| |
| |
| |
VI. A petit comité.
Madame Bornet heeft haar toilet met de meeste zorg voltooid, en beschouwt zich nog eens en nog eens van het hoofd tot de voeten in haar groote psyché. Zij is tevreden over het effect van haar robe de poult de soie en de rijke garneersels, die met veel smaak zijn aangebracht, en waarover haar veelbeloovende eenige zoon Richard, een Adonis van zeventien jaren, haar zijn compliment maakt, terwijl hij haar verzekert, dat hij na lang beraad eene keus voor haar uit de allerfijnste parfumeriën heeft gedaan. Zij wil nu haar zwierigen modepop insgelijks nog eens opnemen, om vervolgens een kritischen blik in haar salon te gaan slaan, waar de séance zal plaats grijpen. Ook hier zweeft een genoeglijk lachje van voldoening overhaar welgevormden mond, en met een trotsch gevoel van zelfbehagen wacht zij madame Vaillant af - ‘de naaister’ zooals zij haar honend noemt - de naaister, die zij eens wil laten zien, dat het kunstvak van haar echtgenoot niet minder winstgevend is dan dat van eene artiste in robes. En al heeft zij het nog niet tot koets en paarden gebracht, zooals de rijke modiste - zij bezit een ameublement van ge- | |
| |
sneden noteboomenhout, dat in de huizen der aanzienlijksten geen kwaad figuur zou maken. - Zij voelt zich in haar volle waarde en doet niet voor mevrouw Vaillant onder, die zij eenmaal als nederige werkster gekend heeft in hetzelfde atelier, dat zij nu als meesteresse regeert.
Madame Vaillant heeft verlof laten vragen, om een paar vertrouwde belangstellende personen van haar huis te mogen medebrengen - en die vertrouwden blijken nu Thérèse Bressant en Bertha te zijn.
- Daar heeft ze hare oogmerken mede, zegt mevrouw Bornet ergdenkend. Deze koningin der naald is anders zoo gemeenzaam niet met hare onderdanen.
- Zij wil vast probeeren of zij ook Mediums heeft in haar omgeving, merkte Richard aan.
- Om nog meer te kunnen intrigeeren en achter de geheimen van hare klanten te komen. - Ik ben benieuwd, wat ze aan zal hebben.
Tot groote ergernis der gastvrouw, had madame Vaillant zich de moeite niet gegeven toilet te maken voor deze soirée, maar was nederbuigend vriendelijk voor de Bornets.
Onder een algemeen onderhoud wacht men tot het gezelschap voltallig zal zijn, terwijl op een fraai zilveren blad fijne glaasjes met suikerwater en fleur d'orange worden gepresenteerd.
Mevrouw Belfort, dokter Beaujeu, Emile Voisin en de weduwe Dentu zijn binnengekomen; daarna verschijnt mevrouw Valeur met hare secondante Louise Michel en meer anderen, en nu wordt besloten tot de spiritistische werkzaamheden over te gaan.
Mijnheer Bornet neemt plechtig het woord. Hij acht zich geroepen vooraf eenige theoretische toelichtingen ten beste te geven, en wat noch de geleerde Piérard noch de scherpzinnige Kardec had onderstaan, dat durfde de kapper op zich te nemen, te weten; de zaak te verklaren - of
| |
| |
liever, hij deed als zoovele uitleggers, en betoogde, dat er niets te verklaren viel, eenvoudig omdat de zaak zoo helder was als de zon.
- Ik hoop niet, dat de lieve dames mij voor een toovenaar zullen aanzien; al wat wij verrichten met de hulp van onzen ‘esprit familier’ Benedictus, geschiedt alleen door electriciteit. Mijnheer de dokter moet mij niet kwalijk nemen, dat ik zulk een geleerd woord bezig, al ben ik een ongeleerd burger - ik ben de tolk van Benedictus, die mij onderwijst, dat hij door electriciteit en ook door samenpersing der lucht in staat is alle stoffelijke dingen te bewegen, hoewel hij geen ledematen meer tot zijn dienst heeft zooals wij. - Hij bedient zich dan ook vaak van de onzen, vooral van de mijnen, omdat ik veel mediamique dispositie heb. - Ik geloof, dokter, dat ik van een electrisch temperament ben.
Beaujeu trok verwonderlijk met neus en mond om een ernstig gezicht te bewaren onder de zonderlinge toelichting van den kapper, die recht smakelijk op zijn praatstoeltje voortging:
- Als er onweder aan de lucht is, kan ik mijn zwaar haar laten knetteren als het haar van eene zwarte kat - ja, uit mijn scheenen en knieën wrijf ik met een zijden kous de vonken, dat het een lust is.
- Dat is verwonderlijk! fluistert de weduwe Dentu.
- Ik heb klanten, die mij dikwijls laten roepen als zij hoofdpijn hebben - ik friseer ze - ik maak bij de dames het kapsel los, spreid het haar uit over rug en schouders - en - de hoofdpijn gaat weg onder mijne handen.
- Ik geloof, dat de dames, over het algemeen vrij wat minder hoofdpijn zouden hebben, merkte Beaujeu aan, als zij het hoofd niet zoo gruwzaam mishandelden en het haar droegen, zooals de lieve natuur het gegeven heeft.
- O neen, dokter! o neen, gij wilt ons allen à l'enfant kappen, dat niet! riep madame Vaillant, die met een zeer kunstig haargebouw pronkte.
| |
| |
- Ik bid de lieve dames - protegeert het genie! Draagt allerlei onmogelijke en miraculeuse kapsels, en doet mij de eer aan mij te laten roepen als gij er hoofdpijn van krijgt.
- Ik wist niet, dat gij de behandeling van het menschelijke hoofd zoover uitstrektet, maar ik zou uwe electrische hoedanigheid wel eens willen onderzoeken, zei de dokter, in zijn rokzak tastend alsof hij iets zocht.
- Ik zal u deze kracht bewijzen, door alles in beweging te brengen, wat gij maar wilt zien draaien of hooren kloppen. Wanneer ik daarmede bezig ben, kan ik mij in rapport stellen met alle geesten, die in het luchtruim zweven. Ik vorm met mijne tafel een telegraphischen toestel voor hen en dien hen tot kijker - want een geest kan zoo min de stoffelijke dingen zien als wij de geesten - en ik neem aan alle geesten op te roepen, welke gij maar zult verlangen te spreken.
- Ik wil eene meer vleeschelijke proef met u nemen en uwe spieren met lange naalden onderzoeken...
- Mijnheer! verschoon ons hier van die operatie - is die niet zeer gevaarlijk? riep de kapper beangst.
- O neen, en indien gij zoo electriek zijt als gij meent, dan moet de naald in uwe spieren gestoken zoo magnetisch worden, dat zij ijzervijlsel aantrekt.
- Ach, mijnheer, wilt gij mijn armen man martelen!... kermde mevrouw Bornet.
- Nu ja, waarom niet - als hij er den moed toe heeft.
- Ik heb veel moed, dokter! - maar, neem mij niet kwalijk, van pijn heb ik een diepen afkeer...
- Kom, kom - een man, die de geesten uit het vagevuur opeischt, zou bang zijn voor een speldeprik.
- Jezus Maria! Wat zegt gij! Uit het vagevuur? riep mevrouw Bornet verbleekend.
- Ja, ja. Weet gij wel, dat gij die zieltjes, die gij hier inviteert, aan satans gloeiende nijptangen ontrukt?
| |
| |
De weduwe Dentu maakte het teeken des kruises en beefde - aan zoo iets had zij nooit gedacht.
