| |
| |
| |
IX. Strijd.
Op zekeren morgen verschenen vijf van de waardigste en aanzienlijkste mannen der stad, van onbevlekten naam en onbesproken zeden, aan het klooster en verlangden tot den prior te worden toegelaten.
Savonarola ontving hen met minzame welwillendheid en den hun schuldigen eerbied, en vroeg waaraan hij dit bezoek te danken had.
De oudste van het vijftal, die de woordvoerder voor allen was, een achtenswaardig grijsaard, bekend om zijne voorzigtigheid en eene bedachtzaamheid die tot vreesachtigheid ontaarden kon, antwoordde:
- Eerwaarde vader, wij zouden den moed niet gehad hebben u in uwe Gode en der heilige kerk gewijde werkzaamheden eenige stoornis te geven, indien niet eene hoogst aangelegene zaak ons gedrongen had. Wij weten dat niets u meer ter harte gaat dan het belang van stad en volk, het heil van kerk en klooster, en het is hieromtrent dat wij u eenige bedenkingen kwamen voorstellen.
- Gij vindt mij bereid ze aan te hooren niet alleen, maar ook om ze te overwegen en te behartigen - antwoordde Savonarola.
- Hiervan waren wij overtuigd, eerwaarde vader; laat het
| |
| |
ons dan vergund zijn u te doen opmerken, dat uwe voortreffelijke prediking niet door al uwe hoorders gelijkelijk verstaan en beoefend wordt.
- Ik heb mij daarmede nooit gevleid - hernam Savonarola; - vroegere ervaringen hebben het mij sedert lang geleerd.
- Zoudt gij het dan niet geschikt achten, uwe prediking eenigzins te wijzigen naar de behoefte des volks?
- En welke behoefte zoudt gij wel voor de meest dringende houden?
- Eerwaarde vader, wanneer wij de geschiedrollen raadplegen, dan heeft Florence, sedert onheugelijke tijden door partijschappen verdeeld en verscheurd, nooit glorierijker dag, nooit grooter bloei en welvaart gekend, dan sedert de wijze leiding van Medicis de twisten deed ophouden, de eenheid herstelde en ons in orde en rust eene eerste plaats onder de Italiaansche staten doet beslaan. Deze liefelijke vrede, deze heilzame rust doet kunsten en wetenschappen bloeijen, geeft handel en nijverheid kracht en ontwikkeling, en mag eene godsvrucht als de uwe door magtigen invloed nu ook nog de zeden verbeteren en den godsdienstzin herstellen, dan wenscht ons volk niets meer en wij zullen de benijdenswaardigste staat kunnen worden van Europa. Maar uw ijver sleept u soms in het vuur uwer redenen verder dan men bij koel beraad van uw veel omvattend verstand en scherpzinnig doorzigt verwachten zou. Gij wederstaat de ongeregtigheid des volks niet alleen, maar gij legt ook de gebreken der hooge overheid bloot. Hoezeer wij ook uwen onverschrokken moed prijzen, vreezen wij het misbruik dat hiervan gemaakt kan worden, ja reeds gemaakt wordt door eenige onvergenoegde en twistzieke onrustzaaijers, die zich verheugen zouden, Florence in opstand te kunnen brengen, om eigenbelang te bejagen in de algemeene verwarring. Deze lieden noemen u en brengen alzoo uwen naam in verdenking bij overheden en regenten, die u liefhebben en uwen arbeid waarderen zullen, hoemeer gij dien ook met behoedzaamheid besturen
| |
| |
zult - en, om op uwe vraag terug te komen - de meest dringende behoefte voor ons volk is: rust en vrede.
- Ik heb immer als gezant van den Vorst des vredes getuigd en het volk tot Hem geroepen, bij wien alleen rust te vinden is voor de verdoolde schapen, die vermoeid en afgemat zijn van het jagen en woelen der wereld.
- Wij hebben uwe redenen te getrouw gevolgd, dan dat wij ooit zouden twijfelen aan uwe bedoelingen; wij weten hoe de geruchten valsch zijn, die verbreiden dat gij het volk tot den opstand tracht voor te bereiden...
- De Heer is een krijgsman en alle getrouwe zonen der kerk zijn ten allen dage krijgsknechten geweest. Maar ik heb nooit tot vleeschelijke wapenen geroepen!
