| |
| |
| |
VIII. Proefondervindelijk.
Onrustige droomen hadden Augusta geplaagd: zij was boos tegen den slaap, die haar niet verkwikt had; tegen het weder, dat haar contrarieerde; tegen de legerstede, die haar geen rust kon bieden; tegen de dienstboden, die het bed hadden gespreid.... En reeds vroeg werd de bel in haar kamer met heftigheid geroerd, en moesten de bedienden loopen en draven. Er moest dan ook eene groote gebeurtenis voorbereid worden: Augusta zou aan het werk gaan!
Eene tuinkamer moest voor photografisch atelier worden ingericht. Daar kwamen vrij wat menschen bij te pas - pruttelende menschen, die er geen van allen over tevreden waren in een kouden, donkeren wintermorgen zoo vroeg in de weer te moeten zijn. Daar werden gordijnen weggenomen en gordijnen aangebracht; daar moesten meubelen weggesleept en weer teruggedragen worden, om nog zesmaal verzet en heen en weer gesjouwd te worden. Eindelijk bleek toch alles onvoldoende, zoolang de artiste er niet zelf bij was. - Maar hij bleef uit - even als de lieve zon, die in natte, grauwe
| |
| |
nevelen bleef sluimeren, alsof zij de menschelijke oogen nu voor goed aan de gasvlammen overliet.
- Dat is me een land! - barstte Augusta wrevelig los - om half acht nog geen hand voor oogen te kunnen zien! Neen, dat kan ik niet meer uithouden! - Als we dan toch bij de lamp dit marmotten-seizoen moeten doorleven, dan weet ik niet waarom ik niet over dag slapen en 's nachts waken zou.
- Zoo als de freule verkiest - was het laconisch antwoord der kamenier.
- Ik zou dan ten minste het verdriet niet hebben van zulke smerige straten te moeten aanzien, met bemodderde menschen, die onder druipende parapluies in de schemering omtobben - 't is een land van mist en modder!
- Ja, freule, volkomen waar; ik weet niet hoe ge er zoolang in geleefd hebt.
- Wel, ik heb er ook niet in geleefd! - Ik ben altijd op reis geweest - en wil er ook niet leven. - Ik wil liever in de woestijn zijn, dan in zulk een klimaat. - Laat de knecht dan toch meer stoken, 't is ellendig koud! - zie eens nog maar vijftig graden - ze willen mij hier doodmartelen!
- Het is nog zoo vroeg, freule! - men is niet gewoon dat de dames zoo voor dag en dauw op zijn - de warmte is nog niet door al de buizen verspreid.
- Waarom wordt er dan 's nachts ook niet gestookt - 't vriest immers 's nachts ook.
- O ja, freule! als ge 's nachts wilt laten stoken, behoeft ge het maar te bevelen om een nachtwaker daarvoor aan te stellen.
- Alsof er niet al bedienden genoeg waren?
- Dat kan ik niet, beoordeelen, freule! maar ik geloof dat dezelfde personen, die over dag werken, 's nachts rust willen hebben.
| |
| |
- 't Is ongelukkig dat al die menschen hier in het land een wil hebben! - en ze zijn nog dommer en slechter dan de negers, die geen wil hebben!
- Ja, freule! 't schijnt zoo in alle blanken te zitten om een eigen zin te hebben, van de keukenmeid af tot de gravin toe.
- Maar dat moest niet zijn; er zijn wezens om te bevelen en wezens om te gehoorzamen. Wie mij niet dienen wil, kan heengaan - maar wie mij dient, die zal niet anders willen dan ik wil.
- Ik weet niet, freule! of dat systeem aan deze zijde van de Middellandsche Zee tegenwoordig wel steek houdt.
- Dat wil ik dan toch eens probeeren, hernam Augusta, met eene houding, die eene souvereine niet kwaad zou gestaan hebben, maar in eene stemming van gemoed, die waarlijk drieduizend jaren ten achter was.
