| |
| |
| |
VII. De nieuwe lector.
In het voorjaar van 1489 trad in het klooster van San Marco te Florence een nieuwe lector op. Ofschoon de meeste kloosterlingen hem als fra Girolamo nog herkenden, zij vonden denzelfden Savonarola van voor zeven jaren niet meer, toen hij voor het eerst weêr verscheen in de ruime kloosterzaal om zijne lezingen te openen. Wat toen kiemde, bloeide nu in volle pracht; wat toen aanleg was, stond thans heerlijk ontwikkeld daar; wat eens sluimerde in zijne ziel, als een voorgevoel zijner krachten, was tot magtige drijfveer ontwaakt. Zijn wensch en vurig verlangen was aan de kracht van zijnen wil onderworpen; zijn gekluisterde geest was ontboeid en beschikte vrijelijk over de gaven en schatten, die God in zijn groote ziel had gelegd. Als een strijdbaar held, als een wel toegerust kampvechter door Gods voorzienige leiding gevormd en ontwikkeld tot het verheven doel zijns levens, verscheen hij op het tooneel van dwaling, zinnelijkheid en afgoderij.
Heil u, gezegend heraut des Heeren! ons hart juicht u toe bij uwe verschijning.
De hemelsche Leidsman had hem in tijds aan de enge kloostercel ontrukt en zijn ontijdig prediken verhinderd, door eene zoo harde, maar zoo heilrijke les. Op zijne omzwervingen in Lombardië hadden de duizend stemmen der natuur
| |
| |
tot zijn harte gesproken, het verruimd, verfrischt, verteederd en veredeld. De geest der poëzij was vaardig over hem geworden, zoete verrukking had zijn geest steeds hooger gedragen en de verheven geestdrift des zangers had al de stijfheid des redenaars verslonden. In de vrije natuur had hij allen gedwongen kanselstijl vergeten, als zijne leerlingen zich om hem verzamelden onder geurig geboomte, of als hij hun leerde van den groenen top eens heuvels.
Het wijd verschiet in het rond, het grenzenloos gewelf des blaauwen hemels boven zijn hoofd, 't scheen steeds zijn denkkring te verwijden, te verbreeden; 't verhief hem allengs boven het hem nog aanklevende kleinhartige der scholastieken. In den tempel der schepping ontwikkelde zich die diepte en kracht des gevoels, daar ontvlamde dat heilige ijvervuur zijns geestes, daar vormde zich die reine, zuivere smaak en godgeheiligde schoonheidszin. De geweldige schok hem eens gegeven, de gedurige botsing en wrijving door allerlei ontmoetingen en ervaringen op eene rustelooze omzwerving, die aanhoudende wisseling van tooneelen moest opleveren, hadden hem buigzaam gemaakt, maar toch tevens zijne zelfstandigheid ontwikkeld. Hij had het leven van vele zijden gezien, een schat van zelf- en wereldkennis opgezameld, zonder welke hij onbekwaam was geweest voor de taak die hem wachtte, en met volhardenden ijver en zich zijner kracht bewust, kon hij nu met kalmen moed een feilen kamp te gemoet gaan. Savonarola had eerst zich zelven moeten verliezen, eer hij anderen gewinnen kon. Hij moest eerst vrij worden, zou hij anderen bevrijden; niets meer verwachten van zijne krachten, zijne gaven, maar alles van de kracht der waarheid alleen - en daar was hij gekomen.
