| |
| |
| |
VIII. De prediker.
Welke wonderen verkondigde dan toch wel deze vreemde prediker? wat nieuwe leer bragt hij den Florentijnen?
Savonarola had het verheven boek der Openbaring van Joannes tot leiddraad gekozen en zijne prediking was ontzagverwekkend als dreigende onweêrswolken, die zich eensklaps aan Florence's helderen hemel vertoonden; ja als een onverwachte stortvloed en een verpletterenden hagelslag stortte zijn donderend woord op de dartele stad der bloemen neêr. Als onverbiddelijk boetgezant, als onomkoopbaar heraut van den getergden Hemelheer, trad Savonarola in hun midden. Met al den diepen ernst en de ontzaggelijke gestrengheid eens profeten van den ouden dag stond hij daar en sprak de gloeijende taal der innigste zielsovertuiging, met de stoutste woorden de algemeene kwaal des tijds bestraffende, en tastte de zonden van geestelijke en wereldlijke overheid, van burgers en armen, van ouden en jongen met ongehoorde onverschrokkenheid aan. Het waren geene kunstig bewerkte redevoeringen; het was geene volgens de regelen der welsprekendheid berekende voordragt; het was geen arbeid van de boekerij, geene bijeengezamelde geleerdheid, maar het was de volle stroom van een diep bewogen gemoed, dat de ernst des levens, de ernst der eeuwigheid gevoelt, en het volk in nacht en
| |
| |
doodsschaduw het verderf al dartelend ziet tegensnellen. Het was de noodkreet van een liefdevol hart, dat het gevaar ziet genaken en tot behoudenis dringt met het onweêrstaanbaar geweld van de heiligste geestdrift. Het was uitgieting van een gevoel, dat gedragen op de stoutste wieken der profetische verrukking van uit hooge sferen, waarin het ademt en zweeft, zijne heerlijkste stralen uitschiet en bezielt en meêsleept wien zij treffen.
Was het vreemd dat allen hingen aan de lippen des wonderbaren predikers, die in dit nieuw Athene den onbekenden God verkondigde, die toch niet verre is van een iegelijk onzer. Mogt het aanlokkende van het nieuwe in het allereerst den grooten toeloop hebben vermeerderd, de kracht der waarheid bleef die hoorders voor altijd kluisteren - de waarheid die weêrgalmt in al de duizend harten, die naar haar smachten, zonder haar te kennen - de waarheid die echo vindt en een medegetuige in het menschen hart oproept - de waarheid die alleen kracht heeft en magt geeft, al is zij ook hard en streng, ja bitter en beschamend voor den zondaar.
Savonarola rigtte zich dan ook niet voornamelijk tot het verstand zijner hoorders, hij verklaarde niet breed en redeneerde niet wijdloopig; maar hij drong in op het sluimerziek geweten. Hij noodigde zijne hoorders niet zijne taal te toetsen aan de rede, aan de wetenschap; maar hij rukte hen den blinddoek vieg, die hunne oogen bedekte, en stelde dan den spiegel der waarheid zoo digt onder hunne blikken, dat zij noch links noch regts zich konden wenden en gedwongen werden het beeld hunner ongeregtigheden aan te staren; hij riep getuigenissen op in de diepste diepte van schuldige harten, en roofde die zorgelooze rust en ontrukte hen aan die ligtzinnige vreugde, waarin zij zoolang hadden gedarteld.
En Florence - de gevierde en gevleide, de geprezene en bewierookte schoone... zij boog het fiere hoofd en hing met heel de ziel den prediker aan, die wel hare schande open- | |
| |
baarde, hare zonde in het daglicht stelde!... maar ook haar een rustpunt wees - maar ook genade verkondigde.
Het hoofddenkbeeld dat ten grondslag lag van geheel de ontzettende prediking des kloeken Dominikaners, was de diepe overtuiging, dat het algemeen toegenomen zedebederf Gods regtvaardige straffen over geheel Italië moest brengen en eene groote hervorming noodzakelijk maakte, die welhaast aanvangen zou.
