| |
| |
| |
X. Oude kennissen.
Was daar voor de predikatie drukte en gewoel geweest bij San Gallo, na het einde van Mariano's ontboezeming, was het tooneel der beweging naar San Marco verplaatst en met moeite waren de Augustijner en Franciscaner monniken, door Bosso afgezonden om hoogte te nemen, aan het misnoegen der verontwaardigde menigte ontsnapt.
Nadat het bonte volksgewemel was voorbijgegaan en het voorhof des kloosters tot die diepe rust wedergekeerd, welke daar doorgaans heerschte, trad Pico della Mirandola haastig het voorplein over, om bij zijn vriend vergoeding te vinden voor al de onaangename indrukken, die hij bij Mariano ontvangen had.
De prior had reeds gedurende de prediking het berigt van den tegen hem gerigten strijd ontvangen, en zijne maatregelen genomen. Hij wilde met niemand deswegens in eenigerlei woordenwisseling treden, en hield zich dus schuil in zijne cel, alleen toegankelijk voor die bezoekers, die bezwaard van geest of ontrust en verlegen, raad en licht bij hem kwamen zoeken in bijzonder onderhoud. Zulke bezoeken waren dagelijks talrijk, en nimmer onttrok hij er zich aan, ofschoon hij spaarzaam was met zijne kostbare uren en zich, bij zijne gedurige prediking, vele geschriften en onderschei- | |
| |
den ambtszorgen, nooit meer dan vier uren slapens gunnen kon. Nooit had hij eene predikatie geëindigd, of daar kwamen hoorders tot hem, die terstond bij hem wenschten te belijden wat hun geweten bezwaarde, die hem hadden raad te vragen over de beste middelen om in hunne bijzondere omstandigheden regtvaardig en eerbaar te leven. Nu eens ouden van dagen, die op een leven der ongeregtigheid met schaamte terugblikten, en niet wisten waarmede best hunne vergrijpen te herstellen, hunne boete te bevestigen door vruchten der bekeering waardig; dan jeugdige verdoolden, in de strikken der zinnelijkheid verward, maar begeerig om van de banden der zonde verlost te worden. Straks weder woekeraars, die hun onregtvaardig bijeengeschraapt vermogen aan zijne voeten nederlegden om den armen uit te deelen, of lieden die hem zedelooze geschriften of voorwerpen van kunst en smaak kwamen afstaan, die zij verbannen wilden uit hunne huizen.
Het uur voor deze bezoekers spoedde ten einde, toen Pico den portier toegang tot den prior vraagde.
De deurwachter, broeder Jacomo, was in levendig onderhoud met eene digt gesluijerde geestelijke zuster; doch op de vraag des graven, dien hij dagelijks zag, liet hij haar daar om hem te antwoorden:
- De vorst van Mirandola heeft immers altijd toegang tot den prior.
- Ik weet het - doch heden?....
- Ja, heden is het een dagje - door die geschiedenis in San Gallo! - En een goed werk van christelijke barmhartigheid pleegt gij, zoo gij nog een weinig wilt toeven, want de toeloop is dezen morgen zoo ongerijmd groot en druk, dat ik schier in verzoeking gekomen ben om den prior voor onpasselijk te verklaren, want hij verkort zijn kostbaar leven door overmaat van werken dag en nacht.
- Wie zijn leven alzoo verliest in de liefde des naasten, voor het heil der zielen, zou die het niet waarlijk vinden, broeder Jacomo?
| |
| |
Maar eer Jacomo antwoorden kon, zag hij de non aan zijne zijde ineenzinken onder het uitroepen van voor hem onverstaanbare klanken. Pico schoot toe, en verstond nog eenige woorden:
- Heilige maagd, moeder van alle barmhartigheid! Gabriël! Gabriël! stamelde zij, en die naam klonk hem als een bitter verwijt, omdat die hem zijn vroeger leven herinnerde.
- Gabriël! zuchtte het meisje, tot bezinning wederkeerend.
- Zonderlinge verbinding van herinneringen, dacht Pico, ook deze stem heeft gelijkheid met die van Maria. Hij waagde een stouten blik achter den losgeraakten sluijer en de herkenning was volkomen, maar ook ongesluijerd zou Pico haar onder andere omstandigheden niet hebben herkend. Het was zoomin met de onbedachte onverschilligheid, waarmede hij van haar was weggetogen, toen zij hem lastig was geworden na magtiger indrukken, als met dien blik der begeerte, welke hare schoonheid eerst had verwekt, dat Pico vergelijking maakte tusschen toen en thans. Zijn geweten stond verwijtend tegen hem op; hij had die bloem geknakt, hij had dat schoon verwoest, en in dien matten blik vol goedheid op hem geslagen, las hij het vonnis zijner ligtzinnigheid.