De Bornets zelf waren verschrikt en keken elkander angstig aan, maar de kapper wilde toch zijn figuur redden en sprak met theatrale heldhaftigheid:
- Als het de groote zaak dienen kan, ben ik op eene andere keer tot alles bereid. - Gij hebt immers de naalden niet bij u? - voegde hij er angstig bij, naar's dokters zak kijkend.
- Wees gerust, zoo iets doe ik niet in tegenwoordigheid van dames....
De kapper ademde vrijer, en noodigde het gezelschap plaats te nemen om eene groote ronde tafel.
Op het midden der tafel stond een fraai rozenhouten kistje, smaakvol ingelegd met driehoeken, sterren en andere cabalistische teekens. De kapper stak het sleuteltje er met zekere gratie in en zeide:
- Dit kistje bevat het fameuse instrument - de brug der geesten, zou men dichterlijk kunnen zeggen - den geheiligden drievoet der hedendaagsche Pythia.
En nu bracht hij een klein voorwerp te voorschijn, bestaande uit een eivormige plaat van gepolitoerd mahoniehout, rustende op drie zuiltjes, die het meer opeen poppentafeltje dan naar den klassieken drievoet deden gelijken.
- Dit is de beroemde Berliner psychograaf - la table magique. - Een arm schrijnwerker kreeg er onlangs zoo groote bestellingen van, dat hij er in korten tijd geheel boven op kwam. Het voorste pootje is hol en bestemd om er een potlood in te steken; twee personen kunnen er zich te gelijk van bedienen. Zij laden het blad met hun electro-magnetischen levensstroom. Nu is de brug geslagen tot de geestenwereld - de geesten zien de magnetische kolom en voelen er zich heengetrokken. - Wij bieden hen de hand,
| |
| |
en zij nemen die gaarne aan en komen door dit eenvoudig middel met ons spreken.
Nauwelijks heeft Bornet de hand over het tafeltje uitgestrekt of het begint te knappen en te kantelen en komt in rotatie. Soms staat het stil en beweegt op de maat nu het eene dan het andere pootje. Het schijnt een levend beestje geworden, veel meer dan een levenloos voorwerp, dat zeer snel van den een naar den ander tippelt - dit amuseert het gezelschap zeer. - Doch nu wordt de beweging eensklaps geheel anders.
- De geest wil schrijven, zegt Bornet. - Geef papier! en Richard spreidt nu eenige groote vellen stevig papier op de tafel uit, en steekt ze met spelden aan de vier hoeken vast.
De kapper spreekt nu op plechtigen toon:
- Zijn hier ook geesten tegenwoordig, die zich met ons willen onderhouden.
Het tateltje schrijft met letters van een palm lang: - Ja!
- Welnu, dames! wat wilt gij vragen - zeide de kapper, alsof hij achter de toonbank stond - spreek nu elk op uwe beurt en doe eene vraag.
Daar zat ieder in verlegenheid! No. 1 wist zoo in eens geen redelijke vraag uit te brengen. No. 2 stamelde onverstaanbare klanken. No. 3 zei onsamenhangenden onzin. - Allen zaten met den mond vol tanden. Het tafeltje werd er onrustig bij en sprong als ongeduldig van het eene pootje op het ander, in allerlei afwisselenden maatslag trommelend.
- Wil ik dan maar eens voor u vragen? zei de kapper. Bijvoorbeeld, wat of bij elk onzer de kenmerkende karaktertrek of hoofdneiging is? Dit werd maar half en half goedgekeurd; maar bij totaal gebrek aan andere vragen, legde mevrouw Bornet de fijne mollige handjes ook nog op het tafeltje en zeide:
- Onze vriendin Bertha zal de goedheid hebben het schrift te lezen, terwijl mijn zoon elk antwoord opteekent voor de belanghebbenden.
| |
| |
- Ik ga zonder aanzien des persoons met de zon om en begin met mevrouw Belfort, die naast mij zit, zei Bornet; en met al de fierheid van zijne bewustheid als belhomme, verhoogd door zijne waardigheid als tolk der geesten, sprak hij:
- Ik vraag aan den geest, die zoo vriendelijk is met ons te willen converseeren:
- Welke is de kenmerkende eigenschap van het karakter dezer dame?
De psychograaf schrijft langzaam, maar zeer duidelijk en Bertha leest: ‘Eerlijkheid.’
- Daarin heeft de geest gelijk, - zeide de oude vrouw, terwijl een blos van verlegenheid haar gerimpeld gezichtje bedekte - want mijne eenige gedachte is elk het zijne te mogen geven en bij mijn dood geen schuld na te laten.
- Ja, ja, - zei mevrouw Bornet met voldoening - de geesten kennen ons door en door.
- De heer Emile Voisin.
‘Getrouwheid.’
- Ik beloof u, dat zal ik aan zeker iemand zeggen - fluistert Beaujeu hem toe - dat zal haar goed doen.
Nu volgt mevrouw Valeur.
‘Drift.’
- 't Is niet vleiend, maar ik ben driftig, dat moet ik toestemmen, zegt ze zóo gemonteerd, dat geen verder bewijs voor de juistheid van het gezegde noodig was.
Haar secondante Louise Michel is aan de beurt.
‘Kloekmoedigheid.’
- Wel zoo! - riep Beaujeu - zoo dapper! En - wie de kloeke jonge vrouw met de vaste trekken en het wakkere oog opmerkzaam gadesloeg, zou een zeker heroïsme in haar wezen hebben bespeurd, dat haar tot eene tweede Jeanne d'Arc had kunnen maken, als zij haar godsvrucht bezeten had.
| |
| |
- Dokter Beaujeu?
- Komaan! laat ons zien.
Hij wrijft zich in de handen van ongeduld, om te hooren wat hij trekken zal uit deze tombola zonder nieten.
‘Ondernemingzucht.’
- Helaas! - al te waar! - roept hij uit - nu ga ik aan de karakterkunde der geesten gelooven.
- Mejufvrouw Bertha?
‘Wraakzucht.’
- Dat vind ik recht onaardig om zulke hatelijkheden te zeggen - riep madame Vaillant gebeten - dat is dan toch stellig mis! - Onze goede Bertha heeft niets kwaadaardigs!
Bertha beet zich op de dunne kleurlooze lippen en zag met een fonkelenden blik om zich heen, als had zij den geest, die haar durfde verraden, wel eens willen afstraffen.
- Weduwe Dentu?
‘Geslepenheid.’ - De dokter kuchte geweldig.
- Thérèse Bressant?
‘Eigenzinnigheid.’
- De jonge Bornet?
‘IJdelheid.’
Richard wierp een nijdigen blik op het medium en gromde iets onverstaanbaars.
- Ja, ja, kindlief! zei zijne moeder den vinger veelbeteekenend tegen hem opheffend.
- Maar nu moet madame Bornet ook eens op den tand gevoeld worden, riep haar echtgenoot.
‘Gemakzucht.’
Het was heel gematigd uitgedrukt, want madame Bornet was bepaald traag en vadsig.
- En mijnheer Bornet dan? vraagde zijne ietwat gebelgde wederhelft.
‘Heerschzucht.’
| |
| |
- Wel zoo, meester Bornet, zoo komt het eens aan het licht, wat er onder dat vestje schuilt! zei Beaujeu.
- Zijt gij zulk een geweldig heerscher? schertste mevrouw Vaillant, hem coquet toeknikkend.
- Elk op zijn terrein, mevrouw! Maar is het niet uwe beurt?
‘Jaloerschheid.’
- Nu beginnen zij weer verfoeilijk hatelijk te worden! zei madame Vaillant, met een spijtig lachje blozend.
- Laat ons de vraag dan eens veranderen en liever naar de gedachte vragen, merkt de gastvouw aan.
