| |
| |
| |
V. Het portret.
Lieflijk omruischt het sierlijk geboomte de prachtige villa in de Avenue de l'Impératrice, waar vóor eenige jaren de kostbare boedel van de befaamde Joséphine verkocht werd. Ze is weder bewoond en praalt in nieuwen luister, want was er vroeger door overlading nog eenige wansmaak in den aanleg van de tuinen zoowel als in de ornamentatie van het huis, die gebreken zijn geheel overwonnen en alles is tot eene bekoorlijke harmonie gebracht, die de zinnen streelt en de kunstzin der jeugdige eigenares, die dit alles herschiep, alle eer aandoet.
Toch speelt een pijnlijke trek van wrevel en onvoldaanheid om hare schoone lippen en staart haar oog onverschillig op het lachende bloemperk, dat uit een tapijt van het allerfijnste gras de zoetste geuren opzendt naar het balkon, waarover zij met misnoegd gelaat staat gebogen. - Welke worm knaagt aan dat jonge rijke leven? - Is zij niet schoon en begaafd - is ze niet rijk en machtig - die schitterende en gevierde vrouw? - Neen, zij voelt het met smart, zij is nog niet schoon en indrukwekkend genoeg - haar ontbreekt nog iets,
| |
| |
om zoo onweerstaanbare heerschappij te verkrijgen, als zij uitoefenen wil. Zij droomt van haar invloed en vermogen uit te breiden; zij wil elk, die haar nadert, aan hare voeten zien; zij wil overweldigen, wie in haar nabijheid komt - en zij benijdt anderen, die zij meent dat 't verder gebracht hebben dan zij in deze heillooze tooverkunst.
Eensklaps richt zij zich op en treedt voor den spiegel met de vraag:
- Wat ontbreekt er aan dit beeld, dat het den kunstenaar niet zoo zou bekoren, dat hij geheel in mijne macht raakt, dat ik zijn stalen wil kan breken! Zwichten zij niet allen éen voor éen, die mijn drempel naderen - worden zij niet mijne slaven - bedelen zij niet om een oogwenk - leggen zij geen schatten aan mijne voeten voor een glimlach. - En met trotschheid dacht zij aan de reeks harer veroveringen, en somde zij de namen der fiere edellieden op, die haar hofstoet schenen uit te maken.
- Laat elk mij toeroepen, dat ik mijn zin niet zal hebben.... wij zullen zien, of Anton Wiertz de eenige man zal zijn, die hier zijne onafhankelijkheid zal blijven bewaren! - Hij zou mij portretteeren, en ik zou zijne hardnekkigheid niet met deze teedere handjes weten te buigen! Betooveren, bedwelmen wil ik hem zoo goed als de anderen. - Hij zal dezen grond niet verlaten, zonder mijn slaaf te zijn geworden. Ik heb hem nauwkeurig gadegeslagen op het Museum. Hij is zoo koud niet als hij schijnen wil. - De jonge vrouw, met welke hij toen sprak, was hem niet onverschillig, en zij was niet eens schoon. Zwichten zal dat trotsche gemoed - dat staat bij mij vast. Zulk eene koninklijke kunstenaarsziel te kluisteren, dat is meer dan een dommen karakterloozen prins te boeien of door een zwerm van laffe petits crêvés aangebeden te zijn. Deze figuur prikkelt mijne verbeelding - wekt eene geheel eenige belangstelling. Eindelijk
| |
| |
eens weer iets nieuws, iets origineels, dat mij waarlijk interesseert en gansch vervult.
Rusteloos peinsde Léontine over de kunstgreep, waardoor zij Anton's verheven geest zou kunnen overweldigen, zooals Delila peinsde over het geheim van Simsons kracht, alleen om die kracht te fnuiken.
Zoo arm en ledig liet de wereld haar naar voldoening smachtend gemoed, dat zij het met eene soort van jacht op menschenharten moest gaande houden. - En toch zag zij gestadig al hare begeerten voldaan. Vorstelijke weelde omgaf haar; in haar park bloeide keur van schoone bloemen en zeldzame planten - in hare stallen trappelden de kostbaarste rij- en koetspaarden. Haar huis was het rendez-vous van een zeer elegant publiek van beroemde artisten en rijke flaneurs, waarvan zij het gevierde middenpunt was, en die haar in sierlijke vazen en fijne bouquetten de banknoten en kostbaarheden met de meest vleiende ontboezemingen toezonden - als een immer vloeiende hoorn van overvloed, die boven haar villa werd uitgestort door de gunstelingen, die het hoog gewaardeerde voorrecht mochten smaken van in haar salons onvergetelijke uren te slijten. Zij volmaakte zich dagelijks in de kunst van met de harten der mannen te spelen en hunne eeden van eeuwige liefde met een betooverenden glimlach te beantwoorden, om er zich daarna met hare vriendinnen vroolijk over te maken. Nogtans had zij dezen buitengewonen prikkel noodig - deze pikante entre-acte, waarop zij een weddenschap aanging met haar vriendin Virginie, dat zij den hardnekkigen artiste zou overwinnen, en hem dwingen toch eenmaal in zijn leven zijn werk uit zijne handen te geven.
Een elegant salon is reeds ten dienste des kunstenaars in een comfortabel atelier herschapen. Een paar vensters zijn gemaskeerd, van een groot raam tegen het noorden is de benedenhelft bedekt, en een breed rustig Rembrandtiek licht
| |
| |
stroomt nu door de eenige opening over de schoone gestalte der jonge vrouw, die den schilder tot interessante studie zal strekken. Wiertz heeft nimmer heerlijker verschijning in de werkelijkheid gezien als daar vóor hem poseert - geheel vrij van de gewone stijve angstvalligheid van dames, die zich voor zeer schoon houden en met een Zondagsgezicht op het doek willen gebracht worden, maar met de bevallige achteloosheid van iemand, die rustig neerzit om naar hartelust te keuvelen.
Dit gaf een charme te meer aan het betooverende figuurtje, en welke stoute denkbeelden er ook in dat wilde brein mochten spelen, welken geestigen onzin dat schalksch, bekoorlijk mondje deed hooren - voor Wiertz was en bleef zij eene beweeglijke schilderij, eene levende statuette - een zeldzaam ‘model’, waarnaar hij liever eene gansche reeks studiën zou geschilderd hebben, dan er een enkel net afgewerkt portret van te ontwerpen. - Vervoerd door zijn kunstvuur en werklust, gaf hij dien wensch niet onduidelijk te kennen.
Léontine achtte dit een gunstig voorteeken en voelde zich hierdoor zeer gevleid. Bereidwillig antwoordde zij dus:
- Schilder mij zoo vaak, in welke pose en in welk kostuum gij wilt; nu gij zoo genadig zijt mij noch het stilzwijgen noch het stilzitten op te leggen, amuseert het mij bijzonder geportretteerd te worden, omdat ik u dan kan zien werken, en daardoor betere denkbeelden omtrent uw goddelijk kunstvak kan verkrijgen. Beschouw mijn huis en dit appartement als uw atelier. Werk er drie, vier dagen in de week naar hartelust. Ik stel slechts éen conditie - maak ten slotte een paar schilderijen voor mijn salon.
- Uw verzoek vereert en streelt mij, antwoordde Wiertz, bescheiden buigend, maar mijn werk is daarvoor ten eenemale ongeschikt.
- O, ik weet zeer goed, dat gij de artiste niet zijt om gewone salonstukjes te maken! - riep Léontine uit - ik
| |
| |
begeer die ook niet. Als ik smaak had voor die dingen, waarom zou ik ze dan niet gekocht hebben? Maar gij ziet aan de antieke meubelen en de geheele klassieke ornamentatie van mijn huis, dat ik de vrouw niet ben om eene appelschillende keukenmeid met een koperen pot of eene brieflezende juffer in blinkend satijn voor mijne oogen te kunnen dulden. Wat ik van de hooge waarde uwer meesterwerken hoor, heeft mij levendig getroffen. Ik zou zoo gaarne een paar schilderijen vóor mij zien, die mij als met een tooverslag uit al het alledaagsche proza wegrukken, om mij als door eene geopende poort een blik in de ideale wereld van het verhevene en schoone te gunnen. Ik wensch in deze muren iets van uw geest vast te houden.