Het was avond toen Savonarola, begeleid van zijn getrouwen medgezel fra Jacomo, voor de poort van het schoone klooster van San Marco aankwam. Met diepen ernst en onder onafgebroken gebeden was hij genaderd. In het gevoel van eigen onwaardigheid boog hij het hoofd en sloeg hij op zijne
| |
| |
borst toen de portier de deur voor hen ontsloot. Doch eenmaal binnen de hem zoo dierbare muren, hief hij de oogen blijmoedig dankend ten hemel en knielde neder aan den voet van het kruis, dat in den voorhof was geplaatst. De prior en de overige geestelijken heetten hem van harte welkom. Geen wonder, men hoopte het klooster, ja geheel de orde door den roep zijner geleerdheid hieuwen luister bij te zetten om de andere orden en kloosters te overschaduwen - en toch was eene zekere spanning bij zijn aankomst niet te loochenen. Daar waren er onder de broeders, die den nieuwen lector hoog vereerden en waardeerden om zijne talenten, maar ook, die zijne bekende strengheid vreesden, terwijl anderen met moeite een spotlach bedwongen over zijne vrome naauwgezetheid en gehechtheid aan regels en verouderde vormen, die in alle kloosters schier afgeschaft waren. Mogten er zijn, die veel van zijn invloed verwachtten, er waren er ook, die vast besloten hadden al zijne plannen ter hervorming der kloosterzeden ten hardnekkigste tegen te staan, zoodra hij hier, gelijk hij alom in de kloosters beproefd en gepredikt had, zou trachten de verflaauwde tucht te handhaven en de oorspronkelijke regels weêr in te voeren.
Onder hevige aandoeningen betrad fra Girolamo dan weder dezelfde cel, die getuige was geweest van zijne tranen, boete en heilige geloften. God had hem hier weder gebragt, en een: ‘loof den Heer mijne ziel’ weêrgalmde luide in zijn binnenste.
Fra Jacomo's ligt ontvlammend enthusiasme had den hoogsten top bereikt; hij was buiten zich zelven van vreugde, vergat uur en tijd, plaats en gelegenheid, orde en regel. Rusteloos liep hij rond en snelde, onder de uitbundigste ontboezeming zijner blijdschap, alle galerijen van het wijde klooster door, als had hij noodig zich te overtuigen, dat hij inderdaad binnen San Marco te Florence was wedergekeerd. Hij had zooveel te vragen, zooveel te vertellen; geene verandering ontging hem; elken nieuwen broeder moest hij zien;
| |
| |
de ouderen ondervragen; en reeds had zijne opgewondenheid menige berispende aanmerking uitgelokt, toen hij, bij het herkennen van een broeder uit vroeger dagen, die hem zeer waard was, zoo luide zijne krachtige stem door de galerij, waarop fra Girolamo's cel uitkwam, deed galmen, dat deze op hem opmerkzaam werd, en hem met vaderlijke bezorgdheid toeriep:
- Broeder Jacomo! waak en bid! want in de veelheid der woorden ontbreekt de overtreding niet!
Jacomo sloeg beschaamd de oogen neder; hij gevoelde dat hij dien wenk had verdiend, en niets woog hem zwaarder dan de ontevredenheid zijns hoog vereerden vriends. Maar thans te zwijgen!... o zware taak! - de hardste penitentie ware hem ligter geweest. De broeder dien hij met zooveel vreugde herkend had, was fra Domenico, een man van een al te gelijksoortig temperament met hem, om thans ook niet opgewonden te zijn door de vreugde des wederziens van broeders die hij zoo hartelijk liefhad. Hij was dus een gevaarlijk medgezel voor Jacomo in dit uur. Gelukkig dat zijne bezigheden hen scheiden kwamen.
- Ik wil u toch niet verlaten voor ik u in goed gezelschap gebragt heb - sprak Domenico. - Hier zijn wij bij de cel van een der uitnemendste broeders. Gij zult elkander wel verstaan.
De cel welke Jacomo nu betrad was de werkplaats eens schilders; want de jonge broeder die hier woonde beminde de kunst en beoefende haar met talent. Al zijne boeken prijkten met de smaakvolste miniaturen en zijn wanden droegen de bewijzen van zijne gelukkige proeven in fresco.
- Is fra Angelico van Friesola uit den doode opgestaan? riep Jacomo bij het binnentreden.