- Gij wilt het kwade alleen bekampen en gezegend zijn de vruchten reeds, zoo zigtbaar in geheel de stad en hare omstreken, van dien kamp. Geloof dat wij allen u regt verstaan in dezen, maar toch, in het belang dier zaak zelve, meenen wij u tot voorzigtigheid te moeten aanmanen. De Florentijnen zijn hartstogtelijk; in hunne opgewondenheid slaan zij ligt tot vreeselijke uitersten over; uwe krachtige prediking windt hen op. Ziet die stralende blikken en gloeijende aangezigten! Ziet die tranenvloeden als zij ten tempel uitgaan slaande op de borst, en luidkeels weekla gende!...
- En gij vreest dat deze boetvaardige tollenaars oproer zouden maken?...
- Wie kan berekenen waartoe overspannen zenuwen niet leiden zullen, als zij bemerken dat de wortel des verderfs in de overheid rust, en indien het zoover al niet gaat, dan nog stelt gij u bloot aan den verkeerden schijn van een volksleider te zijn, en gij loopt gevaar u zelven en uwe orde, de geestelijkheid en uw klooster aan de algemeene verdenking bloot te stellen...
- Ik duid het u niet ten kwade dat gij mij zoo toespreekt, signore! - maar weet ge wel dat het voorhangsel
| |
| |
des tabernakels gedragen werd door vier zuilen van Sittimhout. Zoo wordt de geestelijke tabernakel gedragen door de vier Evangelisten, en alle predikers moeten daarin met hen overeenkomen dat zij de vaste ondoordringbaarheid van dat Sittimhout bezitten. Helaas, deze standvastige onbeweeglijkheid is vreemd geworden onder de leeraars; zij hebben veeleer de natuur van het weeke zwamachtige vlierhout aangenomen - ja zelfs velen zijn niet meer dan merglooze rietstokken door elk windgeblaas bewogen. Komt daar een vorst of hooge geestelijke en blaast hij hun in: vader, doe mij het genoegen om op deze of gene wijze te prediken, dan kromt zich dat riet voor den wind der vleijerij. Of vertoornt zich de wereld tegen een woord dat haar trof en nadert een rukvlag van bedreiging, oogenblikkelijk buigt het riet uit laffe vrees. Het verwondert mij dus niet dat gij hoop hebt gevoed ook mij te bewegen; maar ik sta in de kracht Gods om alleen voor Hem te buigen. Wees opregt, signore. Gij zegt wel, dat gij in het belang van stad en klooster tot mij gekomen zijt - ik wil gelooven dat gij ook uwe eigene overtuiging hebt uitgesproken, doch ik doorzie wel van wien gij zijt afgezonden; ik versta wel wie mij toespreekt uit uwen mond. Achtbare burgers der republiek van Florence! laat gij u aldus verstrikken door de schoonklinkende drogredenen van den overweldiger van alle staatsgezag en volksmagt? Dankt ook gij Lorenzo den bloei en de welvaart, die u een weinig tijds verkwikt? Ziet gij dan niet hoe juist door het beleid zijner zelfzucht het volksgeluk de hartader wordt afgeknaagd? Opent de oogen, vrije burgers! voor den afgod welken gij huldigt. Wie heeft de landskas uitgeput, wie de geldmiddelen van den staat verspild, wie overlaadt Florence met ijdelheid en vervult de stad met gruwelen? Wie maakt het heilig bedehuis tot een weelderigen afgodstempel vol van heidensche tafereelen en schaamtelooze voorstellingen? Lorenzo de Medicis is het. - Zeg hem van mijnentwege dat hij boete doe en zich bekeere van zijne booze werken. Misleide burgers, ik
| |
| |
ben in uw midden gezonden gelijk Amos de profeet tot Israël en Juda. Het is van ouds geschied dat men tot Jehovah's profeten zeide: gij zult niet profeteren! maar ik zal het doen hooren in de paleizen, ik zal het doen hooren op het gebergte, want zij weten niet te doen wat regt is, en een iegelijk dwaalt op vreemde paden, welker einde is dood en verderf!
- En wat zal uw einde zijn, eerwaarde vader? Gij zult zoo voortgaande den hertog alzoo verbitteren, dat hij u ter stad uitbannen zal.
