertoe wel noodig.
- Die bekwaamheid gaat u alle gezag voor altijd ondermijnen en uw plaats onverwinbaar innemen, indien gij niet aanvangt zelf als man kloekmoedig uwe zaak aan te grijpen.
- Maar wat valt hier te doen? Wat vermag ik tegen...
- Gij vermoogt alles, omdat gij in uw regt staat en Sforza in het onregt. Hij is een indringer in de regering, gij zijt een wettig erfgenaam van gezag en magt. - Als kind hebt gij voor het geweld moeten bukken, als jongeling hebt gij met geduld het einde uwer afhankelijkheid afgewacht; doch nu langer te toeven zou u verachtelijk maken voor heel Europa. Als echtgenoot was het reeds aan u geweest de teugels des be winds te aanvaarden, opdat gij uwe gemalin mogt handhaven; en thans nu gij reeds vader zijt van een opvolger in het gezag, past het u met dat gezag omkleed te worden; het kan zoo niet langer zonder u tot laagheid te vernederen.
- Heb nog een weinig geduld, Isabella, er zijn zoo zoovele schikkingen en verordeningen te maken..... en dan zal ik....
- In al die schikkingen behoordet gij gekend te worden en geraadpleegd en niet eene vrouw als Beatrice, vol inbeelding en hoovaardigheid. Maar zoo men schikt en regelt buiten u, wees verzekerd dat het ook tegen u zal zijn. Zie toch op den staat waarin wij hier leven. Heeft niet de geringste burger meer vrijheid, meer levensgenot? Getergd, verguisd, vergeten en armoedig leven wij als gebannen op dit somber kasteel,
| |
| |
altijd bespied, beluisterd, omgeven van een trouweloozen hofstoet, en gij zoudt in staat zijn mij met de grootste vorstinnen te doen wedijveren, mij te doen schitteren aan uwe zijde, ver boven Beatrice, indien gij beschikken mogt over zooveel schats als uw wettig eigendom is - en wij leven in gebrek en bekrompenheid! - Wat zal er van onze dierbare kinderen worden in zulk een staat?... Ziet gij het niet hoe de kinderen van Beatrice in alles voorgaan - hoe de onze onopgemerkt daarheen leven? - Wie ziet ze aan, wie merkt ze op?.... En ach! dat het mij nog maar gegund werd hen te verzorgen en op te voeden naar mijne wijze!...
De hertog zag nu ook een heir van smartelijke herinneringen en kleine grieven voor zich oprijzen, en de droefheid, waarin hij zijne aangebeden vrouw gedompeld vond, trof hem zoo zeer, dat hij eensklaps heftig uitriep:
- Er moet een einde aan komen, Isabella! - Wees verzekerd dat ik op middelen zal bedacht zijn die staat van zaken te veranderen! De tijd der voogdijschap is voorbij, en ik wil in mijne regten erkend worden!
Met de teederste woorden en zoetste liefdeblijken drukte Isabella hem hare vreugde en dankbaarheid uit over dit besluit, en schetste hem nog eenmaal in levendige trekken hun tegenwoordig ongeluk en het geluk dat het hunne kon zijn en zou worden, indien hij zijne regten deed gelden.
Doch te midden van Galeazzo's goede, ja stoute voornemens rijst een akelig denkbeeld voor hem op.
- Indien de hertog het echter eens euvel opnam en ons aan nog grooter dwang onderwierp!...
- De hertog van Calabrië leeft nog, Galeazzo, en de koning van Napels zit nog op den troon - sprak Isabella vertrouwend.
- Dit is waar - doch uw vader en grootvader zijn zoo ver van ons; men heeft ons ingekerkerd.... of misschien.... eer zij ons ter hulp snellen....
- Wij zullen zorg dragen hen onmiddelijk van ons ontwerp te onderrigten en hunne hulp vooraf in te roepen.
| |
| |
- Waag het niet!... Indien de brief eens weder onderschept wordt.... fluisterde Galeazzo.
- Ik zal een bode afzenden, van wien ik zeker ben.
- Wij hebben geen enkelen, waarop te rekenen valt. Als Sforza hen ondervraagt, laten allen los.
- Geen wonder! Ik denk ook niet van deze ellendige, omgekochte, trouwelooze bedienden gebruik te maken - maar ik heb nog een getrouwe. Don Orlando gaat dezer dagen naar Rome, ik wil hem verder zenden; hij zou zijn leven voor mij veil hebben; ja ik geloof dat hij de pijnbank verduren zou zonder verraad - hem zal ik zenden, zoodra gij den eersten stap hebt gedaan.