- Spot niet zoo wreed met mijn geringen arbeid - antwoordde fra Benedetto in ware zedigheid, - door dien bij het werk van een zoo onnavolgbaren meester te vergelijken. Fra Angelico heeft geschilderd zooals alleen een heilige
| |
| |
dat doen kan, die in gedurige gemeenschap leeft met het hemelsche.
- O, ik hoor het reeds, gij zult u voortreffelijk met broeder Girolamo verstaan over de kunst - riep Jacomo. - Wat zou ik uwe zamenspreking gaarne hooren!
- Mij dunkt, ik zal niet met hem durven spreken; maar zwijgend te luisteren zal mij genot zijn.
- Die lieve broeder heeft niets afschrikkende. Vrees toch niet. Heeft dan fra Domenico u niet veel van hem gesproken, die met ons was voor zeven jaren?
- Dat heeft hij gedaan en hem dank ik veel. Zijne verhalen, hoe menigmaal herhaald, bleven mij dierbaar, en ik hoor ze nog met dezelfde graagte, als waarmede de kinderen de hun bekende geschiedenissen altijd weder willen hooren.
- En Domenico kan zoo levendig verhalen! Hij is zulk een kloek en ijverig man, waardig om de gedachtenis aan Girolamo hier te onderhouden, ja hem te vertegenwoordigen.
- Ik acht broeder Domenico hoog, maar de ijver van een vurigen geest kan soms iets schrikverwekkends hebben. Zijne heftigheid stoot mij wel eens af, en bij al de liefde die ik hem toedraag, gaven onze strijdige karakters menigmaal aanleiding tot misverstand. Hij heeft geen kunstzin en verstaat dus mijne verrukking niet, als ik soms in bewondering wegzink bij de kunstgewrochten, die ons klooster sieren van de hand des zaligen broeders Angelico. Ik deelde hem mijn plan mede om eenige miniaturen voor fra Girolamo te vervaardigen, om hem dit geschenk bij zijne komst aan te bieden, maar hij heeft er mij geheel den moed toe benomen.
- Lieve broeder, geef de miniaturen! - riep Jacomo verblijd. - Geef ze van goeder harte! Girolamo zal ze waarderen èn om de kunst èn als uwe gave. Ik weet dat het hem aangenaam zal zijn.
Terwijl de broeders zich nog vertrouwelijk onderhielden, was Savonarola bij den prior om over zijne taak en aan- | |
| |
staanden werkkring te spreken. Des anderen daags begon hij de broeders ieder afzonderlijk in hunne cellen te bezoeken.
Met al het eerbiedig opzien eener beminnelijke ootmoedigheid, en toch met een van vreugde tintelend hart, wachtte fra Benedetto zijne komst. Nu eens bergde hij zijn miniaturen, dan kreeg hij ze weêr terug. Soms wenschte hij al zijne kunstproeven te kunnen versteken, dan weêr verlangde hij ze Savonarola als kunstregter te toonen. Nog houdt hij penseel en palet met tweestrijd in handen - maar daar treedt fra Girolama reeds binnen en Benedetto legt werktuigelijk het gereedschap neder aan den voet van een crucifix.
- Begt zoo broeder - zegt Girolamo, - aan den stam des kruises moet gij de kunst nederleggen als een offer op een heilig altaar. Van daar moet uwe bezieling uitgaan, van daar moet de balsem afdalen die uw hart en zin en verbeelding heiligen zal.