Wiertz greep in zijn schilderkistje naar verven, die hij niet noodig had, en deed of hij werkte; maar Léontine bemerkte met voldoening zijne verwarring en ging voort.
- Laat hier een paar van uwe grootsche ideeën achter; zij zullen bij mij eene bestendige vereering vinden.
- Gij doet mij waarlijk te veel eer aan - stamelde Wiertz, zichtbaar bewogen - maar mijne ideeën zijn nu eenmaal niet te koop. - Gij moet mij dit ten goede houden. - Vorsten hebben mij de schitterendste aanbiedingen gedaan, en ik heb ze afgeslagen....
- Vorsten? Nu ja - zeide Léontine minachtend de lip optrekkend - alsof die juist met den hoogsten kunstzin bedeeld zouden zijn! - alsof vorsten het genie in zijne vlucht konden volgen, om het de hoogste hulde te brengen! - Vorsten, die alleen met goud loonen, moogt gij afwijzen - zeide zij, zich met majestueuse houding oprichtend, die de vraag uitdrukte: - ‘Ben ik niet meer dan eene vorstin?’ - En met haar smeekend oog het zijne zoekend, zeide zij zacht fluisterend:
- Wat zou ik er niet voor over hebben!... want ik aanbid het genie....
| |
| |
Zij zag den gloed, die de aderen des kunstenaars deed zwellen, en op zijn gelaat weerkaatste. Reeds vleide zij zich Wiertz te zien wankelen, toen hij haar eensklaps met een vlammenden blik van onverholen verontwaardiging aanzag en met vastberadenheid uitriep!
- Neen, nooit! - Dat kan niet!
Een pijnlijk zwijgen volgde. Maar Léontine liet zich niet afschrikken; zij herstelde zich en viel hem weer aan met de vraag:
- Maar zeg mij dan toch in 's Hemels naam, waarom dat niet kan?
- Omdat het tegen mijn geheele levensplan en mijn beginselen indruist.... mijne schilderijen te verkoopen. Maar behalve dat - gij zoudt door mijne phantasieën geenszins gestreeld of opgewekt worden - ook heb ik het ongeluk, steeds een zeer groot veld noodig te hebben om mijne gedachten uit te spreken....
- O! als het maar eene kwestie van uitgebreidheid is - lachte Léontine - neem dan een geheelen muur in beslag, als het u belieft - desnoods eene gansche zaal - daar zal mijn tempel zijn en mijn eerdienst.
- Gij zoudt er niet in knielen, maar van schrik er uit loopen! - Verbeeld u een boudoir, omringd met ‘de gedachten en visioenen van een afgehouwen hoofd’ - zeide Wiertz, die zich geheel hersteld had, en nu op zijne beurt er genoegen in schepte hare aandoeningen scherp te bespieden. - Gij rilt - gij verbleekt reeds op het hooren noemen - wat zoudt gij schrikken, als gij het tafereel zaagt!
- Gij zult ook wel gedachten en visioenen malen van hoofden, die goed op hun plaats staan - bijvoorbeeld...
- Bijvoorbeeld - vervolgde de artiste - mijne schilderij voorstellende een rampzalig slachtoffer der verleiding - gekomen tot de laatste periode van: Honger, razernij en kindermoord....
| |
| |
- Houd op! - smeekte Léontine - ik stop mijne ooren - maar dat is al weer geen gezond hoofd.
- Wilt gij dan liever eene ‘scène uit de hel’?....
- Mijn God - gij wilt mij, geloof ik, bang maken - riep zij met huivering de handen uitstrekkend, als trachtte zij die gedachte met alle macht van zich te weren, 't is om van te droomen! - Mijn hemel! wat hebt gij dan toch gewild met die afgrijselijkheden?
- Ik heb getracht met mijn penseel zekere waarheden te prediken, en wel met eene zoo blijvende kracht en nadruk, als het snel vervliegend woord niet bereiken kan. Wie mijne schilderij van den ‘te vroeg begravene’ heeft gezien, die er bij gerild heeft van ontzetting, zal in zijn kring niet gedoogen, dat er menschen zoo overhaast in den grond worden gestopt, als maar al te vaak gebeurt. - Wie mijne visioenen van het afgehouwen hoofd heeft pogen te ontcijferen, zal niet meer beweren, dat onthoofding voor den lijder met een gevoel van eene ‘légère fraîcheur’ gelijk staat. - Men zal moeten stilstaan bij de vraag: - ‘Wordt in het eigen oogenblik dezer gewelddadige scheiding alle gevoel vernietigd, alle bewustzijn uitgebluscht?’ - Zoodra deze vragen bij mij oprezen, heb ik gemeend die ontkennend te moeten beantwoorden - ondanks al wat materialisten aanvoeren over snelle verdooving der hersenen door het groote bloedverlies. - Dit moge het vleesch spoedig tot werkeloosheid brengen - ons ik, onze zelfstandige ziel, die zich bewust is, lijdt en moet onnoemelijk gemarteld worden bij eene zoo gewelddadige uitdrijving uit het huis, waarmede zij geheel en al vereenzelvigd placht te zijn. - Onze ziel moet met nameloos afgrijselijke aandoeningen overstelpt worden. - En ik heb dat gruwzame drama met het penseel willen schrijven.
Léontine staarde hem met strakke trekken van ijzing en bevreemding aan, terwijl hij voortging:
| |
| |
- Gij gevoelt, dat is geen decoratie voor een salon.....
- Neen, voorzeker niet, zeide zij somber voor zich uitstarend; maar zoo iets behoort op het Paleis van Justitie thuis, dat stuk moest op alle rechtzalen hangen, als een pleidooi tegen de doodstraf.
- Zoo heb ik het gemeend, antwoordde de schilder met voldoening.
- Doopt gij uw penseel dan bij voorkeur in het afschuwelijke? – vraagde zij huiverend.
- Dat niet, maar het is goed zich soms te herinneren, dat het bestaat - dat er eene ontzettende realiteit van zonde en jammer om ons heen woelt en grijnst, terwijl wij ons weelderig in rozengeur baden.
- Mijn God! hoe vergeet ik uwe schrikbeelden weer - ik zie dat alles nu zoo levendig vóor mij - gij schijnt eene voorliefde voor het horrible te voeden, br... br....
- Ik zoek mij zelven en anderen ook te vertroosten. Als mijn hart bloedt over de ellende van den oorlog, dien gewettigden, hemeltergenden menschenmoord in 't groot - als ik zie hoe de vorsten en volken steunen op het dom geweld van het vernielend kanon - dan breng ik de profetie op het doek van ‘het laatste der kanonnen’. - Ik schilder een slagveld in al zijne horreurs, en daarboven zweeft de machtige engelenstoet, die zegevierend het laatste kanon wegvoert, en daarvoor allerlei liefelijke en weldadige zaken in de plaats geeft.
- En gelooft gij aan uwe eigene profetie?
- Indien ik niet geloofde, ik zou niet getuigen. Het zal geschieden - al duurt het nog lang - zéer lang, eer de dwalende menschheid, door eigen bloed en tranen verzadigd, de zwaarden tot sikkels zal slaan. - Maar het zal gewis komen....
- Gij gelooft dan waarlijk aan zoo iets? Ik zou denken
| |
| |
dat er altijd krijg geweest is, en dat er wel altijd strijd zal blijven. De oorlog schijnt bij allen vooruitgang onvermijdelijk, en is door de beschaving niet minder vreeslijk geworden.