Ofschoon de schare der hoorders nog altijd tot het ongeloofelijke bleef toenemen, zoodat zich reeds bij het aanbreken van den dag de menigte aan de stadspoorten verdrong, die uit het gebergte en uit alle steden aanspoedde - een prediker als fra Girolamo kon niet ieders vriend zijn; een heftige tegenpartij moest zich onvermijdelijk tegen hem over stellen. - Was hij gelijk aan eene stad op een berg gelegen, die niet verborgen kon zijn, hij was ook een bijtend zout dat te magtig het verderf des tijds weêrstond om niet gehaat te worden; en schoon het zout goed was, daar waren er die het onsmakelijk vonden en er op dachten hoe het best weg te werpen...
Zelfs onder degenen die hem blijvend volgden waren de gezindheden zeer uiteenloopend. Ziet maestro Politiano's grijnzenden spotlach, die den redenaar waardeert en den geestdrijver in hem veracht, naast Picino's langzaam toenemende ingenomenheid, bij de diepe verbaasdheid en het zielsgenot van Pico. Hoe verschilt die blik van Girolamo Benivieni bij dat oog van den misnoegden bisschop Gentilis en den verbitterden Bosso! Wenden wij ons naar het gestoelte der Medicis - dan lezen wij op Lorenzo's gelaat eene zonderlinge worsteling van gewaarwordingen, een kamp tusschen overtuiging en weêrzin, tusschen bewondering en afkeer, tusschen waarheidsliefde en waarheidsvrees!... meer ontzetting over zoo onverschrokken moed dan ontroering over den ernst der zaak, bevreemding over zoo stoute taal wier levendigste kleuren en scherpste vlijmen hij met den naam van overdrijving betitelt, om hare kracht van zich af te weren,
| |
| |
terwijl hij de snijdenste tegenstellingen, uit de werkelijkheid genomen, voor oratorische wendingen neemt en de treffendste en roerendste opsomming van jammer als redeknnstige figuur aanmerkt, om zich alzoo met een ondoordringbaar pantser te bedekken tegen de felle pijlen van den wakkeren boogschutter, die niet het minste op hem mikt, als den zigtbaren vertegenwoordiger van den geest zijner eeuw en de zonde van Florence.
Hoe onbetwistbaarder Savonarola's invloed en gezag zich bij het volk vestigden en uitbreidden, des te zorgverwekkender begon voor Lorenzo de verschijning des Dominikaners te worden, en na het hooren van eene predikatie, die alle vorige nog in kracht en ernst scheen te overtreffen, kon Lorenzo zijn misnoegen niet langer weêrhouden. Zoodra hij zich weer vrij in den kring zijner vrienden te Friesola ten huize van den vorst van Mirandola bevond, ving hij aan:
- Ik begrijp mij, Pico! uwe levendige ingenomenheid met Savonarola's gaven; ik zelf - schoon ik mij zeer over dien man te beklagen heb, en hij mij grootelijks grieft en miskent - ik zelf gevoel mij gedurig weggesleept in bewondering - maar laat ons onpartijdig zijn, en ons ernstig afvragen: doet die prediker hier goed of kwaad?
- Hij doet in menig opzigt kwaad! riepen Chalcondylas en Gentilis bijna gelijktijdig en vrij heftig. - Hij is ten hoogste schadelijk, eccellenza!
- Laat het mij dan vergund zijn aan te wijzen in hoe menig opzigt hij goed doet - hervatte Pico bescheiden.