- Maar, liefste Isabella, wat staat mij te doen?
- Vooreerst den hertog van Bari betuigen, dat gij zijner voogdijschap moede zijt, en aanspraak maakt op uwe regten als regent...
- Isabella mia! Dan ontbrandt hij in hevigen toorn...
- Welnu, zeg het dan iets meer gematigd, maar de inhoud moet altoos dezelfde zijn. - Gij wilt niet langer regent in naam maar in de daad zijn: hertog van Milaan.
De ongelukkige Galeazzo beloofde alle krachten in te spannen en het uiterste te wagen om zijne Isabella gelukkig te maken; hij peinsde den ganschen nacht op de geschikte inkleeding en de gepaste termen van zijne voordragt, doch hoe fraai hij het ook verzonnen had, het geheele plan was hem ontgaan, toen hij des anderen daags tegenover Sforza zijn voorstel uitbrengen zou. Dat verpletterend oog drukte hem ter neêr, die gebiedende houding belemmerde hem zoo magtig - maar hij had het er ditmaal op gezet - hij zou het uitspreken.
Met een onderdrukten spotlach der verachting hoorde Sforza hem lankmoedig aan, en toen hij hem eene poos met dien doorborenden blik en dat grijnzen der beschimping had gefolterd, stond hij eensklaps van zijnen zetel op, en met gemaakte onderdanigheid Galeazzo bij de hand vattende, leidde hij hem tot zijne schrijftafel, zeggende:
| |
| |
- Zet u, eccellenza! Neem bezit van al deze zaken; hertog van Milaan! ga voort ze te regelen; voleindig al mijnen onvoltooiden arbeid, als u het geduld ontbreekt de geregelde ordening van zaken af te wachten.
Overbluft en ontdaan trad Galeazzo terug, in het diep gevoel van zijn onvermogen om al deze halfvoltooide zaken te voleindigen. Hij was kind tegen over den oom, pupil tegenover den voogd; en eenige verontschuldiging stamelend, en bevreesd voor de gevolgen vergat hij Isabella en hare smart, zijne kinderen en hunne toekomst, voor den vuurblik die hem aan den grond nagelde en zoo dreigend op hem was gerigt.
- Vrees niet, Galeazzo, dat ik u kwalijk kon begrijpen - sprak nu Sforza, met gemaakte goedhartigheid en vertrouwelijk, nadat hij hem lang genoeg gemarteld had - ik heb u immers gekend van uwe teedere kindschheid af aan, ik heb u opgevoed en beschermd tot op dezen dag, en dag en nacht bleef ik voor u arbeiden. Anderen kunnen mijne bedoelingen voor u miskennen en verdenken, gij alleen zult, vertrouw ik, mij regt doen en de erkentelijkheid van een vaderlijk vriend en handhaver uwer belangen niet vergeten. Doch gij hebt u laten opwinden en tegen mij opzetten...
- Ik werd ongeduldig om zelf als handelend man op te treden, nu ik reeds mijn opvolger voor mij zie opgroeijen.
- Gij gevoelt toch wel, mijn zoon, nu ik de zaken zoo lang heb geregeld is het mij een punt van eer ze u in volmaakten staat over te leveren, opdat ik er mij dan ook geheel aan zal kunnen onttrekken.
- Maar ik reken toch altijd op uwe hulp en raad?
- En zoo even wildet gij zoo zelfstandig en onafhankelijk optreden, en gij spraakt alsof mijne tusschenkomst u tot een slaaf zou vernederen. Zie, nu zijt gij weder u zelven, mijn neef; mijn zoon; doch straks sprak een ander uit u, een ander die mij mistrouwt...
| |
| |
De herinnering aan die anderen die Galeazzo had bezield tot spreken, deed nog eenmaal eene zwakke flikkering van moed in hem ontwaken en meer opgewekt sprak hij:
- Ik wensch zoo vurig niet bloot hertog te zijn in naam...
- Dat zijt gij ook nooit geweest. Reeds met uw twaalfde jaar heb ik u bekleed met alle eer en luister aan uwen rang eigen; ik heb u meerderjarig verklaard, u als hertog uitgeroepen, verloofd...
- Dat was inderdaad zeer veel, maar thans behoef ik nog meer; ik was kind...
- En gij bezit ook meer, gij zijt man, hebt gade en kroost...
- Het is juist voor deze dat ik nog meer begeer, sprak Galeazzo met schroomvalligheid.
