| |
| |
| |
IV. Geleerde vrienden.
Zoo er ooit een tijd was waarin de edelen en grooten de kunsten en letteren met geestdrift beminden, aanmoedigden en kweekten - zoo er ooit een oord was, waar poëzij en wijsbegeerte het sieraad waren der vorstelijke hoven - het einde der vijftiende eeuw zag in Italië iederen tak der kunst, ieder vak van wetenschap gekoesterd en ontwikkeld bij den gloed van vorstenluister, gesteund door magt en bescherming van hertogen en prinsen, aangewakkerd door de hoogste vereering en de ruimste belooning.
Gehuisvest in marmeren paleizen of op bekoorlijke landhuizen, leefden de dichters en kunstenaars zorgeloos en onbekrompen onder begunstiging van de edele voorstanders. Deelgenooten van alle feesten verheerlijkten zij ze in hunne zangen, en wijdden zij van ganscher harte hunne lier om den doorluchtigen beschermer te vereeuwigen in onsterfelijke liederen, hun dankbaar hart ontvloeid; en van de nietige zorgen voor het dagelijksche ontslagen, konden kunst en poëzij zich onbedwongen overgeven en laten leiden door de magtige aandrift van het genie.
Het is een heerlijk schouwspel, den wedstrijd te zien tusschen de voornaamste geslachten van Italië, omringd van de grootste geesten en rijkste vernuften hunner dagen, die zij
| |
| |
niet alleen tot hunne vrienden en huisgenooten, tot de sieraden hunner gastmalen en de kroon hunner feesten kozen, maar ook vertrouwden zij hun hooge ambten en gewigtige eereplaatsen toe, verzorgden hen niet enkel met kwistigen overvloed gedurende den tijd van bloei en kracht, maar verzekerden hun ook eene onbezorgde grijsheid; ja eene eerezuil moest het gebeente dekken van de mannen, die den roem van eene stad, van eenen staat hadden verhoogd.
Het kunstlievend geslacht d'Este te Ferrara, waar alles zong, alles liefde voor poëzij en letteren ademde, waar Ariosto bloeide, wordt beantwoord uit Mantua door de Gonzago.
De wakkere Francesco de Gonzago, gehuwd met Elisabeth d'Este, heeft bij het zwaaijen van zijn krachtig zwaard het tokkelen van de cither niet vergeten. Zijne begaafde gemalin vermaakt zich met het verzamelen van oudheden, miniaturen, camées en medailles, en het was bij dit vorstelijk paar dat Spagnuoli, de lievelingszanger dier dagen, verwijlde.
Aan het hof van Napels gloeit het vlugge vernuft van Sannazar, en weêrgalmen de zangen van den rijkbegaafden, veelomvattenden Pontano, boezemvriend en raadsman van den koning.
Ludovico Sforza trekt te Milaan talenten tot zich als den geleerden Merula, den grooten Leonardo da Vinci en anderen.
Te Bologne weet Bentivogli Urceo Codro aan zich te verbinden. Het is een tijdvak waarin ieder stad van Italië ons schitterende namen heeft te noemen; maar waar ook kunstenaars, dichters en geleerden zamenvloeijen, Florence trekt hen magtiger aan dan eenig andere stad - Florence - en Medicis!
Medicis zoo groot in de XV eeuw - vooral zoo schitterend in Cosimo, niet zoozeer door de blinkende pracht van zijn huis, noch door de vorstelijke weelde van zijne omgeving, als door den hoogen adel van zielegrootheid en geestkracht, waardoor de man, die zich gelukkig achtte de grootste burger en koopman te zijn, zijn vaderland wist te verheffen tot een
| |
| |
belangrijken staat, ja tot een middelpunt van Italië, dat de overige staten in evenwigt kon houden. Zonder den staatsvorm merkbaar te veranderen kon hij door zijn magtigen aanhang de volksstem leiden en beheerschen, terwijl men zich gaarne liet leiden en beheerschen door den vrijen medeburger, die den schijn niet had van vorst en gebieder te zijn, die geen zware inkomsten eischte van het volk, maar eigen schatten veil had om zijn vaderland met fraaije gebouwen en kweekscholen van wijsheid en kunst te versieren. Koopman als de meeste aanzienlijke Florentijners, die de wol van het Noorden tegen de zijden van het Zuiden ruilden, had hij in alle groote steden zijne handelshuizen en banken, die steeds zijne inkomsten vermeerderden en hem tot den rijkste van zijn tijd maakten, zoodat koningen en pausen staatsinkomsten bij den grooten burger van Florence tegen baar geld verpandden, het op zijne kosten was dat de Italiaansche bergwerken werden voortgezet en dat een leger in het veld werd gebragt tot verdediging der republiek. Zulk een man moest het ideaal zijn der Florentijnen; hij deelde al hunne belangen, al hunne neigingen; hij was hunne ziel, hunne kracht, hun hoofd; en mogten zijne vijanden een oogenblik over hem zegepralen en hem verbannen, juichend halen de Florentijnen hem terug, en brengen hem weder tot de stad wier sieraad en roem hij was. En zoo diep leefden de vereering en de liefde voor Medicis in het harte des volks, dat ook een nietsbeduidend opvolger die gehechtheid niet uitwischte voor dezen roemrijken stam; want naauwelijks heeft men in den jeugdigen Lorenzo de gaven des beminden grootvaders herkend, of aller hart is hem gewonnen en Medicis zal wederom Florence's afgod zijn.
Onbetwistbaar bezat Lorenzo schitterende eigenschappen; het was geen bloote vleitaal, die hem il magnifico en den Pericles van Florence heeft genoemd, maar toch, de dagen van den grooten Cosimo waren voorbij. Een vorstelijke hofstoet mogt hem omgeven en blinkender luister hem om- | |
| |
stralen in het palazzo Pitti, de degelijkheid, de kern en kracht des voorvaders was voorbij, en zwakker was de gloed en matter was het licht. Cosimo had de wijsheid gehad van burger en koopman te blijven, en zijn kleinzoon was een vorst. De hand van eene prinses uit het edel geslacht van Orsini was hem niet geweigerd, en hij had zijne magt zoo wel gegrondvest en zoo onbepaald uitgebreid, dat hem de titel slechts ontbrak van souverein.
