| |
| |
| |
II. Saul onder de profeten.
Veelvuldige bezigheden hadden Beaujeu zijn onderhoud met den magnetiseur geheel doen vergeten, en waarschijnlijk zou zijn bezoek van de séance wel in het vergeetboek zijn geraakt, als zijn aandacht niet toevallig was getrokken door de reusachtige roode letters van eene aankondiging op de muren van het hoekhuis, waar te midden van crinolines, chignons, kunsttanden en chocolade ook een fameus, zoo pas uit Amerika aangekomen Medium aangeprezen werd. Hij tastte in zijn zak en was zeer voldaan het toegangskaartje nog te vinden, en te ontdekken dat het nog niet te laat was. Want op dezen eigen avond zou de séance plaats hebben. Het was nog wel wat heel vroeg, maar hij was nu juist in de buurt en stapte nieuwsgierig naar het huis van den Magnetiseur-spiritist.
Toen hij de poort binnentrad, bleef hij onwillekeurig een oogenblik staren op het wonderbaar bont en woelig tafereel, dat zich daar vertoonde. Het scheen of er een soort van vrachtwagendienst voor naburige dorpen op het plein van het binnenhof
| |
| |
was; er klonk een oorverdoovend geschreeuw van vrachtrijders en sjouwers. - Het terrein lag overal vol hooi en stroo en allerlei manden en pakken.
- Een zonderlinge voorhof om tot een heiligdom in te gaan - dacht Beaujeu. Ik moet toch zeggen, dat de ouden beter smaak hadden als zij hunne tempels in diep verscholen, bekoorlijke landschappen stichtten, waar in plechtige stilte van den nacht het orakel zijne wonderspreuken liet hooren. - Wat zullen dat voor geestenstemmen moeten zijn, als zij tegen dit marktgeschreeuw, paardengetrappel, hondengeblaf, gekakel van kippen en ganzen zich zullen handhaven. - Maar de tijden zijn veranderd, en sedert de Pythia's ons aangeprezen worden tusschen de modeartikelen, zal haar optreden op den drievoet ook wel daarmede in overeenstemming zijn.
Onder zulke weinig opwekkende overpeinzingen trad hij binnen, en de allereerste bezoeker zijnde, vond hij in deze omstandigheid een zeer gewenschte gelegenheid om het lokaal en alle meubelen nauwkeurig op te nemen, en scherp te zoeken naar den nog altijd door hem onderstelden electrischen toestel. Hij keek onder de tafels, tastte achter en onder de canapé's, schoof ze ter zijde, keerde de stoelen onderste boven, voelde aan de wanden, en ontdekte dat het witte papier onmiddellijk op de muren geplakt zat en er dus niets achter kon schuilen. Nu eerst begon hij het behangsel zelf te observeeren; dit was wel het zonderlingste muurbekleedsel, dat iemand uitgedacht heeft. Tot op de lambrizeering was de muur door een zeer fraai schrift in rooden inkt bedekt. Elke wand vertegenwoordigde een deel der wereld, en vermeldde in chronologische orde de overleveringen en leerstellingen, die op het geloof aan eene geestenwereld heenwezen en de sporen eener gemeenschap met die wereld tot in het grijs verleden in het licht stelden. De heer Piérard verschilde dan ook geheel van de gevoelens dier ongeleerde spiritisten, die
| |
| |
deze verschijnselen voor fonkelnieuw en nooit gehoord houden, en er daarom eene alles overtreffende openbaring uit den hooge in wanen te zien, die al wat voorheen openbaring heette, verre achter zich laat.
De kamer vulde zich allengs met heeren en dames van allerlei leeftijd. Daar de toegangkaarten op aanvrage gratis werden verleend, waren de gasten gehouden om alle beleefdheid voor den heer des huizes in acht nemen - en mocht men al eens een onderdrukten lach en eene gemaakte deftigheid op sommige jeugdige gezichten lezen, de meeste lieden, die hier kwamen, waren niet jong meer en zagen er nadenkend en ernstig uit. - Menigeen droeg de sporen van strijd of zorg op het gelaat; zij waren niet zoozeer herwaarts gekomen om zich te amuseeren, maar om licht en troost te zoeken; ja, belangrijk was het op te merken, hoe velen hier gevonden werden met die eigenaardige, zenuwachtige wezenstrekken, die de Parijzenaars in de laatste jaren zoo bijzonder kenmerkten - iets vervallens en hoekigs, dat aan vermoeienis en uitputting deed denken - een onrustig vuur in het diep ingezonken oog - een koortsachtigen gloed op de weggeslonken wangen - getuigende van eene verhitte verbeelding bij het onstuimig jagen van een onbevredigd hart.
