| |
| |
| |
XI. Groote en kleine kuren.
- Naar het zuiden! naar de zachte lucht voor mijne kleine kranke - zucht eene bekommerde moeder - naar het zuiden! om door indrukwekkende natuurtafereelen mijn eigen verslapte zenuwen weldadig te schokken. - Naar het zuiden! om door hooger kunstgenot mijn afgetobden geest eenige lafenis te schenken - naar het zuiden is de bestendige zielszucht van de arme Rosalie Travers, en haar hart slaat reeds eenigszins minder bang, nu zij met haar moeder en den kleinen Paul in den spoortrein gezeten à grande vîtesse geheel Frankrijk in éen dagreis doorsnelt. - Met een onuitsprekelijk gevoel van levensmoeheid, slaat zij de krankgeweende oogen soms vluchtig rond. - Wat maakt het haar waar zij zijn, en hoe het er uitziet?
- Voort! - maar verder voort! - zegt ze aan ieder station. Behoefde ik maar nergens te toeven, om altijd sneller en sneller van mijn vergulden kerker te vlieden.
Helaas! de lange keten van wee, die aan haar teederen voet geklonken is, sleept haar na waar zij gaat. Het is of de dansende witte wolkjes, die den spoortrein omzweven, een heir van
| |
| |
spottende geesten zijn, die haar toewenken: ‘vlucht vrij verder en verder, wij houden u altijd bij - wij fluisteren u overal uw ongeluk toe - wij schetsen u de ijdelheid van uwe klachten en zuchten, ook wij komen op en verdwijnen - wij worden gedurig verslonden en staan altijd weer op - snel voort! - snel voort! - uw juk zult gij overal voelen!’ - Ja, op welk schoon punt zij haar droeven blik mocht vestigen - altijd zag zij er het norsch en grimmig gelaat van Travers - altijd zag zij zijn schim, somber en dreigend, tergend en smalend daar aan haar zijde. - Én toch is het haar goed in die snelle vaart voort te rennen - en hoe verder zij zich van het tooneel harer ellende verwijdert, zoo te ruimer wordt het haar om het hart.
Maar vergeefs spreidt de lachende schepping haar bekoorlijkheid voor haar ten toon. Onverschillig zag zij de majesteit van het hemelhoog gebergte, de heerlijkheid van stroomen en meren. Het is alsof al dat schoone niet tot haar komt.
- Had ik ooit gedacht, dat ik met zulk een koud en versteend hart het schoone Zwitserland zou naderen! zeide zij bij zichzelve. - Heeft de smart mij zóo stomp en onvatbaar gemaakt voor het schoone. - Is de geest der poëzie geheel van mij geweken? zuchtte zij misnoegd over zichzelf, toen zij te Genève aan het Hôtel des Bergues afstapte en een weemoedigen blik over de onvergelijkbaar schoone blauwe wateren liet wijden.
De kleine reiziger had rust noodig en bleef onder de hoede zijner bonne en grootmama, terwijl Rosalie zich naar boven begaf, om van het plat het heerlijk uitzicht en de frissche lucht te genieten. Het was het onbegrijpelijk schoone oogenblik van het zoogenaamde ‘Alpenglühen’, als de avondzon de omliggende blanke sneeuwtoppen der bergen met een gloeiend rozenrood overstort. Daar lag in de verte die ontzagwekkende wereld van sneeuw en ijs voor haar, waaruit de fiere kruin
| |
| |
van den Mont-Blanc als eene vorstin zich verheft in het midden van haar blinkenden hofstoet. Grootsch en eenzaam - verheven maar koud.
Een lang vergeten gevoel van lieflijke rust doorstroomde haar in deze stilte - eene ongekende aandoening greep haar aan en deed al haar leden sidderen, maar opende tevens ook de bron der tranen - zij leunde met het hoofd op haar saamgevouwen handen op de balustrade, die het plat omgaf, en liet hare tranen den vrijen loop. - Zoo had zij nog nimmer geweend- 't was haar eene weldaad, een genot, eene onuitsprekelijke verlichting en uitspanning. En allengs hief zij het gebogen hoofd weer op, en blikte met verhelderd oog weer in het heerlijke land, dat daar voor haar lag. Waarom moest zij nu juist aan Von Kern denken en klonk zijn woord met nieuwe kracht in haar ziel: - ‘Wij hebben een rijk fonds in onszelven!’
't Was of een nevel optrok, en alles zich uit den doffen vormeloozen warlklomp weer allengs losmaakte en bevallig groepeerde. Zouden er nog enkele snaren op de welluidende harp van haar dichterlijke ziel zijn heel gebleven. Zou de geest der poëzie weer vaardig over haar kunnen worden, en zij nog eenmaal haar vol gemoed in rijke zangen ontlasten? Reeds klopte het hart haar hooger op die gedachte - ja, de vriendelijke natuur zou balsem bieden voor haar vlijmende smart - de schoone natuur zou vergoeden - zou heelen.
Met deze bemoedigende voorgevoelens zag zij nog eens glimlachend over het wijd en rijk panorama om zich heen en stond op om heen te gaan, toen zij iemand hoorde naderen.
Een rijzig blond heer bleef eerbiedig staan, om haar te laten passeeren. - In het voorbijgaan ontmoetten zich hun oogen nog eens met die eigenaardige uitdrukking, die de vraag bevat: - ‘Ken ik u niet? - of zijt gij de persoon, dien ik meer heb gezien?’ En bijna tegelijk klonk het verwonderd:
| |
| |
- Mevrouw Travers!
- Lord Watson!
En nu werden wederzijdsche mededeelingen gewisseld, en over reisplannen en de gebeurtenissen der vervlogen jaren gesproken. Lawrence bewees zich onverminderd de beminnelijke gentleman, die zoo bij uitnemendheid met vrouwen wist om te gaan; zijn indrukwekkend voorkomen door een waas van weemoed nog interessanter geworden, had bij een zweem van ernst en lijden zeer gewonnen.
Hij deelde Rosalie mede, dat haar nicht Francisca toevallig gisteren hier ook was afgestapt, en dat zij stellig verrukt zou zijn als hij haar ging mededeelen, wie thans gearriveerd was.