- Kunt gij ons ook zeggen, waarmede elk onzer vandaag het sterkst is vervuld geweest, en waaraan wij het meest gedacht hebben? werd nu aan Benedictus gevraagd, die daarop bevestigend antwoordde.
- Mevrouw Belfort?
‘Met zorgen voor de toekomst.’
- Thérèse?
‘Over haar gezondheid.’
- Dokter Beaujeu?
‘Het vaderland te bevrijden.’
- Neem u in acht, Benedictus! sprak de dokter streng en eenigszins verschrikt, het medium op den schouder tikkend.
- Emile Voisin?
‘Naderende scheiding van de verloofde.’
- Mevrouw Bornet?
‘Het aanstaande bal der kappersvereeniging.’
- Ik erken het, lachte zij, maar gij begrijpt, het is ter wille van mijn zoon. - Het jonge mensch had niet gewacht tot de beurt aan hem kwam, maar gemelijk de kamer verlaten.
- Meester Bornet?
‘Wissels.’ - Bornet stemde het toe.
- Mejufvrouw Bertha?
‘Goud.’ - Ieder zag haar verbaasd aan.
| |
| |
- O, ja! fluisterde Bertha Thérèse toe, want ik heb juist dezen morgen gezegd: - Ik zou eens in mijn leven tot aan mijne schouders in het goud willen grabbelen.
- Louise Michel - de kloekmoedige?
‘Vrijheidszucht.’
- Bravo! - riep Beaujeu - zulke onderwijzeressen moeten wij hebben.
- Mevrouw Vaillant?
‘Kapitein....’
Het gansche gezelschap barstte in lachen uit.
- Dat is ongerijmd - eene dolle vergissing....
- Ik eisch herhaling - riep mevrouw Vaillant, buiten zichzelve van ergernis. Schrijf elke letter nauwkeurig op Bertha, en laat de tafel door kloppen de woorden spellen, en dan zal ik zelf tellen. - Vraag bij elke letter of wij goed verstaan.
De tafel gaf met drie zware slagen telkens haar ‘ja’ te kennen, maar men verkreeg altijd de letters van hetzelfde woord.
- Hoeveel letters heeft het woord dat gij zeggen wilt?
‘Acht.’
- Wat is de eerste letter?
‘K.’
- Wat is de laatste?
‘n.’
- Zeg mij nu eens het eerste deel van het woord.
En uitermate langzaam werd er gespeld ‘k - a - p’, mevrouw Vaillant scheen te zullen barsten van toorn. Als nu zeer duidelijk al de letters van het woord afzonderlijk nog eens gegeven waren, keerde zich de tafel om en om, en wentelde met eene soort van drift tot vlak voor mevrouw Vaillant, hield daar stand om nogmaals zeer snel en groot te schrijven: ‘Kapitein! Kapitein! Kapitein!’ tot het blad vol was.
Mevrouw Vaillant was bloedrood opgevlogen en riep:
| |
| |
- Dat is meedwillig, dat is kwaadaardig! - Dat krenkt mij! - Gij wilt mij opzettelijk beleedigen! - Gij tast mijne eer aan! - Ik stel prijs op mijn goeden naam. - Zij greep het tafeltje, en zoo mevrouw Bornet het haar niet ontweldigd had, zou zij het stuk gesmeten hebben. Onder deze koddige worsteling schreeuwde zij:
- Mijn echtgenoot zal rekenschap van deze compromittante spotternij eischen - dat verzeker ik u.
Vergeefs betuigde mevrouw Bornet bevend en met tranen in de oogen haar onschuld. Zij kon niet voor de antwoorden der geesten instaan, en wilde zelfs voor haar ‘esprit familier’ niet aansprakelijk zijn.
Mevrouw Vaillant wilde oogenblikkelijk vertrekken. - Het gezelschap was geheel verward en iedereen verontwaardigd over de lage Bornets, die haar en iedereen zulk een trek gespeeld hadden. De helft der Spiritisten was reeds opgestaan om heen te gaan, toen de kapper, buiten zichzelven van verlegenheid, nog eene poging waagde zijne kudde bijeen te houden. Hij plaatste zich voor de deur en riep:
- Heeren en dames! Ik bid u, ga niet van hier zonder mij gehoord te hebben. - Eén ding vraag ik u: Heb ik mij ooit onbeleefd, ongemanierd of onvriendelijk betoond? Ben ik niet een man die van de welwillendheid van het publiek moet bestaan? - Is het rationeel, van mij te verwachten dat ik, als ik de eer heb dames in mijn huis te zien, die onaangenaam zal bejegenen? - Zou het niet onverstandig zijn in betrekking tot mijne maatschappelijke positie? - Zou het niet verkeerd zijn in verband tot de zaak van het menschdom, die ik wensch voor te staan? - Er zijn onder de geesten ook grappenmakers en spotters, die iemand eens kwellen willen en plagen. Ik heb immers niet beweerd, dat hun getuigenis orakeltaal was? - Hebben zij ons gespaard? - Hebben zij ons niet alle drie even goed gecompromitteerd?
| |
| |
De dokter en Emile trokken partij voor den kapper, als waren zij bij zichzelf niet geheel zeker of de minder berekenende dame wel niet een weinig de hand in dit spelletje kon hebben. Maar mevrouw Vaillant en Bertha waren onverzoenlijk en vertrokken onder dreigende gebaren, zeggend:
- Dat grapje zal ik u duur betaald zetten, mevrouw Bornet!
- Die ellendige kapper heeft stellig eens bij ons een kapitein zien in- of uitgaan - zoo iets is hatelijk en compromitteerend! Men moest bij zulke vulgaire menschen ook geen voet zetten....
- Het zal niet ongewroken blijven, verzekerde Bertha.
De plaatsen der twee dames werden bezet, en wel door jufvrouw Benoit en Louis Dentu.
Toen de kalmte in de Séance weer hersteld was, zeide de dokter tot Bornet:
- Jammer dat ik nu geen naalden heb om u eens goed te prikken, oude deugniet! Ge hebt het aan madame Vaillant alleen verdiend, met zoo'n teedere snaar te roeren - ja, aan ons allen, want gij hebt ons zoowat met de zeven hoofdzonden uitgemonsterd. In elk geval vind ik het geen zeer vermakelijk gezelschapsspel. Ik wed, dat Emile Voisin meer houdt van pandverbeuren of cotillon dansen - ik zou ook nog liever een partijtje gemaakt hebben.
- O, mijnheer, zeg dat niet, het is vaak zoo interessant, riep Bornet, maar de dames zijn te prikkelbaar! - Men moet niet licht geraakt zijn bij proefnemingen. Doch om ons in onze eer te herstellen, en u te bewijzen dat niet ik schrijf, maar een andere geest, bid ik u: - Vraag nu eens over zaken, die ik of mijne vrouw onmogelijk kan weten. En hij legde de handen weer op het tafeltje.
- Hoeveel patiënten heb ik heden bezocht, vroeg Beaujeu.
‘Twaalf.’
De dokter haalt zijn zakboekje uit.
| |
| |
- Dat is juist. - Weet gij ook wie in den gevaarlijksten toestand verkeeren?
‘De oude vrouw en het kind - zij gaan sterven.’
- De oude vrouw, dat is waar - maar het kind is niet gevaarlijk - dat wordt bepaald beter - dat is dus geheel mis.
‘Het kind zal nog eer sterven dan de oude vrouw.’
- Ik zal het kind behouden.
‘Het heeft een organisch gebrek.’
- Gekheid! zei de dokter, het heeft eene lichte ongesteldheid. - Aan welke ziekte lijdt de patiënt, dien ik van morgen het eerst bezocht heb?
‘Keelziekte.’
- En dien ik het laatste zag?
‘Waterzucht.’