- Dit bekommert mij weinig, signore, want de wereld is breed en wijd, de aarde is des Heeren, en Florence slechts een korrel zands op hare oppervlakte; - daar zal immer plaats zijn onder Gods hemelen voor zijne gezanten. Doch neemt dit woord met u en gaat heen tot Lorenzo die u uitzendt, en zeg hem uit mijnen naam dat het zal geschieden, dat schoon hij Florentijner is, terwijl ik vreemdeling ben, schoon hij die de eerste staatsman is en ik een arme broeder - dat hij, zeg ik, nogtans welhaast vanhier zal gaan, terwijl ik stand zal houden.
Ontzet over deze stoute taal keerden de afgezondenen tot Medicis weder en boodschapten hem een woord dat hem met de onaangenaamste gewaarwordingen vervulde. Nu eens rees het denkbeeld in hem op, of Savonarola ook heimelijk eene partij om zich heen verzamelde om hem te ontzetten van de regering, dan weêr kwam duister en geheimzinnig de vrees van een ontwaakt geweten hem kwellen.
Dezen gevaarlijken monnik openlijk te weêrstaan, er was niet aan te denken: zijn aanhang was te groot, het volk eerde hem als een heilige; op de straten bleef ieder stilstaan als hij voorbijging, om hem op het eerbiedigste te groeten; uit de verste bergstreken toog men aan om hem te hooren, de landlieden zouden de stad in brand steken, die hunnen profeet durfde uitdrijven, en toch zijne magt moest geknot, zijn invloed verminderd worden.
| |
| |
Lang had hij gepeinsd op de regte middelen, toen hem te binnen kwam dat Politiano hem van een buitengewoon begaafd redenaar had gesproken, een priester van de Augustijner Heremieten orde, Mariano Ghenezzano. Op zijne bede was het geweest dat Lorenzo het vervallen klooster in de voorstad bij San Gallo had laten herbouwen en aanmerkelijk verfraaijen. Mariano was dus aan hem verpligt, hij kon hem meer belooven en hem aan zijn ontwerp dienstbaar maken. Naauwelijks is dit denkbeeld ontwaakt of Lorenzo laat zijnen biechtvader Bosso uit San Gallo tot zich roepen.
In gezelschap van Gentilis wacht hij hem op, maar ontdekt al aanstonds de sombere wolk op 's mans vol en rond gelaat, dat anders blij en kalm een beeld van liefelijk levensgenot had mogen voorstellen.
- Hoe gaarne ik steeds aan uwe bevelen gehoorzaam, eccellenza! - sprak de priester op ootmoedigen toon, - heden kom ik dubbel gaarne, want daar weegt mij iets op het hart van het hoogste gewigt en ik wenschte uw beider wijsheid ter raadgeving in te roepen.
- Ga voort, vrome vader - sprak Lorenzo aanmoedigend, en Bossso vervolgde:
- Wij hebben zware grieven tegen den Dominikaner van San Marco... Het is hem niet genoeg al het volk door zijne wonderbaarlijke taal te betooveren en van ons allen af te trekken, alsof er slechts één gewijde tempel te Florence ware, zoodat alle bedehuizen ledigstaan en alle altaren verlaten worden, hoe heerlijk ook door uwe milde hand versierd, hoe rijk begiftigd; maar hij heeft ook een aantal jonge lieden, en men zegt van edelen bloede zelfs, alzoo omgekocht, dat zij in de huizen gaan en langs de straten en wegen de lieden aanspreken, om hen te werven voor zijne partij, die een zonderling aanzien begint te krijgen. Allen die niet van degenen zijn die bij Savonarola's boetpredikatie snikken en weenen, hebben zij met den naam van laauwen bestempeld, terwijl zij er trotsch op schijnen zich de piagnoni (rouw- | |
| |
dragers, huilbroeders) en frateschi te noemen. Zijne prediking wordt van dag tot dag heftiger en onrustbarender en daar blijft geen plaats voor andere begaafde mannen meer over; deze ijverzuchtige dweeper neemt allen gevangen door de magt zijns woords en ik vraag u wat zal het einde zijn?... Moet hierin niet worden voorzien?