Terwijl hij zoo spreekt, rust zijn oog welgevallig op het edel gelaat des schilders. Hunne zielen verstaan elkander in dien blik, zij voelen dat zij verwant zijn in den geest. Savonarola ziet in het rond en blijft aangenaam verrast op de met zooveel waardigheid en verheven gevoel beschilderde wanden staren, en met een beklemd gemoed wacht Benedetto het woord dat hem oordeelen, hem aanmoedigen of vernietigen zal. Maar Savonarola zwijgt, schoon de gedachten zich in hem vermenigvuldigen bij het bewonderen eener Madonna. De kunstenaar wordt verlegen alsof dat turend oog op hem zelven gevestigd ware geweest en stamelt, terwijl een hooger rood zijne wangen overdekt:
- Deze schilderij mishaagt bijna ieder die haar ziet - en toch - ik kan niet besluiten haar te vernietigen - of te veranderen. Men wil dat ik de heilige maagd naar de gewoonte dezer dagen zal schilderen om de bevalligheid der naakte vormen te doen uitkomen - maar de reinste onder de vrouwen staat mij altijd als het beeld der hoogste zedig- | |
| |
heid voor den geest. Ik zie haar voor mij omsluijerd zooals ik haar hier schetste... ik kan niet anders....
- Gij moogt niet anders! - sprak Savonarola nu levendig. Jonge broeder! uwe roeping is schoon! Sta onbewegelijk, blijf op dit standpunt. - De diep gezonken kunst moet weer opgerigt, zij moet geheiligd en weder geboren worden, zij moet met ons prediken.
Een onbeschrijfelijk gevoel van vreugde en dankbaarheid drukte zich uit in den reinen oogopslag van Benedetto. Zoo had hij dan eindelijk den man gevonden die hem begreep en die hem verder brengen zou.
- O, hoe menigmaal heb ik moedeloos mijn penseel weggeworpen, sprak hij, als niemand mijn arbeid ooit goedkeuren, mijn smaak en opvatting deelen kon. Hoe menigmaal heb ik aan mij zelven gewanhoopt, als ik zoo gansch alleen stond met eene overtuiging, die met heel de wereld in strijd was.
- De wereld heeft de kunst gesleept door het slijk harer onreinheid en harer walgelijke ongeregtigheid. Zij wil het vleesch streelen, de driften prikkelen door de kunst! O, hoe geheel anders verstonden dat de eerste christenen, die in de onderaardsche gewelven der katakomben hun gevoel lucht gaven, hun geloof beleden in de tafereelen waarmede zij hunne verborgen heiligdommen en de stille rustplaatsen der dooden versierden. Was de uitvoering nog gebrekkig, er was gedachte, er was ziel en geest in. Groote denkbeelden van eeuwig leven, van eindelijke zegepraal der regtvaardigen, van verlossing en verzoening schetsten zij in tafereelen die het hart verheffen, het geloof en de hoop verlevendigen konden - en zooverre was men toen van de kunst tot een ijdel zelfbehagen te verlagen, dat gij vergeefs een tooneel van hun lijden, van hunne foltering of vervolging zoeken zult. Maar zij beeldden een Job af in zijn lijden, een Abraham in de beproeving, een Daniël in den kuil der leeuwen, of Jezus den goeden Herder, den vriend der armen, om de zielen te verkwikken met hemelschen troost.
| |
| |
- Ach vrome vader, zeg mij waarom is de kunst niet zoo rein en verheven gebleven? Hoe is zij dus ontaard en verbasterd?