- Mijn jonge vriend - antwoordde hem de bisschop - ik vraag u en al deze geleerde mannen wat goeds er zal ontstaan uit eene prediking als deze: - en met belangwekkend gebaar haalde de bisschop een blad te voorschijn. - Ik laat den armen notaris, messer Ceccone, die een uitmuntend snelschrijver is, tegenwoordig wat verdienen aan het maken van uittreksels uit Savonarola's preken, en het is merkwaardig hoe gepast de man die volzinnen weet te kiezen welke
| |
| |
over het geheel beslissen. Oordeelt zelve mijne vrienden, wat nut kan het doen de duistere profetiën van een somberen Amos op onze dagen, op ons volk toe te passen, zoodat wij soms zouden meenen Israël of Juda te zijn en den strengen herder van Thekoa voor ons te zien? Ik lees daar in mijne aanteekeningen:
‘Zij die roepen: leve de weg van Bersabe! zijn de geleerden, die de wetenschap van hunnen afgod stellen en die niet tot de eerste oorzaak aller dingen wil opklimmen dan langs den weg hunner rede.’ Elders zegt hij: ‘Heeft Izaäk het Jakob niet laten bezweren, dat hij zich geene vrouw uit de Kananieten zou nemen? Alzoo is het den christen ook niet geoorloofd de waarheid, zijner ziele bruid, in de boeken der heidensche philosophen te gaan zoeken. Maar de wereldwijzen zijn den kinderen Israëls gelijk, die terwijl zij volop met hemelsch manna mogten verzadigd worden in de woestijn, gedurig hunkerden naar de vleeschpotten van Egypte.’
- En gij vindt dat niet schoon! - riep Pico met een glimlach van voldoening, terwijl Chalcondylas in zijne grieksche wijsheid een wenk van medelijden met den armen dweeper aan Scala den kanselier gaf.
- Dat mystieke heeft eene zonderlinge aantrekkelijkheid voor mij - bekende Ficino met ingenomenheid.
- Daarin steekt juist het gevaarlijke, mijne vrienden, hernam Gentilis, dat het zoo wegslepend is, vooral door hem uitgesproken. Maar ik vraag u, als wij dien indruk slechts met moeite overwinnen, hoever zal hij de onervaren studerende jeugd niet vervoeren als hij haar toeroept: ‘Zij die zweren bij de zonde van Samaria, - dat zijt gij, jonge Florentijnen! die door hoogmoed opgeblazen, logica en rhetoriek en philosophie najaagt en den eenvoud van Gods woord veracht! Het zijn de theologische professoren, die u niet weten bezig te houden dan met ijdele woordenzifting die een eindeloos voedsel aan de twisten der scholen verschaffen!’
| |
| |
- 't Is ondragelijk! - riep Bosso, Lorenzo aanziende, die verontwaardigd het hoofd schudde.
- Neen, 't is nog niet alles! - ging Gentilis voort - hoort hoe hij ook de goddelijke vlam der kunst wil dooven: ‘Gij hebt uit den gruwelijken beker der goddeloozen gedronken, verwijt de profeet aan Israël, maar ook gij, Florentijnen! hebt u bedwelmd met een verfoeijelijken zwijmeldrank! Ook gij hebt de lippen aan een beker vol gruwelen gezet. De beker des heidendoms is in uwe hand en gij drinkt den droesem der afgoderij in uwe dweeperij met de antieken, in dat herstellen van de dartele feesten en ijdele ceremoniën der heidenen, in dat vertoonen van hare weelderige en onreine tafereelen.’
- 't Gaat te ver! 't Gaat te ver! - riep Lorenzo onrustig.