Terwijl Jacomo zich beijverde iets ter harer verfrissching te halen, bleef Pico met Maria in het wachtvertrek aan den ingang des kloosters. Hij kon zijne vraaglust niet onderdrukken en sprak:
- Arm kind! hoe dooldet gij zoo ver van nwe bergen?
- De heilige maagd heeft zich over het dwalende schaap erbarmd en het tot de zalige ruste geleid, antwoordde Maria ontwijkend.
- Gij hebt dan gelofte afgelegd?...
- Ik wensch er den vromen prior over te raadplegen. Ik ben sedert lang in het klooster, maar nog altoos leekezuster. Ik had nog éénen wensch, voor ik van de wereld kon scheiden...
- Uw dal weder te zien - uw ouden vader...
| |
| |
- Vrede hebbe zijne zalige ziel! Mijn vader stierf kort na uw vertrek uit ons dal - ach, door het mijne... Ik, schuldige dochter... doe boete dag en nacht...
- En Paolo?
- Hij was een zoon voor den vader, die kinderloos had moeten sterven; want zij hielden mij voor dood, toen ik was weggereisd om u te zoeken, u te dienen, het dreigend gevaar van u te weren! De geschenken, die ik van u had, stelden mij in staat tot Florence voort te trekken, welke stad ik u en de joden had hooren noemen; maar de gevaren die ik, eenzame zwervelinge, had te doorworstelen, de strikken die mijne deugd schier op iederen stap werden gelegd, deden mij schuilplaats zoeken in het klooster nabij de stad. Hier had ik gelegenheid mijn stap te overdenken, mijne dwaasheid te betreuren en boete te doen. De vrome prior bezocht ons klooster; hij verstond mij beter dan de overige geestelijken; mijn hart versmachtte naar rust; hij deed mij het licht des levens opgaan en ik heb vrede gevonden.
Broeder Jacomo keerde terug en bragt het berigt dat de prior haar een oogenblik gehoor kon geven. Pico begaf zich intusschen naar de rijke boekerij van het klooster, en Maria spoedde naar Savonarola. Hij kende hare geschiedenis en het was dus slechts eene voortzetting, toen zij hem verhaalde:
- Voor weinige dagen was ik door de abdis naar de stad uitgezonden om eenige boodschappen voor het klooster. Daar gingen eenige landlieden voor mij uit, die uit ons dal kwamen. Zij gingen op ter kerke; ik herkende allen, maar durfde hen niet aanspreken. De stadspoort was nog gesloten en velen hadden zich op den grond nedergevlijd. Bij een groepje bergbewoners, die ik allen kende, zag ik ook een krijgsman, die bijzonder mijne aandacht trok; ondanks de groote verandering van gelaat en kleederdragt herkende ik den medgezel mijner kindsche dagen, Paolo mijn vriend. - De vurige wensch iets van mijn vader te weten en te gelijk de vrees om juist door hem herkend te worden, streden
| |
| |
heftig in mijne ziel. Ten laatste besloot ik eene vrouw die digt naast mij ging en van de hunnen was aan te spreken, hopende dat zij mij niet herkennen zou. - Ik vroeg naar mijn vader.... Ach, die ontzettende tijding! - gestorven, in waanzin gestorven!... Ik meende in dat oogenblik den geest te geven, en toen ik na eenige uren van onmagt de oogen weêr opsloeg was ik in de voorstad te midden mijner vroegere geburen, en Paolo stond aan mijne zijde. Welk een gevoel na den langen zwerftogt in den vreemde! Ik was te huis, omringd van de mijnen. Men had mij herkend, men overstelpte mij met vragen, doch antwoorden kon ik niet. Mijn eerste woord was dank aan Paolo voor de trouw mijnen vader bewezen, dank aan de lieden, die mij zoo gastvrij opnamen. Ik las het in Paolo's oog, hij vergaf mij, en dat was mij noodig, want ik meende onder de smart te bezwijken als ik dacht dat hij mij verachten, mij haten zou. ‘Gij zult niet sterven!’ verzekerde Paolo, ‘gij zult leven - leven voor mij.’ En nu, vrome vader, nu ik op het punt ben de gelofte te doen, staat hij daar en smeekt om mijne hand. Mijn hart neigt vol verlangen naar de kloostercel henen, maar ik heb eene groote schuld aan hem af te doen; ik heb zijn leven vergald, ik zou het kunnen verzoeten...