- Neen! de menschheid zal niet altijd voortgaan met dien duivelschen zelfmoord, riep Wiertz met overtuiging. - Dat is àl te ongerijmd en te zeer tegen haar belangen; want de mensch is voor den mensch toch hier beneden het kostelijkste kleinood, zeide hij met een gesmoorden zucht.
- Dus zullen de menschen der toekomst wijzer zijn dan wij? - Ha, ha, ha! - lachte Léontine.
- Ik heb daarover mijne gedachte uitgesproken door eene schilderij, die ik genoemd heb: ‘De groote dingen van heden, gezien door de menschen der toekomst’. Om de zedelijke grootte af te beelden, heb ik mij met de lichamelijke grootte moeten behelpen. Ik heb den mensch der toekomst dus reusachtige afmetingen gegeven; en om aan te toonen, hoever ik geloof dat hij ons in grootheid zal overtreffen, heb ik eene reuzenhand geschilderd, die in haar holte alles samenvat, wat heden macht en kracht en eer en grootheid vertegenwoordigt. Schepters, kronen, tronen, mijters, ridderorden, zwaarden, kanonnen, locomotieven, al deze zaken liggen daar als Neurenberger speelgoedje in die groote hand, waarover het spotachtig gezicht van eene reuzin is gebogen, als zeide zij schamper: - ‘Wat is dat toch voor klein gesnor?’
- Dat is subliem gedacht - riep Léontine in verrukking - dat zou ik willen zien!
- Maar het zou u toch niet in uw salon behagen.
- Uw vruchtbaar genie zal voor mij iets toepasselijks uitvinden - zeide zij, haar oog met ongeveinsden eerbied op hem vestigend. Ditmaal coquetteerde zij niet - ditmaal vergat zij het eene rol te spelen - zij was zichzelf, en liet voor een oogenblik haar zelfvergoding varen om een ander te vereeren, overmeesterd door den aanblik van een
| |
| |
hooger, edeler wezen dan zij nog ooit had aanschouwd - en waaraan zij op het punt was, voor het eerst van haar leven, eene afgodische bewondering te schenken. En het was die verheven stemming, die haar zeldzame schoonheid als met een heiligengloor verheerlijkte, en den kunstenaar op zijne beurt in verrukking het penseel deed neerleggen, om zich te verdiepen in de aanschouwing van dit betooverend visioen.
- Ik heb ook getracht engelen te schilderen... fluisterde hij.
Op het eigen oogenblik veranderde het visioen. – Léontine had dit woord als een huldeblijk opgevat, en de demon der ijdelheid doofde plotseling het hemelsch waas, dat haar eenige minuten omstraalde.
- Engelen? lachte zij, met eene zoo ondeugende, uitdagende uitdrukking op het wulpsch gelaat, dat Wiertz met weemoed antwoordde:
- Ook gevallen engelen - die hun hemelschen oorsprong verloochend hebben.
- En geene vrouwen?...
– Ja, schoone vrouwen ook.
- Hoe heeten die uitverkorenen?
- La belle Rosine of de vergankelijkheid - en nog eene andere - la Séduction... Léontine wendde zich snel af, en Wiertz merkte op dat zij bloosde - maar in het eigen oogenblik zich herstellend, vraagde zij spijtig lachend:
- En wie was uwe schoone Rosine?
- Deze schilderij stelt een atelier voor, waar een allerbekoorlijkst vrouwenfiguurtje tot model dient; naast dit beeld der weelderige bloeiende schoonheid staat, als even onmisbaar voor den kunstenaar, een bleek geraamte - op welks voorhoofd eene kleine etiquette is geplakt, waarop men leest: ‘La belle Rosine’, zooals ze eens genaamd werd, toen ze ook jong en schoon was.
Wiertz zag Léontine van kleur verschieten, terwijl zij verschrikt uitriep:
| |
| |
- Hoe zoo? de schoone Rosine is dus een skelet - en netelig zeide zij: - Hoe akelig, foei! vertel dan toch iets anders... ik heb u gezegd, dat ik niet van zulke ideeën houd.
- Om mij over het ontvleeschte overschot van de schoone Rosine te troosten, schilderde ik ‘une seconde après la mort.....’
- Hoe komt het in uwe hersens, gij zijt een allerwonderlijkst wezen! Wat hebt gij daar toch van gemaakt?
- Heel onder aan het uiterste hoekje van mijn doek, heb ik een klein zwart kogeltje geplaatst - dat nietige duistere balletje is onze aarde met al haar heerlijkheid en jammer, haar genot en strijd. - Daar zinkt ze weg in de diepte, als een wegrollend hagelkogeltje, voor het oog van de opvarende ziel, die pijlsnel den etherstroom klieft, om haar nieuw vaderland op een veel heerlijker wereldbol te gemoet te snellen.... en wel dien wereldbol, die haar onweerstaanbaar zal aantrekken, omdat zij voor hem past en hij voor haar.
Léontine liet het lichtzinnige hoofdje op haar hand zinken, terwijl zij met den arm op haar leuningstoel steunde.
Geheel tot zich zelve ingekeerd, aanschouwde zij het beeld, dat Wiertz voor haar geest opriep, als had zij voor zijne schilderij neergezeten.
- Na den dood... fluisterde zij - na den dood? - En gij, die zoo verstandig zijt, gelooft, dat wij na den dood nog voortbestaan?
- En vrij wat beter - en vrij wat hooger en schooner dan hier beneden, antwoordde Wiertz met vastheid.
- Neen, neen, gij meent er niets van - gij zijt geen man om de fabeltjes van hemel en het te gelooven...
- Ik spreek in ernst. - Waar anderen ons einde zien, daar zie ik een nieuw begin - althans het begin van een hoogeren ontwikkelingstrap - eene vervolgschool!
- Dat de gezamenlijke menschheid allengs een hoogeren
| |
| |
graad van volmaking bereiken zal, kan ik wel gelooven.
- Kunt gij gemakkelijker een algemeenen vooruitgang aannemen, dan uw eigen eeuwigdurende ontwikkeling?
- Zeker, want de geschiedenis bewijsl mij den vooruitgang der volkeren in kennis en beschaving. - Gij erkent die toch zeker ook?
- Ik heb ook daarover mijne ideeën op het doek een vorm gegeven - ik heb den verheerlijkten geest der menschheid geschetst, niet langer gebonden aan de aarde, maar zwevende tusschen de sterren, zich vrij in de ruimte van het zonnestelsel verheffend, zooals wij nu het insekt tusschen de bloemen in onze hoven zien rondfladderen - en ik heb er onder geschreven, dat de menschheid eenmaal hooger zal stijgen dan ooit door profeet, wijsgeer of dichter is voorspeld, ja dan al wat het magnetisme en het spiritisme ooit beloofde.
Léontine brak in een schaterend gelach uit, klapte in de handen en begon als een dwaas kind rond te springen, roepende:
- Hemel, wat zal het dan dolletjes op de wereld toegaan, als wij allen daar als kapelletjes in de lucht gaan vliegen! - dan doen wij pleiziertochtjes naar zon en maan, en organiseeren een pic-nic op Jupiter of Venus! – Zie mij zoo ernstig niet aan – zeg liever: - Hoe wij daartoe eerstdaags kunnen geraken? - Stellig door eene revolutie?
- Ik vrees, helaas! dat er nog eene geheele reeks van revoluties noodig zal zijn vóor de oude menschheid in de nieuwe zal overgaan; maar ik zeg niet, dat de revoluties het geneesmiddel zullen wezen.
- Ja, ja - riep Léontine met schitterende oogen - het eenige middel! - de kortste weg!