- Daar is niets te hoog of te heilig dat zijne vermetelheid niet durft aanranden! sprak Bosso bitter, en zijn hoogmoed gaat zoo ver, dat hij ook zelfs de geestelijkheid vernedert en het werk van andere predikers veracht. Vergunt ook mij u hiervan nog een enkel staaltje te geven: ‘De predikers hebben in schoone woorden met kunstmatige welsprekendheid wijsgeerige vraagstukken verkondigd, in stede van het levenwekkend Evangelie, waardoor die stikdonkere nacht over de kerk is gedaald, waarin men te vergeefs arbeidt en de netten uitwerpt, maar geen enkel vischje kan vangen. Zij hebben geene zielen gered, hoe zij zich ook vermoeiden en het getal der preken vermenigvuldigden, omdat de geest des Heeren die welsprekendheid niet met heiligenden adem had aangeblazen, den redenaar niet met den louterenden vuurdoop had gewijd, die al zijne kracht in menschelijke wijsheid vond. De hedendaagsche leeraars zijn gelijk aan de zangers en pijpers in het huis van Jaïrus, zij zongen en speelden hunne klaagliederen - maar de doode werd niet opgewekt!... Zoo staan ook onze predikers bij de geestelijk dooden met hunne schoone gezegden en dichterlijke gelijkenissen uit Aristoteles, Virgilius, Ovidius
| |
| |
en Cicero, uit de liefelijke zangen van Dante en Petrarca - maar de doode herleeft niet!... Doch als de Heer tot dat huis komt, dan drijft Hij die onnutte zangers en de woelende schare uit, en zijn woord alleen roept den doode tot het leven!’
- Wonderbaar! - riep Politiano. - Toch komt het mij voor alsof daar eene bovenaardsche overtuigingskracht in dien man gelegd was!
- Daar is eene beschamende waarheid in dat woord voor ons, geestelijken - betuigde de kanunnik Benivieni met gevoel.
- En ook gij zijt door dien mensch betooverd? - vroeg Scala met koele bevreemding. - Ik heb dit tegen hem dat hij onze levensvreugde wil storen door de sombere schrikbeelden van vuur en zwaard, pest en honger, waarmede hij het arme volk verontrust in plaats van het tot stille onderwerping te leiden.
- Ik kan mij ook van zijn verstand de bittere grieven niet begrijpen, die hij tegen de Ouden heeft - sprak Ficino - Waarom moet nu het Evangelie de wijsbegeerte verdringen? De schriften der profeten zijn wel schoon, maar ik vind toch ook alles in mijn Plato weder! Ja, ik neem aan om de drieeenheid, de schepping, het heilig sakrament des altaars, ja alle verborgenheden des christendoms in zijne schriften op te sporen, en ik begrijp niet waarom men dit niet op den kansel zou mogen verkondigen? Ik wenschte wel te weten wat hij mij hierop antwoorden zou.
- Hij zou u antwoorden, sprak Pico wat hij mij op dergelijke vraag eens zeide: ‘Christus heeft ons bevolen: gaat door de geheele wereld en verkondigt het Evangelie.’ Alleen op deze verkondiging kunt gij dus zijnen zegen verwachten. Hij heeft dien niet toegezegd op het woord van Plato of Aristoteles.
Ficino verzonk in gedachten, maar Bosso beet hem heftig toe:
- Een wijsgeerig vraagstuk te behandelen zal toch nooit zoo gevaarlijk zijn als die Apocalyptische verschrikkingen! En ik begrijp niet hoe het mogelijk is dat Savonarola op het
| |
| |
onderzoek der heilige schriften kan aandringen, die zoo ver boven de bevatting der ongeleerden gaan.
- Vandaar dat hij de geestelijken in de eerste plaats vermaant ze te onderzoeken en ze den volke te verklaren - hernam Pico. - Laat het mij nu ook vergund zijn u eene aanhaling uit Savonarola's predikatiën voor te lezen, juist dit onderwerp betreffende: ‘Geloof, o geloof toch aan de genoegzaamheid des woords en aan de wijsheid van Christus, die u zijn woord zoodanig heeft nagelaten dat het de wijsheid der eeuw ontberen kan. Men beweert dat de logica en de philosophie de zielen in het geloof bevestigen, alsof het licht der zon door eene star verhelderd kon worden! Ga in alle scholen van Florence - gij zult er doctoren aangesteld vinden om de logica en de philosophie te onderwijzen, gij zult er leeraars vinden voor alle wetenschappen, voor alle kunsten - maar geen enkelen die belast is met het onderwijs in de heilige schriften!... Ziet gij dan niet, verstandelooze doctoren! dat gij het geloof vernedert en verlaagt in plaats van het te verheffen en te vermeerderen, wanneer gij het wilt steunen door ongewijde wetenschappen?... Gedenkt aan de geschiedenis van David toen hij den reus te gemoet trad, en laat de belemmerende wapenrusting van redekunst en wijsbegeerte achter, alleen toegerust met een levend en kinderlijk geloof naar het voorbeeld aller profeten en martelaren. Dan zal de ziel des christens eene onuitsprekelijke zoetheid vinden in het lezen der heilige schriften. Afgemat van de moeitevolle levensreize zet de pelgrim zich neder om adem te scheppen en zich gedurig te verkwikken en te versterken met dit levensbrood; dan geniet hij de gemeenschap met Christus dien zijne ziele liefheeft en zijn hart wordt verligt door zoete tranen bij de aanschouwing der eindelooze barmhartigheden Gods.’