Als een oud bekende van de familie haastte Lawrence zich de nichten tot elkander te brengen, hoewel Rosalie, als zij haar hart rechtuit had mogen spreken, liever die ontmoeting gemeden dan gezocht zou hebben. Grooter contrast kon er dan ook wel niet voorkomen als deze twee jonge vrouwen, elk met schoonheid en rijkdom bedeeld, beiden door een huwelijk ‘à la mode’ verbonden, maar het leven met een wijd uiteenloopenden zin opvattend. Francisca was kort na Rosalie gehuwd met graaf Polowski, die zoo ongeveer haar grootvader had kunnen zijn - een gemelijke, verschrompelde oude wereldling, die de badplaatsen afreisde om het verjongend levenswater te zoeken - maar uit welke bron hij zijn verdorde lippen besprengen en met welke wateren hij zijn gerimpelde huid baden mocht, daar was eene macht, die het oude wrak nog steeds bleef aftakelen, eene hand die de vermolmde ruïne deed afbrokkelen. Dit feit stemde hem wrevelig - vooral tegen jonge mannen was hij altijd afgunstig en wantrouwend. Francisca, die van hare ouders eene volledige uitrusting van valsche grondstellingen en scheeve wereldbeschouwingen op de levensreis had medegekregen, die zij voor practische wereldwijsheid hield, bekreunde zich niet meer
| |
| |
om den ouden graaf dan de welvoeglijkheid eischte - voor het overige profiteerde zij van zijn naam, rang en fortuin, die zij wel zoo goed was geweest met zijne bevende, beenderige hand te aanvaarden.
Verder ging het sociaal contract niet - over haar hart meende zij voortaan met de meeste vrijgevigheid te mogen beschikken.
Volkomen op de hoogte van Rosalie's positie en vervuld met een zeker goedhartig medelijden met dat onbedreven kuikentje, achtte zij het haar roeping haar licht voor deze bekrompen ziel te laten schijnen, die veel te lang tusschen de dompige kloostermuren en later tusschen de boeken versuft was. Zij zocht, en vond dan spoedig gelegenheid om haar nicht eens wat moed in te spreken.
- Wat zie ik, zeide zij den volgenden morgen, vroolijk lachend bij Rosalie binnentredend. - Op reis zelfs papier en inkt? -Wat voert gij uit? Schrijft ge aan uw huisplaag, of maakt ge verzen? En wat is dat - die schoone oogen hebben geweend? - Kind! gij doet uzelve een groot ongelijk. - Gij vergeet te leven. - Als de roos op uw koontjes is verwelkt, ga dan zitten verzen maken over verdorde bloemen - maar nu, wees gelukkig - maak gelukkig - geniet uw aanzijn.
- Ik zou niets vuriger wenschen, Francisca! - maar voor mij is geen geluk mogelijk - mijn leven is reddeloos bedorven! riep Rosalie in tranen badend. - En er is geen uitkomst als door den dood...
- Heb ik nu ooit zulk eene ongerijmdheid gehoord! Zie eens in den spiegel, mijn schoone engel. - Een wereld van geluk lacht u toe uit dat glas. - Gij hebt die maar voor het grijpen. - Gij behoeft er u maar in te storten - en gij zoudt denken aan sterven!
- Neen, Francisca! als ik mijn kind aanzie, wensch ik
| |
| |
te leven, anders maakte ik er een einde aan - maar aan u wil ik het toevertrouwen - ik denk sterk aan een echtscheiding - als het eenige redmiddel.
- Onnoozel kind! waartoe zulk eene éclatante scène? - Dat doet men niet in onzen stand - aan zulke wanhopige dingen denkt men bij de eerste vertwijfeling der teleurstelling; want wij weten nu wat het zegt: dat het huwelijk het graf der liefde is. Gij moet het er echter zoo ernstig niet mede nemen. Wij zijn beide in hetzelfde geval. Wij staken als schoolmeisjes de hand in de urn, die het noodlot ons bood, en haalden twee nieten er uit! - Och! waren het nog maar nieten - maar twee zwarte prentjes met kwelduivels er op!... Dat was onze schuld niet. - In het eerst vloekte ik mijne ouders, dat zij mij aan zulk een afgeleefden roué met een vermolmd, wormstekig hart hadden overgeleverd. Zij antwoordden, dat zij het beste voor mij beoogd hadden....
- Wij hadden liever in het klooster moeten vluchten, dan met lijf en ziel aldus verkocht te worden.
- En denkt gij, dat gij dan niet verkocht en geketend zoudt zijn? Duizendmaal meer! - De echtgenoot zegt: - Gij behoort mij met lijf en ziel - maar de kerk zegt: - Gij behoort mij in tijd en eeuwigheid. - Kom, Rosalie! geen kwezelarij! geniet uwe schoone jeugd; weelde en genot lachen u allerwege nog aan.
- Neen, Francisca! ik ben al te ongelukkig om aan genot of vreugd te denken. - Dat bestaat voor mij niet. - Ik wensch alleen aan mijne valsche positie te ontkomen, die eene doorloopende onwaarheid is. - Wij spelen voor het oog der wereld de komedie van het gelukkige huwelijk, en wij haten elkander. Daar moet een einde aan die spanning komen, die mij tot wanhoop en razernij voert.
- Foei, Rosalie! - wees wijzer, hoor naar mij, ik spreek uit ervaring. Ik heb ook een tijd gehad, dat ik mij met zulke
| |
| |
grimmige denkbeelden kwelde. - Ook ik vond mij in veel, zeer veel bedrogen en teleurgesteld, want, ofschoon ik lang zulk een onkundig lam niet was als gij, al wat ik ooit van het mannenleven had hooren verluiden, was niets, bij de bittere ervaring, die ik moest opdoen. Gedienstige geesten brachten mij meer berichten aan, dan ik toen nog kon dragen, en ik was rampzalig - maar ik heb sedert mijne partij gekozen. - Ik kan van mijn echtgenoot op zijne jaren niet vergen, dat hij op den duur de rol van ‘le jeune amoureux.’ zal vertoonen. Gij weet, mijne moeder is eene verstandige vrouw, die de wereld kent. Zij bespeurde mijn toestand, en kwam intijds tusschenbeide. Zij betoogde mij, dat ik onbillijk was om van mijn ouden graaf de vroolijke opgewektheid van mijn leeftijd te eischen. Ik begreep dat hij huwde om tot rust te komen, hu hij van het leven genoeg heeft - en ik ben gehuwd, om het leven te vrijer te gaan genieten. - Met de verzoening van deze tegenstrijdige beginselen hebt gij, zoowel als ik, een zwaren kamp te strijden.