Dokter Beaujeu wandelde, met zijne kleine, dikke handjes op den breeden rug spelend, langzaam tusschen de groepjes door en keek elk binnentredende speciaal aan met dat kritische doktersoog, dat in elk wezen een lijder poogde te ontdekken, alsof hij in de zaal van een gasthuis rondging of wel een krankzinnigengesticht bezocht.
Bij enkelen nam hij duidelijk eene zekere verheven stemming waar. Zij kwamen met statigen tred binnen als in een bedehuis en schenen voorbereid op mirakelen; anderen scharrelden rond met de blijgeestige nieuwsgierigheid van de bezoekers in een kermistent. Nog anderen waren met zichzelf
| |
| |
verlegen - zij schaamden zich voor hun bijgeloovigheid en keken schuw om zich heen of ze ook bekenden zouden aantreffen - of wel, zij schenen niet geheel vrij van vrees - hetgeen ook waarschijnlijk het geval was met enkele snoevers, die met zekere opwinding eene houding van onversaagdheid trachtten aan te nemen. Zij durfden alle geesten en duivelen tarten.
Maar niemand was wellicht minder op haar gemak dan juffvrouw Benoit. - Schoorvoetend volgt zij de drukke, beweeglijke weduwe Dentu, die met haar zoon Louis hier zeer goed thuis is. Juffrouw Benoit heeft haar nieuw, zwartzijden kleed aan en is daardoor niet minder onherkenbaar geworden als door de bloedroode kleur, die haar anders bolbleek gelaat heeft aangenomen. Beaujeu herkent haar dan ook niet vóor zij zelf hem beschroomd en verlegen aanspreekt. Zij maakt zekere verontschuldiging dat zij hier is - en vraagt onrustig, of hij denkt dat het gevaarlijk of akelig zal worden.
- Dat weet ik niet - zegt hij bedenkelijk, – ik kom hier ook voor het eerst om spoken te zien.
- Maria Jozef! - roept juffrouw Benoit, het teeken des kruises makend - komt het daar op neer, dan blijf ik hier niet!
- Nu, wees maar bedaard - wij zullen ze wel meester blijven.
- Maar, mijnheer, nog een woordje, als 't u belieft. Zoudt gij denken, dat dokter Crane hier zal komen? Want ik zou niet graag voor mijnheer weten....
- Goed, goed. - Wij tweeën hebben elkander dus van avond niet gezien. - Crane komt hier niet, wees gerust.
Juffrouw Benoit stapte nu zoo voorzichtig naar haar vriendin, alsof zij vreesde op iederen stap een geest omver te zullen loopen en keek soms vreesachtig omhoog, of zij er met haar nieuwen hoed ook tegen stooten kon - terwijl het angstzweet op haar voorhoofd parelde en zij de weduwe Dentu soms een
| |
| |
duchtige kneep gaf, daar zij behoefte had zich te overtuigen, dat zij met stoffelijke wezens te doen had.
Beaujeu's aandacht werd thans geboeid door de zeer beweeglijke gestalte van een heer, wiens zenuwachtige trekken en verwilderde blik aan overspannen dweepzucht deden denken, geneigd om alles te gelooven, het ongerijmdste 't liefst. Uit nieuwsgierigheid spreekt Beaujeu hem aan, terwijl hij naast hem komt staan en een vluchtigen blik slaat op de beschreven wanden.
- Aardig verzonnen! - zegt Beaujeu. - Zulk een beknopt overzicht.
De aangesprokene knipt met de oogen en zegt met zalving:
- Alles is hier geest en leven - geheel eenig en nieuw!
- Maar deze notities wijzen toch aan, dat er ook hier niets nieuws onder de zon is.
- Dat is te zeggen - gij ziet door de flauwe aanstipping, de eerste wankelende schreden - thans is het de volheid der tijden. Heden is het de nieuwe uitstorting des geestes.
Daar 's mans oogen bijzonder wild begonnen te draaien, wilde Beaujeu van hem zien af te komen, maar deze greep hem nu bij een knoop van zijn jas vast en ging met opgeheven wijsvinger voort:
- Weet gij wel waar gij zijt, mijnheer?
Beaujeu knikte en trachtte los te komen; maar zijn nieuwe kennis pakte nu met de andere hand nog een knoop van het andere pand der jas en Beaujeu toen geheel in zijne macht hebbend, zeide hij met wijd opgesperde oogen en holle stem:
- Gij zijt hier in het echte Walhalla, waar de geesten onzer vaders ons komen opwekken tot den strijd en den weg wijzen tot de groote overwinning!