- 't Is machtig toevallig dat het alles uitkomt, zei Beaujeu, zijn kin peinzend wrijvende.
- Begrijpt gij er iets van, dokter? vroeg mevrouw Valeur.
- Het moet eene reflecteerende werking van mijne gedachten op de hersenen van Bornet zijn, antwoordde de dokter met een geleerd aplomb, alsof het zoo klaar als de dag was, hoe zijne ideeën in eens anders hoofd konden worden afgespiegeld, zonder bemiddeling van woord of schrift.
- Zulk eene reflexwerking zou ons in de school te pas komen, Louise, om aan onze leerlingen de lessen in het hoofd te spiegelen, antwoordde mevrouw Valeur. Ik houd dat voor eene van de voortreffelijkste methoden der toekomst.
Beaujeu nam zijne gewone manier te baat om tegenwerpingen niet te hooren, en zeide tot. Bornet:
- Gij hadt mij nog eene proef met de harmonica beloofd.
- O ja, maar dat ongelukkige krakeel bracht alles in de war. - Richard breng den accordeon mede!
- Wij hadden ook nog enkele vertrouwelijke vragen te doen, fluisterde een paar dames mevrouw Bornet toe.
| |
| |
- Welnu, zet u weder neer, wij zijn nu rustiger samen.
Richard kwam met het instrument.
- Met uw verlof - zei Beaujeu - ik wil eene strenge proef nemen; de geesten zullen ook wel op een nieuw instrument kunnen spelen.
IJlings grijpt hij zijn hoed en stapt de deur uit.
Een kwartier later kwam hij lachend en buiten adem met eene nieuwe harmonica onder den arm binnenstormen.
- Ziehier een nieuw stuk, waarvan ik zeker ben dat er geen speeldoos of zoo iets inzit - als de eene of andere geest mij nu de eer wilde doen mijn instrument in te wijden, zou ik hem zeer dankbaar zijn.
Bornet verlangde dat het nieuwe instrument goed droog en warm zou zijn, en verzocht Beaujeu het een weinig bij het vuur te houden om de koude vochtigheid weg te nemen.
Eensklaps blijft de dokter met een lang gezicht stokstijf staan voor den diep buigenden heer Babich, den parfumeur, die intusschen was gearriveerd en uitroept:
- Ik ben verrukt u weer te zien, dokter! - Gij moet gewonnen worden! Mannen als gij hebben wij noodig. Onze spiritualistische proeven zijn voor de ware philosophie harmonienne wat het A B is voor de taal - de allereerste schrede tot de hemelsche wijsheid. - Het is van belang het A B goed te kennen - maar dan kunt gij nog niet lezen - nog niet schrijven! - Vervolgens is het nog heel wat anders te lezen met oordeel - en dan te verstaan wat gij leest. - De mensch begint pas de eerste opschriften van de voornaamste hoofdstukken in het boek der natuur te spellen. Hij ontwaart alleen wat er met heel groote letters op staat, zooals: God is liefde - maar hij is nog veel te zinnelijk om verder te lezen en te verstaan. - Wij noemen spiritualist den mensch, die aan de gemeenschap met geesten gelooft - maar hij, die aan dat geloof de kracht der intuitie paart, verdient eerst
| |
| |
den naam van philosoof harmonien. Het rijk der harmonie komt niet met uiterlijke teekenen. De laagste graad van het spiritualisme bepaalt zich bij het kloppen en opheffen van stoffelijke dingen - maar de wijsgeer zoekt in stiller werkzaamheden zijn geest te verlichten. Konden wij eensklaps doordringen in de wereld der oorzaken, wij zouden spoedig de eenvoudige natuurwetten ontdekken, die in alles werken; maar wij zijn gebonden in de wereld der verschijnselen, die ons hare ingewikkelde vraagstukken voorlegt, om onzen geest te oefenen. Zooals de wereldbollen geworsteld hebben in den strijd harer wording, zoo worstelt nog steeds de menschheid in den kamp harer ontwikkeling, en wel naar dezelfde wet, die het heelal gelijkelijk doordringt en beheerscht. Twee krachten openbaren zich in het cosmische leven, innig vereenigd en altijd in strijd - zij wekken en bedwingen elkander - verwisselen van rollen en houden elkanders macht in evenwicht. Het magnetisme spreekt uit het verzet van de rustlievende stof tegen de oplossende werking der electriciteit, want magnetisme en warmte zijn als de stijfzinnige behoudsmannen - electriciteit en licht zijn de alles loswoelende vrijheidzoekers. Het is het revolutionair en het anti-revolutionair element. Electriciteit en licht willen gedurig de gebonden stof bevrijden en den vorm vernietigen, door de stof van het middelpunt af te trekken en in het oneindige uit te zetten; maar magnetische banden smeden haar telkens nieuwe kluisters in den gloeienden schoot der aarde om de zelfstandige vrije beweging te beperken... die...
- Dan wil ik heden als het magnetisme optreden - zei Beaujeu - ten einde te verhoeden, dat Babich en Bornet ons als electriciteit en licht geheel gaan vervluchtigen. Hier zit ik nu al een half uur mijne zwijgende harmonica te warmen, om naar de harmonische philosophie te luisteren. Ik zie wel, dat ik die ook in toom moet houden, evenals
| |
| |
de zelfzuchtige stof, die op haar beurt hare rechten mag doen gelden. - Nu greep hij den accordeon, trok dien geweldig op en neer vlak bij het oor van den verschrikten Babich en zeide:
- Tot harmonie moet alles versmelten. Ik geef u deze dissonanten vast op te lossen.
De barbaarsche geluiden, die hij te voorschijn bracht, dreven Babich met de vingers in de ooren naar het ander eind der zaal.
- Zoo is het goed - fluisterde Beaujeu den kapper toe - de krachten moeten elkander in evenwicht houden.
Bornet legde den accordeon op Beaujeu's knieën, verzocht het licht wat te mogen temperen en plaatste slechts twee vingers boven op den knop van het instrument, zoodat hij geen enkelen toets bedekken of aanraken kon. Weldra begon de accordeon te kraken en te zwellen - hij werd blijkbaar met kracht opgeheven, uitgetrokken en ineengeschoven. Langzaam vulde hij zich met lucht en nu begonnen ook de toetsen zachtjes neergedrukt te worden door onzichtbare vingers. Men vernam eenige onzekere tonen, die weldra regelmatiger werden, tot men duidelijk eenige bekende thema's van beroemde opera's kon herkennen.
- Voor dit verschijnsel sta ik stil - daar kan ik niet bij, riep Beaujeu. - Hier is niet alleen eene beweegkracht - hier is een redelijke wil - hier is een muzikaal talent.
- Deze proef is ook voor ons de meest afdoende - betuigde de kapper, zich met majesteit opheffend - want bij het schrijven denkt het meest geoefende medium nog gedurig: ‘ik bedrieg mij - ben ik het zelf niet, die schrijft’ - vooral als het medium, wat zeer vaak gebeurt, de woorden onder het schrijven duidelijk vóor zich ziet. Want de geesten bedienen zich niet enkel van onze handen, maar ook van onze hersenen; zij inspireeren ons, zoodat wij soms vooraf weten, wat het schrift zal inhouden; maar muziek kan ik niet
| |
| |
dichten. Ik ken geen noot - ik kan geen wijs houden - ik ben het meest onmuzikale wezen ter wereld.