- Ik dank u, Pico! - sprak Lorenzo zich geweld aandoende om den indruk te verbergen, die zijns ondanks, altijd de woorden van Savonarola op hem maakten. Ik heb ook enkele uren gewijd aan de lezing van Mozes, dien ik ten hoogste
| |
| |
bewonder. Doch hoe zijt gij er toch toe gekomen dezen priester eenig kunstgevoel toe te schrijven! Hij is een verklaard vijand van de antieken en het schoon der naakte vormen schijnt een afgrijzen in zijn oog. Hij gedoogt geene Madonna, die niet tot aan en over de oogen gedekt is als eene geestelijke zuster!...
- O, spreek zoo niet! Gij miskent die edele, reine opvatting der schoonheid. Hij heeft geen onregt, als hij onzen hedendaagsche kunstenaars toeroept: ‘uwe denkbeelden over het schoone verraden de grofste zinnelijkheid. Ver boven de grenzen van de zienlijke dingen zetelt de waarachtige schoonheid. Hoemeer de schepselen de schoonheid Gods deelachtig worden en naderen, des te verhevener wordt hun schoon; zoo zal ook de schoonheid des ligchaams toenemen hoemeer de ziel veredeld wordt. Neem twee vrouwen, wier ligchamelijk schoon gelijk staat, en de reinste van hart zal de voortreffelijkste zijn, zelfs in het oordeel van den wereldling; want bij zamenstelling komt het schoone te voorschijn door de evenredigheid der deelen en de zamensmelting der kleuren, maar bij al wat eenvoudig is, is schoonheid, transfiguratie, innerlijk licht, zieleleven dat doorstraalt in de uiterlijke vormen.’ Vandaar dat het zijne hoogste verontwaardiging opwekt, zoo vaak hij de heilige maagd als eene dartele en schaamtelooze vrouw, omhangen met ijdele sieraden, geschetst ziet. - Maar ga met mij in het klooster van San Marco, en overtuig u op de werkplaats van de schilders die onder zijne leiding arbeiden, of Savonarola zin en smaak heeft voor kunst.
- Gij spreekt als zijn vriend - antwoordde Lorenzo glimlagchend. - Gij doet wel dat gij den afwezende verdedigt. Gaarne wil ik het werk der broeders eens gaan zien; maar ik geloof toch dat de kunst nooit die ontwikkeling en volnomenheid had bereikt, wanneer men haar steeds aan zulke banden had gelegd.
- De kloosterlingen zouden haar niet tegen den ondergang en de ontaarding bewaard hebben - sprak Chalcondylas - maar het wedervinden der antieken heeft de kunst gered.
| |
| |
- Deze geredde kunst heeft noodig geheiligd te worden - hernam Pico - zal zij niet dienen om het volk steeds meer te verzinnelijken, maar om het te veredelen. Zij moet zich opheffen en uitstrekken tot het hoogste, het hemelsche en ideale; zij moet niet de verbeelding verontreinigen, maar verrijken met schoone en groote voorstellingen, en magtig zal zij werken op den geest des volks, als eene zigtbare prediking.