Beaujeu voelde geen moed den vurigen dweeper in zijn aangezicht tegen te spreken, en nam deze openbaring dank- | |
| |
baar aan - te meer, daar de man met zijn zonderling, peervormig hoofd hem los liet.
Een ander heer, die dat onderhoud met een strak gelaat had aangehoord, trad nu geheimzinnig op Beaujeu toe en sluisterde veelbeteekenend:
- Hij is een fameus medium, mijnheer!
- Hoe is zijn naam?
- Het is de heer Babich, parfumeur en ijveraar voor de leer der Fusionisten en Spiritualisten.
- Zoo, zoo! vergenoegde Beaujeu zich met eene ernstige hoofdbuiging te antwoorden. - Mag ik ook weten met wien ik de eer heb....
- Mijn naam is Allix. - Ik beoefen de kennis der geheime krachten - maar mijne studie is meer speciaal het magnetisme. - Het spiritisme is mij nog vreemd.
- Mij ook, zei Beaujeu droogjes, en keek nu verder rond of hij geen enkele kennis zou aantreffen. Daar kwam Babich weer snel op hem aanschieten, met de positieve vraag:
- Hebt gij ooit geesten waargenomen?
- Nooit, mijnheer!
- Mis, mijn vriend, gij hebt ze gezien, gehoord, gevoeld - geroken. - Hebt gij nooit eenige plotselinge gewaarwording van prikkeling of jeuk waargenomen - vooral op een punt, dat gij moeielijk bereiken kunt? - Dat plaagt u, niet waar? - Gij voelt eensklaps een steek hier of daar....
- Nu, ja, wat beteekent dat? – Prikkeling in het bloed of in de huid, zegt men dan.
- Geesten, mijnheer! - geesten en anders niet.
- Dat denkbeeld is mij geheel nieuw....
- Gij hoort een gillend, snerpend geluid, vlak bij of in uw oor - of gij merkt in uwe kamer een onverklaarbaren reuk - geesten, mijnheer! Uw lamp wil niet branden,
| |
| |
wat gij ook doet - uwe kachel trekt niet, ondanks al uwe pogingen - geesten, mijnheer! - Ge zijt goed aan het werk - daar zweeft een vlieg om u heen, op een tijd dat er nergens vliegen zijn - hij zet zich op uwe vingers, op uw neus - loopt tegen uwe brilleglazen.... booze geesten zijn het!....
- Ja, daar is soms iets duivelachtigs in die dieren - antwoordde Beaujeu lakoniek - dat beken ik.
- Gij wilt uitgaan en kunt nergens uw hoed vinden - gij ontdekt hem eindelijk op de onmogelijkste plaats, zonder dat gij weet hoe hij daar komt - gij vliegt de deur uit, en men houdt u vast en zet den tip van uw jas tusschen de deur - dit is het werk der kwelduivels!
Beaujeu mompelde iets van Bicêtre en de Salpétrière, want het kwam hem voor dat het met deze lieden niet richtig was.
Daar viel hem gelukkig mevrouw Belfort in het oog; zij zat daar met haar schuddend hoofd, zoo devoot als in de kerk, met gevouwen handen en ten hemel geslagen oogen. Op de menschen om zich heen gaf zij geen acht; zij kwam niet om de menschen - zij kwam om de geesten, die zij bleef liefhebben, ondanks al de ellende, die over haar is gekomen - zij bleef hun getrouw en dient ze in stilte. – Het leven zou haar te eenzaam zijn, als zij die onzichtbare vrienden geheel moest missen; maar Nanine noch Arthur mogen het weten dat zij hier is. Naast haar zit madame Valeur, wel niet met denzelfden vroomen eerbied, maar toch met zekeren statigen ernst en zij kijkt on vergenoegd op naar de wereldsche schoone, die met zooveel gedraai en gezwaai binnenkomt en haar best doet om door allerlei bevallige wendingen haar prachtig zijden kleed te laten ruischen. Zij stapt trotsch en dédaigneus de dames, die op de stoelen langs den muur zitten, voorbij en neemt plaats op den divan, die in het midden der zaal staat, maar door elk vrijgelaten was. In genoeglijke bewondering van zich zelve, ontplooit zij daar
| |
| |
al haar heerlijkheid, zwaait driftig met haar coquet waaiertje en blikt over haar spits, opgetrokken neusje, met eenigszins tot spot krullende lippen rond, alsof ze zeggen wil:
- Wat is het hier naakt en arm voor eene groote dame als ik ben.
- Welzoo, mevrouw Vaillant, zult gij ook eens met de klopgeesten kennis maken, sprak dokter Beaujeu, zijne elegante buurvrouw, die zijne patiënte was, herkennende.