- Neen, verre van daar! - ik acht ze de ziekteverschijnselen, de ijlhoofdigheid des lijders.
| |
| |
Léontine zag hem verbaasd aan, en zeide vast overtuigd:
- Neen, neen! de revolutie is het krachtigste levensteeken, is de zuivering, is de afrekening! - Zij is het groote geneesmiddel voor al onze maatschappelijke kwalen.
- Gij dwaalt wel zeer! - Revolutie is samenspanning met de lage machten - dan ontwaakt het dier, en de engel wijkt. Waar ik met mijn penseel heb gepredikt ‘Humanité en avant’, daar bedoel ik het niet als een woeste oorlogskreet tot ruw geweld, maar als eene opwekking tot overwinning door volharding in het goede. Christus zal overwinnaar zijn ondanks alle machten der hel. Dit denkbeeld heb ik willen verkondigen door ‘Le triomphe du Christ’ - als mede door het stuk ‘De opheffing des kruises’; ik heb daarmede gezegd, wat naar mijne diepste overtuiging in onze eeuw met reuzenletters en gloeiend schrift den volke moet gepredikt worden. Satan betwist vergeefs de opheffing van het kruis, waaraan de Verlosser reeds is vastgeklonken, omdat hij weet dat het volbrengen van het verlossingswerk zijn ondergang moet zijn. - Welnu, alleen in de opheffing van het kruis - als de levenszon over den chaos van onzen hedendaagschen worstelstrijd, die welhaast op leven en dood door de geheele menschheid zal gestreden worden - zie ik de overwinning.
Léontine geeuwde.
- Neen, nu praat hij als een priester, mompelde zij, gemelijk op de leuning van haar stoel trommelend, en zij dacht bij zichzelve:
- Ik moet hem van eene andere zijde zien te vatten; ik ben nog geen haar breed gevorderd! - Geld is hem onverschillig; ijdel is hij niet, omdat hij trotsch, immense trotsch is! - Toch zal er in dat siere hart ook wel een kwetsbaar plekje zijn. Wij zullen zien...
Maar Léontine mocht al hare pijlen wetten en op die ijzeren borst richten, zij vielen altijd verstompt voor hare voeten weer neder. Van daag meende zij, dat zij iets
| |
| |
op hem won, en dat de ijskorst, die dat hart omgaf, begon te ontdooien - morgen was hij weer even afgemeten, hooghartig en koud als voorheen.
Toen zij voor de laatste maal poseerde, vraagde zij eensklaps:
- Gij hebt ook voor de belangen der vrouw gestreden met uw krachtig penseel - niet waar?
- Met groote voorliefde heb ik de zaak der vrouw steeds voorgestaan, antwoordde Wiertz.
- En gij hebt de vraag geopperd en tevens beantwoord - omtrent de weerbaarheid der vrouw?
- In onzen strijdzuchtigen tijd moet de vrouw zich kunnen verdedigen. Zoo lang zij nog niet in ieder man haar beschermer en verdediger kan zien, maar al te vaak haar belager aantreft, moet de zwakke vrouw zich kunnen verweren tegen elke aanranding van het woest geweld.
- En gij vermoeddet weinig, toen gij die nuttige waarheid in België prediktet en aan een doovemans deur kloptet, dat er in Frankrijk reeds lang eene vrouw bezig was zich zóo krachtdadig in de behandeling der wapens te oefenen, dat zij dezen zomer reeds een paar malen een schitterend vrouwelijk scherpschuttersfeest gaf?
Wiertz zag haar blijkbaar aangenaam verrast aan.
- Nog minder vermoedt gij zeker, dat gijzelf mij die gedachte hadt geinspireerd - en dat ik wellicht uwe eerste en vurigste discipelin ben geworden?
- Neen, waarlijk van zulk een schitterend succes had ik niet gedroomd - zeide Wiertz - ik ben er u recht dankbaar voor.
- Van het oogenblik af, dat ik uwe denkbeelden vernam, was ik diep doordrongen van de waarheid uwer bewering. Ik besloot terstond mij zoodanig in het schieten met pistool en geweer to oefenen, dat ik voor geen mannelijke scherp- | |
| |
schutters zou behoeven te wijken om naar den prijs te dingen.
- Zonderling wezentje! riep Wiertz uit, terwijl zijn schitterend oog haar welgevallig maar onderzoekend aanstaarde, als wilde hij de diepte peilen van dat wonderbare vrouwenhart.
- Zie eens hier, mijn wapenrek! - sprak Léontine de deur van eene aangrenzende kamer openstootende. - Een der wanden was met eene prachtige wapentropee gesierd. De degen is mij gemeenzaam, en de sabel zou ik gerust durven behandelen. Met een kleinen stok wil ik zelfs een paar personen een zeer geruimen tijd van mij afhouden - dat verzeker ik u. - Zij had intusschen den degen gegrepen en zette zich flink in postuur, deed een krachtigen uitval, en liet eene reeks van snelle, behendige wendingen volgen, die Wiertz in verrukking brachten over zijn bekoorlijk model.
- Gij ziet, dat ik mij kan verdedigen, zeide zij, lachend den degen weer wegleggend.
- Algemeen wenschte ik deze weerbaarheid - ik heb gedaan wat ik kon.
- Gij loofdet zelfs eene premie uit aan de Vlaamsche meisjes, die uwe roepstem zouden volgen?...
- Ik beloofde aan de beste vrouwelijke scherpschutter, dat ik haar portret zou schilderen. Maar de Vlaamsche meisjes zijn te bang voor den slag van het geweer en voor hare vingertjes; zij zitten nog te vast onder de banden van bijgeloof en vooroordeel.
- De Belgische dames hebben dus nog geen scherpschutterskorps opgericht? - zei Léontine met voldoening. Dat is onverantwoordelijk - maar ik verzeker u, dat de eer, haar het voorbeeld te geven, aan de Fransche vrouwen verbleven is. - Ik ben er in geslaagd; een groot aantal mijner bekenden oefenen zich tot weerbaarheid. Op onze landfeesten geven wij proeven van onze vlugheid en kracht op verschillende wapens, en als
| |
| |
gij ons met uwe tegenwoordigheid wilt verblijden, zouden wij u tot onzen patroon uitroepen - en welke wonderen zouden wij niet doen, als gij aan de Fransche dames ook eens een uwer kunststukken tot prijs wildet vereeren.
- Ik onderstel, dat ik het portret der vlugste scherpschutter van het korps reeds gemaakt heb.
- Gesteld dat dit zoo ware, dan biedt gij haar nu een phantasiestukje tot eereprijs, niet waar?
- Vergeef mij, wat ik als prijs voor eenvoudige burgervrouwen durfde stellen - zou ik niet zonder schijn van aanmatiging...
- Die premie zou geen groote dame onwaardig zijn - voltooide Léontine - want geen vorst kan grooter premie uitloven dan gij - die uw werk voor geen wereldsch goud verkoopt. Gij kunt het wegschenken, als het hoogste, kostbaarste eereblijk, waar geen ordeteeken bij haalt. - Geen vorstenschepter is zóo machtig als de tooverstaf van uw penseel! - Gij roert uwe hand... en de legerscharen rukken voorwaarts - legioenen helden - engelenstoet en duivelenheir. - Gij wilt... en eene wereld treedt uit het niet te voorschijn. - Hemelbollen slingert gij in de ruimte - uw werk is eene schepping - uw doek is een wonderwereld. Verkoopen.... neen, dat moogt gij niet - dat versta ik nu geheel en al! - Doe mirakelen - meester toovenaar! Loof die premie uit in Frankrijk, en ik sta er u borg voor, dat ik een vrouwelijk tornooi zal organiseeren, zoo schitterend als nog nooit is te zien geweest.