De kisten van den photograaf kwamen aan, maar hijzelf daagde nog niet op. - Augusta kon niet wachten. - Zij brandde van ongeduld om de kisten te openen. - Vergeefs liet zij het beproeven - de bedienden treuzelden er zoo wat aan; zij hadden de noodige gereedschappen en den rechten slag niet. - Daar moest dan maar een timmerman of een smid komen om de sloten open te steken; zij moest zien, wat dat alles inhield. Gelukkig kwam er tegen tien uur eenige verandering in het mistige weer - de nevel trok op en de zon brak door. - De photograaf verscheen nu ook en moest grootendeels alles laten overdoen, wat Augusta in haar overijling had willen beredderen. Nu ontbrak nog de onmisbare kleine donkere kamer met het gele glas - ook dat kwam in orde, en des anderen daags was men zóo ver, dat er eene eerste proef kon genomen worden.
Augusta, met schranderen geest, juist oog en vlugge hand bedeeld, leerde snel en kwam in eene echte photografeerwoede –
| |
| |
alles en alles moest vóor het glas van de camera obscura gebracht worden - alle huisgenooten en verwanten, alle honden, apen en vogels - meubels en vazen, tot den lantaarnpaal toe! Zij begon zoodra het der zonne behaagde genoegzaam licht toe te staan, en eindigde niet vóor de dagvorstin haar hulp weigerde. Daar zij nu vaak van 10 tot 4 uren onverpoosd voort bleef tobben, zonder spijs of drank, die men voor haar nederzette, zelfs te willen aanraken, bracht zij hare zorgzame huisgenooten tot wanhoop - want al sloeg ook het uur van het middagmaal, Augusta kon of wilde niets nuttigen; zij was geheel door werkdrift verslonden en slaafde als eene verbijsterde voort om, als het daglicht haar begaf, de proefstukken nog af te werken en de verdere werkzaamheden te verrichten, die de photografie eischt.
- Dat eten - riep zij verdrietig - 't is bloot eene kwade gewoonte! - Men eet, omdat de klok het beveelt. - Wie zou altijd om eten denken, als de pendule het ons niet oplegde? - Neem die pendule weg - zet de huisklok stil - ik wil die tirannie niet langer dulden. - Wat raakt het mij hoe laat het is!
Hare bevelen werden opgevolgd - maar welke gevolgen sleepte dit niet na zich! - Vergeefs poogde mama, oom en tante, neef en nicht haar te betoogen, dat zij dwaasheden beging.
- Ik vind het integendeel dwaas van u allen, zulke slaven van de klok te zijn - antwoordde zij - staat op, gaat naar bed als het u goeddunkt; eet en drinkt als gij lust hebt - maar niet omdat de klok u met zes of tien slagen voorpraat, dat gij honger hebt. - Gij hebt geen honger - maar gij eet, omdat het tijd is.
Daar geen der huisgenooten haar voorbeeld volgde, en toch ook niemand haar dwong om haar gevoelen op te geven, at Augusta - als zij het eindelijk niet langer uitstellen kon - nu eens te middernacht - dan om twee of drie uur in den nacht. Niet alle spijzen konden echter bewaard worden of
| |
| |
warm blijven. - Zij begon dus weldra te ervaren, dat zij bezwaarlijk tegen den geregelden maatslag des dagelijkschen levens kon oproeien, en dat die oude verachte tredmolen van onze huislijke gewoonte toch eene zeer taaie machine was, hoogst moeilijk om los te schroeven.
Nancy was altijd de eenige huisgenoot, die aan hare zonderlinge grillen gevolg gaf en haar voorthielp - al de overige familieleden bleven tot haar ergernis slaven van de huisklok.
De donkere Decemberdagen bleken weldra hoogst ongunstig voor photografische proefneming - dit verdroot haar zeer. - Waartoe deugen dan die duistere weken? - zuchtte zij - en zij zou stellig onmiddellijk naar het Zuiden zijn opgebroken, indien zij niet plotseling een geheel oorspronkelijken inval had gekregen. Zij ontwierp namelijk eene gansch nieuwe reeks van waarlijk zeldzame proeven.