In de harten der onderdanen waren intusschen herinneringen ontwaakt uit vroegere dagen. De gedachte aan de oude, vrije republieken rees op als een duistere schim en wekte argwaan tegen een zoo magtig huis. Men had Cosimo's grootheid met vreugde gezien, want zijn roem was die aller burgers, en zijn eer was de eer van Florence; maar Lorenzo was hooger geklommen; hij had zich boven het volk verheven, was dan ook niet meer in hun midden; hij stond alleen, en weldra zou men tegenover hem staan, om hem die hoogte te betwisten. Weinig gelukkig in een handel, waarvan hij zelve de ziel en de kracht niet was, besloot Lorenzo zijne bezittingen in vaste goederen te brengen. Maar helaas! zij leverden hem de noodige inkomsten niet op voor zijne hertogelijke hofhouding, en in stede van, als de koopman Cosimo, millioenen aan den staat te kunnen wijden, moest de vorst in zijne behoeften ten koste des volks, uit 's lands inkomsten voorzien! - ja, hij zou ten laatste zooverre gaan om een staatsbankroet te kiezen boven den val van eigen huis!... Zoo groote eigenbaat kon niet altoos onder het masker van vaderlandsliefde verborgen blijven, en indien ook Cosimo's regering niet van zelfzucht is vrij te pleiten, als hij alle krachten der republiek behendig in eenen greep wist zamen te vatten en te vereenigen op een enkel hoofd, terwijl hij het volk magteloos deed nederzitten in af hankelijkheid van een vereerden leidsman, in plaats van hunne krachten te ontwikkelen en onderling te verbinden - het was toch die lage zelfzucht en onedelmoedige staatkunde van Lorenzo nog niet.
| |
| |
De naam van Medicis klonk echter steeds tooverachtig in het oor der Florentijnen; zij zouden er van verzadigd worden - maar nog was die ure niet; nog hadden zij eene innige verkleefdheid aan dit groot geslacht, en hoe hoog ook Lorenzo's eischen mogten stijgen bij zijne steeds toenemende behoefte, er werd aan voldaan; geen wonder: alle magt berustte in zijne hand. Medicis had zich het regt aangematigd vijf kiezers aan te stellen, die de keus tot de hoogste waardigheden in de republiek uitbragten. Alle hooge staatscollegiën werden alzoo door hem alleen beheerscht en de keus des volks kwam geheel niet meer in aanmerking, terwijl het verantwoorden van het bestier over geldmiddelen, wetsveranderingen enz. gansch uitbleef. Lorenzo besliste alles met den om de twee maanden afwisselenden Gonfaloniero en voor de Signorie bleef niet over dan zijn besluit te bekrachtigen. Liet zich hier en daar al eens eene kreet van verontwaardiging, een gramme blik van wrevel merken, Lorenzo kende de Florentijners, hij streelde hunne neigingen, voldeed aan hunne zucht naar schitterende feesten en bedwelmende vermaken, hij hield hen altoos bezig, en wiegde hen in zorgelooze vreugde, terwijl zijne staatkunde gelukkig was voor dat oogenblik, en vrede, bloei en welvaart verzekerde aan het door vroegere twisten afgematte en ontzenuwde volk, dat Lorenzo zegende als den bewerker van dat geluk!...
Evenwel de stoute zamenzwering der Pazzi, waarbij Lorenzo's broeder op de trappen des altaars was vermoord, hoe bloedig ook door het volk gewroken, had hem geleerd hoezeer hij magtigen steun behoefde tegen wel onderdrukte, maar niet vernietigde partijen. Sedert lang was hij er op bedacht, zich dien te waarborgen zoowel voor het heden als voor de toekomst van zijn huis. Reeds was hij er in geslaagd eene zijner dochters uit te huwen overeenkomstig dien wensch; zij had hare hand aan Francesco Cibo, zoon van paus Innocentius VIII geschonken; maar dit was nog slechts een aanvang, een eerste steunsel, dat op meerder wachtte. Zijne
| |
| |
drie zonen waren nog zoo jong, en hoe hoog 's vaders begeerten ook stegen, hij moest nog wachten. Intusschen had hij zich van vrienden te omringen en blijvend de gunst en geestdrift van het volk gaande te houden, maar zijne wenschen waren hoog en stout.
Door natuurlijken aanleg en behoefte zoowel, als uit altijd berekende inzigten, deed Lorenzo voor Cosimo niet onder in liefde en aanmoediging van wetenschap en kunst; zelf dichter en welsprekend redenaar, ijverig beoefenaar der letteren, was hij niet gelukkiger dan in het midden van zangers en wijsgeeren, en nergens vonden zij magtiger bescherming en hartelijker onthaal dan bij Medicis. Zijn paleis is hun vereenigingspunt; aan zijne tafel wijst hij hun de eerste plaatsen aan; zijne bekoorlijke villa's te Poggio-Casjano, Agnana en Caffagiolo opent hij hun, als stille wijkplaatsen, om zich zorgeloos aan kunst- en letteroefeningen over te geven; hij verschaft hun alle middelen om zich te oefenen en te ontwikkelen, ja verzamelt boekerijen en oudheden ter hunner dienste.
Te Careggi had Cosimo een vorstelijk paleis laten bouwen; het was omringd van de heerlijkste dreven, en de meest vreemde gewassen werden er gekweekt. Twee groote zalen; waren voor de boekerij ingerigt, eene andere voor muzikale oefeningen, terwijl de overige vertrekken door Lorenzo werden gebruikt ten gerieve van zijne geleerde vrienden. Daar echter Careggi, door zware bosschen omgeven en bij overvloedige wateren, vochtig was, stichtte Lorenzo een ander niet min bekoorlijk buitenverblijf te Fiesola in de nabijheid van Florence, en het was daar dat hij zoo gaarne toefde met zijne begaafde kunstenaars en geleerden, zoo vaak hij zich aan de staatsbemoeijingen onttrekken kon.
Is het wonder dat wij op den weg derwaarts geleerd gezelschap aantreffen?