- Het is mijn vak de nieuwste mode te volgen, mijnheer, zeide zij, zacht glimlachend naar hem heen buigende.
- En wie weet in welk bevallig toilet zij ons zullen verschijnen, en welk smaakvol kostuum de dames er aan te danken zullen hebben.
- Ik verbeeld mij al robes à la spirite en coiffures spiritistiques te zien aannemen.
- Zijt gij hier voor het eerst?
- Ja, mijnheer, en ik heb tot mijn schrik gehoord, dat men hier tot die proeven het licht uitdoet.... dat is akelig.
- Welnu, gij zijt toch niet bang?
- Het is zulk een vreemdsoortig publiek, fluisterde zij - en ik ben bevreesd voor mijn kostbaar garnituur....
- Kom, kom! de geesten dragen geen juweelen, en als gij het mij toestaat blijf ik wat in uw buurt - maar veroorloof mij toch ook scherp op alles acht te geven, want ik kom hier als de verhardste ongeloovige.
- Ik doe niet voor u onder. - Wij, dames, zijn zoo ver niet meer ten achter als de heeren wel denken!
- Mag ik u opmerkzaam maken, dat gij hier al heel gevaarlijk zit, mevrouw, want ik meen begrepen te hebben, dat die zware eikenhouten tafel de kuren heeft om op dezen divan zijne siesta te komen houden.
- Gij wilt een proef van mijne lichtgeloovigheid nemen; maar zoolang dat zware blok daar nog op vier lompe pooten
| |
| |
staat, houd ik mijn plaatsje - ik kan hier alles zoo op mijn gemak afneuzen.
Terwijl zij dus schertste, was eene elegante brunette naast het schuddende hoofd gaan zitten, om haar à bout portant te zeggen:
- Gij zijt stellig medium, mevrouw!
- Verschooning - maar ik heb een zoon die.... medium is.... geweest.
- Gij zijt medium mevrouw, ik zeg het u.
- Hoe komt gij aan die gedachte, dat ik....
- Het trillen en schudden der leden is gewoonlijk een kenteeken... hervatte de zwierige en schoone dame met kennis van zaken, terwijl ze telkens een nijdigen blik naar madame Vaillant afzond, die zij verdacht van haar niet te willen kennen.
- Ik heb dat uit eene ziekte gehouden, antwoordde mevrouw Belfort.
- 't Doet er niet toe, mevrouw! ik houd u voor een zeer sterk medium, al weet gij het niet - ik zie het in de oogen der menschen.
- Och, ik heb de Heilige Maagd al twee jaren lang zoo vurig gebeden, zuchtte de weduwe Dentu, en voor mijn zoon ook, om deze uitnemende genade.
- O, ik ben al sedert jaren zoo gelukkig een krachtig medium te zijn, en mijn man is niet minder sterk, zoo ook onze zoon. Gij zult wellicht onzen naam kennen: - Coiffeur Bornet. - Wij hebben een esprit habituel of familier.
- Welk een voorrecht, verzuchtte de weduwe Dentu, kon ik het nog eenmaal zoo ver brengen!....
- Ja, wel een voorrecht; hij is overal bij mij, waar ik ga of sta, en helpt mij in alles, in alles!
De weduwe Dentu sloeg hare handen samen van verrukking.
- O hemel! hoe bereik ik dien zegen?...
- Wellicht kan ik u helpen - alle spiritisten helpen elkander; dat is de ware broederschap en de kroon van dit nieuwe geloof.
| |
| |
- Als dat waar is, ga ik tot die nieuwe religie over - zeide mevrouw Valeur - want waar vindt men zoo iets in onze dagen?...
- Wij hebben zondags een klein kransje - ingewijden weet ge - en daar worden heel andere proeven gedaan als hier in zulk eene openbare zitting! - dit beteekent er niets bij...
- Welke proeven neemt gij dan alzoo? vraagde de weduwe Dentu, nieuwsgierig bijschikkend.
- Wel alle mogelijke! - Ben ik iets kwijt - ik vraag mijn esprit habituel waar het is. - Is er gestolen - hij zegt mij wie het heeft gedaan.
- Ik vind dat toch hoogst gevaarlijk, zeide mevrouw Valeur.
- Zij vergissen zich nooit. - Nog onlangs wilde ik een bediende wegjagen, omdat ik 't er vast voor hield, dat hij mijn bracelet gestolen had, maar in onze séance zei mijn esprit familier terstond: - ‘De bracelet zit in den zak van uw fluweelen japon!’ - Ik snelde naar mijne kamer en vond de bracelet. En nu viel het mij ook in, dat ik, uit het theater komende, haar daarin had gestoken.