- Dit meerder begeeren zou u in het verderf kunnen storten - hernam Sforza heftiger. - Hoor nog eenmaal mijn raad en ernstig vermaan, luister niet meer naar de overdreven taal uwer opgewonden gemalin! Wacht u hare ontwerpen te deelen - zeg haar dat ik al hare gangen ken, al hare wegen weet - en wees op uwe hoede. Uw tijd zal wel komen, wacht zooals het een verstandig man past, en doe geene dwaasheden om de grillen eener vrouw!
De toon waarop Sforza deze laatste woorden had gesproken, had Galeazzo dermate ontsteld en onthutst dat hij zich gelukkig achtte eer de verdere losbarsting komen zou zich te mogen verwijderen, zonder een haarbreed gewonnen te hebben.
Met welke gewaarwordingen vernam de ongelukkige Isabella den uitslag van deze zamenkomst!... Alle hoop ging haar ontvaren, en loodzwaar zonk haar ongeluk op haar neêr, als zij zag hoe magteloos de arm was, waarvan zij hare bevrijding en verheffing had gehoopt.
De omzigtige Orlando had ondekt dat men zijne gangen volgde en hij wachtte zich dus wel zich naar het aangewezen
| |
| |
vertrek te begeven. Uit een enkel woord van Isabella, hem in het voorbijgaan toegevoegd, had hij echter begrepen dat hij zijne poging herhalen moest en hij wachtte dus des anderen daags in het torenkamertje het sein dat hem het naderen vergunnen zou. Niet lang nog had hij getoefd of Isabella opende de deur en de page volgde haar in de sombere zaal die zij hewoonde.
- Orlando! sprak zij zacht fluisterend maar diep bewogen, gij alleen weet wat ik lijde, en op u alleen is mijn laatste hoop gevestigd. Ik heb het uiterste gewaagd - misschien alles bedorven, maar ik kon niet anders. De dood is mij verkieselijker dan dit leven; nog eenmaal sla ik een smeekenden blik op mijne verwanten, en blijft ook die onverhoord - dan wenkt mij het graf als de gewisse eindpaal van mijn lijden. Schrijven kan ik niet meer, sedert al mijne brieven onderschept worden en de brenger zijne trouw met den dood bekoopen moest - en toch, indien de koning van Napels wist, hoe zijn kleindochter wordt vernederd; indien mijn vader de hertog van Calabrië kon vermoeden hoe hemeltergend zijn kind wordt mishandeld, hij zou zijn zwaard aangorden en het doopen in het bloed des geweldenaars!...
- De hertog zal het weten, de koning zal het weten! Signora. Mijn hoofd verpand ik u, gij zult gered worden.
- Wees gij mijn tolk, Orlando, ik behoef u de woorden niet in den mond te leggen. Spreek zoo als uw edel, deelnemend hart het verstaat en gij zult mijne bevrijding bewerken uit deze lage tirannij. Maar helaas, een duister voorgevoel belet mij ook zelfs te hopen! - Orlando, indien eens alle harten voor mij gesloten waren, indien ik eens van God en menschen verlaten bezwijken moest...
- Santa Maria! riep Orlando, de hand aan zijn dolk slaande, dan zou dit staal in het hart des onverlaats geplant worden, gij zoudt niet ongewroken sterven! Maar neen, signore, vat moed! vertrouw op mij! - En zich voor haar op de eene knie nederbuigende ging hij voort: vergun mij
| |
| |
slechts ééne bede, laat mij in alles vrij. Laat mij zeggen wat ik noodig keur, laat mij reis, vertrek, gelegenheid, tijd alles zelf kiezen, en als ik zal volbragt hebben wat de schoonste taak eens ridders immer was, dan keer ik weêr om zelf u het eerste berigt te brengen. Of keer ik niet, dan is het slechts om u te beter de kracht mijner zending te doen ondervinden en allen argwaan te voorkomen, al ziet gij mij dus in lang niet weder, of....
Een zware voetstap klonk, de deur sprong open voor eene krachtige aanraking. - Sforza trad binnen - maar eer hij nog rond kon zien of bij het dalend daglicht iets onderscheiden, had Don Orlando zich achter een gordijn gered en stond daar roerloos als een standbeeld. Het was Sforza's gewoonte, zijne nicht van tijd tot tijd dus onverwacht en onaangemeld in hare vertrekken te overvallen en thans had hij een bijzonder doel.
- Isabella! sprak hij bar en koel, ik kom u rekenschap afvragen, waarom gij uw gemaal tegen mij hebt opgezet; want ik heb uw geest herkend in zijne redenen. Hij is tot zoo iets oproerigs niet in staat!