De koele avondwind kwam uit zee het Arno-dal verfrisschen. Twee mannen verlaten Florence in vertrouwelijk onderhoud, waarom het wel zijn kan, dat zij zich van het hen volgend
| |
| |
gezelschap door wat haastiger tred hebben gescheiden. Wij ontdekken terstond dat zij zoo ongelijk zijn van stand als geheel hun uiterlijk in strijd is; want de bijzonder rijzige gestalte van den een is gehuld in de wijde plooijen van rijke satijnen en fluweelen kleederen, terwijl de andere, beneden de gewone maat van volwassen menschen, een afgesleten priors-tabbaard draagt. Het gelaat des grooten, hoewel van geene aantrekkelijke schoonheid, wordt allerinnemendst als wij het bij den kleine vergelijken, wiens wanstaltig hoofd van den scheeven hals dreigt te storten, en wiens neus zoo plomp van vorm als fabelachtig van grootte is, terwijl het schijnt of zijne verdraaide oogen de beide hemelstreken gelijktijdig willen omvatten. Doch opent dit gedrochtelijk manneken de lippen, dan wordt uw oor geboeid door eene zoo zuivere, klankvolle, buigzame stem, dat gij zijne wanstaltigheid vergeet bij de harmonie dier zoetvloeijende woorden, zoo juist gekozen, zoo keurig geschikt. Ieder volzin ademt poëzij, vernuft en smaak, en moge de andere ook uitnemend wel ter taal zijn en rijk van zin - zijne ruwe, doordringende stem snerpt u onaangenaam tegen, en gij verkiest u den misvormden dichter Angelo Politiano boven den welgemaakten Lorenzo de Medicis tot gezelschap.
Doch herkent gij in Politiano al aanstonds den zanger, en trekt zijn poëtische geest u aan, om zijnen mond speelt een onaangename lach van zelfbehagen zoowel als vleijerij, en wee u, als hij dat wapen keert en dat honigzoet tot wrangen alsem omwendt, als bittere spot en snijdende scherts zijn zwaard worden - want is hij vurig, teeder vriend, hij is ook vlammend vijand; en wie zijne ijdelheid ééns kwetst, zijne kinderachtige behaagzucht weêrstaat, zijne brandende eerzucht in den weg komt, deze zal in hem een vijand vinden, die zich tot laagheid toe vergeten kan.
Daar sluimerde een vurige wensch in Lorenzo's hart; van zijne vervulling hingen al zijne plannen voor de toekomst af, en sedert jaren was het zijn arbeid dien te verwezenlijken.
| |
| |
Alles werd daarheen geleid, daartoe voorbereid en ingerigt; ook scheen hij der vervulling al gedurig nader te komen, ofschoon hij al den omvang der bezwaren kende, die er zich tegen verheffen konden en duidelijk het heir van hinderpalen zag, die hij één voor één zou te overwinnen hebben. - Doch jaren lagen er nog tusschen hem en zijn doel! Schoon zijne verbeelding ze haastig afsnelde regt op haar einddoel aan, de tijd verhaastte zijne vaart toch niet, en te traag rees hem iedere morgen, en te traag daalde iedere avond neder! Die wensch was zijn droom als hij in eenzame uren peinsde, en was vooral ook zijn geliefkoosd gesprek met vertrouwde vrienden, inzonderheid met de uitgelezen geleerden, die hem in de opvoeding zijner kinderen behulpzaam waren, omdat het die kinderen betrof in hun toekomstig lot.
Onder alle waardigheden en bedieningen waren er op het einde der XV eeuw geene zoo invloedrijk, zoo voordeelig als die der geestelijken. Men zag dan ook leden van de aanzienlijkste vorstenhuizen tot den geestelijken stand overgaan, die de mildste zegeningen over hun geslacht wisten te brengen, en zich langs dien weg met veel meer gewisheid en gemak van het vette der aarde verzekerden, dan men zulks in meer ridderlijke dagen met het staal vermogt. - Doch ook het zwaard behoefde niet afgelegd te worden bij het aanvaarden van den mijter. Hoe menig krijgsmanshart sloeg niet onder het bisschoppelijk gewaad, en de tucht was voor de zeden der geestelijken zoo rekbaar, dat zij vrijelijk van hunne zonen en dochteren spraken en hen openlijk met de keur hunner goederen bedeelden. Eenmaal in deze soort van bedieningen gesteld, vond een man van verdiensten geen moeite in het stijgen, en - kon men met een stouten greep den kardinaalshoed magtig worden, dan was er nog maar ééne schrede om tot de driedubbele kroon te geraken, en de gelukkige en magtige zegende zijn huis, zijn geslacht, heel zijne stad soms, zoo al niet met hemelsche, zoo te meer met aardsche gaven; wereldsche voorregten, goederen, ambten, enz. Vandaar dat
| |
| |
iedere kleine staat, vooral in Italië, wedijverde om uit zijn midden een man te verheffen tot dien wereldtroon van waar zooveel schatten afdaalden.
Niets was dus natuurlijker dan dat Lorenzo's zoekend oog op de stad der zeven bergen was geslagen en dat hij in zijn gepeins zich steeds een rooden hoed voor den geest zag zweven.
De vrienden van zijn huis verstonden hem al te wel, om zijne wenschen niet te voorkomen en hem bij de geboorte van zijn tweeden zoon Giovanni, niet terstond eene gouden toekomst te voorspellen.
De schoone knaap was dan ook tot den geestelijken stand bestemd van zijn geboorteuur aan en Lorenzo zag in hem onbetwistbaar den kardinaal, ja welligt nog meer.....
Op zijn zevende jaar had Giovanni reeds door de hand van Gentilis d' Urbino, bisschop van Arezzo, de tonsuur ontvangen, en van dat oogenblik aan vloeiden hem van alle zijden vereerende benoemingen tot voordeelige bedieningen en aanzienlijke titels toe, zoodat het getal der prebenden des jeugdigen geestelijke weldra tot dertig gestegen was.
Nog dringender waren Lorenzo's wenschen voor zijnen zoon geworden bij de toenemende zwakte des pausen, en na het huwelijk zijner dochter in 1487 wist hij eene toezegging voor Giovanni te verwerven. Maar de zekerheid der toekomst was nog niet daar! Wat kon er niet gebeuren eer het kind den leeftijd bereikte, die tot het dragen van den kardinaalshoed werd vereischt!...
Het was dus uit deze volheid des harten dat Lorenzo tot Politiano zeide:
- Verbeeld u mijne vreugde, Angelo! de paus heeft dan toch eindelijk tot het benoemen van nieuwe kardinalen besloten! Onze gezant Lanfredini zendt mij eene lijst met namen van kandidaten, welke de paus mij voorlegt om mijn oordeel te vernemen. Ik heb diegenen aangestipt, die mij welgevallig zijn zouden; doch reeds zijn er een paar weken verloopen
| |
| |
zonder dat ik iets vernam, en de zaak vereischt spoed; bij de afnemende gezondheid en den gevorderden leeftijd des heiligen vaders heb ik zelfs durven aandringen op de benoeming mijns zoons, ja ik heb hem gesmeekt als om het heil mijner ziele!...