De bisschop zat intusschen met gevouwen handen en ten hemel geslagen oogen, en mompelde - men moest den Dominikaner het zwijgen opleggen, en niemand meer absolutie geven, die bij hem ter preek gaat! want verbeeld u, dat hij het gisteren gewaagd heeft zich van lage uitdrukkingen over de geestelijkheid te bedienen. Over Ps. LXXX: 14 predikende zeide hij: ‘het wilde zwijn dat den wijnberg des Heeren omwroet is de luije en vuige geestelijke, die meer dier dan mensch den ganschen nacht zich in wilde driften, zwelgerij en schandelijke onreinheid wentelt en nogtans des morgens de handen opheft met het heilig sakrament des altaars!...’
- O spreek mij niet van zijne predikatie! riep Bosso; hebt gij het niet opgemerkt hoe hij naar mij heenzag als hij zeide: ‘de ondergang der kerk wordt bewerkt door de huichelachtige biechtvaders, die ware doopzonen des duivels, die de ongeregtigheid der grooten verbloemen en den vorsten de waarheid niet meer zeggen durven.’ Maar wie zou zich dergelijke aantijgingen aantrekken? - Ik bejammer veelmeer het arme volk dat misleid wordt door zijne sombere voorspellingen, die steeds dreigender en bepaalder worden. Zoo moet hij onder anderen gezegd hebben: ‘God zal zijn kerk vernieuwen en Italië tuchtigen, gewis en eerlang. Ja, daar trekt een vorst over de bergen met een magtig heir, aan Cyrus gelijk en wie zal het keeren?’
- Maria, Jozef en alle heiligen bewaren ons! riep de bisschop ontsteld - zijn mond moet gestopt, eccellenza, of hij gaat heel Florence ten onder brengen!
- De voorzigtigste weg is de zekerste in ons geval, -
| |
| |
merkte Lorenzo rustig aan, al was ook zijn gelaat betrokken - wij moesten hem eene wederpartij kunnen geven - de aandacht afleiden, den volkshoop verdeelen en alzoo zijn aanhang verzwakken...
- Zeer goed! - hernam de bisschop - maar ik weet niemand om hem met een goed gevolg tegenover te stellen! Onze beste redenaars zijn mede in de verleiding weggesleept!
- Juist dit heeft mij zwaar gewogen - hernam Lorenzo - ik heb niemand wien ik het opdragen kan, schoon omgeven van de talentvolste geestelijken en de rijkste vernuften onzer dagen; alleen als Mariano eens onze overtuiging deelde en het gevaar zoo klaar inzag als wij allen.
- O hiervan is niemand meer doordrongen dan hij! - riep Bosso - maar ons klooster is schaars bezocht, de schoonste predikatie werkt niet genoeg op een handvol volks.
- Het volk is ligt te lokken - hernam de bisschop - wij zullen de plegtige vertooning van de nieuw ontvangen reliquiën aankondigen en de kerk op het luisterrijkst versieren.
- Doch wij moeten van Mariano zeker zijn - ging Lorenzo voort.
- Wees van niemand zekerder dan van hem, - betuigde Bosso. - Savonarola is hem sinds lang een doorn in het oog. Hij zal niets vuriger wenschen dan hem te vernederen.
- Zoo hij er in slaagt zal zijn loon groot zijn; geef hem hiervan de toezegging, zonder mij nog te noemen, en draag hem de prediking op. Onze belangen loopen wonder wel te zamen; want ik had u ontboden om over dezelfde zaak te raadplegen.
- Mogten onze beraadslagingen een gelukkig einde hebben - besloot Gentilis met vrome gebaren, en het ontwerp stond vast. Savonarola had een wederpartij der.
Mariano mag niet dralen, de nood dwingt. Onder het volk wordt de nieuwsgierigheid gaande gemaakt en belangwekkende geruchten aangaande de plegtigheid uitgestrooid.
De hemel vaartsdag breekt aan. Groot is de toeloop des volks
| |
| |
naar San Gallo; men verdringt zich in de voorstad, de menigte schoolt met geheimzinnig gebaar te zamen, een dof gemompel gaat op uit sommige groepen van handwerkslieden, die ten hoogste misnoegd schijnen, terwijl men op andere aangezigten eeniger jonge losbandige nobili, kweekelingen van het hof van Medicis, blijde verwachting van boosaardige vreugde leest. Enkele Augustijner en Franciskaner monniken gaan tusschen het volk door en spreken woorden met minachtelijk gebaar, die dreigende blikken van menig wever uitlokken. De naam van Savonarola wordt in alle toonsoorten der ingenomenheid en des af keers uitgesproken; er is algemeene spanning en innerlijke gemoedsbeweging, als waren groote dingen aanstaande.