- Dat is treffend, zeide de weduwe Dentu, ik hoop maar, dat ik of mijn zoon aanleg mocht hebben; het is een mooi ding.
- Het is meer dan iemand, die er niet van weet, kan beseffen!
- En als men naar iets solliciteert, kan men dan vooraf weten of men het krijgen kan?
- O zeker, zeker! Benedictus zegt het mij.
- Is het dan nog vaster dan de kaarten?
- O! de kaarten halen er niet bij! - hoewel ik daar ook aardige gevallen van ken - maar dat is meer ouderwetsch - de sprekende tafel gaat oneindig verder - daar is niets verborgen, waar ik niet achter kan komen als ik het weten wil.
Mevrouw Vaillant had ook een oreille en campagne gehouden en schoof allengs wat bij. Dat was nog eens een zaakje dat haar leek - zoo'n onzichtbare politie-agent in huis, om op de dieven te passen, kon ze ook er wel op nahouden.
| |
| |
Een bediende, die niet at, geen salaris vroeg en niet gekleed behoefde te worden, past iedereen; maar zij wilde zich groot houden.
- Verschoon mij, mevrouw! merkte zij schamper aan, uw esprit habituel heeft wel iets van het uitmuntend karakter van St. Antonius; als men dien actieven heilige een kaarsje wijdt, zoekt hij alle dingen op, niet waar? - Maar hoe kan eene beschaafde vrouw aan zoo iets geloof hechten in onze verlichte dagen.
- Ik wenschte dat mevrouw mij de eer deed, de proef van mijn esprit habituel te nemen; hij zal u uwe geheimste gedachten zeggen, verzekerde de kappersvrouw.
- Nu, daar tart ik hem toe uit. Ha, ha, ha!
- Ik neem de uitdaging voor hem aan, mevrouw, en verwacht u Zondagavond om acht uur.
- Ik hoop het genoegen te hebben, zeide zij. - Mag ik een paar dames van mijn kennis meebrengen?
- 't Zal ons veel eer zijn, mevrouw!
- De heilige is er dan toch niet veel op vooruit gegaan, dat hij tegenwoordig domestique bij een kapper moet wezen, fluisterde Beaujeu, die bij den divan was blijven staan, haar toe.
Piérard kwam nu met een zeer net jong mensch binnen.'t Was de twintigjarige Amerikaan Squire, redacteur van de Banier des Lichts. Zijn regelmatig, kalm, frisch gelaat had niets van de trekken der gefatigeerde, uitgeputte Parijsche jongelieden. Hij had een gezonde kleur, sierlijk blond haar en het sym-pathique Amerikaansche oog.
Nadat Piérard hem had voorgesteld als een apostel van de zich zoo snel verbreidende leer der Spiritisten in Amerika, nam hij plaats onder de gasten en Piérard opende de vergadering door alle aanwezigen uit te noodigen tot een gebed. Hij verzocht elk, die met deze wijze van doen niet kon instemmen, zich te verwijderen. - Verscheiden mannen
| |
| |
stonden nu op met een kwaadaardigen hoonlach en wierpen de deur zeer onzacht achter zich dicht, anderen vergenoegden zich in de tweede kamer te gaan.
Beaujeu, die tot den drempel mee was teruggetreden, bleef daar echter staan om die biddende schaar te bespieden - want hij dacht: dat is de list - terwijl de geloovigen bidden, goochelt hij hier en daar al wat hij noodig heeft.
De stilte hersteld zijnde, hief Piérard zijne handen plechtig op tot eene verheven ontboezeming, die tot de hoogdravendste oratie steeg, maar die hij met zijn schoon orgaan met zooveel ernst en diep gevoel uitsprak, dat de spotlach op Beaujeu's gelaat bestierf en zijn oog met verbazing op den welsprekenden bidder bleef rusten, die in zijne extase als eene indrukwekkende verschijning daar stond. Piérard sprak zijne gansche geloofsbelijdenis in deze bede uit. Hij smeekte den almachtigen, onzienlijken God zich te openbaren in zijne kinderen, door de eeuwige krachten te ontboeien, die in hen sluimerden, opdat het geloof aan God en het eeuwig leven bevestigd en uitgebreid mocht worden.
Het was eene roerende verzuchting van eene naar waarheid smachtende ziel, een prachtig hymne aan den onbekenden God - maar de arme bidder was, helaas! ruim twee duizend jaren, ja, drieduizend jaren ten achter. Socrates en Plato hadden aldus kunnen bidden, om niet te spreken van David, Salomo, Daniël of eenig ander geloofsheld onder Israel, zelfs Saul in zijn afval, had nog zooveel van zijn voorvaderlijk geloof overgehouden als hier voor vonkelnieuw licht en toppunt van vooruitgang werd aangeprezen, met een geestdrift, die bewees, hoe dankbaar deze apostel was voor de bijna versteende broodkorst, die hij als versch levensbrood, ja als hemelsch manna opdischte.