Lorenzo was stil en nadenkend geworden. Daar was strijd in zijn binnenste. - Hij wilde het toch den Dominikaner niet gewonnen geven.
- Ik stem toe - hernam hij dus weder - Savonarola is een geniaal mensch; hij zou in alles uitmunten wat hij ter hand nam - maar dit neemt niet weg dat hij gevaarlijk is door zijne onvoorzigtigheid. Is het niet zeer gewaagd, voor de ooren des volks over de gebreken der geestelijken en der grooten te spreken, alsof de burgers onze regters waren....
- Doch wanneer die gebreken voor de oogen des volks zijn geopenbaard - hervatte Pico - en als dat volk zich vormt naar het voorbeeld dier hooggeplaatsten en hun gedrag ook ten regel neemt voor het eigene?....
- Maar kunnen prinsen en bisschoppen dan leven als wevers en bedelmonniken? - gromde Gentilis en hief de borst in het vol gevoel van zijn adeldom wat hooger.
- Laat men het volk over hunne eigene dwaasheden vermanen, maar niet hunne overheden vernederen - hernam Lorenzo.
- Zulke predikatiën brengen een geest van opstand onder de burgers - verzekerde Bosso.
- Ik begin meer en meer op het denkbeeld te komen - sprak Lorenzo - dat Savonarola niet vrij is van persoonlijke bedoelingen.
- Dit is onmiskenbaar, eccellenza! - viel Bosso in.
- Maar wat kan hij tegen mij hebben? - vroeg Lorenzo. - Zou hij niet weten dat het op mijn uitdrukkelijk verlangen was dat hij herwaarts werd geroepen?
| |
| |
- Hij weet het - hernam Bosso met kwalijk bedekten moedwil, maar de godzalige man vergeet den eersten pligt der verschuldigde dankbaarheid.
- Welligt had hij meer van mijn invloed verwacht; maar ik heb niet willen haasten met zijne bevordering.
- Bevordering? - herhaalde Gentilis gebelgd, - zijn invloed is reeds veel te groot! Integendeel, hij moet gekortwiekt worden! Wees verzekerd dat hij door eene brandende eerzucht wordt gedreven en van groote dingen droomt.
Dit denkbeeld bleef bij Lorenzo hechten. Brandende eerzucht - dat gevoel kende hij. Hij wist hoe rusteloos zij den mensch voortjaagt, hoe zij hem volharding en ijver instort om het voorgestelde doel te bereiken. Pico mogt verzekeren dat Savonarola zich niet door ijdelheid of heerschzucht liet leiden, de hertog besloot fra Girolamo te bevorderen, en dacht: indien de monnik dorst naar eer, welaan dat hij ze niet op zoo vreemde wijze en ten mijnen koste ga zoeken. Ik zelf wil een weg voor hem banen en hij zal zich met mij verzoenen.
Weldra bood zich als van zelve eene gelegenheid aan. In het klooster van San Marco moest een nieuwe prior benoemd worden, en daar Medicis de bijzondere beschermer van dit klooster was, zorgde hij voor de onmiddelijke aanstelling van Savonarola. Deze bevordering zou den Dominikaner toch wel op het hoogst verpligten, meende Lorenzo, en daar er een gebruik bestond dat de nieuwe prior den beschermheer des kloosters voor zijne benoeming ging danken, zag hij sedert dagelijks naar fra Girolamo uit. - De fiere monnik, die hem reeds zoo menigmaal van de hoogte zijns kansels vernederd had, zou dan nu toch zijne oppermagt moeten erkennen en hem voor zijn invloed danken!...
Daar verliepen dagen, daar verliepen weken, doch Savonarola daagde niet op, en predikte zoo al niet gestrenger, althans niet toegevender tegen de zonden der hooggeplaatsten
| |
| |
op wie de oogen des volks waren gerigt en wier voorbeelden het gaarne navolgde.
Dit gedrag des nieuwen priors wekte niet alleen een bitter gevoel van teleurgestelde verwachting en misrekening bij den hertog, en de ergernis der geheele platonische school, maar het bekommerde ook zijn vriend Pico dermate dat hij er in het klooster zelf de oplossing van wilde vernemen.