- Maar, Francisca! is het dan ook niet ontzettend wreed als wij dat liefdevolle hart, dat zoo warm en teeder ons toescheen, eensklaps zien bevriezen en versteenen.
- Ik heb het ook gevoeld, mijn lieve! wat het is, als wij de gloeiende middagzon, die zoo schoonen levensdag beloofde, tot een bleek, mat winterzonnetje zien dalen en bekoelen. Ik heb dikwijls aan u gedacht, Rosalie! - want ik merkte het wel wat er in u omging, toen ik een paar dagen bij u was op Vogemont en - ik u zoo trouw ter kerk zag gaan. Hemel! wie onzer dacht te Parijs er aan een preek te hooren - naar vesper en lof te gaan! - Maar ik begreep alles, toen gij daar, vroom als een schoolkind, aan een kleed voor de Heilige Maagd waart begonnen!.... Och, mijn kind! - ik begon toen eerst aan mijn waren roman du coeur, om langs een anderen weg een weinig schadevergoeding
| |
| |
te zoeken voor mijne jeugdige teleurstelling, want verbeeld u, Rosalie! ik had in het geheim een liaison met den jongen luitenant Polowski, den neef, en mijne ouders vonden goed mij den oom te geven. Papa zond hem ver weg - maar thans is hij hier ook.... voor de kleine kuur....
- Wees voorzichtig, Francisca!....
- Wees voorzichtig, Rosalie! - De priester kent het vrouwelijk hart, en wil er zich in de ure van droefheid en moedeloosheid van meester maken. - Ontken het niet, gij zijt reeds lid van de Heilige Familie - gij zijt patronesse en beschermvrouw van allerlei corporaties.... De kerk geeft u al dat geestelijke speelgoed om uwe fantasie bezig te houden - om u te boeien, en eer gij het weet, hebt gij nieuwe meesters gevonden, die u aan handen en voeten kluisteren. Onze mannen, wel verre van ons te beschermen, laten ons aan de priesters over, mits zij maar zien, dat wij tevreden zijn en zij den minsten last van ons hebben.
- Ja, Francisca! gij hebt het naar waarheid geschetst. - Ik was reeds een heel eind voortgesukkeld in het religieuse dwepen - dat beken ik. - Ik voelde mij zoo zwak en hulpeloos - ik zocht heul en troost....
- Zoudt gij het gelooven - Rosalie, - ook ik heb dien aanval van dweepkoorts gekend. - Ik zocht ook heil in de kerk.... en ja - ging zij lachend voort - het was in eene kerk, dat ik mijn ridderlijken trooster weer aantrof - die - mij de allergelukkigste afleiding schonk.
- Francisca! sprak Rosalie ernstig, zijt gij niet beducht de jaloezie van uw echtgenoot op te wekken?
- Welnu, een kleine prikkel van naijver verjongt hem bijwijlen. - Hij zou mij anders geheel veronachtzamen. Ik ben dol blij, dat ik u eindelijk eens onder handen kan nemen om u te ontbolsteren. Ik moet nog lachen, om uw idee van te willen scheiden!
| |
| |
- In Pruisen ontbindt de wet het huwelijk, om redenen van wederzijdsche antipathie.
- Ha! ha! - als dat in Frankrijk aangenomen werd, bleven er geen twee paren gehuwd onder al mijne bekenden.
- Welnu, laten zulke huwelijken dan ook maar ontbonden worden, als men slechts door eene wetsbepaling samenblijft, is het hart toch gestorven - maar moet gij niet toestemmen, dat de echtscheiding al te zeer bemoeielijkt wordt?
- Ja zeker! en de slechtste mannen kennen de wetten het best. De deugniet, die zijne vrouw scheldt en mishandelt in het verborgen, kent den Code Napoleon op zijn duimpje en hij neemt zich in acht voor getuigen.
- Haar ziel kan hij straffeloos martelen, ja, dooden! - zuchtte Rosalie. - Maar Francisca, als men de zekerheid heeft van ontrouw...
- Zekerheid voor u zelve is geheel iets anders dan bewijs voor de wet - en de trouwelooze past er wel op, dat gij die bewijzen kunt krijgen. - En dan - denk eens aan mevrouw L. - ach! wij weten het allen dat zij alle reden had om scheiding te wenschen, maar welk een langgerekt proces, dat haar nog vreeslijk compromitteerde en op aller tongen bracht, haar gansche bestaan uitrafelde, om er de onschuldige nog mede te geeselen.
- Moeten wij dan levenslang het ongelijk boeten, dat anderen ons hebben aangedaan? - Moet dan mijn hart levend in mij begraven worden, omdat ik in onwetendheid van het leven een juk heb aanvaard, dat mijne ouders mij opdwongen?
- Wel neen, mijne lieve nicht! stel u schadeloos voor het ongelijk u geschied - en zijt gij niet gehuwd met den man uwer keus, de liefde omzweeft u van alle zijden, als gij er uw oog en uw hart maar voor openen wilt. - Zag ik niet niet welk een oog Lawrence u gadesloeg?....
| |
| |
Rosalie bloosde sterk, terwijl zij met verontwaardiging uitriep: - Spreek zoo niet tot mij!
- Ha! uw blos zegt mij genoeg, dat gij mij verstaan hebt - vrees niet in mij eene rivale te zullen ontmoeten - ik zal blij zijn als gij zulk een ridderlijk beschermer aan Lawrence vindt, als ik aan Arlof. Ik denk aan geen echtscheiding, sedert ik gezien heb hoe zwaar het de vrouwen gemaakt wordt. - Ik acht de vriendschappelijke scheiding, waarbij elk zijns weegs gaat, oneindig verkieslijker, en zij is daarom tegenwoordig zeker zoo algemeen aangenomen.
- Neen, ik zou sterk voor de wettige ontbinding van een huwelijk zijn, wanneer partijen niet bij elkander blijken te passen. En ik geloof, dat de vrouwen vrij wat beter behandeld zouden worden, als zij het recht hadden om het wangedrag en de ontrouw van den man te straffen door hem te verlaten.