Binnen het klooster is het niet min onrustig, en de levendigheid is tot heftigheid gestegen, als wij Gentilis aan broeder Mariano hooren toeroepen:
- Spaar hem niet, eerwaarde vader, hij heeft ons lang genoeg geërgerd en getergd met zijn vermetele taal en bittere schimpredenen.
- Verlos Florence van dezen mensch! - voegde Bosso opgewonden er bij - die hier alles gaat verderven en magtige bescherming zal u loonen, want geloof mij dat ook de aartsbisschop van Florence zeer tegen hem verbitterd is...
- De zegepraal zou mijne schoonste belooning zijn - antwoordde Mariano, met gemaakte nederigheid de sluwe grijze oogen nederslaande - ik gevoel al den omvang van de taak mij opgedragen en ik bid u verwacht niet te veel van mijn moed; alleen gij weet hoe het mijn vurigste wensch is den leugenprofeet te schande te maken, en dat arme volk de rusten de vreugde weder te geven, door het den schrik te benemen en de vrees op te heffen, welke al de dreigende schriktooneelen des geestdrijvers het aangejaagd hebben.
Hand. I: 7 had Mariano zich ten tekst gekozen: Het komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in zijne eigene magt gesteld heeft, en hij had zich niet meer of minder
| |
| |
voorgesteld dan met éénen slag den Dominikaner te verpletteren en te beschamen. Hij meende uit deze woorden het onbetamelijke en onchristelijke van Savonarola's prediktrant zoo zonneklaar te bewijzen, dat de geheele schaar hem toevallen zou, en hem vereeren en danken als den man, die hun den blinddoek van de oogen had genomen en tot de waarheid wedergebragt. Doch Mariano kende zijne tegenpartij te weinig. Hij geloofde kunstgreep tegenover kunstgreep te moeten stellen en drogredenen tegenover drogredenen. Hij begreep de beweegkrachten niet, die Savonarola ten dienste stonden, noch uit wat bron hij had geput. De vermetele! dat hij aldus stout zich wagen durfde!
Lorenzo had niet nagelaten de verwachting zijner vrienden ten hoogste te spannen en hen aan te manen den redenaar te gaan hooren, die door Politiano als een model van kanselstijl geprezen werd. De gansche Platonische school was dan ook verschenen; zelfs Pico was daar, maar met zonderlinge vermoedens en argwaan.
Mariano had nog slechts weinige woorden gesproken, als hij zijne rijke talenten reeds onbetwistbaar bewezen had; maar de opgewondenheid was te groot waarmede hij was aangevangen, om al stijgende in het vuur zijner redenen, niet tot onmatige heftigheid te vervallen. Weldra ontvlamde bij de hevigheid zijner gemoedsbeweging de lang verkropte nijd en wangunst in die mate, dat zijne uitdrukkingen hatelijk en verachtelijk werden, ja hij vergat, door drift overmand, ten laatste al de waardigheid der plaats waar hij was opgetreden en het achtbaar gehoor dat hem oordeelen zou.
Geheel weggesleept door blinde hartstogt was het Mariano niet in het oog gevallen, welken indruk zijne taal verwekte; hij zag niet dien afkeurenden blik, dat verwijtend gebaar onder de scharen; hij merkte het ontevreden gemor niet op van af- en aankomenden, noch ook de verlegene bevreemding der zijnen, die hem meer beleid bij den eersten aanval, meer bekwaamheid in bedaarden planmatigen strijd tegen een zoo
| |
| |
magtigen vijand toegeschreven hadden. Maar naauwelijks heeft hij den kansel verlaten en is zijne drift bekoeld na de heftige uitgieting, of de rede herneemt hare regten en zijn rusteloos oog ondervraagt de aangezigten. Slechts enkele, geringe geestelijken juichen hem toe; eenige jonge losbollen betuigen hem hunne vreugde, dat hij den boetgezant zoo duchtig aan de kaak heeft gesteld; maar onder de mannen van ervaring en wetenschap heerscht een doodelijk stilzwijgen, dat hem meer pijnigt dan het luid verwijt, dat hij in het voorbijgaan van eenige burgers opvangen moest, die zijne redenen aan enkel afgunst en nijdigheid toeschrijvend, hem verzekerden dat zij voortaan den Dominikaner nog vlijtiger volgen, nog hooger vereeren zouden. Zelfs zijne grootste vrienden en aanmoedigers, tevens de sterkste weêrstanders des priors, zwijgen stil.