- Na Constantijn trad de verholen christelijke kunst vrijmoedig uit hare schuilplaats te voorschijn en werkte krachtig en op breeder schaal. Het toen algemeen geworden mozaïk was haar welkom om hare gewrochten van blijvend en invloed te maken. Alle voortbrengselen dier dagen bewijzen hoe de gedachten der kunstenaars vervuld waren met voorstellingen van overwinning en heerlijkheid bij de uitwendige zegepraal der kerk, doch schoon de tafereelen in de basiliken gedurig wonnen in uitwendig schoon, de ziel, de geest had niet gelijkelijk met de vormen gewonnen. Wel bleef de Romeinsche school oneindig zuiverder dan de Byzantijnsche, misschien wel door den tegenstand en den strijd, dien zij te voeren had bij den inval der Barbaren, maar toch ook zij had alras zuivering en nieuwe bezieling noodig. Aanvankelijk vond zij die door de inmenging van het Germaansche element onder Karel den groote, terwijl daarna de kruistogten de Byzantijnsche school ontblootten en vernietigden in haren wansmaak. Florence was intusschen bestemd om de nieuwe bakermat der kunsten en wetenschappen te zijn, en Cimabué werd binnen hare muren geboren. De kunst was toen een handwerk geworden. Cimabué herstelde en hand haafde haar weder als genie - hij stootte de oude theoriën van zich en gaf leven aan de kleuren. Zijn kweekeling Giotto zette voort wat hij had aangevangen en overtrof zijnen meester verre - wat wonder? - maar Cimabué had de baan gebroken om weder te keeren tot de kracht en het leven der klassieke kunst. Orgagna breidt de wieken nog stouter uit en verheft zich tot verhevener bezieling en godgewijde voorstelling. De Florentijnsche school, eenmaal door zulke geniën gegrondvest, ontwikkelde zich allengs in dat zelfde spoor tot op Masaccio. - Intusschen hebben de kunstenaars schipbreuk geleden door zich te verwijderen van het geloof; zij verlaten het gewijde veld der traditiën en heilige idealen, en de stu- | |
| |
die naar de antieke modellen verstrikt hunne verbeelding in de heidenwereld en het veelgodendom. Inmiddels had Paola Ucello de leer van het perspectief ontwikkeld, van Eik de olieverwen leeren gebruiken. Masaccio is de man die het eerste meesterlijke gebruik van al deze voordeelen weet te maken. Zijne beelden leven, zij zijn beter gegroepeerd, zij hebben de natuurlijke ronding der vormen, de bevallige drapering die tot dusver ontbrak. De kunstenaars gevoelen dat zij de natuur moeten raadplegen en bespieden, dat deze alleen het verdere leeren zal, nu alle hulpmiddelen zijn gevonden en alle hinderpalen opgeheven. Maar helaas, thans blijft men in die natuur, in die zigtbare wereld hangen, verwart zich in het zinnelijke, daalt af tot het alledaagsche. De genius der kunst verliest zijn stralenkrans, zijn wieken. De kunst zinkt bij het streven naar het natuurlijke tot het onedele en nietige, tot het lage en onreine, en zij die vleugelen had om met ons op te stijgen, ontvangt boeijen om te kluisteren aan de zinnenwereld. Helaas! het was een geestelijke, de monnik Lippi, die met het verfraaijen van het coloriet haar ook het meest verzinnelijkte en zoozeer den smaak bedierf, dat men bij het toenemend beoefenen van het portret de onkieschheid had de gelijkenis van vrienden en vijanden niet alleen, maar zelfs van de zedeloosste schepsels tusschen de beelden der heiligen te mengen. Maar naar Umbria in het gebergte trokken enkele kunstenaars heen, om vrij van den invloed van Medicis eene mystieke school te vormen die nog van grooten invloed kan zijn. Ook Florence moet wederkeeren tot haar beginsel, en zij kan het te ligter, daar binnen de kloostermuren één tak der kunst althans in reinheid bewaard bleef: het Miniatuur; en alle werken des zaligen broeders Angelico die ik hier alom zie op de wanden, in kalk, op hout en lijnwaad, op ivoor en in de misboeken bewijzen het, dat de besmetting des heidendoms niet binnen deze wanden tot hem gekomen was, terwijl hij zijne bezieling in gebed en heilige overpeinzing vond.
| |
| |
De Florentijnsche school is dan in haar eerste tijdvak bepaald christelijk geweest en de kunst was ten naauwste aan de letteren verbonden, toen Dante en Giotto als boezemvrienden de godsdienst ten grondslag stelden van poëzij en kunst, waardoor eene heilige broederschap ontstond tusschen de kunstenaars; toen omstreeks 1350 en dichters en schilders bijeenkomsten hielden om God te verheerlijken en elkander op te wekken tot al wat rein was en verheven.
- Ach, dat ik in die dagen geleefd hadde! - verzuchtte Benedetto. - Maar vrome vader, houdt gij het niet voor onmogelijk de Florentijnsche school weêr tot haren oorsprong te herleiden?