- Het is onverklaarbaar! - antwoordde Angelo geërgerd - dat de paus kan aarzelen een vorst als de Medicis eene zoo ootmoedige bede te onthouden!... Onverklaarbaar na de dienst, die aan zijne heiligheid bewezen is in het huwelijk zijns zoons met eene prinses als Maddalena, waardoor de belangrijke vete tusschen de huizen Cibo en Orsini is verzoend.
- Innocentius is daar inderdaad zeer verheugd over, maar het is die zwakke besluiteloosheid, die steeds verschuivende traagheid hem eigen, welke mijne gansche zaak bederven kan. Evenwel de hinderpalen zijn groot...
- Vergeef mij! - riep Angelo met vuur, maar toch in den zoetsten toon zijner vleijerij - zij zijn niet groot voor allen die het voorregt hebben nw buitengewonen zoon te kennen. Monsignor Giovanni te zien, doet iederen hinderpaal zwichten; hij moet kardinaal, hij moet eenmaal paus zijn! - Die schoone knaap voorspelt het heil der kerk, het licht der wereld! Dat hemelsch oog, zoo rein en zacht en nogtans tintelend van stouten moed en gulle vreugde, dat edel voorhoofd, nu reeds zetel van geleerdheid en verstand, die fijne mond, waar geest en smaak om zweven, die rijke blonde lokken golvend om een zwanenhals... ach, dat alles, geheel die engel, moet voor den hoogsten top van eer geschapen zijn!...
- Inderdaad, de rijke gaven van mijn zoon zijn onbetwistbaar - antwoordde Lorenzo met hooge ingenomenheid - zijn uitstekende aanleg maakt mij vrijmoediger en ondersteunt mijnen ijver in het dingen naar zoo schoon een prijs. Ik heb den kardinaal Ascania Sforza geschreven; hij belooft mij alle hulp, ook mag ik veel van den vice-kanselier der heilige
| |
| |
kerk Roderigio Borgia hopen, om de overige kardinalen voor de zaak te winnen en alle tegenwerking te verhinderen.
- Maar ik begrijp niet wat eene zoo schoone zaak voor de kerk kan weêrhouden! Wie zou willen tegenwerken?...
- Altoos het aarzelen des pausen, dat niet durven doortasten, omdat het revers dat zijne heiligheid bij zijne verkiezing heeft moeten teekenen, gebiedt: geene kardinalen te benoemen, die den ouderdom van dertig jaren niet bereikt hebben.
- Ellendige bepaling! riep de dichter met diepe verachting - maar die nooit met meerder regt kan vernietigd worden dan door eene meerderjarigverklaring....
- Dertig jaren! - herhaalde de hertog. - Wie zal dan den stoel van Rome bekleeden, wie dan heerschen te Florence!... Dertig jaren!... Monsignor Giovanni telt nog niet volkomen dertien jaren!...
- Maar hij heeft de rijpheid van verstand en den omvang van kundigheden van een man! hernam Angelo met geestdrift - nooit was eene meerderjarigverklaring meer gewettigd en geregtvaardigd door de schitterende gaven eens kandidaats.
- Ik geloof ook niet dat mijn vaderhart mij alzoo zou verblinden, dat ik Monsignor Giovanni voor zoo iets buitengewoons zou houden, omdat hij mijn zoon is, want ik zie bij voorbeeld zeer wel de fouten van Pietro, en hij is toch mijn oudste; maar ik verklaar u, dat zijn hoogmoedig en ijdel karakter mij dikwijls kommer baart.
- Voorwaar ik zag nooit onverbiddelijker beoordeelaar van eigen vleesch en bloed! - riep Angelo uit - uwe vrees voor partijdigheid drijft u echter te ver. Pietro heeft ook groote hoedanigheden!... die gaven der welsprekendheid, der improvisatie, die ridderlijke moed, die fijne smaak!...
- Ik zie dat alles, en nogtans vrees ik zeer, dat hij zijn eigen lot zal bederven door onstuimigheid en onbedachtzaamheid. - Dit noopt mij te meer al mijne hoop op Monsignor Giovanni te bouwen, die bij al zijne eeretitels en prebenden den gullen eenvoud blijft bewaren, welke hem zoo beminnelijk maakt bij allen.
| |
| |
- Monsignor Giovanni is dan ook iets zoo geheel ongewoons, eene vereeniging van de rijkste en edelste talenten met de grootste deugden des harten. Inderdaad, ik gevoel mij tegenover hem de onwaardigste leermeester van den uitstekendsten leerling. En het blijft mij eene pijnlijke wond, dat ik thans niet meer zoo krachtdadig aan de leiding van dezen zeldzamen jongeling kan arbeiden, als in de dagen toen wij huisgenooten waren...
- Maar het huisonderwijs belemmerde te veel uwe schoone gaven, mijn vriend, en toch na het voorgevallene met de hertogin moet het zoo blijven - gij waart onvoorzigtig in uwen ijver... het moederlijk gevoel heeft zijne onbetwistbare regten...
Politiano, die ondanks zich zelven de herinnering aan de onaangenaamheden tusschen hem en de hertogin Clarissa, gemalin van Lorenzo, had opgehaald, wenschte echter het gesprek thans eene andere wending te geven, en zag gedurig eens om of het overige gezelschap nog niet opdaagde. Welk een bekoorlijk verblijf Lorenzo hem ook te Fiesola had laten inrigten, en hoe rijkelijk van alles voorzien wat zijn leven daar kon veraangenamen, hoe vurig beminnaar van vrije lucht, bloemen en zonneschijn, die zijne muze met vernieuwde geestdrift tot het vervaardigen van zijn beroemd ‘Rusticus’ bezielden - het bleef voor zijne ijdelheid eene onverzettelijke grief verwijderd te zijn - verwijderd te zijn door eene vrouw - eene ongeleerde vrouw, die hem hare kinderen niet zoo onbepaald toevertrouwde, als hij eischte; die zoo gaarne hare zonen meer godsdienstig had zien vormen en zelve daartoe eene poging had trachtten te doen, door hun dagelijks de psalmen te laten lezen, tegenover zooveel heidensch als hun werd onderrigt... En die bekrompen vrouw had een roemrijk geleerde durven weêrstaan en hem voor zijne onvoegzame bespotting harer bedoelingen met verwijdering gestraft... Als vijandelijke magten stonden sedert de opgeblazenheid eens verwaanden dichters en de adeltrots eener
| |
| |
prinses uit een der vier grootste huizen van Rome tegenover elkander en de herinnering deed hem pijn.