Op zekeren morgen zeide zij tot Nancy:
- Het is heden zóo donker, dat ik het beter vind deze korte akelige dagen als nachten aan te merken - ik sta dus van daag niet op
- Zooals de freule verkiest, antwoordde Nancy onderworpen.
- Ik wil eens een anderen leefregel beproeven, en den dag voor nacht nemen en van de nachten mijne dagen maken. Over dag is er aan den mistigen winterhemel niets te zien dan eene vuile vlek in de grauwe wolken, die de zon moet verbeelden. Des nachts is de hemel helder, en zal ik naar de sterren zien en mij minder vervelen. Gij moet u naar dien regel schikken, en er mijne zaken en uw werk naar ordenen.
- Ik ben bereid om met u mede te doen, freule! - evenals altijd.
- Ik heb van nacht niet geslapen en ga het nu doen. - Wek mij van avond tegen zeven uur op, en regel alles voor ons ontbijt, alsof het ochtend ware.
| |
| |
- Zeer goed, freule! - maar bedenk wel, om dat vol te houden moet gij toch altijd op mijne zeven à acht uren slapens rekenen. - Ik wil u gaarne in alles dienen, maar om daartoe in staat te zijn - moet ik gezond en sterk blijven. - Als gij mij maar belooft, dat ik mijne zeven uren zal hebben om te rusten, is het mij onverschillig of ge mij des middags te twaalf uur of te middernacht naar bed zendt.
- Gij moet dan nu ook maar naar bed gaan.
- Zeer goed - zei Nancy, met haar gewone onbeweeglijke gelatenheid. - Ik zal 't er dan maar voor houden, dat ik liefdezuster ben, en nachtdienst heb bij eene kranke.
Ja, zoo was het eigenlijk ook.
De proef werd genomen en beviel Augusta aanvankelijk uitnemend. - Geen visites maken - geen visites ontvangen! - Die diepe stilte van den nacht was heerlijk! - Wat kon zij niet ongestoord lezen en schrijven! - Wat voelde zij zich sterk en helder. Het maanlicht straalde liefelijk door de hoog opgehaalde gordijnen, en prachtige sterrengroepen, die zich nu in volle majesteit vertoonden, tintelden met haar mysterieuse heerlijkheid zoo indrukwekkend aan den schoonen winter-hemel, dat Augusta meer dan voldaan was over haar eersten nacht.
Den tweeden nacht wilde zij aan de muziek wijden.... Des anderen daags kwam er echter een vriendelijk verzoek van de buren om geen nocturnes meer uit te voeren, wijl de kinderen wakker werden en mijnheer ongesteld was.
- Dat vervelend samenwonen in de steden is ook hatelijk! Waarom staan de huizen niet los en vrij op zichzelf? - murmureerde Augusta. - Neen, ik hoor hier toch niet. - Liever in een tent in de woestijn, dan met buren opeengehoopt aan den Boschkant....
Overigens was het een zeer behelpelijk leventje - heel aardig voor eene enkele maal - maar - eene veel te slechte
| |
| |
bediening - aan alles telkens gebrek - niemand om eens gauw een boodschap te doen - geen mogelijkheid om iets te laten halen of weg te brengen....
In den derden nacht begon zij de stilte een weinig akelig te vinden. - Zenuwachtig schrikte zij op bij het ritselen van eene muis achter het behangsel, en onwillekeurig opende zij de deur van het kamertje, waar Nancy voor haar bezig was. - Zij had behoefte aan gezelligheid en begon met zeldzame gemeenzaamheid een praatje.
- Ik dacht daar zoo over u na, Nancy.
- Over mij, freule! - hoe is dat mogelijk?
- Ik dacht er over, hoe het zijn zou, als wij eens van plaats verwisselden - als gij eens meesteres waart en ik uwe kamenier.
Nancy glimlachte spotachtig.