- Niemand heeft regt van mij rekenschap te eischen over eenig onderhoud met den hertog; maar ik wil ook zelfs denschijn niet aannemen van u te verbergen dat ik mijn gemaal op zijne regten gewezen heb, die zoo onbillijk worden verkort.
- Geloofdet gij dan waarlijk, dat het u zou gelukken tegen mij op te staan zonder u zelve te verpletteren? vroeg Sforza honend.
- Wij zijn in ons regt - het onregt alleen is zwak - en zal verpletterd worden! sprak Isabella onverschrokken.
- Uw regt was voorzeker niet uw gemaal tegen mij te verbitteren, en hem zulk eene linksche figuur te doen maken.
- Verbittering wordt geboren uit regtsvertreding en die voor eene goede zaak optreedt maakt nooit eene slechte figuur.
- Isabella! - sprak Sforza, haar doorborend aanziende - kent gij nu Galeazzo en Ludovico nog even weinig als een- | |
| |
maal, toen ik u van beider karakter en toestand eene beschrijving heb gegeven?
- Ik ken hen nu als toen, en veracht nog evenzeer iederen indringer in de regten van zijn slagtoffer. Ik kan den onderdrukte hoogachten, doch nimmer den onderdrukker... Doch de ure zal komen dat er regt zal geschieden, en van nu aan zult gij weten, dat gij in mijn oog niet meer mijn oom, niet meer voogd zijt, maar een gewelddadig overheerscher en onedelmoedig regtvertreder van onschuldigen en zwakken.
- En die zwakken willen dan dreigen? - riep Sforza met valschen lach.
- Dreigen niet alleen, maar wraak u zweren en bloedige vergelding! barstte Isabella in een vlaag van wanhoop los, die hem ontzette.
Van dit oogenblik aan vermenigvuldigde Sforza de spionnen, die Isabella dag en nacht bewaakten en beluisterden, maar niemand kon ontdekken dat zij eenige maatregelen nam.
Don Orlando zou reeds voorlang op reis gegaan zijn om eenige verwanten zijner moeder te Rome te bezoeken; het kwam dus niemand vreemd voor dat hij vertrok, alleen Beatrice ontging het niet. Zij haatte den jongeling om zijne trouw voor Isabella, en wenschte niets vuriger dan hem uit den weg te ruimen en Isabella van den eenigen getrouwen te berooven. Zij droeg dan zorg dat hij Isabella niet meer te zien kreeg en bespoedigde zelve zijn vertrek zoozeer en liet hem zoo gezet bewaken, dat zij vast overtuigd was dat hij onmogelijk eenige opdragt van Isabella kon ontvangen hebben. Zij raadde Sforza echter op zijne hoede te zijn en de hevige bewoordingen van Isabella niet in den wind te slaan, ja zelfs al hechtte hij er niets aan, ze ernstig op te nemen, opdat de vermetele leeren zou, niet meer zoo hoogen toon te voeren. Ook vond zij het niet ongepast Sforza's wantrouwen op Orlando's reis te vestigen.
Geen blijder tijding was Isabella in lang ter ooren gekomen, dan het berigt van Orlando's overhaaste afreis. Zij had hem niets meer te zeggen gehad - hij wist alles.
| |
| |
Op den weg, dien de edelmoedige jongeling, vol droomen van verlossing en bevrijding zijner schoone meesteres, was ingeslagen naar het Zuiden heen, werd hij gevolgd door eenige ruiters. In de nabijheid van Piacenza haalden zij hem zoo digt in, dat hij duidelijk een man herkende, dien hij liefst vóór blijven wilde. Het was Triulzi ook wel Trivulzio genaamd, - een van Sforza's krijgsoversten, een gunsteling van zijn huis, een wederpartijder van Isabella, die regt op Napels aantrok als gezant van Sforza. Hij was belast met het overbrengen van een schrijven van Sforza aan den koning Ferdinando, dat de bitterste klagten over zijne kleindochter behelsde. ‘Isabella,’ klaagde hij, ‘vergat pligt en rang en kunne, gaf zich aan zoo dwaze opwinding over, dat haar de beleedigendste en tergendste uitdrukkingen ontsnapten, ja zij ging zoo ver, dat Sforza, als hij hare woorden geloof moest geven, zijn leven niet meer zeker was in zijn paleis! Hare verwanten werden dringend verzocht haar toch tot rede te willen brengen, en hare hevigheid kennende, zich nimmer door hare overdreven ontboezemingen te laten verontrusten!...’
|
|