| |
| |
| |
V. Nieuwstijdingen.
Verloren in gepeins en brandend van ongeduldig verlangen zat Lorenzo voor zijne schrijftafel in zijn kabinet. Ieder opkomend denkbeeld werd verslonden door ééne gedachte; en wat ook oprees voor zijn geest, hij keerde altijd tot één enkel punt terug - den rooden hoed - de benoeming van Monsignor Giovanni.
Daar treedt Bibbiena binnen; hij overhandigt een paket en verwijdert zich.
- Blijf, Bibbiena blijf, roept Lorenzo hem achterna, het is Lanfredini's zegel - tijding uit Rome!... En ik weet, niemand stelt daar meer belang in dan gij.
Haastig verbreekt de hertog de zegels, stort de onderscheidene papieren die het paket bevatte, op zijne tafel uit, ziet vlugtig een en ander in, en grijpt met gespannen verwachting een stuk, dat grooter dan de anderen, nog door een bijzonder omslag is onderscheiden. Naauwelijks heeft hij eenige woorden gelezen, of juichend roept hij uit:
- God zij geloofd! Bibbiena! - Giovanni is kardinaal!
Hij wil het vertrek uitsnellen om alom zijne blijdschap te verkondigen, maar de verbaasde blik van den geheimschrijver houdt hem staande. Hij herstelt zich, hij wil zich niet belagchelijk maken en zoekt zijne kalmte weêr meester te worden,
| |
| |
om op eene hem waardige wijze de belangrijkste, de meest gewenschte gebeurtenis, die beslist over het lot zijns zoons, over geheel zijn huis! - bekend te maken. Hij zet zich dan neder, leest en herleest, beziet het stuk van alle zijden, en nu.... hij schudt het hoofd, springt stampvoetende op, werpt het geschrift met wrevel van zich af en roept: - Het is bedrog! dit stuk is noch geteekend, noch gezegeld! welke wreede trek wordt mij gespeeld! Lanfredini heeft met mij gespot - dat zal hem duur te staan komen!....
- Eene vergissing welligt, eccellenza, - waagde de verschrikte geheimschrijver zachtkens te zeggen.
Lorenzo had zijne papieren intusschen hernomen en den brief zijns gezanten gevonden, aan welken het stuk was toegevoegd, dat hij ongelukkig eerst had gelezen; en met wreede teleurstelling neêrgeploft van de hoogte zijner verrukking; sprak hij met niet te verbergen schaamte, die zich echter achter den toon der hoogste misnoegdheid poogde te verschuilen:
- Hoe dwaas van Lanfredini, dit stuk niet met het woord: ontwerp te teekenen; het behelst slechts een plan, dat hij mij voorlegt, om mijne goedkeuring te vragen over de wijze van inkleeding der bekendmaking, indien de benoeming mijns zoons eens spoedig doorgaan mogt!... Dan zal hij immers nog tijd genoeg vinden voor zulke ontwerpen! Welke onaangename gevolgen had deze onvoorzigtigheid des gezants niet voor mij kunnen hebben!... En zich zelven alzoo verschoonende in zijne kinderachtige zwakheid, en heel de schuld van dit onaangenaam oogenblik op een ander werpend, bleef hij dien ganschen avond in zijn kabinet, neêrgebogen onder al het wigt van dat pijnigend: indien.... en hij wanhoopte meer dan ooit aan de vervulling van zijn vurigsten wensch.
Toch was die vervulling zeer nabij. Weinige dagen later, het was op den 9den October 1488, ontving hij in den morgen een haastig geschreven billet van den kardinaal van Angers van dezen inhoud:
| |
| |
‘Doorluchtige en waarde broeder, heil!
Goede tijding voor uwen zoon, voor u, voor Florence! Giovanni is kardinaal, onder den titel van Santa Maria in Dominica. Ik kan u mijne vreugde niet uitdrukken!’
Dit berigt, dat Lorenzo tot den fiersten aller vaders maakte, weergalmde oogenblikkelijk door geheel Florence. De vreugde scheen algemeen en was uitbundig. Talloos was de schaar, die zich haastte om allerlei gelukwenschen te ontboezemen. Alle dichters hieven hymnen aan op het verheven kind; alle zangers sloegen de harpen ter zijner eer, en het was reeds of de glorie van den jeugdigen Giovanni heel Florence verheerlijkte. Des avonds waren de voornaamste gebouwen luisterrijk verlicht, en het volk bedreef vreugde als over eene algemeene weldaad.