Wiertz glimlachte en mengde werktuiglijk kleuren op zijn palet; zijne gedachten woelden even bont en wild dooreen als die verven, maar zij waren verre van het doek afgedwaald. Hij voelde zich als onder de inademing van een bedwelmenden geur, die hem door de verleidende sirene werd toegewuifd, en het was hem of eene stem hem toefluisterde: - ‘Waak en volhard! - deze schoone lippen ademen bedrog!’
| |
| |
- Gij zijt dus zoo geheel de slaaf van uw zonderling principe, dat ge nooit iets voor uw genoegen of ten gunste van een ander met uwe goddelijke kunst moogt uitrichten?
Wiertz hield op met werken - maar zweeg.
- Hoe is het mogelijk, dat een kunstenaarshart zoo wreed en zoo zelfzuchtig kan zijn! - ging Léontine voort - gij zijt erger dan een vrek, die bovenop zijne schatten gaal liggen, opdat niemand er zich in zal verheugen - geen gelukkige hem er voor zal mogen danken...
Haar welluidende stem gaf aan dat laatste woord zulk eene wonderbare klem en beteekenis, dat het zijne gansche ziel doortintelde.
Welke schoone demon deed al zijne zenuwen trillen! - Hoe verleidelijk stond daar de lieftallige tooverkoningin, hem tartend en kwellend onder allerlei vorm en nuances. Nog altijd streed hij met de betoovering, die onmerkbaar hem begon te omstrengelen - maar door de opkomende bedwelming heen, blonk zijn eenig levensdoel hem tegen als eene vuurbaak door de nevelen van den nacht. - Was hij in de eerste vaag der jeugd onder het bereik van deze fee geraakt, hij zou aan hare strikken niet zijn ontkomen. Nu bleef hij met eene schier bovennatuurlijke volharding standvastig en zeide bij zichzelven onder haar zoet gevlei:
- Neen, neen! - de lachende toovergodin zal mij mijn eed en doel niet doen verzaken - geen duim breed dringt zij mij uit mijn eens afgebakend spoor! - En toen hij dezen doolhof verliet, keek hij nog eens met smartelijk gevoel in het rond en zuchtte:
- Wèl een paleis der ijdelheid, wèl een tempel der zinnen! Welk een heerlijk wezen zou zij geweest zijn, zonder dien wulpschen wereldzin, die haar ontluistert. - Ja, waarlijk, ik heb het beeld van een gevallen engel gemaald!... ik kan nu eene nieuwe statuette ontwerpen, die ik noemen zal: ‘De verzoeking’.
| |
| |
Het portret was voltooid.
Vergeefs verzon Léontine allerlei nieuwe voorwendsels, om Wiertz langer te doen toeven. - 't Bleek even vruchteloos, als zij hare fijnste netten had uitgespannen om hem te verstrikken.
Hij kwam niet meer terug, en schreef alleen een beleefd briefje tot afscheid, waarin hij verzekerde onverwachts naar België teruggeroepen te worden, zoodat hij genoodzaakt was de interessante dame schriftelijk te danken voor de onderscheiding hem te beurt gevallen.
Léontine beet zich op de van spijt bevende lippen, en fluisterde:
- Hij is mij dan ontsnapt! - Waarom heb ik dien adelaar niet kunnen boeien? - Voor hem had ik kunnen knielen - niet uit liefde, maar uit vereering... Maar neen! - ik haat hem nu - den kouden trotschaard.... den ongalanten dweeper. - Emile heeft dan toch recht gehad op hem te roemen als op een kunstenaar, fier en sterk genoeg om zijn geest en talent aan niemand te verkoopen! - Maar - is hij niet dwaas, dat hij zoo doet....
Zij staart weemoedig op het voltooide portret en denkt:
- De schoonheid is toch niet almachtig. Wat zou dat kunstenaarshart kunnen ontgloeien! - Is 't dan leugen wat men mij verzekert, dat dit gelaat den sterkste te machtig zal zijn? - Maar hij heeft er zich toch niet aan gewaagd hier terug te komen. - Waarom heeft hij mij gemeden? - Heeft hij gevreesd overweldigd te zullen worden? - Waarom heeft hij nimmer onze artistieke soirées bezocht....
Het antwoord, dat diep uit haar hart opwelde, deed een purperen blos over haar gelaat stijgen:
- Hij veracht mij....
Sedert was haar de herinnering aan Wiertz hatelijk, en werd zij altijd verbitterd als hij genoemd werd.
| |
| |
Edward was menigmaal het portret komen zien, dat op zijn verzoek gemaakt werd. De artistieke en aanzienlijke vrienden, die Léontine's huis bezochten, hadden om strijd het kunststuk bewonderd, en het ontbrak daarbij niet aan galante vleierij voor het origineel. Maar ditmaal was zij daarvoor veel ongevoeliger dan anders; de trots en halstarrigheid van dien kunstenaar stak als een dolk in haar hart, en zoo vaak zij de schilderij aanzag, was het haar als voelde zij dien strakken vuurblik van Wiertz, die haar zoo diep in de ziel had gelezen.
‘Hij heeft mij voor een standbeeld aangezien - of - hij heeft mij veracht...’ bekende zij zichzelf soms met een smartelijken zucht - vaak ook met gramschap. - Gelukkig dat er tal van kunstenaars zijn, die minder bekrompen over het standpunt der vrouw denken! troostte zij zich. - Wat moest ik den kamp ook met dien plompen Belg wagen. Niemand zal ooit weten, waarom ik hem eigenlijk heb laten komen.
In deze zelfkwelling der gekrenkte ijdelheid zich opwindend, zit zij alleen met een prachtwerk, waarin zij gedachteloos bladert. Een bezoek zou haar welkom zijn geweest - maar de persoon, die op dit oogenblik binnentreedt, ziet zij met zekeren schrik naderen.
Toch is het de intiemste vriend - de begunstigde en de van velen benijde Edward de Toulouse. Zij had hem nu duizend mijlen ver gewenscht. - Wat gaf zij om zijne liefde? - Eene liefde, die haar benauwde door zijn ernst - die haar beangstigde, omdat die haar vrijheid bedreigde. Haar onverholen gemelijke luim schrikt den opgetogen minnaar niet af - zijn geheele wezen schijnt verheerlijkt door eene verhoogde gemoedsstemming. Zijne oogen schitteren van blijden gloed; zijn bleek gelaat heeft hooger tint; een trotsche glimlach van voldoening speelt om zijne lippen. Veerkrachtig is zijn vlugge
| |
| |
tred. Hij schijnt tien jaren jonger dan anders, en hij treedt met de losse gemakkelijkheid van een huisvriend, maar toch ook met de kiesche terughouding van een oprecht en edel vereerder, bij Léontine binnen.
Zij bemerkt met zekeren angst zijne opgewonden stemming, die op haar juist een tegenovergestelden invloed schijnt uit te oefenen, want zij ontvangt hem stroef en afgemeten, en is koeler dan ooit.
- Léontine - spreekt Edward bewogen, haar hand grijpend om die aan zijne lippen te brengen - eindelijk zullen alle bezwaren zwichten. Alle hinderpalen heb ik overwonnen! Mijne betrekkingen zullen ons geluk niet langer dwarsboomen.
- Edward! zegt Léontine verbleekend, haar hand aan de zijne onttrekkend. - Edward! Ik heb het u eenmaal gezegd - en het moet er bij blijven - in het huwelijk treed ik niet - neen, nooit....
- Ik ken den edelen trots van uw hart - ik weet dat uwe fierheid gekrenkt zou zijn, als de mijnen u niet met het volle hart opnamen in hun kring - maar zij vragen naar fortuin noch rang...
- Nooit! roept Léontine.
Met tranen in de oogen bezweert Edward haar, bij al wat hoog en heilig is, zijne oprechte trouwe liefde - en altijd blijft Léontine met onverbiddelijke vastheid hem afwijzen.