Wèl moet de hongersnood der zielen langdurig en groot zijn, waar men het voedsel zoover moet gaan zoeken, en het
| |
| |
gevondene zoo gretig door duizenden ingezwolgen wordt.
Na het gebed las de president de rapporten en correspondentiën voor - brieven uit 's Hage, van het medium Revius, - uit Brussel, van het medium Jobard - uit Metz, Lyon, Dieppe, - uit Spanje en Italië - Algerië en Mexico! - mededeelingen die soms van het verhevene pathos tot de uitzinnigste fabeltjes verliepen. Vervolgens noodigde hij elk, die lust gevoelde, zich om de tafel te scharen tot proefneming van de rotatie. - Een twaalftal heeren en dames, meest vreemdelingen op dit gebied, zetten zich om de tafel - sommigen zeer kalm en oplettend, anderen nieuwsgierig en geagiteerd, weer anderen schroomvallig en bevende voor de dingen die komen zouden. - De een vraagde of het pijn deed? - of men er ook van schrikte? - of het soms ook erg akelig werd? - Zoo zat men een kwartier pink aan pink roerloos om de tafel - en er gebeurde niets! - Men beproefde het nu staande - weder een kwart uurs - niets!
- Er zijn hier vijandige elementen, merkte Piérard aan, het oog slaande op drie lachlustige jongelieden, die op hunne teenen waren binnengesloopen en er alles behalve rechtgeloovig uitzagen. - Het waren de heeren Maurits Wildenheim en Alex Westerduin met den luitenant Antoine de Toulouse, die op den Boulevard over Squire hadden hooren redetwisten en die eventjes binnengeloopen waren om in vijf minuten de zaak van het spiritisme te onderzoeken. Zij bleven dicht bij de deur staan, om als het hun niet beviel, ten spoedigste naar een café chantant de wijk te kunnen nemen.
- Ja, ik vrees waarlijk dat er te veel ongeloovigen hier zijn - merkte Beaujeu aan, met zijn fijn lachje madame Vaillant aanziend en de jonge lieden herkennend.
- Dat kan wel zijn, antwoordde Squire ernstig, maar ik heb nooit schoone resultaten gezien in te veel gevulde vertrek- | |
| |
ken - de lucht bederft en verliest de gehalte, die zij schijnt te moeten hebben voor deze proeven.
Mevrouw Bornet brandde van ongeduld en ergernis, en heen en weer schuddend op haar stoel zuchtte zij, zich tot mevrouw Valeur wendend:
- Als de tafel maar niet zoo bezet was dat ik er bij kan komen, dan zoudt gij de kracht van mijn esprit habituel eens zien! de tafel weegt tachtig kilo, maar hij licht haar op als een veer - doch er is hier van avond iets antipathetisch in de zaal - iets vijandigs....
De warmtegraad was ontzettend. Mevrouw Vaillant waaide storm met haar waaiertje en wilde de ramen doen openen - vele moedelooze spiritisten verlieten de koppige tafel, die maar niet wou dansen, kraken of kloppen, zij gingen uit de open vensters liggen en wreven zich de stramme handen, die zoo raar geworden waren. - Er moest toch wel iets vreemds in die soort van hout schuilen, wat de vingers deed tintelen en zoo verdoofde.... De onverschilligen en zwakgeloovigen waren afgeschrikt; maar er kwam nu plaats voor de echte liefhebbers en mediums. Mevrouw Bornet bukte zich nu met geheimzinnig gebaar over de tafel, alsof zij baar iets toefluisterde.
- Kom gij toch bij ons zitten, mijnheer Babich, gij zijt zulk een sterk medium. - O, dat is een waar mirakel, zeide zij terzijde tot de weduwe Dentu.
- Ik ken hem, mevrouw, hij heeft een eind aan de spokerij in onze buurt gemaakt - daar zult gij wel van gehoord hebben? - De stad was er vol van.
- Was dat bij u, dat met modder en steenen de glazen werden ingegooid, zonder dat ooit de dader te vinden was?
- Ja, bij mij - bij mij - maar mijnheer Babich wist er wel raad op.
- Ach, doe het dan toch, mijne lieve, bad mevrouw Bornet, zich bukkend alsof de geest onder de tafel zat - ik smeek
| |
| |
- ik bid het u, lieve Benedictus, - en zij streelde en liefkoosde de tafel op eene zoo waanzinnige manier, dat Beaujeu, geërgerd achter haar heen wandelend, mompelde:
- Zulke razernij is walgelijk! die menschen zijn gek!