- 't Zou u niet best bevallen, freule! - Ik vrees, dat ik u spoedig zou moeten ontslaan.
- En waarom? - Zou ik te onhandig zijn?
- Neen, freule! gij zoudt al wat tot mijn vak behoort, uitnemend kunnen leeren - als gij het wildet - alleen éen woord zou er bij u niet in willen....
- Welk woord bedoelt gij?
- Het woord ‘dienen’. Dat moet vroeg geleerd worden - of het vindt ons ‘hard leers’, maar als wij het jong zijnde ‘goed leeren’, dan verstaan wij het voor heel ons leven.
- Wat meent gij daarmede?
- Dienen, beteekent niet onzen wil, maar eens anders wil te doen, zooals gij onlangs terecht hebt opgemerkt. - Wanneer wij dien andere boven ons achten, wijzer en beter, machtiger en grooter schatten, dan valt het opofferen van onzen wil ons lichter - maar anders is het zeer zwaar en dan is men er ongelukkig door - want ons gevoel van trots komt er dan tegen op, en wij voelen ons geneigd met
| |
| |
woord en daad in verzet te treden.... tenzij de drang der omstandigheden ons het zwijgen oplegt.
- Aan een edelen meester zal een bediende dus lichter gehoorzamen? - hervatte Augusta. - Ik dacht niet dat zij daarop acht gaven. - Toch zou ik wel eens willen weten hoe dat was ‘te dienen’. Wij moesten er de proef eens van nemen. Ik ga een klein reisje met u maken - bijvoorbeeld naar Spa, en zoodra wij uit onze bekende omgeving zijn, zijt gij de meesteres en ik uwe kamenier.
- Maar, freule!....
- Ja, in ernst - ik wil het eens weten of uw werk zwaar is of niet.
- Onmogelijk, freule. Het zou bijvoorbeeld al erg genoeg voor u zijn, als gij geheel zonder bediening waart, en gij u zelve alleen moest kappen en kleeden! Maar gij bedenkt niet, dat gij dan nog daarenboven mij zoudt moeten kleeden en kappen! - voor mij strijken, stoppen en naaien! - Neem mij niet kwalijk, dat ik lach.
- Ja, dat is waar ook - daar heb ik niet aan gedacht - ik zou dan mijn eigen kameniersgoed en dat mijner meesteres in de eerste plaats in orde te brengen hebben. - Ik zal dan maar beginnen met alleen mijn eigen goed te behandelen.
- Gij moet het echter dan ook doen in uitgewoekerde oogenblikjes, antwoordde Nancy schalks.
Augusta lachte zelf ook, maar pijnlijk. Het stak haar, te ontdekken dat zij, die van zoo groote dingen droomde, tot zoo iets gerings zelfs niet in staat zou zijn, als de rol van kamenier te vervullen.
- Neen, freule! ik zeg nu ook, even als onze ezeldrijver op den Drachenfels ons toevoegde: - ‘God heeft den ezel tot ezel gemaakt, en u om er op te zitten, en mij om hem te drijven. - Zoo hebben wij alle drie elkander noodig.’ Nooit is mij iets te veel geweest, wat gij mij ook opgelegd hebt,
| |
| |
als dat eene te Wiesbaden! - en al gaaft gij mij ook paarlen en juweelen, ik deed zulk eene dwaasheid nooit weder.
- Welke?
- De dwaasheid om mij, met uwe elegante kleeding aan, naar de Trinkhalle te zenden, om in het volle publiek, als eene rijke freule uitgedost, het water uit de bron te halen. Wat was ik blij toen ik mijn eigen pakje weer aan mocht trekken! - Gij hebt zoo groote pret niet kunnen hebben van die grap, die de geheele badwereld wat te snappen gaf voor een dag - als ik er strijd en leed door heb gevoeld.
- Kom, kom - zoo erg moest ge die gril niet opvatten - het was bloot een inval om die zotskappen te bespotten, die niet naar menschen, maar naar toiletten vragen.