- Och, kind! gij neemt het te ernstig met het huwelijk en met de mannen; ze zijn zooveel omstandigheden niet waard - zij bedriegen ons - betaal ze met gelijke munt.
Rosalie wendde zich met weerzin af. - Zij voelde eene huivering van vrees en afschrik voor haar nicht, sedert dit onderhoud; maar Francisca zocht haar te meer, en altijd in denzelfden dartelen geest sprekend, gewende Rosalie zich ongemerkt aan de uiting eener lichtvaardigheid, die haar aanvankelijk kwetste en bedroefde. Rosalie betrok eene bekoorlijke villa in de nabijheid van Montreux, terwijl de overige vrienden in het dorp hun intrek namen. Al zeer spoedig was zij in de gelegenheid om te ontwaren, dat onedele gedachten en eene lage levensbeschouwing ook tot lage daden voeren, want Francisca liet haar ouden, ziekelijken echtgenoot, die voor de groote druivenkuur was gekomen, onbarmhartig aan de zorgen van zijn kamerdienaar over, om hare dagen in vroolijkheid te slijten met zijn vijfentwintigjarigen neef, die evenals Lawrence aan eene lichte borstaandoening leed
| |
| |
of die voorwendde, om in gezellige ledigheid ‘de kleine kuur’ in het heerlijke druivenland te kunnen ondergaan. Lawrence vond het een alleraardigst tijdverdrijf de beide nichten, de witte en de roode roos, zooals hij haar noemde, te bestudeeren, en zich intusschen den schijn te geven van zich met vaderlijke goedheid aan het kranke knaapje en de opgeruimde grootmoeder toe te wijden.
De onverholen coquetterie van Francisca was hem te alledaagsch, om haar niet vervelend en pretentieus te vinden. Rosalie daarentegen was een studiebeeldje, dat al de charme van het nieuwe en oorspronkelijke voor hem had. Haar ongekunstelde vrijmoedige omgang met iedereen - haar liefderijke bejegening van haar over ingebeelde kwalen tobbende moeder - haar waakzaamheid voor haar teeder kind - haar schrander oordeel over alle voorkomende zaken - haar verheven opvatting van natuur en kunst, dit alles bracht Lawrence in ongeveinsde verrukking. - Dit was dan eindelijk het echte goud. - Hoe lang had hij niet dan klatergoud gevonden en bewonderd. Soms rees het kwijnende beeld van Clara voor hem op, en droomde hij vluchtig van hun onschuldig en gelukkig samenzijn. Dan trilde er voor een oogenblik iets als pijn door zijn hart, als hij indacht dat hij haar een doodsteek had toegebracht; maar straks steeg hij lustig zingend te paard of zocht afleiding in den omgang met den jongen Polowski.
Hoe ver Lawrence ook vaak was afgedwaald, hij was niet zoo bedorven of hij voelde den weldadigen invloed van eene edele en reine vrouw als eene zuiverende atmosfeer over hem heen gaan - en het kwam hem soms voor, dat hij een beter mensch was of worden kon, als hij in haar weldadige nabijheid bleef.
Hij vond daartoe de welkome en nooit door hem verzuimde gelegenheid, om zoowel aan de moeder als aan het kind zijner
| |
| |
heroïne al zijne zorg en oplettendheid te wijden - terwijl de komst van Travers, die ook over eene ‘kleine kuur’ dacht, maar wel eene groote zou noodig gehad hebben, zijn vrijen omgang met de dames zeer begunstigde.
Paul kwam met bewolkt voorhoofd en grimmige trekken - de hersens vol lastige zaken en netelige verwikkelingen omtrent zijn openbaar ambt en zijn streven om aan den niet altijd even helderen politieken hemel als een meer beduidend gesternte te blinken. Wat kon hij zich bezighouden met een ziekelijk jongetje en met eene onbeduidende jonge vrouw.
Het bleek al ras, dat zijne reis dan ook niet in het minst met deze beiden in verband stond, maar samenhing met geheime conferenties voor het heil der volkeren met invloedrijke personen. - Nooit was hij kribbiger en prikkelbaarder dan als hij in zaken eenige moeilijkheden had te doorworstelen - Wee! de huisgenooten, vooral vrouw en kind.
Lawrence's oog en oor, door zijne teedere belangstelling voor Rosalie gescherpt, zamelden duizende grieven en ergernissen op in die dagen, die zijn geestdrift voor het interessante slachtoffer van dezen lafhartigen despoot niet weinig verhoogden
Het waren bange dagen van gedurig twisten en tergen - opvliegen en razen - kwalijk nemen en verwijten. - En toch was het Rosalie, alsof de dorens thans minder scherp waren en de wonden minder pijnlijk nu Lawrences broederlijke troost en steun haar telkens vergoeding boden, waar zij miskend en veronachtzaamd werd. Het scheen ook zelfs aan Paul eenige verlichting te geven, dat zijne gade thans meer tevreden en opgeruimd was, en hij zich weinig met haar had bezig te houden. Om ongestoord zijn eigen weg te kunnen gaan, droeg hij zelfs gedurig het geleide zijner vrouw aan zijn vriend Watson op. Moest hij soms gansche dagen naar Genève, om het evenwicht van Europa of den vrede der wereld onder eene fijne sigaar en goeden wijn te regelen, dan was het:
| |
| |
‘Lawrence zal wel met u den voorgestelden tocht doen - ik kan u onmogelijk vergezellen.’
Of hij zoo blind en zorgeloos was geworden door de politieke hartstochten, die hem geheel beheerschten, en of hij er eenig ander onedel doel mede beoogde en haar zelf een strik wilde spannen - dan wel geheel uit onhandigheid het zoo onnadenkend aanlegde - maar hijzelf maakte Lawrence zoozeer tot den bestendigen geleider zijner vrouw, dat Rosalie er zich door gegeneerd en benauwd begon te gevoelen, te meer, daar Lawrence met elken dag vrijmoediger voortstreefde in vertrouwelijke toenadering.