Gedurende den ganschen dag kon Lorenzo zich geen oogenblik aan de veelvuldige bewijzen van deelneming onttrekken, en gaarne gaf hij er zich aan over, overstelpt van geluk als hij was: bovenal tevreden, dat de burgers het geluk van zijn huis als eene eer en verheffing van heel den staat wilden aanzien. - Er werd dan ook van wege de regering van Florence een brief van dankzegging aan den paus gezonden. Politiano kon niet nalaten er een langen epistel aan toe te voegen, waarin hij zich, in de ongerijmdste loftuitingen over zijne onvergelijkelijken leerling, als een volleerd vleijer der grooten kenschetst.
Onder de rondom het wonderkind geschaarde onderwijzers, merken wij thans ook Pico op en hij is zeker niet van de minst gewenschten om den jongen kardinaal verder te vormen; die eens als Leo X de driedubbele kroon zou dragen.
- Ik heb ook goede tijding voor u - voerde Lorenzo den graaf te gemoet, na het ontvangen van zijn gelukwensch.
- Uit Rome? - vroeg deze met drift.
- Uit Rome juist wel niet - herhaalde Lorenzo wat
| |
| |
ontwijkend - maar iets dat u zeer verblijden zal. Ik heb eene plaats voor Savonarola.
Mogt die naam Pico's gelaat een oogenblik verhelderen, de wolk van weemoed keerde weêr als hij vroeg:
- Maar hebt gij niets uit Rome mij te melden?
Lorenzo, die al zijne krachten had moeten inspannen voor eigen zaak, was minder gelukkig geslaagd in die zijns vriends, ofschoon hij haar hartelijk had voorgestaan, en het viel hem zwaar het mislukken zijner poging te belijden.
- De heilige vader heeft u voor een goed christen en een getrouw zoon der kerk verklaard...
- En gij acht dit klein? - Wat verlang ik meer? - viel Pico aangenaam verrast in.
- Maar hij heeft dit goede merkelijk verzwakt door de lezing uwer stellingen te verbieden...
- Dat is waarlijk zwaar om te dragen! - barstte Pico los, zijne aandoeningen naauwelijks meester. - Zóó de vruchten van mijn vlijt verworpen te zien, waarvoor ik mij gaarne ieder opoffering heb getroost., waarvoor ik alle voorregten van het huiselijk leven van mij heb gestooten...
Maar Pico gevoelde dat de hertog heden geen oor kon hebben voor zijne smart en verwijderde zich van hem.
Ficino en Benivieni, die eenige woorden van dit onderhoud opgevangen hadden, waren echter deelnemend toegetreden om Pico met hunne vriendschap en belangstelling te ondersteunen in het lijden, dat zijn gevoelig hart zoo diep ter nederboog. Juist dat stuk verboden te zien, dat hij alom had gewenscht te verspreiden, juist dien arbeid versmaad, waarvan hij al zijn roem had verwacht!... Zoo was hij verpletterd onder de eerzuil die hij zich zelven had willen oprigten, en zijn beklemd gemoed zocht om naar balsem en troost. Toch voldeed het hem niet als Benivieni steeds zijn arbeid hemelhoog bleef verheffen, en jammerde over dit verlies voor de geleerde wereld - de platonische redenen van Ficino over het hoogste goed trokken hem dan nog meer
| |
| |
aan, evenwel dat onbestemde en zwevende droomen stilde hem toch niet geheel. Daar bleef een ledig, een onbevredigd smachten in zijne ziel en hij gevoelde de waarheid van Ficino's stelling: ‘Medicijnen genezen het ligchaam, muzijk geneest den geest, de godsdienst de ziel’ - en hoe gaarne hij ook met Marcilio muziceerde en philosopheerde, voor zijne ziel wachtte hij op Savonarola.