Hoe welkom was het onzen Angelo dan niet, als hij, omziende, eene ontdekking deed zoo wonder, zoo verrassend, dat hij luidkeels uitriep:
- Onmogelijk, ongeloofelijk! - dat is eene verschijning!
- Wat mensch of geest verschijnt u dan toch? hernam Lorenzo, wiens kortzigtig oog nog niemand op den weg ontdekken kon.
- Hij is immers in Parijs! - de zwerver, en nu hier!... bleef de verbaasde dichter droomen.
- Wie dan toch! - riep Lorenzo benijdend op de verdraaide oogen ziende, die zoo ver dragen konden.
- Pico! Pico! - was het antwoord. - Hij gaat aan de zijde van Marcilio Ficino - de beide Benivieni's volgen hem.
- Pico reeds hier! - sprak Lorenzo, en ging met Angelo den vorst van Mirandola en den beroemden Ficino te gemoet.
Mogt Marcilio Ficino het in grootte niet van Politiano winnen, hij was echter bij zijne merkwaardige kleinheid welgemaakt en goed geëvenredigd in alle vormen; doch hij geleek een knaap, zoo teeder was het ligchaam, bewoond door zoo schoonen, grooten, veelomvattenden geest. Zijn zacht gelaat was innemend, zijn vriendelijk oog teekende trouw en weemoed, terwijl vernuft en luim uit al zijne bewegelijke trekken spraken. Daar was echter geen zweem van die opgeblazenheid en behaagzucht in Ficino, die Politiono ontsierden, en bij al den gloed zijner levendige verbeelding, bij al de kracht van zijn dweepend gevoel, heerschte daar eene diepe rust in geheel zijn wezen, want geen wilde driften ontroerden zijne ziel of besmetten zijn leven. Zoo getrouw als hij was aan de vrienden, wien hij eens plaats in zijn hart had geschonken, zoo af keerig toonde hij zich om er nieuwe te maken. In stille vergetelheid en ongestoorde rust leefde hij te Careggi, om zich in metaphysische beschouwingen te verliezen, met
| |
| |
bijgeloovigheid astrologie en alchimie te beoefenen, en zich te verpoozen door poëzij en muzijk - eenige troost in zijn nameloozen weemoed en overwinbare melancholie. Aan anderen liet hij het onrustig jagen naar roem, aan anderen het bijeenschrapen van schatten. Door Cosimo opgevoed, die zijne talenten als kind reeds onderscheiden had, was hij altijd in de paleizen van Medicis gebleven, en nooit had de olie ontbroken aan zijn beroemd lampje, geschenk van zijn beschermer, dat al zijne werken heeft bestraald; want schoon Ficino zoo gelukkig was zijne inspiratie in den morgen te hebben, des nachts zag hij zijn arbeid na. Eerst op zijn vier en veertigste jaar was hij in de geestelijke orde getreden, en door Medicis met het rectoraat van twee kerken te Florence vereerd en later tot kanunnik over de kathedrale, benoemd, was er zoo genoegzaam in zijn onderhoud voorzien, dat hij zijn erfdeel aan zijne broeders afstond.
Zulk een man moest aantrekkelijkheid hebben voor Pico, vooral in de stemming waarin wij hem thans aantreffen. Geheel zijne houding teekent de diepste verslagenheid; moedeloos is zijn hoofd op zijne borst gezonken; geesteskwelling heeft zijn gelaat doen vervallen, en zelfs het wederzien van geliefde vrienden brengt geen blijden glimlach op zijne edele trekken.
Doch wij hebben den geëerden lezer zoovele geleerden voor te stellen, dat hij ons eene slechts vluchtige opsomming ten goede houde van de begaafde mannen die thans naderen, allen verbonden aan het huis van Medicis.
Aan de zijde van Lorenzo's biechtvader Matteo Bosso gaat de grijze bisschop van Arezzo, Gentilis d'Urbino. Was hij eenmaal leermeester van Lorenzo geweest, hij draagt er nog roem op zijne zonen te onderwijzen in vereeniging met de overige leeraars, met welke hij zich thans onderhoudt. Hier is Chalcondylas, een geboren Griek, door Lorenzo naar Florence geroepen, een heftig ijveraar voor de oude letteren en wijsbegeerte, die met zijn gezin schuilplaats heeft gevonden
| |
| |
in Medicis paleis. De via larga telde er zoovelen! Daar was altoos nog plaats voor een begaafd gast aan 's hertogs tafel. De afbreuk die Politiano's talenten aan Chalcondylas voorlezingen gedaan hadden, stemde hem om met Scala, den kanselier der republiek, een wangunstig oog op den dichter te werpen, die hun beiden een doorn in het oog was; en hoewel zij ter wille van hun gemeenschappelijken vriend en beschermer den uiterlijken vrede bewaarden, zoo koesterde vooral Scala een onverzoenlijken wrok tegen Politiano, sedert hij wist dat Lorenzo hem eenmaal zijne als kanselier geschreven brieven ter beoordeeling had voorgelegd. Verder merken wij op: den geschiedschrijver Valori, met den geleerden Landino en den dichter Verino, leermeester van Pietro de Medicis; terwijl Squarcialuppi, Lorenzo's lievelingszanger, die de muzijkale oefeningen regelde, den overgang vormt tot een groep jonge lieden, die niet min belangrijk is. Tusschen Pietro en Giovanni de Medicis gaat de jeugdige Michel Angelo, sedert eenigen tijd bij Lorenzo gehuisvest voor zijne eerste studie van de antieken, die zijnen beroemden lusthof nabij San Marco versieren. Voor hen uit gaat een rijzig jongeling met een wonderklaren en doordringend en blik en die vaste houding die van ongewone geestkracht getuigt - het is Nicolai Machiavelli, die toen reeds bouwstof zamelde voor die befaamde staatkundige geschriften, die zijn karakter en zijne gaven beiden aan zoo groote miskenning blootstellen zouden, dat zijn naam eeuwen lang als een vloek zou geschandvlekt worden. De schoone jongman aan zijne zijde is Bernardo Bibbiena, vol scherts en geest en fijnen smaak en ook hij zal eenmaal vermaard staatsman en dichter worden. Thans wordt hij door Lorenzo gebezigd om hem in zijne uitgebreide briefwisseling behulpzaam te zijn; weldra zal hij de bestendige medgezel van Giovanni worden, gelijk zijn broeder het van Pietro zal zijn.