Nog eenige dagen zou Paul vertoeven, om ook de komst van Edward af te wachten tot een gezamenlijken tocht naar de schilderachtige Valée des Ormonts, toen eensklaps een paket brieven uit Parijs aankwam, dat het geheele plan in duigen wierp, en Paul deed besluiten om onverwijld te vertrekken.
Aan Lawrence werd het opnieuw opgedragen dat uitstapje te regelen, en Paul vertrok, zich heimelijk gelukwenschend dat hij er af was, terwijl Lawrence niets vuriger verlangde dan dat Edward nog zes weken zou wegblijven. Wat was hij als een fijn kenner van het vrouwelijk gemoed schroomvallig stap voor stap met deze zonderlinge vrouw voortgegaan van beleefdheid tot beleefdheid, van kiesche oplettendheid tot oplettendheid. - Het gunstig onthaal, dat elke attentie vond bij moeder, dochter en kleinkind, bracht tot zekere hartelijke deelneming en vertrouwelijkheid, wat na het vertrek van den norschen Travers te sterker uitkwam. Was Lawrence door zijn lijdenden toestand voor moeder en dochter een voorwerp van medelijden geweest, dat zij met belangstelling verpleegd hadden - moest hij Rosalie dan nu niet veel meer beklagen, troosten en vergoeden wat zij leed? - Welke ridderlijke houding schonk hem nu zijne verontwaardiging voor de miskenning, waaronder zij gebukt ging.
| |
| |
Hoe verdubbelde hij de blijken van de hoogste vereering voor eene zoo begaafde vrouw, die door haar pedanten echtgenoot als een halve idioot behandeld werd! - Zij mocht nergens naar vragen - niets weten of verstaan van al Paul's drijven, en nooit verwaardigde hij zich met haar over politieke aangelegenheden of andere algemeene belangen en vraagstukken te spreken. Lawrence daarentegen kwam elken morgen de dagbladen lezen, en hoewel overigens geen vriend van litteratuur, had hij altijd een deeltje van Byron, Shakespeare, Heine of Göthe in zijn zak, en wist telkens Rosalie uit te lokken om haar geestige opvatting uit te spreken en haar vernuft te laten schitteren. Welk een ongekend genot bood zulk een gezellig verkeer aan het nooddruftige jonge hart, dat zoo koud en ledig was gebleven! De omgang met Rosalie had een zeer weldadigen invloed op Lawrence, en deed al het beminnelijke van zijn oorspronkelijken aanleg weer bovenkomen - want was hij een lichtzinnig, hartstochtelijk wezen, gevaarlijk omdat hij door geen vast beginsel bestierd werd, hij had veel voortreffelijks, dat slechts was bedolven en overstoven door den invloed van slecht gezelschap, dat hij de macht niet had gehad te verlaten, en dat hem van kwaad tot erger had voort-gelokt. Al wat goed en edel in hem was scheen aanvankelijk weder te ontwaken, en hij verbergde zijne afdwalingen niet: hij beleed ronduit, dat hij veel dwaasheden had begaan, doch dat Rosalie hem redden en tot alle goed sterken zou.
Geen gevaarlijker arbeid is er echter in de wereld voor vrouwen dan de bekeering van zwakke, loszinnige mannen te beproeven, die hunne zedemeesteres onder het bekeerings-werk zelve zoo licht als een nieuwen buit medevoeren. - Rosalie vermoedde echter het gevaar niet van het verheven standpunt, dat zij tegenover dien schoonen boeteling innam, en gaf zich argeloos aan de vreugd over van zooveel vorderingen te maken en aan Lawrence's verbetering te arbeiden. -
| |
| |
En inderdaad hij leefde in haar nabijheid zoo onschuldig als een pasgeboren kind en zoo matig als een afschaffer. - Wat gleden die dagen snel en zacht daarheen - wat levensvolle gloed - wat lieflijk licht lag over geheel de schepping uitgespreid. - Wat was die donkerblauwe waterspiegel wonderschoon, als zij des avonds in het maanlicht nog een klein watertochtje maakten; wat ademden zij vrij in de verkwikkende berglucht, als zij des daags de naburige valeien doorkruisten. Zelfs mevrouw de Toulouse vergat hare kwalen en voelde zich verjeugdigd bij het gezellig gesnap der jonge lieden, en had zij Paul eens als het ‘charmante jonge mensch’ bewonderd, zij vereerde thans in Lawrence den ‘volmaakten gentleman’. Wat was hij welwillend en voorkomend - wat kon hij verstandig met haar keuvelen over de strenge eischen van de ‘groote kuur’ en de vrijgevigheid bij de ‘kleine kuur’! -Hij had zelf de fijne oplettendheid elken dag de ponden druiven te noteeren, die mevrouw gebruikte om de tering van zich af te wenden en hare sappen te vernieuwen uit druivennat, aangemoedigd door het voorbeeld van eene andere zwaarlijvige lijderes van hare jaren, die zich door eene jaarlijksche druivenkuur reeds dertig jaren tegen die ziekte had verdedigd, en het eenige lid van haar familie was, die de kwaal op deze wijze ontkwam. - Maar zij kon dan ook veertien pond daags nuttigen! - en zoover kon mevrouw de Toulouse het maar niet brengen, ofschoon zij volgens de belangrijke aanteekeningen dagelijks een ons meer consumeerde.
- Als mijne tong het maar uithoudt! zuchtte zij vaak bekommerd - die verslijt ik geheel en al door het druiveneten.
Lawrence had er geen vrees voor - de tong eener Fransche vrouw vooral is sterk.
De kleine Paul was niet minder met zijn nieuwen vriend ingenomen, die met hem ging rijden, varen, wandelen; die met hem zong en allerlei spelletjes deed. Ook bij Rosalie keerde bijwijlen de natuurlijke blijgeestigheid terug. Zij scheen
| |
| |
een geheel ander wezen. Nooit had haar moeder geweten welk eene schitterende vrouw, die arme, gekwelde, onderdrukte eigenlijk was.