- Freule! als ik eene andere geaardheid had gehad, was die gril mijn ongeluk geworden. Doe zulke dingen nooit meer met andere bedienden; gij weet niet welke booze geesten van begeerlijkheid gij wakker zoudt kunnen maken met eene onbedachte handeling, die voor u slechts spel is. - Wij geringe lieden hebben ook onzen naam, eer en deugd te handhaven.
- Gij zijt er gelukkig zonder blaam afgekomen, Nancy! - maar zeg mij eens, voelt gij nu eenig verschil in uw gestel bij het werken in den nacht.
- Ja zeker, freule! ik voel wel dat er iets vreemds in mij is.
- Maar dat is toch bloot verbeelding.
- Ik heb een geneesheer hooren verzekeren, dat er in ons lichaam des nachts eene andere werkzaamheid is dan des daags, en ik voel dat hij gelijk heeft, al ben ik ongeleerd; - maar al ontwaarde ik het nog niet dadelijk, ik ben met de lessen van Van Alphen groot gebracht en hij zegt:
Dies looft hem mijn hart.
God zal best. weten, waarom Hij het zoo en niet anders heeft
| |
| |
verordend - ik geloof dat wij altijd 't verstandigst doen niet wijzer te willen zijn dan Hij.
Was het tengevolge van Nancy's wijsgeerig betoog, geput uit de gedichtjes van den wel veel bevitten, maar nog niet veel geëvenaarden kinderdichter - dan wel uit haar zinspeling op de waarschuwing van een geneeskundige, gevoegd bij eene groote behoefte aan lucht en beweging, die geheel verloochend moest worden - maar na een nacht of vijf keerde Augusta, hoewel mokkend tegen den ouden, roestigen tredmolen der gewoonte - van deze proefneming, om den nacht met den dag te verwisselen, voor goed terug.
Evenwel woelde er haar nog eene zaak door het hoofd. Die geheele vervelende manier van doen om een derde van zijn aanzijn aan slaap te wijden - die gekke gewoonte om daar in een klein hokje te kruipen, zich onder de dekens te gaan verbergen op éen oor - 't was toch eigenlijk een zot, aanwendsel. - Was het wel waarlijk gebiedend noodzakelijk? - Wat zou het heerlijk zijn, als men zich wennen kon om dat domme slapen eenvoudig weg te laten.
Zij besloot te beproeven, hoelang zij het er buiten zou kunnen stellen. Daar echter de volgzame Nancy thans in verzet kwam door ronduit te zeggen: ‘Daaraan doe ik niet mee!’ - was zij genoodzaakt geheel alleen die proef te nemen, al vond zij het machtig ongezellig. Nancy bleef echter onverzettelijk en verklaarde, dat zij op zeven uur slapens recht had; overigens stelde zij zich ter beschikking om alle proeven te helpen nemen, mits de freule ze op haar eigen persoon bleef toepassen.
- Wilt gij mijne proef niet deelen, dan sta ik toch op uwe stilzwijgendheid, bedong Augusta.
- Daar kunt gij staat op maken, antwoordde Nancy.
De freule voorzag zich van zeer boeiende lectuur, sleet hare dagen als naar gewoonte, en bracht een paar nachten door zonder te bed te gaan. Wat haar het meest hinderde in de lange
| |
| |
nachten, was de hulpeloosheid - en om geen opzien te baren, had zij geen der bedienden laten waken. Na twee slapelooze nachten overweldigde haar bij de derde nachtwake de slaap zoodanig, dat zij in haar stoeltje bij het vuur in zoo diepe rust verviel, dat men haar des anderen daags te bed bracht zonder dat zij ontwaakte, en zoo sliep zij een dag en een nacht door, daar de natuur wijzer was dan zij en dit gestoorde evenwicht weldadig trachtte te herstellen. Nog beet zij op het gebit, dat zij niet afwerpen kon. Het juk van het huislijk en gezellig leven droeg zij, zooals een Amerikaansche roodhuid het zou opgevat hebben, zonder de schoonheid of wijsheid van de maatschappelijke orde te begrijpen en te huldigen.