Doch op hetzelfde oogenblik hoorde men: krak! krak! En riepen al de rondom de tafel staande personen:
- Zij gaat - zij gaat voort! - Zij draait!....
- Zeg nu naar welken kant gij wilt, dat zij draaien zal - schreeuwde mevrouw Bornet - bijna juichend van voldoening en dankbaarheid over haar triomf, en zij nam aanstonds ook de leiding der zaak op zich en verzocht eenparigheid van commando.
- Links! riep zij nu.
- Rechts! links - rechts - links.
- Rechts omhoog! links omlaag!
De tafel gehoorzaamde altijd - en mevrouw Bornet stond met stralende, welgevallige blikken op het plompe stuk hout te staren, alsof zij zeggen wilde:
- Welnu! wat zegt gij van mijn gedresseerd hondje, dat op mijn commando loopt, stilstaat, opzit, doodligt - want werkelijk de tafel volbracht al de bevelen, alsof zij met een fictief leven ware vervuld geworden.
- Verhef u op éen poot - op twee pooten. - Rijs geheel in de hoogte - een voet hoog!
Ook dit gebeurde; altijd het sterkste bij mevrouw Bornet, die niet ophield haar geestelijke bediende met de vleiendste stem te smeeken zijne krachten nu eens flink te toonen.
- Het is alles goed en wel, sprak Beaujeu tot Piérard; maar als de geesten liefhebberij hebben om meubelen op te lichten - waarom moeten er de menschen dan de handen opleggen niet alleen, maar zich zoo vermoeien dat zij zweeten?
Squire stond op en antwoordde:
- Dat is alleen door het vreemde van de zaak - gij zult er mij niet warm of vermoeid bij zien worden - ook is aan- | |
| |
raking van een goed geladen voorwerp in den magnetischen kring van sterke mediums niet altijd noodig - de tafel verheft zich, al blijven de handen er eenige duimen boven -. Dit hangt af van de kracht der mediums en de zwaarte der dingen. - De geesten bewerkstelligen de verplaatsing en beweging van allerlei voorwerpen doorgaans in de athmospheer van magnetische menschen. Het sterk uitstroomend fluide vital, dat deze gestellen kenmerkt, geeft aan de lucht die hoedanigheid, welke het den geesten mogelijk maakt om de grofste, zwaarste zaken op te heffen, hoewel zijzelf schier dampvormig zijn en zij met hun ondenkbaar fijne substantie alles kunnen doordringen; zij worden niet gestuit door dikke muren en grove deuren - niet weerhouden door graniet of bazaltlagen, als zij in de diepte der aarde willen afdalen - zoomin als zij belemmerd worden door de baren der zee of door de dampkringslucht van alle aardgordels. Om u te bewijzen dat zij er zijn, dat ze ons hooren en zien, verrichten zij voor uwe zintuigen wat onze krachten te boven gaat. - Zij bezitten het vermogen van een luchtledig te kunnen veroorzaken en de zwaarte der dingen tijdelijk op te heffen. - Als deze zware tafel omhoog gaat, heeft zij haar gewicht verloren en hij op wien ze nederdaalt, zal er zich aanvankelijk niet meer door gedrukt voelen dan door éen pond, hoewel zij tachtig kilo weegt. Hij verzocht nu al de aanwezigen hunne zitplaatsen te hernemen en zette zich voor de plompe tafel, die er op gemaakt scheen om zoo zwaar mogelijk te zijn. Piérard bracht dikke touwen te voorschijn en verzocht Beaujeu master Squire stevig op zijn stoel te binden. De dokter bleef niet in gebreke en zette zich tegenover het medium aan de tafel neder.
- Beproef nu, of gij zittende, met uw wijsvinger onder den rand en de duim er boven, in staat zijt deze tafel op te heffen.
Nog een paar andere heeren beproefden het te vergeefs;
| |
| |
de sterkste bracht het gevaarte met ontzettende inspanning slechts aan éen kant tot zeer geringe opheffing. Squire verzocht dat men de lampen weg zou brengen. Zoodra het volkomen duister was, gaf jufvrouw Benoit van angst een geweldigen gil en kneep de weduwe Dentu zoo stevig in den arm, dat zij insgelijks gilde - Piérard calmeerde de vreesachtigen, zeggende:
- Een oogenblik slechts, lieve dames! - schept moed.