En Rosalie was dan ook tegenover Paul een geheel ander mensch. De diepe afkeer, dien zij hem toedroeg, gaf eene onaangename hardheid aan den toon harer stem, bitterheid aan elk woord dat zij sprak. - De onrust en walging teekenden zich sterk af op haar gespannen trekken, en gaven eene trotsche scherpheid en koelheid aan haar anders zacht en zielvol gelaat; doch nu de rustelooze terging en het gestadig kribben haar niet prikkelden, keerden de oude kalme liefderijke uitdrukking van haar oog, de blijde ronde toon in haar welluidende stem terug. Nieuwe veerkracht voelde zij in zich wederkeeren, nieuwe levensmoed stroomde door hare aderen, en gestreeld door den zoeten geur van den besten levensbalsem, de liefderijke bejegening van een belangstellend hart - door een vriendelijken voorkomenden omgang bij waardeering van haar persoonlijkheid, hief haar neergebogen geest zich weer op als de bloem in de dauw.
- Grootmama! - zei de kleine Paul op zekeren dag, toen hij voor het geopende venster reeds verlangend naar zijn speelmakker uitkeek - daar is die lieve mijnheer Lawrence! - De kleine snelde hem tegemoet en werd met krachtige armen luchtig opgeheven - en vroolijk rondziend van Lawrence's schouder, riep het kind:
- Mama, ik heb gedacht, wij moesten mijnheer Lawrence maar voor papa nemen. Ik geloof vast, dat hij veel meer van ons houdt dan papa, die altijd tegen ons snauwt en knort.- Ik vind hem ook veel mooier en liever - en gij ook, niet waar, Mama?
Allen lachten hartelijk - Lawrence niet het minst.
Terwijl Rosalie zijne schalksche oogen poogde te ontwijken, voelde zij toch dat hij een gloeienden blik op haar wierp.
| |
| |
Na het bezoek van Travers was er eene groote toenadering ontstaan. Lawrence behoefde geen klachten of ontboezemingen van Rosalie te hooren; hij had gezien en opgemerkt, en hij waagde heden voor het eerst over dat alles te spreken. En nu eenmaal het vertrouwen zoover gebracht was, volgde de eene mededeeling de andere, en er ontstond eene vertrouwelijkheid, die met iedere ontmoeting in innigheid moest toenemen.
Francisca was intusschen met haar gezelschap naar de overzijde van het meer, naar het nieuwe badhuis te Evian gegaan - en dit was Rosalie eene ware verlossing. Immers Francisca kon voor haar hart de vriendin niet zijn, waaraan zij thans zoo dringend behoefte had, die haar steunen en terecht brengen zou. - Zij was integendeel met den Mephistogeest vervuld, die er vreugde aan had Rosalie in den strik te zien spartelen, waarin zij haar liever voortgesleept dan uit gered zou hebben, al ware het alleen geweest om het zelfverwijt te ontkomen, dat Rosalie zooveel beter was dan zij - Rosalie moest van dat hooge voetstuk der onbezoedelde deugd afgerukt en aan haar gelijk gemaakt en vernederd worden. - En toch was Francisca ook niet zonder strijd overwonnen. - Was zij een van die ongelukkige meisjes, die eigenlijk nooit jong en argeloos zijn geweest - was zij ontijdig in de wereld rondgevoerd om als jonge dame te schitteren, terwijl ze nog kind was - had zij zelfs geleerd gevoelens voor te wenden, voor zij het gevoel kende - tóen het eindelijk ontwaakte, was zij op lange na niet zoo bedorven als zij het scheen door haar dwaze coquetterie, waarin haar hart slechts voor een gering deel gemengd was geweest. - Arlof was de onbemiddelde, schoone neef van den rijken, ouden, leelijken graaf, dien zij moest huwen - had de oude wereldling edelmoedig genoeg kunnen zijn om zijn neef en erfgenaam voort te helpen bij zijn leven, de jonge man zou niet met verlangen naar den dood zijns ooms
| |
| |
gewenscht hebben - en twee jonge lieden, geheel voor elkander berekend, zouden hoogst gelukkig geleefd hebben op den rechten weg van deugd en eer - maar de eene maatschappelijke wangestalte roept altijd eene tweede en derde in het leven. - Was het wonder, dat haar hart den jongen luitenant ten deel viel, terwijl zijn oom haar hand zou verwerven. En toch gaf dat ijdele hart zich niet zonder strijd gevangen, en bleef de wroeging niet uit. - Hoe verdubbelde zij eensklaps haar teederheid voor den ouden graaf - hoe oplettend was zij plotseling voor al zijne behoeften geworden. Was het alleen huichelarij om het oog der wereld te verblinden? Neen, het was meer, het was eene zwakke poging van het zwakke hart om te boeten - goed te maken - en bovenal zichzelf in slaap te sussen, sedert het oogenblik geslagen had, dat de jonge vrouw zich geschaamd heeft het vrije voorhoofd met fierheid en zelfvertrouwen voor haar spiegel op te heffen. - Een morgen brak voor Francisca aan, die haar de oogen deed neerslaan voor haar eigene beeltenis – waarop zij zichzelve voor het hoofd sloeg en verwenschte.... Maar waarom daarbij stil gestaan - c'est le premier pas, qui coûte - de volgende kosten al minder en minder - de helling is zoo glad en de vaart sleurt het slachtoffer steeds sneller en sneller in de diepte.
En Rosalie de preutsche zou sterker willen zijn of schijnen? Neen, zij was toch niet beter - zij zou juist zoo handelen als zij... Dit was haar eene soort van geruststelling voor haar geweten, eene rechtvaardiging, die alle zelfverwijt verstompte. Francisca's bijtende spot omtrent Lawrences gemeenzaamheid krenkte Rosalie's eergevoel. - Zij wilde die nobele broederlijke betrekking niet voor eene lage liaison aangezien hebben, waarover zij zich eenmaal zou hebben te schamen. En toch won Lawrence sterk op het eenzame hart van deze verlaten vrouw, en de wondere betoovering, de mystieke droomen
| |
| |
der liefde rezen ongemerkt als een fata morgana uit het blauwe meer over haar op, om haar geheel en al te overstelpen.
Gelijk de lijder die zich door eene krankheid voelt aangetast, waarvan hij den naam niet wil hooren, met zichzelven worstelt, om zich te ontveinzen dat hij krank is, zoo streed Rosalie met de zachte bekoring, die zij voelde dat haar begon te overweldigen.
- Daar moet een einde aan komen, zeide zij, als zij alleen zat te peinzen - maar zij had de kracht niet om er een eind aan te maken. - Wat was dat voor een mysterieuse invloed, die haar hart deed trillen van ongekende weelde.