- Bij God zal geen ding onmogelijk zijn - maar bij de menschen is het onmogelijk, zoolang kunstenaars en dichters zich verkoopen om de zinnen en lusten der grooten te streelen, zoolang er geen kunstenaars opstaan, die onafhankelijk en kloekmoedig een ander pad betreden willen, en spreken als Buffelmacco, de waardige leerling van Giotto: ‘wij beschilderen de muren en de altaren met de beeldtenissen der heiligen, opdat de menschen tot grooten spijt der daemonen meer tot de deugd en de godsvrucht gebragt zullen worden.’
- Dit wil ik, vader! dit wensch ik zoo vurig! - betuigde Benedetto.
- God helpe u, mijn zoon! en geve u de volharding: want Rome en Medicis dompelen de kunst in al de onreinheden van het herlevende heidendom. Gij zult een zwaren strijd hebben, zoo gij uw penseel nimmer wilt ontwijden met onheilige beelden, en tegen de vooroordeelen van wansmaak en zielloosheid staande blijven.
- Men valt mij lastig omdat ik mijne miniaturen niet met den felblinkenden goudgrond wil versieren - ontsieren zou ik het noemen.
En de schilder legde Savonarola eenige zijner proeven voor:
- Houd u vrij van al dien wansmaak, waarmede men het gemis van ziel en leven, van gevoel en kracht poogt te
| |
| |
verbergen of te vergoeden. Volg den genius die u leidt; vraag niet wie er met u wandelen; zie niet om of gij ligt geheel alleen moet staan - vraag alleen of uw weg rein, uw doel verheven is.
- Ik heb wel enkele kunstvrienden die met mij zouden gaan, maar zij worden weêrhouden door den heerschenden geest en kunnen nog niet loslaten wat zij toch reeds afkeuren. Veel hoop ik ook van een onzer novicen, Silvestro Maruffi, een jongeling van poëtischen aanleg en verheven karakter - maar verbind en vereenig gij ons, opdat wij door eendragt sterk worden en eene kern vormen, die vastheid heeft om naar buiten te werken.
- Dat de geest Gods u allen heilige! dan zult gij verbonden worden in den geest, al waren daar landen en stroomen tusschen beiden; dan zult gij vereenigd zamenwerken, al mogt gij elkanders aangezigt nooit aanschouwen; maar wat de menschen binden het breekt, wat de aarde vereenigt het wordt weêr gescheiden. De geest bindt voor eeuwig tot één doel, langs duizend wegen. Laat ons bidden om in dien band der volmaaktheid begrepen te worden, opdat onze werken zich aansluiten bij den arbeid van alle heiligen en regtvaardigen, die voormaals aan het rijk van licht en waarheid gearbeid hebben.
- Amen! amen! - ruischte het zacht van de halfgeopende lippen des schilders, terwijl een traan in zijne groote, kalme oogen blonk. - Vrome vader! uwe woorden verkwikken mijne ziel.
- Wie zijn de vrienden, van welke gij zoo even hebt gesproken? - vroeg Savonarola.
- Het is vooreerst mijn jonge vriend Baldini, die nog nooit eene verw heeft gemengd of zijn graveerstift bewogen, om een ongewijd beeld te malen; dan de rijkbegaafde Botticelli en de veelbelovende Baccio della Porta, die ik allen leerde kennen in het kunstlievend gezin van Andrea della Robbia, wiens vader, beide ooms en vijf zijner zonen de kunst be- | |
| |
oefenen; maar Andrea overtreft allen. Een verheven waas van de hoogste bezieling ligt over al zijne beelden. - Gij zult hen allen leeren kennen.