Na de eerste ontboezemingen van verbazing en vreugde tevens, over het onverwacht verschijnen des graven, sprak deze op droeven toon:
| |
| |
- Mijne vrienden! gij zult verstaan in welke stemming ik mij bevind, als ik u alleen zeg, dat gij mij hier ziet als - gebannene!..
- Wat zegt gij! - Gebannen? - Gij? - riepen bijna allen ontzet. - En uit wat oorzaak? En waarheen? - En op wiens bevel?
- Op bevel des heiligen vaders Innocentius VIII. Doch hoe hard die uitspraak ook zij en onregtvaardig, heb ik alle reden om mij te verheugen over het mij aangewezen oord, want het voert mij in uw midden. - In Florence of omstreken heb ik de nadere bevelen van zijne heiligheid af te wachten.
- Wij brengen alle hulde aan de vereerende keuze des pausen, sprak Politiano, maar wat is dan toch het vergrijp dat ons het geluk van uw voortreffelijk gezelschap heeft geschonken?
- Het is u allen bekend, antwoordde Pico, dat ik het vorige jaar de stoutste verwachtingen koesterde over de geleerde worstelingen, waartoe ik de geletterde wereld uitnoodigde; - welnu, reeds was mijn dispuut afgekondigd met 's pausen toestemming, als er zulk een misnoegd gemompel onder de hooge geestelijkheid ontstond, dat de paus vreesachtig het oor begon te leenen. Daar waren doctoren, die het aantal stellingen zoo ongehoord en fabelachtig noemden, dat zij er niets anders in meenden te moeten zien dan onbeschaamde ijdelheid, daar zij het boven het vermogen eens stervelings achtten, negenhonderd stellingen bijeen te brengen, veel meer te verdedigen! Zij vonden het onverdragelijk van een man, die naauwelijks vier en twintig jaren telde, dat hij zich vermeten zou, over de verhevenste en moeijelijkste vraagstukken der theologie en philosophie te disputeren, en daarenboven nog voor verborgen wetenschappen!... De zaak scheen zóó verdacht, dat sommige bisschoppen en kardinalen haar zeer zorgelijk begonnen in te zien. Een hunner herinnerde hoe onze eerste ouders uit den heerlijken lusthof waren verjaagd,
| |
| |
omdat zij alles weten wilden, en gaf in bedenking of men dus niet vooral van het hof des stedehouders Christi, diegenen verbannen moest, die meer wilden weten dan oorbaar was voor menschenkinderen!... Een ander wees op de ontzettende vragen der geleerdheid en bewees, hoe dergelijke disputaties veel meer dienden, om de behendigheid der sophisten in het bestrijden of verdedigen van alle mogelijke en onmogelijke dingen aan den dag te leggen, dan om der waarheid nader te komen. Ja, ten laatste stond een zwaarlijvig theologisch doctor met groote waardigheid op en bood zich aan, om uit de negenhonderd stellingen onmiddelijk en onbetwisbaar te bewijzen, dat de roemzuchtige opsteller niet alleen een opgeblazen ijdelspreker was, maar een goddelooze en ongeloovige toovenaar, een gansch verfoeijelijke ketter, die Gods kerk poogde te verontrusten en te verderven!...
Dit gerucht, als een loopend vuur verspreid, klonk weldra zoo schrikverwekkend in de ooren des heiligen vaders, dat hij het vaststellen van den dag, waarop het dispuut geopend zou worden, begon uit te stellen en steeds bleef verschuiven. Inmiddels benoemde hij eene commissie van kardinalen en doctoren in theologie en regten, om de verdachte stellingen eerst ten scherpste te onderzoeken, opdat de zielen der geloovigen bij het aanhooren van mijne kettersche taal niet geërgerd of in twijfel gebragt mogten worden. - Na rijp beraad was de uitspraak der hooggeleerde commissie, dat daar inderdaad dertien hoogst verderfelijke stellingen geopperd waren, die onmiskenbaar gruwelijke ketterij ademden!...
Mijne vrienden mogten beweren dat de stellingen, die men behandelt bij disputen, niet altijd als de overtuiging eens redenaars beschouwd kunnen worden; immers menigeen bewijst eene stelling, die hij geheel niet voor waarheid houdt, om zijne krachten in het bewijsvoeren aan den dag te leggen; - zij mogten wijzen op de plegtige eeden, die ik had afgelegd - de paus was niet te bewegen een dispuut toe te staan, dat geschilpunten betrof en snaren roerde, welke hij liever niet
| |
| |
hoorde klinken voor de ooren eener van alle zijden zaamgevloeide schaar. En na het slepend en martelend wachten van een geheel jaar, zag ik ook de laatste hoop verdwijnen, om immer mijn wensch verwezenlijkt te zien.
Mijne zegepralende vijanden konden hunne vreugde over mijne teleurstelling zoo slecht verbergen, dat ik te veel van hun schamperen spot te lijden had, dan dat ik langer te Rome zou hebben willen toeven. Waarom ook geaarzeld? De wijde wereld stond mij open; ik kon toen nog gaan zwerven werwaarts ik wilde. Ver over de bergen snelde ik heen als gejaagd en vervolgd door de onrust en de smart, die mij kwelden. Met groote vreugde werd ik te Parijs ontvangen, maar ik had oog noch oor voor het hof en onttrok mij aan alles. Al dolend ontwierp ik het plan mijner apologie en in twintig dagen schreef ik ze neêr.
Een toon van verbazing ontsnapte aan alle vrienden, die het uitvoerige stuk, even snel afgedrukt als neêrgesteld, reeds kenden door Lorenzo, aan wien het opgedragen was.
Pico ging voort:
- En nu zijn mijne vijanden er in geslaagd den heiligen vader te bewijzen, dat ik door mijne apologie mijnen eed heb geschonden, waarop ik te Rome moest verschijnen, om niets anders te vernemen, dan dat zijne heiligheid mij Florence's gebied aanwees, om nadere opvordering te verwachten...