- Zou dat - zou dat de liefde zijn?.... zuchtte zij. Dan was het haar, of zij Francisca's spotlach hoorde schateren bij dat levenslustig: - ‘Wees gelukkig - maak gelukkig! - vergeet niet te leven - het leven is kort.’
Wat zou het haar baten te strijden en zichzelve te kwellen - en die vurige liefde haar geboden koelzinnig af te wijzen.... En toch zij voelde het al te wel, dat zij dit offer brengen moest.
Lawrence werd allengs dringender. Met edele fierheid en ernst had zij hem tot de oude perken teruggewezen, maar hij was daardoor niet afgeschrikt, veeleer aangevuurd, al verschoof hij zijn aanval tot gunstiger kansen; want Rosalie begreep niet geheel het gevaar dat haar naderde, en kon niet besluiten hem nu reeds uit haar nabijheid te verbannen. Wat bleef haar dan over - en was Lawrence niet eene troostende verschijning in haar verlatenheid geweest.
Om hem echter haar misnoegen te laten voelen, ontwierp zij verscheiden wandelplannen en tochtjes waarvan Lawrence uitgesloten was.
Maar haar dwaze moeder verijdelde door onhandig ingrijpen en voorbarige bemoeizucht gedurig deze zwakke pogingen.
| |
| |
- Gij vergeet onzen goeden Lawrence! bestrafte ze Rosalie. Wat zal de arme man zich vervelen als hij ons zoolang niet ziet! - Ik wil hem zelf gaan vragen. Gij kunt soms zoo stijf tegen hem zijn, en hij is hier alles voor ons!
En als hij weer verscheen, waar bleven dan al haar voornemens om hem koel te bejegenen en af te wijzen - zich geheel van hem te verwijderen? - Zij had er den moed en de kracht niet toe.
Edward zou komen. - Dat was anders haar hoogste vreugd - en nu? Met een zeer gemengd gevoel zag zij hem tegemoet.
In hare beste momenten strekte zij de armen naar hem uit, als naar haar steun en beschermer - en in andere oogenblikken wenschte zij dat hij mocht wegblijven, en voelde zij dat zijne tegenwoordigheid haar onaangenaam zou zijn.
Achter Edward rees nog een ander beeld - Wilhelm Von Kern. Neen, aan hem kon zij nu vooral niet denken, zooals vroeger. - Het was of zijn oog uit de verte droevig en waarschuwend op haar was geslagen - of hij haar ernstig toewenkte: - ‘Keer terug! - waag u niet aan dien oever - al is hij met bloemen omzoomd...’
Den volgenden morgen hing de nevel lang over het meer, zoodat het varen weinig aanlokkends kon bieden voor den nieuwsgierigen vreemdeling, die ieder punt langs den oever belangstellend bespiedde. Toch zat Wilhelm Von Kern in het bootje te turen, of hij de villa niet ontdekken zou waar oude vrienden toefden, die hij zoo hartelijk wenschte weder te zien. Hij heeft een paar reisgenooten te Verny achtergelaten, en denkt alleen een genoegelijk dagje bij mevrouw de Toulouse en Rosalie te gaan slijten.
De nevel dunt sedert de zon over de hooge bergruggen is gestegen, en reeds is het bootje dicht genoeg bij de villa genaderd om den reiziger door zijn binocle een blik op huis
| |
| |
en hof te gunnen. Hij onderscheidt duidelijk menschen op het terras onder eene kleine tent van gestreept doek gezeten – zijn hart scherpt zijn oog. Hij ziet eene dame. Het kan niemand anders zijn dan Rosalie. Maar wie is hij, die zoo gezellig aan haar zijde zit? Zou Paul zoo vertrouwelijk naar haar heen zijn gebogen? Het kan ook haar broeder zijn. Zou Edward hem reeds voor zijn geweest?
Met eene wending van den oever is hij het groepje weer kwijt, maar hij is nu ook nabij - en haastig springt hij aan wal om op de villa toe te snellen, die hij echter van de landzijde langs een omweg moet binnengaan. Geen bedienden ontmoetend, die hem in zijne vlugge vaart weerhouden, snelt hij vol blijmoedige verwachting de slingerpaden der boschjes door, recht op het punt aan, waar hij de gedaanten gezien heeft.
Is het onbescheidenheid - is het argwaan - is het jaloerschheid - nieuwsgierigheid? Hij kan het opwellend gevoel niet ontwarren, dat hem jaagt naar die plek. De tuin is zoo bekoorlijk - de lucht zoo zacht - hij luistert naar het suizen van het geboomte en het kabbelen van het water. Hier en daar ziet hij het spoor van een kinderwagentje, en vindt hij fragmenten van speeltuig, maar het knaapje ontdekt hij niet. Daar krijgt hij door het wuivend loover de gestreepte tent weer in het oog. Hij ziet het witte kleed der dame. - O ja, zijn bonzend hart zegt het hem: zij is het! - hij ontdekt ook het grijze zomerkostuum van een elegant heer. - 't Is of een mes hem in het hart steekt - onwillekeurig blijft hij met ingehouden adem staan - eene zonderlinge beklemdheid, schier angst, drukt hem neer. Neen, het is Edward zoo min als Paul - de man, die thans zoo gemeenzaam aan Rosalie's voeten in het gras zit of liever geknield ligt, en niets ziet dan haar, herkent hij met ontroering; het is de fameuse held van de jockey-club, Lawrence Watson, een der meest beruchte roués van den Boulevard des Italiens! - en hij
| |
| |
durft haar aldus gemeenzaam naderen! - haar, die hij slechts met den diepsten eerbied gedenkt en vereert...
Dat dierbaar wezen, dat hij op zijne handen door het leven zou hebben willen dragen - in de nabijheid van dien man, die in elke vrouw een speelbal ziet, neen! eene prooi, die hij heeft te bemachtigen. Hier is gevaar! Hoe kookt zijn bloed - al zijne aderen tintelen. Het duizelt hem. - Maar in plaats van eerst tot bezinning te komen, stormt hij voorwaarts; als moest hij Rosalie aan het hol eens tijgers gaan ontrukken. - Op het eigen oogenblik, dat Lawrence zich voor 't eerst verstout zijn hartstocht onstuimig uit te spreken, ontdekt Rosalie achter den boozen geest - den beschermengel. - Zij slaakt een kreet van ontzetting, en weert Lawrence van zich. - Deze begrijpt haar gebaar niet recht, maar wendt zich plotseling om en ziet tot zijne ergernis Wilhelm zoo nabij, die, meer de stem van zijn opwellenden naijver en verontwaardiging dan van oordeel en voorzichtigheid hoorend, luidkeels uitroept:
- Rosalie! die man in uwe nabijheid!