- Ik weet nu dat ik het toch twee nachten uithouden kan. - Nu zou ik wel eens willen weten, hoelang ik zou kunnen vasten, zeide zij tot schrik van de goede Nancy.
- Freule! - gij zult uwe gezondheid ondermijnen....
- Wel neen, hoe menige zieke eet in weken niets hoegenaamd!
- Het lichaam is dan werkeloos.
- Ja, ja, ik ken die redeneering - beloof mij alleen dat gij mij helpen en niet verraden zult.
Augusta wendde tegenzin in spijzen voor en at den ganschen dag niet. - Haar bezorgde betrekkingen lieten een geneesheer komen, die haar iets voorschreef. Augusta wierp de medicijnen in den kachelbak, en liet, om de aandacht van zich af te leiden, zich eenige spijzen in haar kamer brengen, maar gebruikte er niets van - oogenschijnlijk bleef zij zeer wel - zij dronk alleen een weinig.
Nancy was innig bekommerd over deze nieuwe gril, en stond in zwaren tweestrijd of zij niet moest spreken; doch al zeide zij het aan hare betrekkingen - wie kon Augusta dwingen om te eten als zij niet wilde? - 't Zou alleen ongenoegen
| |
| |
wekken - de proef moest dus maar doorgaan, en zou zichzelf wel doen afschaffen.
Reeds den tweeden dag zag Augusta er zóo afgemat, doodsbleek en akelig uit, dat het de aandacht trok der voorbijgangers, die haar op de wandeling tegenkwamen. Zij voelde het dan op den derden dag ook al te wel, dat het hoog tijd werd die proef te staken, doch wilde, om zich wat te verfrisschen, toch maar uitgaan.
Nancy ging haar bekommerd achterna. - Zij volgde haar overal met biscuits in den zak.
Augusta liep langzaam, hare knieën knikten bij eiken stap. Het schemerde haar voor de oogen. - Eensklaps was het haar als klonk een schel gefluit haar in het oor - eene groote zwarte vlek breidde zich snel voor hare oogen uit - zij wankelde en stortte neer.
Nancy, die haar in het oog had gehouden, belde haastig aan bij het huis, op welks stoep de roekelooze waaghals was neergestort - zij werd binnengebracht.
- Geef maar wat portwijn met water of wat bouillon, riep Nancy de toesnellende bedienden toe, die de freule dagelijks zagen voorbijgaan.
Zij wilden een geneesheer halen, maar Nancy weerhield ze en zeide:
- Gij zult zien dat, het niet noodig is; maar laat het rijtuig komen, terwijl de freule iets nuttigt.
Inderdaad, na het gebruik van den bouillon, kwam Augusta wat bij, zag verbijsterd rond en werd spoedig in het rijtuig gezet en naar huis gebracht.
Eene krachtige soep bracht haar weder op kracht, maar zij was toch zeer geschokt door deze dwaasheid.
- O, freule! wat doodsangst hebt gij mij nu veroorzaakt - doe toch nooit weder zulke akelige dingen. Indien gij niet buitengewoon sterk waart, gij zoudt bezwijken.
| |
| |
- Zwijg over de geheele zaak - ik ben zeer blij te weten hoe sterk ik wel ben, en dat ik het desnoods tot den derden dag kan maken.
Augusta besloot de reeks harer waarnemingen nog met eene temperatuurproef. Zij wilde weten in hoever en hoelang zij het in eene felle koude en in eene ontzettende hitte zou kunnen uithouden, en achtte zich daarna behoorlijk voorbereid om eene groote ontdekkingsreis te gaan maken. Met verrukking dacht zij er aan de ongenaakbaarste oorden op te sporen, om de voldoening te smaken eenmaal den trotschen voet te zullen zetten op eene plek, waar nog geen Europeaan gewandeld had, en de weldoenster te worden van nog onbekende of verdrukte stammen, die zij in haar verbeelding dwepend beminde....
|
|