Men verzamelt zich in het refectorie des kloosters. In den hoek van het vertrek zit een door allen voorbijgezien persoon aan eene kleine tafel te schrijven; zijn wijd overkleed verbergt ons eene slanke geslalte wier bewegelijkheid en buigzaamheid het kronkelen der slangen herinnert. Zijn gelaat, half verholen onder de muts met lange om het hoofd af hangende slippen, toont ons dat wij met een notaris te doen hebben. Zijne kleine zwarte wilde oogen liggen diep onder het bultig voorhoofd verborgen. Zijn socratische neus wipt omhoog als moest hij op buit omsnuffelen, terwijl zijn kleine maar dikke vooruitstekende mond de grofste zinnelijkheid en drieste onbeschaamdheid uitdrukt. De bisschop is hem ongemerkt genaderd en zich naar zijn schrijfwerk bukkend fluistert hij:
- 't Is mislukt, messer Ceccone, geheel mislukt.
- De zaak is verkeerd aangevat, monsignore.
- Er is geen moeite gespaard.
- Er had gespaard moeten worden, er is te veel gezegd...
- Ga terstond den indruk opnemen, die er onder de burgers uit is geboren.
| |
| |
- Straks zal ik verdwijnen - antwoordde Ceccone, en eenige oogenblikken later was hij verdwenen.
Daar dringt de vorst van Mirandola door den kring der geestelijken heen en regt voor den priester tredende, ziet hij hem aan met droeve ernst en bestraffend verwijt tevens.
- De stap van heden - spreekt hij - is alleen verschoonbaar door de veronderstelling, dat gij den prior van San Marco geheel niet kent, dan alleen uit den mond zijner vijanden; en was het dan niet onvoorzigtig zich op eene gewijde plaats alzoo door blind vooroordeel tot wilde hartstogt te laten wegsiepen?...
- Eccellenza, misken mijne bedoeling niet zoozeer, - sprak Mariano smeekend, terwijl zijne valsche trekken iets daemonisch kregen, ik ijverde niet tegen een mensch, maar tegen eene zaak; misschien heb ik die te veel als persoonlijk mij vertegenwoordigd en vandaar dat ik den schijn welligt tegen mij heb...
- Ja allen schijn, daar het bekend is, dat gij reeds lang tegen den prior waart ingenomen - ging Pico ernstig voort.
- Dwaling, eccellenza! nog voor weinige dagen had ik de aangenaamste en belangrijkste zamenkomst met broeder Girolamo en handelden wij eenstemming over het heil der heilige kerk...
Politiano, verlegen over zijne aanbeveling van Mariano tegenover zijne vrienden, greep gretig deze verontschuldiging aan. Het had ook hem geërgerd, dat Mariano zich zoo hevig te buiten ging in drift, en hij aarzelde niet te betuigen:
- Het zoude mij diep gesmart hebben zoo ik had moeten gelooven, dat al die gloeijende schichten gerigt waren geweest op een regtvaardig en godvruchtig man, onberispelijk in alles, zonder menschenvrees, zonder eigenbaat, en wiens redenen, schoon ik niet altijd ja en amen er op zou willen zeggen, toch iets bovenaardsch en onwederstaanbaars bezitten, dat men te vergeefs bij andere redenaars zoekt.
Mariano begreep nu dat het zaak was zijne ware gezindheid te verbergen, en hoe griefde het het hem toen hij ook Ficino
| |
| |
Girolamo's lof hoorde vermelden, waarin de beide geleerde broeders Benivieni hem ondersteunden.
- De vrees voor de gevaren die de heilige kerk bedreigen, de ijver voor den nood der geloovigen heeft mij welligt vervoerd tot een te heftigen ijver - sprak de prediker nu in ootmoedigen toon; - en heb ik op den broeder van San Marco soms het oog gehad, het was met goede bedoeling, want ook hij kon in zijn vuur te ver gaan; de schade zou te groot zijn; ik moest er tegen waarschuwen, maar ik ben het in den grond met hem eens, en ik schat zijne gaven op den regten prijs.