Het woord was gesproken en verstaan. Als een razende springt Lawrence op Wilhelm toe om hem een duchtigen slag toe te brengen, maar deze weerde den aanval behendig met zijn wandelstok af.
- Wees voorzichtig - ik zal mij verweren! roept hij uit, zich tot verdediging gereed houdend.
- Van hier, onbescheiden indringer! bijt Lawrence hem doodsbleek en knarsetandend toe.
- Wat gaat gij beiden beginnen! - Kom, om Godswil! tot uzelven. - Wat beteekent dit alles - riep Rosalie, bevend tusschen beide opgewonden ridders tredend, die elkander verwoed en dreigend in de oogen staarden, als waren zij bereid tot een kamp op leven en dood.
- Lawrence! het is onze oude vriend Von Kern, herkent
| |
| |
gij hem dan niet, sprak Rosalie, eene poging doende om eenige opheldering te geven.
- Ha! is het uw oude vriend Von Kern! - riep Lawrence, smadelijk haar toeknikkend, alsof hij nu begreep waarom die heer zoo vermetel durfde zijn - ik ben maar een nieuw vriend - ik zal plaats ruimen, mevrouw! - maar geen Engelsch edelman zal zich door een Duitschen boer ongestraft laten beleedigen. Gij zult mij voldoening schenken, mijnheer!
- Daar kunt gij op rekenen - ik wacht u - antwoordde Von Kern, en wilde gaan.
Rosalie wrong zich de handen en riep in wanhoop uit:
- Verstaat elkander dan in 's Hemels naam! - Ga toch zoo niet heen, Von Kern! - Blijf toch, Lawrence! - Mijn God! wat moet dit alles worden.
- Deze plek is te eng voor ons beiden. - Beslis, Rosalie! antwoordde Lawrence - spreek! - wie moet blijven?
- Bedaar, Lawrence! - kom tot uzelf - blijf beiden en laat ons spreken, hier heeft een misverstand plaats.
Wie moet wijken - wie moet blijven! bleef Lawrence eischen. - Moet die man, die u komt bespieden en overvallen - blijven? - Dan ziet gij mij nooit weer hier, mevrouw!
Sidderend slaat Rosalie het oog van het purperrood gelaat van Watson op den doodsbleeken Von Kern.
- Ik geloof, dat ik recht heb te verzoeken mij na deze scène alleen te laten, zegt Rosalie, zich eensklaps herstellend en met waardigheid voorttredend.
De beide heeren bogen en verwijderden zich, onder het afspreken van de plaats en omstandigheden, waar zij elkander zouden wederzien, om deze netelige zaak af te maken.
Rosalie zonk in de tent op hare knieën neer, en gaf haar geprangd gemoed in een vloed van tranen lucht, die uit zeer gemengde bronnen vloeiden. De verschijning van Von Kern had haar eensklaps aan zichzelf wedergegeven, en haar
| |
| |
wegkwijnend zedelijk gevoel tot volle kracht opgeroepen. Die twee mannen waren voor haar de personificatie van de deugd en de ondeugd.
En toch - wat is onze deugd in het oog van Hem, die in de diepte van ons wezen leest! - Op dat eigen moment, toen Wilhelm aan Rosalie als een reddende engel verscheen - haar werkelijk redde, bonsde zijn hart van minnenijd en sloeg de oude, zoo lang gesmoorde vlam in vollen gloed weer uit. Ja, een oogenblik voelde hij spijt zichzelf zoo streng beheerscht te hebben, benijdde hij den vermetelen minnaar - en misgunde hij hem de plaats, die hij vrijwillig, met zooveel zelfbedwang ontruimd had, en er woelde in zijn boezem een hartstocht, die hem in een seconde tot een moordenaar had kunnen maken.
Neen! Wilhelm was op dat tijdstip geen engel - een mensch - een zondaar - maar, omdat hij een zedelijk mensch was, zegevierde het hooger beginsel en week de zinnelijke begoocheling voor ernstig zelfonderzoek en belijdenis van zwakheid en schuld voor zijn Vader in den Hemel. Hoe smartte het hem, die een man des vredes was, zoo onbedacht gehandeld te hebben, dat hij gedwongen werd Lawrence's uitdaging aan te nemen, die allicht een noodlottig einde kon hebben. Maar wat er ook gebeuren mocht, éen zaak schonk hem voldoening, hij had een gevaarlijk mensch uit Rosalie's nabijheid gedreven, en dat gold hem als de grootste overwinning - hij had dezen vijand uit zijne vaste stelling verjaagd - hij had eene geblokkeerde vesting ontzet.
Rosalie had kracht, moed en helderheid herkregen om zich uit de strikken los te scheuren, die zoo onmerkbaar om haar heen waren geslingerd - en zij dankte en zegende Wilhelm daarvoor. Hare oogen waren geopend - en zij zag nu duidelijk hoever zij reeds was heengevoerd naar de gladde baan, waarop zoo menigeen is uitgegleden. - Hoe gelukkig
| |
| |
voelde zij zich, als zij haar moeder aanzag, als zij op haar kind staarde, dat zij voor deze beide geliefde wezens het oog niet beschaamd behoefde neer te slaan.
Maar wat zou Paul - wat zou de wereld van het voorval maken? - Och, zij wist het wel - hij zou er altijd iets boosaardigs, iets moedwilligs uitzuigen, maar hoever hij gaan, hoe wreed de wereld zijn zou, dat vermoedde zij niet - omdat zij de valsche positie der vrouw in deze beschaafde maatschappij nog niet volkomen begreep, en de ongelijke weegsteenen niet kende, waarmede mannelijke en vrouwelijke afdwalingen gewogen worden, in de onrechtvaardige weegschaal der publieke opinie.
|
|