- Ik dank u, o mijn God! - riep Girolamo - voor deze eerste lichtstralen; een zachtschemerende dageraad rijst aan de kimmen. Alle dingen zullen nieuw worden - en op alle gereedschap zal geschreven staan: ‘de heiligheid des Heeren.’ Het Evangelie omvat den mensch in al zijne krachten van ligchaam, ziel en geest. Het Godsrijk sluit niets uit, maar heiligt alles aan Hem die gaf!
Toen Savonarola opstaan wilde om de cel te verlaten, greep Benedetto de fraaiste zijner miniaturen en bood ze met een blos van kinderlijke schaamte den lector aan.
Eene zonderlinge mengeling van gewaarwordingen bewoog thans Savonarola's gelaat, en men kon zien dat het hem veel kostte, maar hij zeide:
- Lieve broeder - ik kan ze niet nemen - maar ik dank u voor uwe liefde.
Hooger klom het rood op Benedetto's wangen en hij waagde, hoe snel ook, een vragenden blik op Girolamo. Hij ontmoette dat oog, toch zoo vol gevoel en liefde - en dan eene weigering! Met vriendelijk smeekenden blik sprak de jongeling:
- Versmaad het niet!
- Ik mag het niet nemen, Benedetto.
- Ik weet wel dat het uwer niet waardig is, vrome vader, maar mijn hart heeft behoefte iets te uiten, u te toonen......
- Ik bedroef u, daarom ben ik u verklaring schuldig. Daar staat geschreven: belijdt elkander uwe zonden - eene der mijne is eene zoo wegslepende drift voor alle schoone kunstgewrochten, dat ik mij sedert lang de ontbering van alles wat mijn oog bekoort heb moeten opleggen, opdat mijn hart rein blijve van innerlijke beeldendienst. Gij verstaat mij immers? Doch als mijn oordeel over uw werk iets kan bijbrengen tot uwe aanmoediging, gedenk dan dat fra Girolamo
| |
| |
het u weigeren moest - omdat het hem zoo magtig aangreep en boeide.
Die opwekking woog eenigzins op tegen de smart, die Savonarola's weigering een oogenblik aan dit gevoelig hart veroorzaakt had.
Fra Girolamo zette zijne bezoeken voort; maar niet in alle cellen met even veel genoegen als bij den beminnelijken Benedetto. Met een heftig ongeduld zag Domenico zijne komst te gemoet, en toch liet Savonarola hem tot het laatste toe wachten. Hij kende dat driftig jagen van zijn ouden vriend; maar met hem wilde hij alles bespreken als hij allen had bezocht. Hoeveel onkunde, twijfel, ongeloof! hoeveel onverschilligheid, ligtzinnigheid en aardschgezindheid ontdekte hij niet! en het was met verslagenheid des geestes, dat hij ten laatste bij Domenico nederzat.
Domenico da Pescia was een man in de kracht zijns levens, sterk gebouwd en grof gespierd. Zijne donker bruine oogen schoten stralen van kloeken moed en ijvervuur; maar het was niet die geestdrift van kleine en zwakke zielen, die in een oogenblik van opwinding heel de wereld dreigen te beroeren, en in de ure des gevaars terugdeinzen en vlieden; maar zijn eenigzins breede mond en sterk gebeende neus teekende kracht en volharding, die alles waagt ten einde toe.
- Gij ziet het! - riep hij verdrietig uit - de zeven jaren uwer afwezigheid zijn zeven jaren van geestelijken hongersnood geweest, waarin de magere koeijen de schoone en vette verslonden hebben. Vergeefs heb ik gesmeekt, gebeden, gedrongen, gedreigd, mijne ziel gekweld om de laauwheid der broeders - ik ben moedeloos; mijne handen hangen slap - een ander moet het opvatten!
- Niet door kracht of geweld, mijn broeder! door's Heeren geest zal het geschieden! Gij gevoelt het, alleen het woord Gods kan hier levend maken, het kwijnend vonkje aanblazen, het verstervende bezielen met nieuwe levenskracht.