- Heeft de prior het gewoon bezoek reeds bij den hertog afgelegd? - was terstond zijne vraag aan fra Jacomo, die voortaan de dienst van portier zou vervullen.
- Ach, eccellenza! de prior wil niets van den hertog weten.
- Maar het is een bestaand gebruik - is hij daarvan wel onderrigt?
- Hij weet het, eccellenza! - en wij allen hebben hem verzocht zich aan dien vorm te onderwerpen - doch toen vroeg hij ons: ‘Broeders! wie meent gij dan dat mij herwaarts heeft geroepen en tot prior bevorderd? - Een sterfelijk mensch? of God, de Heer der kerk?’ - ‘De Heer der kerk’ was natuurlijk ons antwoord. - ‘Welnu, laat ons dan God daarvoor danken en Hem het klooster aanbevelen, maar niet den menschen. Ik heb niets te maken met het palazzo Pitti.’
- Dat is alles zeer goed, maar de hertog zal tegen hem verbitterd worden.
- Wij durven er niet meer op terugkomen en weten dat de prior onverzettelijk is; ook heeft hij zeer tegen de bemoeijingen van wereldlijke heeren in kerkelijke bedieningen, en zal dus nooit den hertog erkennen in zijne bevordering, die hij van zijne kerkelijke overheid zich wettig geschonken acht.
Pico waagde het niet bij Savonarola zelven aan te dringen en weldra moest 's mans onverschrokken taal Lorenzo in de ooren klinken. Een monnik den hertog trotseren! - Het smartte, het ergerde hem hevig, maar toch was daar eene oorspronkelijke kracht en zelfstandigheid in den man, die hij bewonderen moest, en die zoo magtig afstak bij de zoetvoerige vleitaal, waarmede hij door al zijne vrienden werd gestreeld,
| |
| |
dat hij steeds meer lust gevoelde dezen zonderlingen geestelijke te overwinnen en aan zich te verbinden. Hij nam het dus niet te euvel op, en verklaarde dit gedrag voor een merkwaardig staaltje van monniken bekrompenheid bij een zoo veel omvattenden geest, vast besloten zich nog in lang niet in zijn plan van toenadering te laten afschrikken. Hij gevoelde er al de noodzakelijkheid van; hij moest hem onderwerpen of verwijderen, winnen of verliezen. Getrouwer dan ooit zag men dan den hertog 's priors voorlezingen en predikatiën bijwonen, met de eerbiedigste houding en gebaren die van zijn bijval getuigden. Menigmaal bezocht hij het klooster en sprak er gemeenzaam met fra Benedetto over de kunst, met fra Jacomo over de vroegere zwerftogten des priors, wandelde soms lang in den fraaijen hof met den levendigen Domenico, doch moest altijd terugkeeren zonder den halstarrigen prior te hebben gezien.
Tot groote ergernis van de andere geestelijken, vooral van die uit het door Lorenzo begunstigde klooster van San Gallo, ging de hertog menigmaal in San Marco de mis hooren. De broeders waren dan ook niet weinig verheerlijkt met dit hoog bezoek, bovenal zekere fra Pietro Clerichino, die zelfs den prior hard begon te vallen over zijne terughouding en den armen Jacomo veel deed lijden door al de misnoegde gezegden, die hij aangaande zijn vriend moest hooren en niet behoorlijk te weêrleggen wist. Pietro vleide zich nog altijd den prior tot meerdere toegevendheid te zullen brengen en beloofde zich groote voordeelen van Lorenzo's gunst; doch vergeefs.
Daar nadert wederom de hertogelijke stoet het klooster. Fra Jacomo snelt naar den prior:
- Vader, daar komt een voornaam man! roept hij.
- Wie is het, Jacomo?
- Het is de hertog!
- Wat wil hij hier?
- Hij komt gewis ter misse!