De oogenblikken van Beaujeu's afwezigheid hadden de nieuwsgierige dames zich ten nutte gemaakt voor hare harts-geheimen - en, alsof zij op een algemeen informatie-kantoor waren, onderzocht elk naar zijne belangen. De weduwe Dentu vraagde of haar zoon spoedig geplaatst zou worden - en wie haar het best zou protegeeren. Eene andere moeder vraagde naar den gelukkigen afloop van de eerste bevalling harer dochter - en of zij een zoon of eene dochter zou krijgen. Vooral de bejaarde dames raadpleegden met onbepaald vertrouwen het orakel, alsof ze onderstelden, dat men slechts behoefde te sterven om alwetend, ja onfeilbaar te worden. De antwoorden kenmerkten zich dan ook door onbestemdheid en dubbelzinnigheid als echte orakeltaal. - Elk verstond er uit, wat hij het liefst wenschte. - Schroomvallig meldde Thérèse zich nog fluisterend aan voor eene intieme zaak, die haar den ganschen avond al op de tong brandde.
- Wanneer ik een stukje papier, waarop ik thuis eene vraag schreef, onder uwe hand schoof- zeide Thérèse eenigszins verlegen - zou ik dan antwoord bekomen?
- Ja zeker! hervatte madame Bornet, als het schrift duidelijk en het papier niet dubbel gevouwen is, zoodat het schrift zich kruist.
Thérèse nam met bevende hand een gesloten enveloppe uit haar notitieboekje, waarin een blaadje was beschreven met deze woorden: - ‘Is mijne zuster Célestine nog in leven?’ - Zij schoof de enveloppe onder de vlak op het magique tafeltje liggende handen van het medium; op hetzelfde oogenblik kwam het tafeltje in krachtige beweging en schreef tot diepe ontroering van Thérèse: - ‘Zij is niet gestorven - maar zij is voor u toch dood.’ - Het treffende van dit antwoord was genoeg om Thérèse en Emile te overtuigen, dat zij hier niet met bloot mecha- | |
| |
nieke, maar wel degelijk met intelligente krachten te doen hadden.
Hoewel het reeds zeer laat was, kon Beaujeu toch niet laten nog eens naar zijn kleinen patiënt te gaan zien. Tot zijne verbazing vond hij den toestand van het kind ondenkbaar veranderd, en eenige dagen later was de kleine gestorven, terwijl de oude vrouw boven alle verwachting nog een paar weken bleef voortsukkelen.
Deze omstandigheid en de zekerheid dat de Bornets zijne patiënten niet kenden, maakten een dieperen indruk op hem dan al wat hij tot nog toe gezien had.
Hij kon het spiritisme niet meer loslaten. Hij begon Piérard weer te bezoeken en lief te krijgen als een warm republikein van een nobel karakter; eveneens moest hij Allan Kardec hoogachten, hoe meer hij hem gadesloeg, als een rechtschapen en voorbeeldig mensch. Deze mannen waren geen bedriegers; zij mochten dwalen in de overdrijving van hun dweeperij, maar eerlijk en ter goeder trouw waren zij beiden. Meer en meer verdiepte hij zich in hunne geschriften. Het was voornamelijk de Reïnearnatieleer van Kardec, die hem aantrok, daar die zich zoo gemakkelijk aansloot bij de overblijfselen van zijne klassieke studiën en platonische souvenirs. Immers de kerkelijke leerstellingen over het oordeel Gods en het leven na den dood hadden hem het meest tegen den godsdienst verbitterd. Hij had zich afgevraagd:
- Hoe kan een gevoelig wezen met een kalm gelaat verzekeren, dat een kortzichtig, slecht opgevoed mensch, die in zijn vluchtig bestaan door zijne driften beheerscht of door anderen verleid werd, in alle eeuwigheid gepijnigd zal worden? Een God, die vuurpoelen voor zijne zwakke, blinde schepselen gereed gemaakt zou hebben, waarin Hij hen, zonder erbarmen, voor eeuwig aan zichzelf overlaten zou - zulk een Schepper kon hij zich niet denken, kon
| |
| |
hij niet liefhebben - evenmin als hij eene zaligheid begeerde, die in eene eindelooze werkeloosheid in het ledige wereldruim bestaan zou. Dan nog liever maar weer van voren af aan het leven van strijd en woeling, inspanning en afwisseling doorloopen, om telkens een van onze vermogens op te scherpen, een gebrek af te leggen - om eindelijk geheel gelouterd tot hooger werkzaamheid in eene andere sfeer van het heelal op te klimmen. Hij wist zich nu rekenschap te geven van het lijden en de beproevingen der beste menschen, en het scheen hem zoo onwaarschijnlijk niet meer toe als voorheen zich eene zelfbewuste wijsheid te denken, die alles beheerschte. Het geheele Christendom was overbodig - en dit was wel de voornaamste aanbeveling van het Spiritisme bij hem, want hij kende geen ander Christendom dan het zeer verwarde beeld, dat hij in den bevlekten en gebroken spiegel der priesterkerk gezien had.
Dit nieuwe geloof kon hij in overeenstemming met zijne wereldbeschouwing brengen, en begon hem vooral sterk aan te trekken, sedert hij er zijn geliefkoosden overgangsmensch in vond opgenomen; en hij, die het nog kortelings ongerijmd achtte aan een geestenwereld te gelooven, geloofde nu zoo gemakkelijk aan allerlei fantastische middenwezens, half dier half mensch, die met hunne hoorns en bokspooten uit de mythologie schenen ontvlucht, om zich in de eeuw der emancipatie tot den rang der reëele schepselen te laten naturaliseeren.
Jufvrouw Benoit was door de proeven van dien avond geheel en al tot het spiritisme bekeerd, en zij voelde zich recht gelukkig met haar nieuw geloof en hare nieuwe vrienden. Louis Dentu bood haar ridderlijk zijn arm, en wandelde zoetelijk keuvelend met haar naar huis.
- Gij hebt hier vele wonderen gezien, maar nu moet
| |
| |
gij ook eens spoedig weer een avondje bij ons komen, dan zult gij nog andere dingen beleven!...
- Als het maar niet akelig is....
- Hebt gij wel eens van een tooverspiegel gehoord?
- Och, dat is immers allemaal gekheid?
- Gij zult het wel anders ondervinden.
- Maar daar kan niet elkeen in zien, niet waar?
- Ja, dien wij het willen leeren, ziet alles.
- En wat ziet men dan?
- Al wat men maar verlangt te zien.
- Maria, Jozef! zuchtte de jufvrouw, is het mogelijk?
- Men ziet er bijvoorbeeld in, het beeld van hem, die in zijn hart zegt: - ‘U heb ik lief, meer dan het leven,’ maar het nog zoo niet uiten durft, fluisterde Louis, met teederheid haar stevigen arm drukkend en zag haar daarbij zoo gevoelvol aan, dat zij in haar verbeelding den spiegel des geheims reeds met zijne beeltenis zag prijken.
- O hemel! zeide zij, blozend het gelaat afwendend. Ziet men er dat in? - Dat zou wat te zeggen zijn!
- Ook kan men zien, wie ons vijandig is - wie ons besteelt of belastert - waar men eenmaal wonen zal.
- Wat zijn er al wonderlijke zaken in de wereld! riep juffrouw Benoit zenuwachtig lachend uit. Zij begon Louis in de eerste plaats een wonder van wijsheid te achten, net zoo geleerd als dokter Crane, maar veel spraakzamer en aardiger. - Mogen wij op uwe tegenwoordigheid rekenen voor een avondje? bad Louis, haar band grijpende.
- Neen, o neen! - dat zou al te druk worden, lachte juffrouw Benoit met een gezicht, dat duidelijk zeide: - Dolgraag!
Zoodra Louis zijne dame thuis bezorgd had, gaf hij zijne moeder, die van eenige andere personen vergezeld op kleinen afstand volgde, stilletjes te kennen, dat zij hem niet thuis moest wachten.
| |
| |
- Er moet van nacht gewerkt worden, Babich heeft mij ontboden.