- Heil ons! riep Lorenzo met hartelijkheid, dat het ons te beurt viel uwe ballingschap te mogen verligten. Beschik over al het mijne; kies u eene woning op mijne landhuizen of in de zalen van de paleizen te Florence; mogt gij in het midden dezer edele vrienden Rome en den paus kunnen vergeten!
- En zoo niet, gij vindt hier open harten om uwe smart te deelen en uwe klagten deelnemend te ontvangen - sprak Ficino, die wel gevoelde dat Pico te diep was geschokt om voor als nog aan iets anders te kunnen denken, en vooreerst meer behoefte aan deelneming dan aan afleiding zou hebben.
| |
| |
Aangemoedigd door den belangstellenden blik van Ficino vervolgde Pico zijne ontboezeming:
- Ik gevoel al het verkwikkende van uwe deelneming, lieve vrienden! het zal mij goed zijn in uw midden - maar nog is mijn hart verslagen; want het is zoo bitter voor mij, die altoos een getrouw zoon der kerk boop te zijn, die niets wensch dan licht en waarbeid te verbreiden, als een verderfelijk ketter uitgeworpen te worden. Mijne apologie bevat geen enkel woord dat tegen den eerbied zou kunnen strijden, dien ik altoos den heiligen stoel heb toegedragen.
- Stel u gerust, hernam Lorenzo, die zaak zal zoo niet blijven; onverwijld schrijf ik deswege aan Lanfredini, mijnen gezant te Rome - zoo gij althans mijne tusschenkomst toestaat. - Gij kunt uwe eigene zaak moeijelijk verder bepleiten, vergun mij het overige bij het pauselijke hof voor u te doen.
Dankbaar drukte Pico Lorenzo's hand, en zijnen invloed op Innocentius kennende, gevoelde hij zich zoo aanmerkelijk gerustgesteld, dat hij zich ongedwongen liet medevoeren in de stemming zijner dichterlijke vrienden, die zich gingen verzamelen in de landelijke woning van Politiano, welke men al sprekende genaderd was. Zoo bekoorlijk het met bloeijende klimplanten omslingerde huis zich uitwendig vertoonde, zoo aanlokkend was ook het onthaal dat hen daar binnen verbeidde, want Lorenzo's zorg voorzag Angelo van den geurigsten wijn en de uitnemendste vruchten des lands.
Schoon deze avond ook voor philosophische en poëtische oefeningen bestemd was, en Lorenzo ditmaal zelf eene voordragt doen zou van eigen lettervruchten, was men zoo verheugd over den onverwachten gast, dat men gaarne alles daarliet om hem te genieten, en zich aan gulhartig onderhoud en vriendenkout over te geven. Er was wederzijds veel te vragen en veel mede te deelen, en als men eindelijk van Pico nog enkele staaltjes uit zijne laatste ontmoetingen en altijd merkwaardige avonturen verlangde, antwoordde hij:
- De laatste jaren waren voor mij zoo arm aan ontmoe- | |
| |
tingen als zij rijk waren in studie. Onder alles wat mij bezig hield, staan echter twee beelden mij levendig voor den geest, die alle andere indrukken beheerschen. - Het eene, behoef ik het te zeggen - de paus in zijne misnoegdheid en beschuldiging tegen mij - en het andere? - 't is eene liefelijke tegenstelling! verkwikkende herinnering! balsem voor mijne wond!...
- O, ik herken u, Pico! Pico!... riep Lorenzo, schalks lagchende - welnu, leer ons de schoone nader kennen, die u alzoo verrukt; zij verdient uwe bewondering voorzeker ten volle - wij zullen haar onze zangen...
- Zij? - haar?... herhaalde Pico wat vreemd. - Neen, o neen! geen schoone! - Een man, een onaanzienlijk monnik, dien ik eenmaal te Reggio hoorde spreken met ontzettende wegslepende kracht, als hij optrad in de vergadering van het provinciaal kapittel der Dominikanen. O, zijne geleerdheid was het niet alleen die mij aantrok, maar vooral de helderheid en de diepte zijner schoone gedachten, de rijkdom en de magt van zijn overweldigend gevoel. Alle hoorders waren ontzet, weggesleept en bewogen, en ik gevoelde mij gedrongen dezen buitengewonen redenaar na den afloop der vergadering mijne hulde te brengen. Doch had zijne voordragt mij opgevoerd tot de hoogste bewondering, dit onderhoud won mijn hart voor den beminnenswaardigen man. - Die diepe ootmoed, nooit heb ik mij dien kunnen denken, verwezenlijkt in een mensch! - in een geestelijke! - Die waardige ernst en innige godsvrucht bij zoo kloeken, stouten geest - lieve vrienden! - men moet dien broeder zien en hooren, want ik lees het reeds op veler gelaat, gij acht mijne schets overdreven...
- Geenszins! hernam Lorenzo, maar hoe is het mogelijk, dat zulk een ontwikkeld genie zich zoo volstrekt kon schuilhouden, dat geen onzer hem immer heeft ontdekt!
- Niets is natuurlijker. - De broeder die met de strengste naauwgezetheid de regels zijner orde handhaaft, heeft zich
| |
| |
in de zes laatste jaren bijna uitsluitend bezig gehouden met in verschillende kloosters in Lombardië de novices te onderwijzen en de kinderen te leeren, en het schijnt of dit gedurig nederdalen tot het eenvoudige hem die klaarheid en gemakkelijkheid heeft geschonken, die nu ook den geleerdste zal wegsiepen en den wijsste zal treffen. Een profetische gloed lag over al de woorden die van zijne lippen vloeiden....
- Ach! - riep Politiano met ironischen glimlach - gij hebt dan den profeet van Brescia gehoord? die voor een paar jaren reeds heeft voorspeld: als een tweede Jonas, dat dit Ninive zou vergaan, zoo men zich niet in zak en asch bekeerde...
- Savonarola! - riep Girolamo Benivieni - die dwaze dweeper!...
- Onmogelijk! - barstte Ficino los - ik herinner mij dien armen redenaar in al zijne ellende!
- Wat hij beschaamd is afgedropen! - hernam Lorenzo.
- En toch, mijne vrienden! hoe het u verbaze, het is fra Girolamo Savonarola, waarvan ik u spreek.