- Neen, Edward, het kan niet - ik heb dien hooghartigen blik uwer zuster gezien; ik heb de dedaigneuse houding uwer moeder waargenomen, toen zij mij in de opera zagen - van een huwelijk tusschen ons kan geen sprake zijn...
- Mijne moeder en zusters zijn veel te beminnelijke wezens om u niet lief te hebben.
- Zoo denkt gij, mijn vriend! maar ik weet beter, en ik zou dat nimmer kunnen dragen. Neen, neen, ik pas niet in den verheven kring van uwe hoog aristocratische familie - ik zou in de enge banden van uwe haute volée benauwd ademhalen en eindelijk slikken.
| |
| |
- Wij behoeven immers hier niet te blijven - wij scheppen ons een eigen kring. De wereld staat voor ons open - kies in welk land gij wonen wilt?
- Neen, neen! uwe loopbaan is hier. Gij hebt Frankrijk lief. Ik ken u te goed Edward! Wat zoudt gij u spoedig met mij vervelen in werkeloosheid!
- Ik zal niet werkeloos blijven. Of ik mij in Amerika of in Australië met u bevind, uwe liefde zal mij aanvuren tot iedere schoone taak.
- Ja, ik heb het lang gemerkt - gij wordt door jaloezie verteerd, gij wilt mij uit mijn vriendenkring wegrukken - mij begraven op een afgelegen bergslot bij de raven en nachtuilen - poogde zij te schertsen.
- Ik beken dat ik u wensch te ontrukken aan een kring, die gevaarvol voor u is; ik beken dat ik uw gansche hart alleen en geheel wil bezitten, zooals ik u mijn gansch bestaan aanbied.
- Spreek er mij nooit meer van als gij mijn vriend wilt blijven - ik wil vrij zijn. Ik heb er een duren eed op gezworen nooit te huwen.
- Léontine! spreek zulke verschrikkelijke woorden niet, voor mij uit - bad Edward - gij verscheurt mij het hart. Gij zijt mijne eerste, mijne eenige liefde. Nooit heeft mijn hart voor eene andere vrouw geklopt. - Gij hebt het doen ontwaken tot dat machtig en heerlijk gevoel, dat mij geheel overweldigd heeft - dat mij zalig of rampzalig moet maken door uw woord - door uw wil.
- Kom, Edward! spaar mij deze theater-scène - spreek zoo niet langer. - Ik ben niet geschikt voor het gewone leven. - Gij moet mij niet huwen - Ik zou niet gelukkig zijn, en dan - voegde zij er zacht en teeder bij - zoudt gij het immers ook niet wezen?....
- Dat gelooft gij dan toch van mij, zeide hij smartelijk.
| |
| |
- Ik weet het Edward, lispelt zij treurig het hoofd buigend.
- Raadselachtig wezen. Gij gelooft dus aan mijne oprechte liefde - en gij wilt uw lot niet in mijne handen stellen.
- Ik waardeer uwe genegenheid hoog - maar toch.... neen - en snel pinkte zij een traan weg.
- En gij wilt niet met mij door het leven gaan, voor altijd verbonden? - Kunt gij mij niet voor altijd liefhebben?
- Heb ik dat gezegd?
Hunne blikken ontmoetten elkander met meer uitdrukking dan woorden konden vertolken. Edward omvat haar in de grootste vervoering en smeekt:
- Léontine, het geldt ons levensgeluk - speel er niet mede - ik bemin u zoo oneindig - gij weet dat ik niet zonder u kan leven. - Pleit daar geen stem in uw hart voor mijne bede?
Léontine bleet zwijgen, maar groote tranen drupten op Edwards hand.
- Léontine - fluisterde hij zacht - doe uw hart geen onrecht. Kunt gij zeggen, dat wij moeten scheiden?
- Sprak ik van scheiden, zeide zij in verwarring - immers neen? Gij hadt nooit dat noodlottig gesprek moeten voeren, barstte zij heftig los. - Wij waren zoo gelukkig! Wat gaat de wereld onze liefde aan. - Het huwelijk is het graf der liefde. - Ik heb geen betrekkingen - ik wil onafhankelijk blijven en vrij... Maar ik wil niet, dat gij om mijnentwil van al de uwen vervreemd zult zijn.
- Dat zal ik niet liefste - kom, zie en overwin!
- Neen, Edward, dat nooit, ik vrees het onherroepelijke!
- Waarom dan mijn hart zoo vast te boeien?
- Gij hebt mijne gevoelens gekend, en gij waart immers meester over uw hart?
- Waarom mij zooveel hoop, zooveel moed gegeven, als gij voornemens waart mijne hand te versmaden?
| |
| |
- Ondankbare! riep Léontine met een toornigen blik, die Edward verpletterde. - Ga, ik wil niets meer van u hooren. Omdat ik u weken lang gelukkig heb gemaakt, wilt gij er mij een grief van maken, dat het geluk niet altijd kan duren!...
- Ja, het moet duren, het zal duren! riep Edward buiten zichzelven. Eene liefde als de mijne is voor de eeuwigheid!
Léontine staarde hem met de diepste ontroering aan, alsof ze op den bodem zijns harten wilde lezen en bezon zich een oogenblik; maar, als om zichzelf tot volharding te dwingen, hervatte zij eensklaps het oude thema en zeide:
- Neen, nooit zullen uwe verwanten zich over mij hebben te schamen.
- Zij zullen u op de handen dragen, zoodra zij u maar zien - en mijne moeder verlangt u te leeren kennen.
- Omdat zij zag, dat gij niet zoo gemakkelijk van mij af te trekken waart - omdat zij vreest dat verzet niet langer zal baten, als gij iets wilt - of omdat zij weet dat het uwe gezondheid zal benadeelen, als zij u blijft kwellen. Niet om mijnentwil, voorwaar! - ik laat mij niet misleiden.
- Luister, Léontine! Mijne zuster verzekerde mij, dat zij u dankt, omdat gij mij tot een geheel ander mensch gemaakt hebt - ja, gij hebt mij herschapen en tot kracht en zelfbewustheid ontwikkeld; uw verteederende omgang heeft de hardheid van mijn stug gemoed gebroken; moet ik u missen, dan zal mijn hart weer versteenen, en ik zal rampzaliger zijn dan voor ik u kende. Zie mij niet aan voor een loszinnig minnaar! Wantrouw mijn inborst niet; onverdeeld zal mijn hart en leven u gewijd zijn.
Léontine hoorde hem peinzend aan. - De rol, die zij te vervullen had, viel haar oneindig zwaar.
- Gij misleidt u zelven, Edward; wij zullen niet altijd gelukkig zijn. Nooit zal ik u iets kwaads toedichten - gij zijt edel en grootmoedig; maar spreek mij nooit meer over
| |
| |
dit onderwerp. - Gij hebt mij zeer geschokt door deze on gerijmde conversatie. - Ik bid u, laat het nu genoeg zijn, en laat mij alleen.
- Is dit uw laatste woord, Léontine!- moeten wij zoo voor altijd scheiden?
Léontine sidderde - stond op, maar zonk weer neer, want zij voelde dat zij wankelde - maar zich plotseling aangrijpend, rees zij met hoogheid op, boog zich statig en bevallig, en trok zich als een vorstin in haar kamer terug.
Eduard bleef als versteend eenige oogenblikken staan.
- Vaar dan eeuwig wel..... riep hij uit, de trappen afstormend. - Hoe is het mogelijk! mij nu afwijzen! - nadat ik alle hinderpalen heb weggeruimd! Alle bezwaren zijn opgeheven - mijne betrekkingen voor mijn huwelijk met haar gewonnen!....