Met haastige schreden begeeft hij zich naar een klein laboratorium, dat de parfumeur, naast zijne algemeene werkplaats, voor eigen studie heeft ingericht. Allix de magnetiseur heeft er mede vrijen toegang en was met een geheimzinnig werkstuk bezig, waarop de snapachtige Louis reeds tegen juffrouw Benoit gepocht had, te weten: het vervaardigen van het Arcanum of den magischen spiegel. George Devant fungeert hier als amanuensis, en Louis zal oppasser zijn van minderen rang. Babich belast hem een klein fornuis te ontsteken, en de kolen gelijkmatig te laten gloeien. Vervolgens krijgt hij de bescheiden opdracht buiten het vertrek te gaan en op te passen, dat er in de eerste uren geen storende hindernis tot de alchimisten kan doordringen. Met bittere ergernis en wrok hoort hij de werkplaats grendelen, en mokkend legt hij zich tegen den drempel op den grond om te luisteren, maar geen enkel geluid dringt tot hem door. Allix neemt een stuk looderts in de eene hand en houdt in de andere een fleschje met fijne olie. George is druk bezig om eene groote ovale kristalschijf van de laatste smet te reinigen en langzaam te verhitten; maar vóor dat het eigenlijke werk zal beginnen, moet de klok twaalf hebben geslagen, en eene breede streep, met houtskool op den vloer getrokken, het driemanschap omcirkelen. Het licht wordt uitgedaan, daarentegen zijn drie spirituslampen ontstoken, die op den vloer in den cirkel een gelijkzijdigen driehoek vormen.
Babich plaatst nu een komfoor met gloeiende kolen in het midden van den tooverkring en werpt er een hand vol poeder in, dat een gemengden geur van wierook, muskus, amber en benzoïne doet opgaan, die zelfs tot Louis doordringt, ten einde daardoor de goede geesten de toenadering gemakkelijk te maken en de booze geesten af te weren. Onder deze plechtige handelingen wordt geen woord gesproken,
| |
| |
en alleen in gedachten het beknopt formulier van bezwering herhaald, dat den geest van Paracelsus moest oproepen. Plotseling knapt en kraakt de zoldering, en is het of kleine steentjes langs de wanden vallen. Een koude tocht omwaait hen, dooft de spirituslampen uit en doet hen huiveren.
- De geesten zullen ons werk begunstigen, - zegt Babich en hij maakt een geheimzinnig kruisteeken over den kroes, terwijl Allix nu in diepe stilte het stukje erts in den gloeienden kroes werpt, en het smeltend metaal met een olieachtig vocht uit een kogelvormig fleschje bedruipt. - Langdurig blijft hij roeren en wrijven, terwijl hij met ingehouden adem op het blinkend amalgama staart, tot Babich hem wenkt en de zandlooper aanwijst, dat het tijd is om de verkregen specie op de heete kristalplaat uit te storten en die door schudden gelijk te verdeelen. Zoodra de spiegel genoegzaam bekoeld is, wordt die behoedzaam op een zuiver horizontaal vlak neergelegd, om daar driemaal vierentwintig uren te verstijven of te drogen.
Intusschen zou George voor de lijst zorgen, om het kostbare kleinood te voltooien. Hij bleef niet in gebreke, en verscheen na drie dagen op het bepaalde uur met eene fraaie lijst in het laboratorium.
Allix was hem echter al weer vóor geweest, en stond in verrukking met den fraaien zwarten spiegel te manoeuvreeren. Wat tergde hem dat, dat hij, een zoo groot magicien! er volstrekt niets in te zien kon krijgen. Hij was echter zoo slim van zich aan te stellen, alsof hij al heel wat wonders had gezien.
Dit maakte, dat George, onder het encadreeren van het geheimzinnige voorwerp, er de oogen nauwelijks op durfde vestigen. Innerlijk was hij steeds bang voor dat ding, want hij vreesde ieder oogenblik iets afgrijselijks te zullen zien, terwijl Louis met jongensachtige nieuwsgierigheid van ver- | |
| |
langen brandde om het tooverglas toch ook aan te raken, het hem uit de hand greep om het naar alle zijden te keeren en te wenden, zoolang tot hij wat zien zou.
- Ik kon net zoo goed op een stuk steenkool kijken, riep hij eindelijk gemelijk uit.
- Dat is zoo - zei Babich lachend - wij hadden ons Arcanum even goed van een gepolijsten steenkoolplaat kunnen vervaardigen, want de stof des spiegels is van ondergeschikt belang; alles komt aan op de ernstige wijze van behandeling - en zonder de krachtige hulp der goede geesten gelukt het niet.
- Wij zullen nog moeten onderzoeken, of wij inderdaad geslaagd zijn - hervatte Allix - en als hij goed werkt, dan ziet men er het verledene en de loekomst, het nabijzijnde en verwijderde even goed in - dan verschijnt het beeld van vriend en vijand - van levende of doode - op onze bezwering in dit glas.
- En kan iedereen dat dan zien? - vraagde George ongeduldig.
- Wien het gegeven is - antwoordde Babich - en wie de gave niet heeft, moet door de inademing van zekere brandende specerijen of door magnetische manipulaties bewerkt worden. Deze spiegel is een soort van Camera obscura, want de beelden, die men er in ziet, bewegen zich en schijnen te leven - de groene bladeren der boomen ziet men wuiven door den wind - de menschen ziet men in hunne vertrekken bedrijvig, als de gekleurde afbeeldsels in de Camera obscura. En zooals het photographisch papier gevoeliger is dan het menschelijk oog, zoo is ook deze kristalplaat vatbaarder dan het netvlies om de schimmen af te spiegelen, die er voor verschijnen.
- Schimmen verschijnen? vraagde George verbaasd.
- Ja zeker, daarom is de magische spiegel niets zonder
| |
| |
de hulp der geesten, want zij zijn het die de beelden tot ons brengen, welke wij er in verlangen te zien.
- Ik kan mij denken dat zij den geest van een afgestorvene tot ons brengen - maar...
- Even goed de schim van een levende, terwijl hij slaapt, antwoordde Allix.
- Laat dat zijn - maar het beeld van eene kamer, zoo als die vóor jaren was, of van een landschap aan de overzijde der zee....
- Ik wil trachten het u verstaanbaar te maken, zei Babich. Elk mensch heeft een atmospheer om zich - eene sfeer; de ziener ziet daarin al de denkbeelden, die wij ooit gehad hebben, als een gedachtenmuseum ons omringen. - De aarde heeft insgelijks zulk eene beeldensfeer om zich, waarin al de ideeën, die zich indertijd op haar oppervlakte gerealiseerd hebben, zijn afgespiegeld. De stoffelijke vorm der dingen kan vervallen - de idee is onverderfelijk - bestaat eeuwig. - Hebt gij nooit van het Fata morgana gehoord? Welnu, onze atmospheer is niet enkel vervuld met de beelden van land en zee, zooals zij nu zijn, maar ook met al de afspiegelingen uit het verleden, van al wat ooit geweest is.
- Mijn God! - riep Allix, zijn hoofd vasthoudend - gij doet mij duizelen! - Gij zijt al te geleerd....