- Voorwaar het grootste mirakel dat ik nog van hen hoorde - hervatte Politiano - en het eenige dat ik nu zal trachten te gelooven, omdat ik kan nog mag twijfelen aan den waardigen oor- en ooggetuige.
- Gij weet dus meer van hem? - vroeg Lorenzo aan Angelo.
- Hij is de nieuwe heilige der Dominikanen - antwoordde Politiano - en zijne ordebroeders bevlijtigen zich om wonderen en teekenen van hem te verhalen. De een heeft zijn gelaat van hemelglans zien stralen - den andere heeft hij gezond gemaakt - booze geesten werpt hij uit - engelen dalen om hem neder - en wat nog het treffendste is, hij moet aan velen hun toekomstig lot voorspeld hebben. Oordeelen en gerigtsoefeningen schijnen hem onophoudelijk voor den geest te staan..... dat is al wat ik van hem vernam, sedert wij allen door zijne eerste predikatie ten tempel uit- | |
| |
gedreven werden, en daarom acht ik deze laatste tijding het allervoortreffelijkste mirakel, ofschoon ik nog altijd heimelijk het zeer ongeloovig vermoeden koester, dat er eene verwisseling van personen heeft plaats gehad.
- Ik kan u voor het tegendeel instaan - verzekerde Pico eenigzins gevoelig. Het is Savonarola zelf die mij betuigd heeft, dat hij minder dan iemand tot een redenaar geboren scheen. ‘Ik had geen stem, geen longen, geen stijl’ - zeide hij mij - ‘mijne predikatie mishaagde iedereen - ja ik vermogt mijne hoorders nog minder te treffen dan een pas uitgekomen kieken.’
- Dan heeft hij zich als een andere Demosthenes moeten oefenen - hernam Ficino - om zooveel hinderpalen te overwinnen.
- Oefening heeft hij zeker niet ontzien, doch hij merkt deze overwinning veel meer aan als de verhooring zijner gebeden en eene gave Gods - antwoordde Pico -, want hij is niet gewoon zich zelven iets toe te rekenen.
- Was het u niet doenlijk deze zoo merkwaardige verschijning tot ons te brengen? - vroeg Lorenzo met ware belangstelling.
- Hij was niet te bewegen met mij naar Florence te keeren, omdat hij dien togt als eigenwillig en doelloos beschouwde.
- Doch als ik bewerkte dat hij herwaarts geroepen werd door de geestelijke overheid, tot eenig voordeelig kerkelijk ambt... antwoordde de hertog.
- Dan zou hij die overheid gehoorzamen en zelfs met vreugde herwaarts komen, want hij houdt het voor zeker dat God hem te Florence een groot werk voorbereidt en hij daar eenmaal die volle stroomen zal mogen uitgieten, die zoo rijkelijk opwellen uit zijne ziel - maar niemand meene dat hij om des voordeels wille zou gaan.
- Welaan, ik wil hem aan eene onzer kerken verbinden - zulk een geniaal man past in ons midden en zal aan iedereen
| |
| |
welkom zijn. Het volk zal hem aanhangen en vereeren, geleerden zullen hem waarderen en liefhebben en allen zullen zijne rijke gaven genieten - ik zal niet rusten voor ik hem hier heb.
Met eenen dankbaren blik vol innige blijdschap sloeg Pico de schoone blaauwe oogen op Lorenzo, maar sprak, als rezen er ondanks zijne vreugde, zwarigheden voor zijn geest:
- Het is een geheel eenig mensch, zonderling en eigenaardig, ootmoedig en lier, buigzaam en zelfstandig. Hij poogt niemand voor zich te winnen en zal ook moeijelijk langs de gewone wegen te winnen of zelfs te naderen zijn. Zonder aanzien van persoon spreekt hij waarheden uit, die zwaar zijn om te verstaan, met verwonderlijk kalmen moed. Een fellen lichtstraal werpt zijn woord in de duistere diepte des harten, en nieuwe werelden rijzen op voor het vorschend oog in het schemerend verschiet. Onverzadigd bleef ik hangen aan zijne lippen en onvergetelijk klinkt die doordringende stem in mijn oor waar ik ga...
- Wij eerbiedigen uwe getuigenis als bevoegd oordeelaar en kunstregter - sprak de oude Gentilis - maar gij moet het ons vergeven, dat ons nog altijd de dag heugt, toen onze hoog gespannen verwachting werd teleurgesteld door eene zwakke, schelle stem, door onverstaanbare half in tranen gemengde klanken, waarvan wij vergeefs den zin en zamenhang gezocht hebben - en dat ons nog altijd die onbehagelijke bewegingen en die averegtsche voordragt voor oogen staan.
- Weldra hoop ik te kunnen zeggen: Mijne vrienden, komt en ziet! - sprak Lorenzo; maar zijn biechtvader Bosso schudde twijfelachtig het hoofd en zeide zacht tot Benivieni:
- Daar kan immers niets goeds van komen; die profeet zal hier maar onrust brengen.
- Heb ik hem niet als leeraar in de wijsbegeerte hooren roemen? - vroeg Ficino aan Pico.
- Zeker, hij is een ijverig beoefenaar van Plato; al wat
| |
| |
wijsheid is en geest moest hem aantrekken - poëzij en kunst verstaat hij in verhevener zin, dan ik immer heb ontmoet.
- Hier spreekt de overdrijving der ingenomenheid onbetwistbaar - fluisterde Bosso nu Politiano in het oor, die de allervervaarlijkste gezigten had zitten maken om zijn ongeloof uit te drukken en maar met moeite zijn sarcasmen weerhield.
Pico bewilligde gaarne in de noodiging van den hertog, om eerst eenige dagen ten zijnent te vertoeven en dan zich eene stille wijkplaats op eene zijner villa's te kiezen. Pico's neiging besliste voorloopig voor het statige Careggi, omdat zijne sympathie meest uitging naar den omgang met Ficino, hem in zoo menig opzigt gelijk. Hij bezocht ook menigmaal de voorlezing van Politiano, ja bepaalde zich later met ter woon in zijne nabijheid te Fiesola, op een landgoed hem door Lorenzo geschonken. Maar hoe liefelijk de natuur hier ook zijn mogt, welk een uitgelezen vriendenkring hij ook om zich zag geschaard, hem, die uit gewoonte en behoefte zoo gaarne gedurig van plaats verwisselde, benaauwde en pijnigde het denkbeeld, aan dat oord gebonden en van alle andere streken verbannen te zijn.
|
|