- Welnu, laat hem zijn devotie doen.
- Maar straks zal hij waarschijnlijk weder in den tuin gaan...
| |
| |
- Het is wel! - antwoordde Savonarola zoo nadrukkelijk dat fra Jacomo zich teleurgesteld op zijn post begaf. Weinige oogenblikken later verscheen inderdaad de hertog met aanzienlijk gevolg van wereldlijke en geestelijke heeren. Pietro en de zijnen putten zich uit in beleefde voorkomendheid en zorgelijke gedienstigheid. Lorenzo's oog zocht overal rond - vergeefs!
- Is het wel met den prior? Voelt hij zich gelukkig te Florence?... Is er ook het een of ander waarmede ik den waardigen vader of de broeders te hulp kan komen? - vroeg Lorenzo op innemenden toon.
Pietro stelde zich vooraan en antwoordde op het onderdanigst met kruipende ootmoedigheid en lage vleijerij; maar fra Jacomo sloop heen naar het vertrek des priors, en met smeekend gebaar sprak hij:
- Eerwaarde vader - de hertog is sedert lang in den hof...
- Men heeft het mij reeds gezegd.
- De hertog spreekt met veel belangstelling over u...
- Het is wel - maar waarom stoort gij mij?
- Omdat ik wenschte - omdat gij weet hoe wij allen wenschen, dat gij niet zoo koel den beschermheer des kloosters, en - - -
- De beschermer des kloosters is in de hemelen, broeder! Ik had dit van u niet verwacht!
- Maar de hertog ziet naar u uit...
- Laat hij mij tot zich roepen?
- Dat wel niet, doch hij wandelt sedert lang alsof hij iets wacht!
- Laat den hertog wandelen zoo lang het hem behaagt, en laat mij met vrede, bid ik u.
Verlegen en teleurgesteld ging fra Jacomo van den onverbiddelijken prior, en onvoldaan verliet Lorenzo het klooster.
Weinige dagen later werd de kloosterkas der aalmoezen geopend. De vreugde der broeders steeg ten top als er bij
| |
| |
het gewone zilvergeld eene aanzienlijke som in gouden kroonen werd gevonden.
- Dat is van den hertog! - riep Pietro, Savonarola zegepralend aanziende.
- Ik weet dat 's hertogs kanselier Bibbiena ze in de kas heeft gestort, sprak fra Jacomo. Doch op Savonarola's gelaat teekende zich geene de minste ingenomenheid, en al de broeders ernstig en onderzoekend aanziende, sprak hij met waardigheid:
- Een goede hond blaft altijd om het huis zijns meesters te beveiligen, en als de roover komt en hem een been voorhoudt, gaat hij ter zijde, maar om te harder te blaffen.
En nu het zilvergeld tusschen het goud uitzoekende, vervolgde hij:
- Dit zilver is voldoende voor onze behoeften, broeders, zendt het goud naar de kas van San Martin, om onder de armen verdeeld te worden.
Sommigen schudden bedenkelijk het hoofd, vragende: wat zal de hertog zeggen? - en fra Pietro mompelde over het verlies van het schoon geschenk - maar men moest gehoorzamen.
Het gerucht van deze handelwijze kwam Lorenzo echter al spoedig ter oore, en het bevestigde hem in zijn vermoeden, dat de prior eene persoonlijke grief tegen hem voeden moest. Hij besloot dan het niet meer regtstreeks op hem toe te leggen, schoon hij hem nog niet loslaten wilde. Gaarne hadde hij door zijne geleerde vrienden op hem pogen te werken. Maar onder dezen werden er allengs meer voor den Dominikaner gewonnen; Pico scheen schier in het klooster te wonen, Benivieni dweepte met fra Girolamo, Ficino sloeg nooit eene lezing over... Politiano erkende in hem eene bovenaardsche overtuigingskracht... hij moest dus andere werktuigen vinden om nog eene proeve te wagen, en die zouden eenen Lorenzo nog vooreerst niet ontbreken.
|
|