- Het woord Gods! ja, indien men dat kende! - riep
| |
| |
Domenico verdrietig uit - maar de monniken zeggen: ik begrijp niet waartoe het lezen dier wonderlijke schriften toch nuttig kan zijn. Wat zou er uit die lang verleden geschiedenissen zijn te putten! - Ter eene zijde heerscht diepe onkunde onder de geestelijken, zoodat daar predikers zijn, die zelfs geen flaauw denkbeeld van taalkunde hebben, en die hunne preken uit sermonariën leeren; ter andere zijde is er eene ijdele opgeblazen geleerdheid en hoogmoedig streven naar een schoonen Tulliaanschen stijl! terwijl zij naauwelijks de namen der heilige boeken kennen die alleen wijs kunnen maken tot zaligheid!
- Ik weet het, broeder! - hernam Girolamo. - Maar heb goeden moed! God gaat zijne kerk vernieuwen. - Als het blijven moest zoo als het thans gaat, weldra zou alle geloof van de aarde zijn verdwenen; maar wij hebben het profetische woord dat zeer vast is: de poorten der hel zullen de kerk niet overweldigen. Onder ootmoedig opzien tot God willen wij intusschen waken en strijden en ijverig aan het heil onzer broeders arbeiden.
Zoodra het fra Girolamo doenlijk was opende hij zijne bijbelserie voorlezingen. Zijne voordragt vond ongewonen bijval.
Zijne stem was thans krachtig, welluidend en zuiver; zijne beweging natuurlijk maar levendig en bevallig. Zoodra hij sprak verhelderde zijn gelaat en kwam er vuur en glans in zijn oog; de aandacht der hoorders groeide met ieder woord dat van zijne lippen vloeide, en ademloos staarde men hem aan, weggesleept in den stroom zijner boeijende gedachten. De gehoorzaal kon alras de zaamgevloeide menigte niet meer omvatten. Met iedere lezing namen de hoorders toe. Fra Girolamo, die zich gewend had in de open lucht te spreken, koos zich derhalve den ruimen hof des kloosters, en overwelfd door een boschje geurige Damascusrozen, sprak hij weder in den tempel der natuur voor eene steeds toenemende schaar. Alle geestelijken, alle geletterden, dichters en wijsgeeren, zangers en schilders, staatslieden, krijgslieden en
| |
| |
burgers, ieder wenschte te worden toegelaten en de kloosterbroeders zelve waren meermalen genoodzaakt zich gedeeltelijk op den muur van den hof te bergen.
De ijver bragt onbezonnenheid en ongeregeldheid voort; men hoorde de broeders elkander de gelegenheid tot luisteren betwisten, en er was ten laatste niemand, die de noodigste diensten in het klooster verkoos te verrigten gedurende de voorlezing. De edelmoedigheid van fra Jacomo schoot dan wel menigmaal te hulp, als hij de lessen zijns meesters zoo krachtdadig in beoefening bragt door de groote opoffering te doen van den portier te vervangen, opdat deze mogt gaan hooren; maar de prior was eindelijk genoodzaakt tusschen beide te komen en vaste bepalingen voor voorkomende gevallen te stellen.
Het duurde evenwel niet lang of de kloosterhof was evenzeer te klein voor den grooten toeloop der belangstellenden. De broeders, ondersteund door magtige en invloedrijke hoorders, zoowel aanzienlijke burgers als magistraatspersonen, bragten Savonarola de blijde tijding, dat hem eene der grootste kerken geopend zou worden om zijne lezingen voort te zetten.
Zoo predikte hij een tijd lang in de sierlijke aan San Marco grenzende kerk van Santa Maria Novella, maar ook deze werd weldra te klein. Men moest er dan toe komen hem den aartsbisschopplijke dom, de prachtige kathedrale, Santa Maria del Fiora te ontsluiten. Doch naauwelijks had fra Girolamo eenige malen in dit ruime gebouw gesproken, of de schare was zoo ontzettend aangewassen, dat het volk zich op de straten bleef verdringen om slechts aan de deur der kerk te genaken.
|
|