- De geologen zeggen, dat in de aardkorst de levensloop onzer planeet staat opgeteekend met onuitwischbaar schrift - ik zeg u de gansche ontwikkelingsloop onzer aarde, met al wat er op is ontstaan in ieder tijdperk, staat ook afgebeeld in de atmospheer. Sticht daarom iets schoons, iets goeds in den tijd - leg eene reine, edele gedachte in al uwe werken - want onze werken volgen met ons in de eeuwigheid - wij vinden ze daar terug - zij zweven ons achterna en omringen ons waar wij zijn. De architect vindt er zijne gebouwen - de schilder zijne schilderijen - de musicus zijne compositiën - de schrijver zijne boeken. - Alles,
| |
| |
alles is daar in den eeuwigen ether opgenomen, hetzij goed of kwaad. - Daarom getuigen alle luchtgeesten: - ‘Wij zijn rijk - geen wensch blijft onvoldaan - wij bezitten, wat wij begeeren.’ - Dat alles waarin ooit eene gedachte heeft geleefd - waar de mensch iets van zijne ziel in heeft uitgestort - dat moge hier in stof verwaaien en voor de menschen vergeten zijn - in de wereld der ideeën leeft het onverderfelijk voort.
- Maar - maar de misdaden? stamelt George ontzet.
- De misdadiger is daar omringd van al de beelden zijner wanbedrijven. - Dat is zijn straf - en die beelden zijn voor alle geesten zichtbaar - die beelden kunnen zij in dezen spiegel terugwerpen, zoodat ook wij ze duidelijk zien.
George rilde en Louis zuchtte:
- Ik had niet gedacht, dat het met dat ding zoo gelegen was.
- Ja, wonderbaar is het heilig Arcanum - zeide Babich in vervoering - breek dit huis af - bebouw dezen bodem - en over honderd jaren zal eene clairvoyante ons op deze plek zien - want niet alleen ons beeld, maar ook het beeld van het huis, met al wat er in was, is hier gebleven - onverschillig of men hier eene kerk of een gevangenis - een vijver of een bosch had aangelegd.
- Ik versta er niets van....
- Ik evenmin - antwoordde Babich - maar ik verzeker u, dat het zoo is - van al wat bestaat, heeft geen zaak méer realiteit dan onze gedachten, en daarbij moet ik u doen opmerken, dat wij niet met woorden maar in beelden denken. Denken is scheppen, is voortbrengen.
- Het wordt mij toch al te diep - zeide Louis zacht tot George - ik wou liever dat die philosoof mij een kijkje in den spiegel gaf - kom, ga mede - ik weet wel iemand, die wat openhartiger met die dingen is.
Zij vertrokken.
| |
| |
- En wie is die persoon? zeide George, toen zij buiten gekomen waren.
- 't Is een rare vent - maar hij heeft me al veel geleerd. Hij was vroeger doodgraver en wordt gemeenlijk genoemd Luc de reus. Nu heeft hij eene affaire, en drijft handel in al wat maar verhandeld kan worden. Zijn ideeënmuseum is zeker heel rijk, en als hij dat alles ginds meeneemt, dan zal hij eene heele planeet alleen voor 'zijn boeltje noodig hebben. Een voorname tak van zijn industrie is het leveren van skeletten aan de studenten; bovendien doet hij sterk in de zwarte kunst.
George spitste zijne ooren, maar liet Louis stilletjes babbelen.
- Hij beleest, mensch en beest - kreupele paarden - kwaden droes - aderspatten - hij geneestalles, door maar eventjes op stal te komen kijken en zoo'n beest te belezen. - Ja, daar is geen koorts zoo hardnekkig, of hij helpt je er in een omzien af. Dit. laatste heb ik van hem geleerd....
- Gij geleerd... van hem? - en George keek hem aan of hij plan had dit geheim hem dadelijk te ontrooven. - En hoe doe je dat dan?
- 't Heeft me te veel geld gekost, om dat zoo maar klakkeloos te zeggen - de reus doet niets voor niet.
- Geld - ja, je hebt geld te veel! - en dan voor zoo iets! - En verdien je wat met dat recept?
- 't Is geen recept - 't is eene bezwering.
- En helpt 't?
- Gewis. Zie je dan niet hoe netjes ik sedert eenigen tijd gekleed ga?
- Ja wel - maar geld heb je er niet voor gegeven - ik ken je te goed - je liegt weer grof.
- Maar toch iets, dat meer was dan geld. Ik heb den kerel uit de handen der politie geholpen.
- Zie je - nu begrijp ik het. - De eene dienst is
| |
| |
de andere waard. B.v. ik heb je bij den heer Babich geïntroduceerd, breng mij nu bij Luc den reus.
Zij hadden nog eene lange wandeling af te leggen, en begaven zich naar eene donkere, vuile achterbuurt, dicht bij het kerkhof Père la Chaise. Hier sloegen zij eene nauwe steeg in, en bleven een oogenblik staan luisteren in de poort van eene ruime werf vol afbraak.
- Er is nog gezelschap - zei Louis in de diepe duisternis turende - ik hoor stemmen en zie licht door een spleet van het luik. Zoolang er licht is, blijft Luc met zijn zwager Robbert hier hangen; zij hebben zeker tegenwoordig niet veel omhanden, anders blijven zij wel op hun eigen fort. - Hij stiet de deur van een vunzig verblijf open, waar een troep havelooze mannen van allerlei leeftijd en een zeer verdacht voorkomen met kaarten en dobbelsteenen bezig waren, of op en onder de tafeltjes lagen te snorken.
Zij zetten zich gemeenzaam in hun midden neder, eischten een flesch wijn en keken ongemerkt scherp rond. Luc de reus verkeerde in een hoogst opgewekten toestand, maar Robbert lag met zijn hoofd op zijne armen op de tafel te slapen. Luc poogde met schorre keel een lied aan te heffen, maar bleef midden in den regel steken, toen hij Louis herkende en naar hem toe waggelde.
- Zoo broeder, dat is braaf - je komt me zeker eens trakteeren voor al het geld dat ik je laat verdienen. - Maar pas op - fluisterde hij hem in het oor - denk wat ik je gezegd heb - als je me slecht behandelt, krijg je zelf de koorts als een paard.
- Wel, ik zal je altijd best behandelen en hoop nog veel van je te leeren - wij moeten elkander voorthelpen - mijn vriend verlangde ook kennis met u te maken.
Luc was gevleid, en verheugd nog eene flesch te zien aanrukken, grijnsde hij welbehaaglijk:
- Ja, als ik er nog twee op heb, zal ik je nog een ge- | |
| |
heim leeren. - Maar dan moet je met mij naar huis gaan - daar heb ik ook nog eene aardigheid - als je ten minste liefhebberij hebt en niet op een uurtje let.
George bleef des sprekers tong bevochtigen en schonk zijn nieuwen vriend maar in, met dat verwonderlijk gevolg, dat Luc steeds helderder begon te worden en zijne beenen hem hun dienst weer leenden.
- Kom, Robbert! - schreeuwde hij, zijn zwager bij den arm nemend en geweldig schuddend - 't is tijd! - Deze keek droomerig op, zocht zijn pet en sukkelde achter hem aan.
- Mijn werkplaats is hier om den hoek, zei Luc, en hetgeen ik u daar kan laten zien, is iets heel aardigs. - Hebt gij wel eens van slaapwandelaars gehoord? Welnu, ik zal er je een laten zien, die met gesloten oogen al haar werk des nachts verricht; als wij nu thuis komen is het vuur aangestookt en zult gij haar de koffie zien koken en gereed zetten; zij schenkt in zonder ooit te morsen, mits men de kopjes niet verzet - verschuif ik ze even, dan schenkt zij op de plek, waar zij ze geplaatst had.
- En wie is dat wonderkind? vraagde George.
- Het is mijne nicht, de kleine Lisette, het dochtertje van Robbert. - Ik zeg hem dikwijls: die meid zal ons nog eens fortuin aanbrengen, als wij maar iemand vinden, die haar kan gebruiken - want zij heeft nog eene eigenschap, dat zij allerlei verloren dingen weet terecht te brengen, als men het haar in haar slaap vraagt.
- Dat is machtig interessant, zei George, zijne schreden onwillekeurig verhaastend, laat ons die meid zien.