Schier zinneloos van smart wierp hij zich in zijn rijtuig, en thuis gekomen, sloot hij zich in zijne kamer op - van ter rust gaan was geen sprake. Hij bleef den ganschen nacht met het ondoorgrondelijk raadsel bezig. Had, ze hem dan niet lief? Was dat alles bedrog? Die lieftalligheid - huichelarij, lage eigenbaat? - Kon zij hem zoo goed missen? - Waarom had zij hem dam zoo vastgekluisterd en na eiken twist zich zoo verzoenlijk getoond? - En thans zoo onverbiddelijk en wreed! - Moest hij haar haten - moest hij haar beklagen - moest hij haar vloeken of beweenen? - Welk hart klopte er dan in haar boezem? - Dat hart, dat zulk een hemel van gelukzaligheid voor hem wist te ontsluiten!
Had Edward kunnen zien hoe bangen strijd ook Léontine in die ure streed, hij zou gevoeld hebben, dat het geen tijgerhart, maar een echt vrouwenhart was, hoewel van eene door ijdelheid en behaagzucht geheel verblinde vrouw. Maar hij hoorde met hoe zij handenwringend jammerde, hoe luid zij snikte:
| |
| |
- O, God! - mijne schaduw, mijne verloren schaduw! Gedane dingen hebben geen keer.... Dit is mijne eerste en eenige liefde - en ik moet dat hart breken - en het mijne dooden. - Edward! Edward! als gij alles wist, gij zoudt mijne hand niet begeeren. - Hij heeft mij dan waarlijk lief! - Ja, ik voel het al te wel, hij is niet als de andere nietige vleiers en pronkers; ik had hem ook anders lief, en die liefde heeft hem herschapen tot een geheel ander mensch als hij vroeger was.... Het is zoo - ook mij heeft hij veranderd en veel geleerd.
Inderdaad had de invloed van Léontine aanvankelijk hoogst weldadig op het eenzelvig en gesloten hart van Edward gewerkt. De liefde ontplooide al den rijkdom van zijn gemoed, zooals de hand eens kunstenaars een lang vergeten en veronachtzaamd orgel aangrijpt, alle registers weer in werking stelt en een adem des levens met kracht en gloed door den schijndoode doet varen. De vox humana sprak luid en schoon, en haar hooge stem zong boven alles uit eene liefelijke hymne vol jubel en levensvreugd.
En in de vrouwelijke ziel, hoe ook afgedwaald en verduisterd, weerklonk sympathetisch die eigen reine menschelijke stem en gaf antwoord op de gelijkluidende tonen. Indien Léontine niet was voortgesleept door de ketenen van zondige ijdelheid en ziekelijke behaagzucht, om aan allen te willen behagen en op elk, die haar naderde, indruk te maken, zij zou door Edward's liefde nog behouden zijn geworden. Haar zwak, wispelturig en begeerlijk hart wilde echter een ganschen stoet van aanbidders in haar gevolg zien, en heerschzuchtig naar vele harten dingend, achtte zij dat éene trouwe hart gering, dat voor heel het leven zijn rijke liefde haar bewaard zou hebben.
Soms had zij er wel ernstig over nagedacht, of zij niet gelukkig met Edward zou kunnen zijn - maar dan stond
| |
| |
het beeld van den vicomte de Hauteville haar afschrikkend voor den geest. Wat was hij aanvankelijk teeder voor haar geweest! - en wat was hij geworden, zoodra hij dacht, dat zij hem niet verlaten zou. Ik heb den vicomte nooit recht bemind, erkende zij thans, al heb ik mijne schaduw voor zijn goud en meer nog voor zijne verleidelijke vleitaal achtergelaten - de ellendeling, die mij daarna blauwe striemen met zijne rijzweep sloeg... Dat zou Edward niet kunnen doen - maar hij zou mij toch kwellen met zijn bekrompenheid en jaloezie. En zij dacht met schrik aan den Code Napoléon en riep eensklaps: - Neen!....
Daarenboven beklemde de vrees haar hart Edward alles te belijden - hem inzage van geheel haar verleden te moeten geven - zij voelde het, dàt kon zij niet. - ‘Neen - sprak ze in bangen strijd - neen, Edward moet geen vrouw zonder schaduw huwen....’
En dan verborg zij haar gelaat weer, met een vloed van tranen, in haar bevende handen. Want ditmaal heeft haar hart gefluisterd: - ‘Dit is de liefde, en zij is de schoonste parel des levens’ - maar zij vreesde zich die toe te eigenen bij de heimelijke erkentenis: - ‘Ik ben die niet waardig!’ - O, als hij het wist, hoe onuitsprekelijk ik hem bemin, terwijl ik hem afwees. - Maar hij zal terugkomen! - Is hij niet twintigmaal heen gegaan en ook twintigmaal weergekeerd? Hij kan mij niet missen, over drie dagen staat hij weer voor mijne oogen....
Wat gaf haar dien wreeden moed dit vermetel spel te drijven - haar vrijheidszucht? Ja - maar veel meer in de diepste diepte der ziel nog iets anders; de angst, dat hij, dien zij op hare wijze lief had, haar toch eenmaal zou verachten al was het in later jaren.
Onder dit martelend gepeins vlood de nacht voorbij, en Léontine voelde zich zeer afgetobd en onlustig bij het aan- | |
| |
breken van den dag. Zij was in een van die radelooze toestanden, waarin geen jonge vrouw de eenzaamheid kan verduren - zij moest haar hart lucht geven aan een vrouwelijk wezen - al had zij bij gebrek aan eene vertrouwde haar kamermeisje ook moeten toespreken. Maar Léontine had vriendinnen genoeg en vroeg in den morgen zond zij een briefje aan haar intiemste - de zangeres Virginie.
Een paar uur later trad deze vroolijk en luchthartig bij Léontine binnen, die nog op haar bed omtobde en zich verbeeldde doodziek te zijn.
- Ik kan niet langer alleen zijn, Virginie! of ik stik - begon Léontine - ik moet mijn hart uitstorten - en reeds vloeiden hare tranen.
- Wat is dat! - bittere tranen - liefdetwisten?
- O, bleef het daar maar bij! - stamelde Léontine. - Edward wil in allerijl zijne huwelijksplannen doorzetten....
- En gij laat hem maar praten?
- Ja, was hij daarmede af te schepen, maar ik voel wel dat het er nu op aan zal komen.
- Om bij uw eed te volharden?
- En als ik dien eed brak, zou het mij veel schaden?
- O, ik hoor het al! Gij zult u in den val laten lokken! Gij begint al te gelooven, dat hij beter zal zijn als de anderen! Maar ik voorspel het u, dat hij zoo engelachtig niet zal blijven als hij u nu schijnt, en al ras zal hij u gruwelijk gaan vervelen.
- Ja, die stille kalmte, waarmee hij dweept, zou mij spoedig te eentonig worden, maar... ik wist toch niet dat ik hem zoo lief had....
- Arm kind! - troostte zij, Léontine zacht over den wang streelend - 't gaat voorbij, geloof me - maar wat gij doet, smeed geen onverbrekelijke banden, geen onherroepelijke verbintenissen - die wegen al te zwaar voor vrije vrouwen.
| |
| |
- Toch heeft het denkbeeld Edward's gade te worden, mij een oogenblik toegelachen.
- Ja - hervatte Virginie - 't zou wel aardig zijn te trouwen op den eigen dag als de vicomte de Hauteville zijne markiezin naar het altaar zal leiden.
- Hem dan voorbij te rijden met een antiek wapen op het portier van mijne koets! - hervatte Léontine met ingenomenheid.
- 't Zou prachtig zijn, lachte Virginie, dat beken ik, als gij er maar niet voor altijd aan vast waart. Laat Edward ook maar eene markiezin kiezen, en blijft gij in onzen vroolijken goddelijken kring - onze koningin en afgod...
- Toch geloof ik, dat Edward mij waarlijk liefheeft.
- Och wat! mannenliefde! - mannenharten! - zwak, wispelturig, valsch, ondankbaar....