- Regt geoordeeld, mijne dochter, hij heeft trouw en weldadigheid aan uw armen vader gedaan, vergeld hem zijne liefde met liefde.
- Mijne hand zou ik hem nog kunnen schenken als hij het blijft eischen, maar mijn hart niet meer.
- Het behoort dan een ander?...
- Het behoort der heilige maagd alleen, voor de aardsche liefde is het gesloten, is het gestorven. Ik zou hem niet zijn, wat hij begeert...
- Misleid hem dan niet, mijne dochter - maar ook bedrieg u zelve niet - onderzoek uw harte en beproef u vele dagen, en dan zij uwe keuze onherroepelijk en uw stap beslissend - en nu mijne dochter; ga in vrede.
| |
| |
Had Pico met ongeduldig verlangen het oogenblik afgewacht dat hem vergoeding schenken moest voor al de ergernis, die hij in San Gallo had geleden, in San Marco werd hij niet teleurgesteld, en nergens was het hem zoo goed. Met Lorenzo mogt hij redetwisten over ens en uno, eene zaak en eene eenheid, Politiano over zijne gedichten raadplegen, Ficino mogt hem ‘een broeder in Plato’ heeten als hij met hem zich verloor in de doolhoven der wijsbegeerte, bij Savonarola alleen vond hij het voedsel zijner ziel, en menig uur kwam hij in zijne cel slijten.
Lorenzo's tusschenkomst bij den paus was lang zonder gevolg gebleven, ja Pico had niet eens de toelating mogen verkrijgen, om zich binnen de stad met der woon te vestigen, ofschoon het verblijf op het land zijn teeder gestel deed lijden en zijne gezondheid ondermijnde. Heden had hij zich echter te verheugen in de vervulling van dit billijk verlangen, maar hij kon zijn vriend niets van het eigene mededeelen, voor hij wist hoe deze te moede was bij den aanval op hem gewaagd.
- Bekommer u daar niet over - antwoordde Savonarola - de strijd is nu eerst aangevangen en zal weldra veel hooger rijzen. Lorenzo heeft nog een kleinen tijd en voorziet zich van een uitnemend werktuig; nogtans te vergeefs, want Florence zal van gedaante veranderen en niemand zal het werk Gods kunnen keeren. Maar ik heb een woord aan u, mijn vriend. - Gij kent de vrouw, die zoo even met mij was?
- Ik heb eene groote schuld aan haar af te doen.... aan haar.... aan heel het vrouwelijk geslacht.
- Dan behoeven wij daarover niet verder te handelen - zoo zij de bruid wordt, is zij zonder bruidschat....
- Zij zal dien nog heden ontvangen. - Ik wil Benevieni, die mij tot aalmoezenier is, eene afzonderlijke som ter beschikking stellen, om tot bruidsgeschenk aan arme jonkvrouwen uit te reiken. Ik heb mij te veel te wijten omtrent de teedere kunne, dan dat ik haar niet ijverig zou pogen wel te doen; ook is het een dag van zoo goede boodschap, dat hij wel
| |
| |
door ruime aalmoezen gekenmerkt mag worden. Heden verkreeg ik toelating van den heiligen vader van het verzoek om mij binnen de stad te mogen onthouden. Van nu aan ga ik mij dan naauwer aan het klooster verbinden.
- Maar geheel van de wereld te scheiden is u nog te zwaar?
Een hoog rood kleurde Pico's wangen. Hij sloeg de oogen neder en sprak:
- Ik leef schier naar al de regels der orde....
- Ik wenschte dat gij niet bijna, maar geheel waart gelijk ik ben. - Welke Berenice weêrhoudt u?
- Noch de begeerlijkheid der oogen, noch des vleesches, noch de grootschheid des levens. - Want reeds lang heb ik een verbond met mijne oogen gemaakt; ik heb alle pracht en overvloed uit mijn huisraad en kleedij verbannen; ik gun mij weinig slaap en houd aan met waken en bidden; ik spaar het vleesch de kastijding der geeselriemen niet, zoo vaak het opstaat tegen den geest - maar de vrijheid op te offeren, maar door gelofte levenslang gebonden te zijn!.... Ik beef terug voor dat onbewegelijke en onherroepelijke. Nog niet althans, nog niet!.....
- Nog niet! - zuchtte Savonarola hem smartelijk achterna, en zag hoe Pico's vrije geest met huivering terugdeinsde voor de verbindtenis, waarin hij al zijn geluk stelde.
- Ik heb een natuurlijken afschuw van alles wat verbindend en onherroepelijk is - ging Pico voort. Door dezelfde vrees heb ik ook niet kunnen besluiten den band des huwelijks te leggen.