Vergeefs bleef hij op de toejuiching van Bosso en Gentilis wachten; de voorzigtigheid legde hun het zwijgen op totdat de grootste voorstanders van Savonarola vertrokken waren, en nu konden zij ook hun leedwezen niet langer verbergen over zijne onhandigheid.
- Broeder Mariano! Hoe hebt gij u dus vergeten! en onze zaak bedorven! - riep Bosso verwijtend.
- Gij hebt het veel erger gemaakt - viel Gentilis troosteloos in, - het volk is onverwijld naar Savonarola getrokken! De notaris Ceccone, dien ik heenzond om uit te zien en toe te luisteren onder de menigte, verzekert, dat de schare zich verdringt op het plein en in de galerijen van San Marco, om den prior te zien en door hem gezegend te worden.
Mariano verbeet zich de lippen van woede; de innerlijke overtuiging van zijn misstap, de schaamte voor zijne vroegere aanhangers, de teleurstelling over het mislukken dezer poging, en de misprijzing die hij oogstte voor toejuiching - alles verhoogde thans de bitterheid zijns wrevels en dieper wortel schoot de haat in zijn borst tegen den man om wiens wille hij meende dit alles te lijden.
- Messer Ceccone - sprak hij vertrouwelijk tot den notaris die zwijgend zijne plaats weder had hernomen - niemand kan ligter dan gij de gangen van fra Girolamo nagaan, dewijl gij in alle kringen verkeert en allerlei zaken behandelt.
| |
| |
Instinktmatig vatte Ceccone de bedoeling en voltooide den volzin:
- En ik heb daardoor ook invloed en kan veelzijdig werkzaam zijn...
- Zoudt gij van dien invloed een goed gebruik weten te maken? - voegde Gentilis er bij.
- Zoo ik mag rekenen op magtige bescherming en schadeloosstelling voor al wat ik elders zal verzuimen - antwoordde Ceccone - dan zal ik mij gelukkig achten den onderdanigen dienaar van zulke waardige heeren te zijn.
- Gij zult naar verdienste beloond worden - verzekerde de bisschop - en vooralsnog is er geen gevaar te duchten. Gij neemt slechts acht; gij vermenigvuldigt uwe ooren en oogen, om alles te weten wat de prior van San Marco drijft, hoe het volk zijne maatregelen opneemt en wie zijne getrouwste volgelingen zijn.
- Wat dit laatste aangaat kan ik reeds eenige niet onbelangrijke mededeelingen doen en u namen noemen die u verbazen zullen.
- Spreek! - riep Gentilis van niewsgierigheid overweldigd.
- Van de vijf mannen, die door den hertog tot den prior gezonden waren om hem over zijn prediktrant te vermanen, zijn er reeds drie zijn getrouwe volgelingen, ja men verzekert dat hij geen vuriger aanhanger heeft dan Pietro Capponi.....
- Niet kwaad gekozen! - mompelde Mariano. - Zulk een rijk en algemeen geacht koopman is geen kleine steun.... En wie al meer, messere?
- Hij versmaad geen stand of rang; ook krijgslieden weet hij te overwinnen. De dappere Salviati moet ook onder de piagnoni zijn. Nog worden de namen van Soderine, Valori en Arigucci genoemd. Doch om ineens alles te beheerschen moet hij zich ook bij vele kunstenaars, vooral in het kunstminnend geslacht van Andrea della Robbia geweldig hebben ingedrongen, en vele jonge edellieden worden in San Marco gezien.
| |
| |
- Gij hebt reeds eene belangrijke proef van opmerkzaamheid gegeven - sprak Gentilis aanmoedigend. - Ga voort, messere, noem de nobili.
- Uw ootmoedige dienaar! - antwoordde Ceccone, zich buigend. - Het is de lustige neef des graven della Mirandola, even als zijn oom Giovanni Pico geheeten, met den kloeken Nerli en ik meen zelfs jongelingen uit de aan Medicis zoo na verwante geslachten van Ridolfi en Tornabuoni opgemerkt te hebben.
- Gij teekent ze allen aan, niet waar? - vroeg Bosso, Gentilis zou niet in gebreke blijven, noch fra Mariano.
Savonarola had van nu af aan een Argus, die hem niet weder uit het oog verliezen zou.
|
|