Léontine haalde zwaar adem en dacht heimelijk: - Hij is toch anders.... En ik heb hem lief!....
- Waarom sloeg hij geen acht op u, toen gij als een ontluikende rozeknop hier op dezen eigen bodem vóor hem stond? Gij hadt geen toilet - geen parures. Toen zag de domkop niet eens, dat gij bekoorlijk waart. Eerst toen hij u zag in zijde en kant en paarlen als eene vorstin getooid - eerst toen sloeg hij zijn oog op uwe schoonheid. Is hij dan zooveel wijzer en beter dan de anderen?....
Léontine staarde zwijgend hare opgewonden vriendin aan, die met bitterheid vervolgde:
- Neen, hij is ook een man en meer niet - een aristocraat bovendien. Sta hem uwe vrijheid niet af - uwe rechten als mensch, als burgeres - uw ideaal...
Léontine wendde zich onrustig om op haar leger en verbergde de tranen, die niet begrepen werden - zij wist het al te wel, dat zij noodig had gesterkt te worden - zij wankelde - zij was zwak - want zij voelde het meer dan
| |
| |
ooit, dat zij Edward liefhad - en dat zij nu zou moeten kiezen tusschen hem voor altijd te verliezen of zich voor altijd aan hem toe te wijden.
Virginie zag duidelijk hoe zij worstelde, en ging spottend voort:
- Vlei er u niet mede, kindlief! bedrieg u niet - gij zult toch nooit in zijn kring gelukkig zijn - uw verleden is er niet naar geweest - zij zullen u dat nimmer vergeven. De vicomte mag in alle kringen met opgericht hoofd binnentreden, of hij zes of tien maitressen gehad heeft, maar gij kunt uw liaison met hem met al het water van den Oceaan niet uitwisschen. Gij kent den trots en de vooroordeelen der grooten niet. Ik zag mevrouw de Toulouse met haar nicht Laville glimlachend voor het venster treden en welgevallig naar u uitkijken, toen gij met Edward in een open rijtuig uitreedt om naar het Bois de Boulogne te gaan. Zij was trotsch op u - zij droeg roem op die wonderschoone minnares van haar zoon, zooals zij grootsch is op zijne schoone paarden, op zijne fraaie honden; maar als hij u tot haar dochter wil maken, dan zal zij het u levenslang laten voelen, welke klove er ligt tusschen u en haar. Wij zijn nu eenmaal aan ons voorhoofd gebrandmerkt, door deze edele, reine maatschappij, die ons gemaakt heeft wat wij zijn. - Doe uw eed gestand. - Wij zullen Frankrijk een beter tijd tegemoet voeren, de maatschappij herscheppen en de emancipatie des noods met ons bloed koopen.
Deze groote woorden ontvlamden Léontine geheel - zij droogde hare oogen af, richtte zich op en begon te lachen.
- Ha! ik zie wel dat gij er weer bovenop komt. - Nu moed gevat - en zij drukte een kus op het bleeke gelaat van haar vriendin.
- Gij hebt gelijk - sprak Léontine, opstaand om zich te kleeden - ik kan mijn verleden niet herstellen, mijne vrijheid wil ik ten minste levenslang behouden.
| |
| |
- Ja, zij is ons hoogste goed. Waan niet, dat gij u in de tegenwoordige maatschappij ooit zult kunnen rehabiliteeren. En waartoe ook - wees niet zwak. - De betoovering der liefde gaat voorbij - zij moet bijzaak wezen in ons bestaan. - Pluk de bloemen langs uw pad, maar laten zij u niet van het spoor brengen. - Onze ambitie wenkt ons hooger dan naar die stille deugd, waarbij ons geslacht eeuw in eeuw uit verdrukt is geweest. Wij moeten breken met ons traditioneel karakter, met het ons opgedrongen ideaal van zoetsappige zedigheid. De vrouwelijke waardigheid, waarmede wij willen optreden, moet bestaan in mannelijke deugden, in kloeken moed en in wakkere volharding - standvastigheid in ons besluit - trouw aan een gegeven woord - rechtvaardigheid. - Ziedaar de vrouw, waaraan onze tijd behoefte heeft - de burgeres - de vaderlandslievende - de geëmancipeerde - de vrijgemaakte - de revolutionaire heldin.
- Het is goed dat gij mij wakker schudt, riep Léontine, geheel gegalvaniseerd door deze ontboezeming. En haar roodgeweende oogen met rozenwater bettend, bekende zij lachend:
- Ik was waarlijk al een heel eind op weg, om mij aan de bekrompen liefde van dien man toe te wijden. Anderen wilde ik steeds beheerschen - en, wonderlijk, door hem wilde ik mij gaarne laten leiden. - Het werd mij reeds een genot hem te volgen; ik had bijna gezegd te gehoorzamen - zij drukte hare beide handen op haar hart als wilde ze daar iets smoren en dooddrukken - en zeide met een bangen zucht:
- De liefde maakt zwak - als dat de liefde is.
Virginie was haar al zeer verre op de heillooze paden vooruit. - Voor haar was alleen dàt goed en schoon, wat bekoorlijk - wat streelend - wat bevallig was. - De ondeugd moest slechts elegant, moest gracieus zijn - en dan was ze ook gewettigd. Genieten was haar leefregel - ver- | |
| |
maak een plicht, die niet verzuimd mocht worden. Zij zou Léontine wel verder voortslepen.
- Wij moeten naar den wedren in Longchamps, mijn schoon kind, daar wacht u eene heerlijke verrassing. Gij zult daar zekere personen aantreffen, die met groote dingen vervuld zijn - zij hebben niet ledig gezeten - zij werkten rusteloos en niet te vergeefs. - Als onze ure slaat, zullen wij bevinden, dat de vrucht rijp is en dat de oogst weldra zal beginnen. - Pleeg dus geen afval - een eerzaam huwelijk met een zoo stemmig, eigenwijs echtgenoot zou verraad zijn aan de onzen - en wij zouden dat niet ongewroken laten. - Onze club rekent vast op u - ik ga niet van hier, vóor gij mij op nieuw uwe trouw bezweert - want ik heb duidelijk gezien dat gij wankeldet. - Geen aristocraat kan ons dienen. - Was hij nog volbloed republikein - zat er heldenbloed in zijne aderen, maar hij is een dorre kamergeleerde, die u niet lijkt - u, die placht te watertanden van verlangen om de tirannen neer te schieten. - Gij ons verlaten! op het oogenblik dat onze kansen zoo schoon staan? - Neen, leve de Generaalse onzer scherpschutterij!...
Estrella Livorno, die juist weer te Parijs is opgetreden en een hart vol wrok en haat heeft medegebracht, treedt nu ook dansend en zingend binnen. Zij is er niet schooner op geworden en slaat wangunstige blikken op de weelde, die zij hier ziet. Natuurlijk voegt zij haar wijzen raad nog bij de drogredenen van Virginie om de ongelukkige Léontine de laatste kans tot redding te doen versmaden en haar onherroepelijk neer te storten in de diepte van verderf, waaraan zij nog had kunnen ontkomen, als zij recht had laten wedervaren aan die opwelling van rein menschelijk gevoel en echt vrouwelijke aandoeningen, die haar aan zichzelf en aan de maatschappij hadden kunnen hergeven, als zij de trouwe hand van Edward had aangegrepen. Zoo offerde zij de waar- | |
| |
achtige liefde van haar hart aan het trotsche maar bedriegelijke droombeeld van de vrije, de onafhankelijke vrouw te zijn - meesteres van zichzelve - meesteres van de mannen - meesteres van haar tijd! - Haar eeuw vooruit, zou zij die eeuw beheerschen en verheffen - het verdrukte vrouwelijk geslacht voorgaande met de roode banier van eene de wereldverlossende Revolutie - waarop de gouden ster der vrijheid den volke zou tegenblinken...
|
|