- Maar de goede keuze is onberouwelijk - antwoordde Savonarola - ofschoon gij wel weet, dat ik het kloosterleven niet voor den eenigen vorm van een Godgewijd leven houde. Niet allen behoeven geestelijken te zijn naar het uitwendig leven, maar allen moeten het zijn naar het gemoed. Maar u, met die van God zoo rijk begiftigde ziel, u de heilige geloften te zien afleggen, u het Evangelie te hooren verkon- | |
| |
digen..... het zou mij eene zielevreugde zijn! en hoe zoudt gij uwe talenten beter op woeker kunnen zetten?
- Het kloosterleven heeft mij te veel eentoonigheid, mijn geest dooft uit bij eenzelvige vormen - de kloostercel is mij te eng, mijne ganschc ziel voelt zich beklemd en gebonden, als ik niet in licht en lucht mag baden en niet vrijelijk mij bewegen, zonder aan uren gebonden te zijn - en dan, alle kloosterlingen zijn niet wat zij zijn moeten....
- Eene reden te meer dat er zich broeders bij ons aansluiten, die trachten te beantwoorden aan de stichting en het doel der orde... maar ik wil niet aandringen... eens zult gij u gewillig overgeven om de gebondene van Christus te worden, niet bijna, maar geheel!...
- Daar is een felle strijd in mijne ziel, mijn vader! en uwe woorden wekken dien met nieuwe kracht... Eene innerlijke stem spreekt steeds duidelijker en roept mij tot het predikambt. Soms grijpt een heilig ijvervuur mij aan, ik wil opstaan en het woord des levens verkondigen van stad tot stad en in de afgelegene bergstreken, waar ik als jongeling ligtzinnig doolde - maar als ik heen zal snellen, worden mijne voeten weêrhouden - ik beef terug - dat ijselijke woord verbonden! - en ik herneem mijne vrije studie.
- Wat hinkt gij dan op twee gedachten, Pico? Wat weerstreeft gij den geest des Heeren - sla de versenen niet tegen den prikkel, het zou u hard vallen - laat los, mijn zoon, en kies!
- Nog niet! - Nog niet! - bleef Pico herhalen met smeekend oog op Savonarolo, - laat van mij af. Langzamerhand wil ik mij aan meer ontbering, aan meer zelfbeheersching gewennen - laat mij tijd met de mij zoo afgrijselijke armoede te verzoenen en mij te oefenen in het heerschen over mijne driften, opdat ik de gelofte heilig houde, als ik ze eenmaal uitgesproken heb.
- Groote dingen zijn aanstaande, mijn zoon - en gij onttrekt u? - De nood wordt u opgelegd! Wee u, zoo gij het niet gewillig doet!...
| |
| |
Pico boog het hoofd en staarde weemoedig voor zich neder; een lang zwijgen brak ten laatste deze bekentenis af:
- De aandrang wordt mij soms te magtig; ik moet ze opvolgen - reeds lang heb ik gedacht hoe nog meer van alle wereldsche bemoeijingen ontslagen te worden, om mij alleen aan mijne godgeleerde studiën te wijden en ik heb besloten mij van mijne goederen en van mijn aandeel in het voorouderlijk vorstendom te ontdoen, ten behoeve van mijn neef Giovanni, een jongeling die mij zeer waard is, en sedert eenigen tijd bij mij vertoeft. Mijne huishouding wil ik nog oneindig vereenvoudigen. Ik verkoop al het overbodige om mij aan de soberheid te gewennen. Maar mijn schoonheidszin beeft terug van kale wanden - voor armôe -- ik ben in vorstelijke weelde gekoesterd!...
- Ik versta u, Pico, maar ook het gevoel voor het schoone wordt onzer zwakheid eene verderfelijke klip. Wij streelen en behagen ons in het schoon dat ons omgeeft, vooral als wij zelve het om ons schiepen. Ieder keurig snijwerk, iedere schoone miniatuur, al wat de kunst smaakvol bieden kan, verlokt mij zoozeer hart en zinnen, dat ik niets schoons meer bezitten wil. De armoede helpt zoo magtig in de overwinning der wereld. O, rijke jongeling! de Heer ziet u aan en heeft u lief, want Hij roept u door zoete lokstem tot zijne heilige dienst: verkoop al wat gij hebt en geef het den armen, kom herwaarts en volg het Lam Gods. De parel van groote waarde zal uw erfdeel zijn. Of moet ik den Heer bidden dat Hij u dwinge om tot zijn wijnberg in te gaan? De velden zijn wit om te oogsten en de arbeiders zijn weinige. Moet ik tuchtiging zijner liefde afsmeeken, opdat gij moogt volgen waar Hij u roept om zijn medearbeider te zijn?...