Met een ander oog zag Lorenzo den Dominikaner te gemoet. Als de meesten zijner tijdgenooten was Medicis heiden in zeden en geloof; nogtans hield hij de geestelijkheid in hooge eer, woonde vrij geregeld de godsdienstoefening bij, maar had zijne opvatting van de godsdienst, en hij meende haar geene kleine hulde te doen, als hij gevierde predikers aanmoedigde en rondom zich verzamelde. Zoo zien wij hem in gezelschap van Matteo Bosso, Mariano da Ghenezzano en andere redenaars, wier kanselgaven hij bewonderde. Savonarola wenschte hij aan hun getal toe te voegen, overtuigd in hem een lofredenaar te meer te zullen aantreffen, die vooral door zijne populariteit het volk zou bekoren en voor Midicis winnen. Zijn oor, gewend aan de zoetvloeijende vleijerij van Politiano en aan de welluidende snaren van Eicino, was reeds begeerig naar nieuwe vormen, waarin de vreemde broeder hem als hoogen beschermer huldigen en vereeren zou. - Immers de Dominikaner had smaak voor het schoone en liefde voor de kunst! Wat zou hij niet staan opgetogen, als hij zag hoe Lorenzo's zorg sedert zijne zevenjarige afwezendheid de tempels had verfraaid; hoe zij thans schitterden van licht goud en edelgesteenten - hoe hij ze sierde met de werken van Masaccio, Ghiberti, Ghirlandajo, Botticelli, Pollajuola en anderen!
Lorenzo besteedde den volgenden nacht aan het schrijven zijner brieven; in de eerste plaats aan Lanfredini, om hem te vragen hoe de kardinaal zich nu zou te gedragen, te kleeden en te teekenen hebben; daarna ging hij over tot het danken dergenen die hem behulpzaam waren geweest, en vervolgens tot het verbreiden van dit heugelijk nieuws.
| |
| |
Zijne grootheid scheen thans den hoogsten top bereikt te hebben. Want was hij gestegen na de zamenzwering der Pazzi, was hij hooger geklommen na zijne terugkomst uit Napels, nog hooger rees hij voor de oogen des volks - zoo uitnemend begunstigd door den heiligen vader.
Hij gevoelde zich dan ook stouter en magtiger dan ooit, nu hij meende een onwankelbaren grondslag voor de toekomst van zijn huis gelegd te hebben door de verwezenlijking van een ontwerp, sedert jaren gekoesterd en met de ongehoordste volharding volbragt. Voor het heden door Rome gesteund, voor de toekomst door Rome gehandhaafd, kende hij geene vrees, en greep hij met vaster klem naar de alleenheerschappij, naar het oppergezag over de republiek, die hij steeds meer verlamde en verdoofde, daar al hare krachten werden onderdrukt door het eigenbatig drijven van een man, die zich zelven de verpersoonlijking der republiek scheen te achten, als hij zich stelde in de plaats van haren wil, hare ziel en hare kracht.
Medicis mogt stijgen, Florence zonk in gelijke mate neêr. - Florence, eenmaal het middenpunt van Italië, werd meer en meer vreemd en afgescheiden van de belangen der andere staten, die wantrouwend acht sloegen op het trotsche huis van Medicis. - Florence, dat zoo magtig, en een onafhankelijke republiek had kunnen zijn, nu bedwelmd door, zinsbegoocheling, neêrgekromd aan den voet eens vermetelen dwingelands, die een staat vertreedt om een huis te verhoogen, een volk opoffert voor een geslacht! Alle zedelijke kracht scheen verslapt, alle edel gevoel verstompt. Aan onreine lusten overgegeven en zich beroemende in het ongeloof, leefde men zorgeloos heen, niet vragende naar de toekomst. Laat ons eten en drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij, was de leus zoowel van luidruchtige wol- en zijdewevers als van woekerende bankiers en kooplieden, van de levenslustige kunstenaars als van de geleerden, staatslieden en geestelijken. Het eene volksfeest verdrong het andere
| |
| |
en nam alle oogenblikken van verpoozing in, die tot nadenken zouden hebben kunnen leiden, als het werken om de vergankelijke spijs werd gestaakt. Alle geschriften waren besmet met zedelooze denkbeelden; ieder kunstenaar diende de op nieuw opgerigte afgoden der Ouden. Met verrukking wijdde de Platonische school, de bloem van Italië's geletterden, den 7den November, Plato een feest, geschaard om het met lauweren omkranste borstbeeld van den wijsgeer, door Roscio van Pistoja aan Lorenzo verschaft. De vorming der jeugd was zoo volslagen heidensch, dat men haar den geest des Evangelie's zelfs niet vermoeden liet. Men verhemelde de helden en wijzen der heidenen, als hadde het christendom er nimmer voortgebragt, die oneindig hooger stonden en door edeler beginselen gedreven werden. De prediking was in een zielloos woordengeprevel ontaard, dat het volk rustig en ongestoord op hunne doolpaden liet voortzwerven en, bij hooge galmen over de deugd, tot geene enkele goede daad kon sterken!
In dit Florence zag men Savonarola te gemoet!
|
|