Robbert was door de koude nachtlucht ook wat bij zijne zinnen gekomen en scheen aan Luc geheel onderdanig; want op een toon van bevel zei deze:
- Open de deur - maak licht - en als de meid op is - stoor haar dan niet.
| |
| |
- Zal ze niet ontwaken als ze ons hoort komen? vraagde Louis.
- O neen! ze slaapt zoo vast, dat ze niets hoort of ziet dan dat wat ze wil hooren en zien - namelijk wat in haar droom te pas komt. - Gelukt het mij in haar gedachtenloop te treden, dan kan ik met haar praten, zij antwoordt zeer goed; maar anders hoort zij niets.
Robbert had eene walmende petroleumlamp opgestoken en de binnentredenden zagen nu werkelijk een bleek meisje op de knieën bij het vuur liggen, druk bezig koffie te zetten. Zij was blootsvoets met een onderrokje en klein jakje gekleed, zooals zij te bed was gegaan. Zij sprak zacht bij haar werk, doch goed verstaanbaar, deed alles zeer voorzichtig en handig, en toonde duidelijk, dat zij nauwkeurig zag waar zij ging en wat zij behandelde; maar van de omstanders bemerkte zij niets. Het was een tenger bleek meisje met zachte lijdende wezenstrekken en fraai zwart haar, dat los om hare schouders hing, en de donkere wenkbrauwen, die zich dicht over de gesloten oogen bogen, gaven haar een ernstig voorkomen.
- Zoodra ik haar nu in de war breng, zult gij zien hoe zij verandert, zei Luc en nam een kommetje van de tafel, terwijl zij bij den haard stond, en dronk het leeg.
Het meisje keerde zich naar de tafel, en zeide verwonderd: - ‘Wie heeft dat uitgedronken? -zoo kan ik wel aan den gang blijven.’ - Zij vulde het kommetje op nieuw - hij dronk het weer leeg; Lizette stond verlegen en onthutst, wankelde op hare voeten en als Luc haar niet gegrepen had, zou ze zijn neergestort. Zij was nu uit haar somnambulischen slaap in den natuurlijken slaap geraakt en haar vader bracht haar weder in haar bed.
- Ik geloof wel, dat er van die meid wat te maken zou zijn - zeide George, peinzend over zijn plat, dicht ineengedrongen voorhoofd wrijvend - ik weet ook wel iemand, die haar kan genezen - want dat is eene ziekte - en gevaarlijk ook - zij kan doodvallen - den boel in brand steken...
| |
| |
- Mijnheer schijnt er verstand van te hebben.
- Ik heb liefhebberij om den mensch en de natuur te leeren kennen - en ik hoor, dat gij er meer van weet dan menigeen; met zulke menschen ga ik graag om.
- Ik ben maar een ongeleerd man, zei Luc, zijn leelijk gelaat welbehagelijk streelend, maar ik heb in mijn vak met allerlei slag van menschen omgegaan, en van den een leert men dit, van den ander dat.
- Hebt gij wel eens van een magieken spiegel gehoord? Wel zeker, zeker - zou ik niet!
- Wet gij, hoe die gemaakt wordt?
- Men behoeft zooveel moeite niet te doen, want een bol met zuiver water werkt evengoed.
- En kan iedereen dien gebruiken?
- Alle onschuldige kinderen onder de zeven jaren kan men er in laten zien, en sommige zuivere jonge dochtertjes, zooals mijne kleine slaapwandelaarster - zij kan alles in eene ronde flesch zien.
Louis en George keken elkander knipoogend en met voldoening aan.
- Ja, maar dat is niet alles; men heeft daar meer dan materieele hulp bij noodig, dat is bepaald magie.
- Maar wat dunkt u van het gebruik van eene zwarte kat, witte kip, padden en vleermuizen bij het doen van zekere proeven.
- Dat zijn vormen om de boeren te verblinden - dat doet men nog op het platteland - maar men laat dat alles tegenwoordig weg en gebruikt alleen de bezwering en ook eenige kruiden, doch op de ‘onzichtbare’ komt alles aan.
- Maar door wat kracht werkt gij nu eigenlijk?
- Zoodra iemand het gebied der magie betreedt, wordt hij door de ‘onzichtbare’ als werkend lid aangemerkt, van een eedgenootschap, waarvan de meeste en voornaam- | |
| |
ste leden reeds lang gestorven zijn. - Deze ‘onzichtbaren’ kennen meer van de geheime krachten dan de menschen en doen niets liever dan er ons mede helpen, als wij hen aanroepen in ons tooverformulier.
- Dat heb je mij allemaal niet gezegd - zei Louis in kennelijken angst - is dat niet zooveel als je ziel aan den duivel te verpanden?
- Duivel, duivel! - daar is geen duivel, zei George.
- Daar zijn er legioenen, met uw welnemen, mijnheer! maar duivel, dat is een ouderwetsche, onfatsoenlijke naam - die is afgeschaft - wij spreken van ‘onzichtbare’, waar wij ons mede in verband stellen.
- Dus een pact?
- Als gij zoo wilt - ja.
- En tot wat prijs?
- Och, 't spreekt van zelf, dat als de geesten ons helpen, wij verplicht zijn hen op onze beurt te dienen - en zij eischen dit met onverbiddelijke gestrengheid. - Wee! wie ze zou meenen te bedriegen. Wat zij voor u doen in uw leven, dat zijt gij verplicht na uw dood voor hen te doen, zoolang zij verkiezen - gij zijt aan hen overgeleverd.
Louis krabde onrustig in zijne sluike haren, maar George zei lakoniek:
- Och! - als zij mij hier maar aan een goed leven helpen, ben ik ginds ook tot hun dienst.
- Willen de heeren dus verder ingewijd worden, dan spreken wij plaats en conditiën wel nader af, om bijvoorbeeld zeere oogen en open beenen te genezen, of te maken dat geen hond je bijt of aanblaft.
- Dat laatste is een mooi ding, zei Louis; ik heb een hekel aan die duivelsche honden - zij bijten mij altijd.
- Ja, daar kan ik je een amulet voor maken, en als ge nog dieper in wilt dringen tot het onzichtbaar maken van personen
| |
| |
en zaken, dan zou ik je vreemde dingen kunnen meedeelen.
- Ik ben blij dat ik u heb leeren kennen, verzekerde George. Gij zult mij spoedig wederzien.
Zij stonden op, en Louis fluisterde Luc in het oor:
- Gij moogt mijn makker wel te vriend zien te krijgen, want hij is een man van invloed.
Luc knikte, sloot de deur achter de vrienden, die zeer voldaan waren over de kennismaking, vooral met de slaapwandelaarster, en wenschten niets vuriger dan haar in hun macht te kunnen krijgen.
- Dat is een meisje, daar men de wereld mee rond zou kunnen trekken en geld verdienen als wafer, zei Louis.
- Ik zou er liever mee thuis blijven en geld maken, antwoordde George; als ik maar zulk een sterk magnetiseur was als die malle Allix.
- Ik kan je zijn boeken wel bezorgen, en dan zie ik best kans om de meid clairvoyante te maken.
- Ja, doe dat - en ik sluit een contract met Luc dat ik haar genees van het nachtwandelen - en dat ik haar tot clairvoyante maak, mits dat ze twee jaar bij mij in dienst blijft.
- Ja, zoo gek zal hij zijn! Maar voor de helft van de winst zal hij haar afstaan. Hij levert de meid - gij levert de kunstbewerking - en de voordeelen worden gedeeld; dat is billijk.
- Laat Allix of Babich er de lucht niet van krijgen, want die koopen haar wellicht dan voor zichzelf.
- Neen, neen - reken op mij; morgen breng ik u de boeken.
|
|