- Ik zal volgen, vrome vader! bid voor mij, zwakke en vreesachtige! - Maar hoe zal ik ingaan tot eene heilige bediening, ik die nog gebogen ga onder het ongenoegen van den heiligen vader, die nog niet geregtvaardigd ben van de smet der ketterij en den smadelijken laster van meineed!...
| |
| |
Vol kommer blijft mijn hart slaan over deze miskenning, al gevoel ik dat dit bitter eene artsenij is voor mijn hoogmoedig en ijdel hart, al ben ik verzekerd dat mijne vijanden mij meer geholpen hebben op den weg der zelfkennis dan al mijne vrienden te zamen!...
- U zal regt geschieden, mijn zoon. - Daar staan groote dingen voor de deur - waak en bid dat de Heer u bereid vinde, als Hij andermaal u zijne roepstem vernemen doet.
- Van nu aan ga ik mijn werk met dit doel regelen; ik wil het onvoltooide volbrengen en niets meer schrijven dan wat de godzaligheid bevorderen zal, dan ben ik later vrij om alleen te prediken.
- Toef niet lange - uw tijd is kort...
Dit laatste woord alleen werkte magtiger en greep dieper aan dan al de vorige.
- Gewis mijn tijd is kort! - herhaalde Pico op droeven toon, zonder naar de uitlegging te vragen, noch ook haar te geven over de herinnering van de nachtelijke voorspelling des sterrenwigchelaars in het gebergte, die met somberen ernst hem voor den geest trad en hem sedert zoo knellend bleef vervolgen waar hij ging of stond, dat zij hem eene afkeer instortte tegen de anders bij uitnemendheid geliefde astrologie, die hij daarna in zijne geschriften magtig bestreden heeft.
Verruimd en beklemd tevens verliet Pico het klooster. In den wijden voorhof bleef hij nog even onder de galerij staan en staarde op de hechte wanden - eene huivering overviel hem. - Waarom kan ik niet prediken en vrij blijven? - Vrijheid! vrijheid! glipte bijna hoorbaar van zijne lippen. - Die vaste uren!... die strenge regels... die eentoonige vormen... onveranderd wederkeerend!... Ik kan nog niet - nog niet!... Vrijheid geldt mij veel meer dan het genot van gemak en smaak,... maar toch -- God dank! - ik ben nog vrij!
Met versnelde schreden spoedde hij ter stad uit naar zijn
| |
| |
landgoed, als zou hem daar binnen een dwang opgelegd kunnen worden, dien hij niet wilde dragen, en zag ten wijden hemel op, als dronk hij met volle teugen de vrijheid in, als snelde zijne ziel op breede wieken de grenzelooze ruimte tegen. Zou hij zich nog eenmaal aan een strengen kloosterregel onderwerpen - zou hij, die ook de teederste verbindtenis benaauwend vond, ooit gelofte doen? - hij die nooit aan iemand onderworpen was geweest, zou hij eene bekrompene geestelijke overheid onderdanig kunnen volgen?... Hoe drukte hem reeds de berperking zijner vrijheid in dat gebannen zijn binnen de palen van Florence. Vol weemoed sloeg hij het oog naar het gebergte, dat hem scheidde van hen die hem dierbaar waren en dat hij niet meer als weleer in vrije zwerftogten bestijgen mogt. Loodzwaar begon die band te drukken, het was alsof zijn adem werd bekneld hoe meer hij het indacht.
- Ik aarzel in het klooster te gaan - om een droombeeld van vrijheid, bekende hij zich ten laatste - dwaas die ik ben! is de banneling dan vrij? - En te huis gekomen, waar zijn neef hem wachtte, sprak hij levendig ontroerd:
- Giovanni! Ik geloof niet dat ik deze ballingschap langer kan dragen; een oneindig verlangen grijpt mij aan om Bologne, Ferrara, Milaan en Venetië weder te zien en mijne vrienden te spreken! Indien ik mij eens vermomde - ik kan hier weder zijn voor dat iemand mij mist!
- Maar indien het ontdekt werd zouden uwe vijanden eene vreeselijke beschuldiging tegen u hebben.
- Gij hebt gelijk; Giovanni! - maar die onrust die mij kwelt! Die drukkende benaauwdheid van mijn jagend hart!
- Weet gij dat Lorenzo de Medicis krank is?
- Ik weet het - ik zal dan nog moeten blijven.
|
|