Beaujeu voelde een zachte trilling in het tafelblad, die weldra sterk toenam. Plotseling gleed de tafel onder zijn duimen uit en hij voelde dat zij omgekeerd op zijn hoofd rustte. Piérard trad met de lampen binnen en eenige heeren schoten toe om den dokter van zijn wonderlijk hoofddeksel te verlossen; de tafel had in het omkantelen met de pooten lichte krassen in het plafond gemaakt.
De dokter wilde gaarne het experiment nog eens bij het licht herhalen, maar Squire beweerde dat het witte licht hinderlijk was, als anti-magnetisch. Hij verzocht den dokter hem nu bij de eene hand vast te houden, hij zou dan slechts éen enkelen vinger op de tafel leggen. Mevrouw Vaillant moest eindelijk toch haar troon verlaten om de tafel vrije beweging te gunnen. De kamer werd weder donker gemaakt, en oogenblikkelijk voelde Beaujeu de tafel over zijn hoofd heengaan en hoorde elkeen haar zeer zacht op de divan neerkomen. De deur werd geopend en de lampen bestraalden een tafel, die met de vier pooten in de lucht op de divan lag.
Een vrij koddige groep van bewonderaars vormde zich om de tafel, men staarde haar aan, of zij in een vreemd beest veranderd was.
- 't Is wonderbaarlijk! riep de een.
- 't Is flauw, heel flauw! zei de ander.
- 't Is toch vreemd, zeer vreemd, sprak de derde.
- 't Is bespottelijk!.... kwakzalverij - bedrog!
| |
| |
- 't Is ongerijmd!.... een goocheltoertje....
- 't Is sterk, zeer sterk!
- 't Is miraculeus! hoorde men elders, en Beaujeu kruiste zijne ronde armpjes over de dikke borst zoo goed en kwaad als het wilde en trad midden in den kring der om de tafel staande spiritisten en zeide met groote statigheid:
- Nu vraag ik, mijne heeren! - wat is hiervan de moraal?
De koddige deftigheid, waarmede hij dit vroeg, deed bijna al de aanwezigen in lachen uitbarsten. Alleen Piérard bewaarde den ernst en zeide:
- Mij dunkt, gij bespeurt hier eene kracht, die de onze zeer verre te boven gaat - een werk van onsterfelijke geesten.
- Neem mij niet kwalijk, mijnheer, maar als de onsterfelijkheid den geesten niets hoogers inspireert, dan de zucht om onze tafels om te keeren - als ik na mijn dood nog voor Rappo zal moeten komen spelen om de wereld te bewijzen, dat ik er nog ben en dat ik nu nog veel sterker ben dan toen ik mijn skelet met mijne spieren in beweging placht te zetten door mijn wil - dan krijg ik geen zeer verheven voorstelling van dit eeuwig opwaarts streven der geesten. Ziet, mijne heeren en dames! - ging hij voort, op de tafel wijzende: daar ligt nu die tafel - onderste boven op de sofa - het is een feit. - Als ik een hond of ezel of paard zijne vier beenen in de lucht zie steken, dan begrijp ik dat de dieren dat doen, omdat zij er pleizier in hebben; doch wat beteekent die manoeuvre bij dat stuk hout? Is het een symbool van de onsterfelijkheid der aetherische ziel, een omgekeerd meubelstuk op een divan te zien liggen? Wijst het wellicht de rust in Abrahams schoot aan? - Neen, mijne heeren, voor het aanwezen of het voortbestaan eener ziel bewijst het krachtdadigste omkeeren van die tafel niets. Uit het omkeeren van den ten bodem toe door Socrates geledigden beker, zou iets te verstaan en te gevoelen
| |
| |
zijn geweest, omdat die geledigd was in de overtuiging dat de lijder genezing indronk voor de krankheid, die wij ons leven noemen - maar in het omkeeren van alle tafels en stoelen van heel Frankrijk, zou ik nog geen sprankje van bewijs vinden van ons bestaan na den dood.
- Indien gij de beteekenis der materieele manifestaties niet verstaat als bewijs voor de tegenwoordigheid der geesten stel u dan zelf met hen in rapport, en ondervraag hen.
- Ik geloof dat gij die beweging veroorzaakt door uw eigen wil en uw eigen kracht.
- Die zou te kort schieten bij zulk een zwaar voorwerp. Dezelfde kracht die de lichamelijke mensch uitstraalt - is ook in den niet meer belichaamden mensch of geest voorhanden.
Squire plaatste zich aan de tafel, legde zijne eene hand op het blad en stak de andere in zijn vest.
De tafel begon sterk te hellen, lichtte een poot hoog op en bleef staan, als wachtte zij een bevel.
- Vraag nu wat gij wilt - zeide Squire - en de geesten zullen u door kloppen antwoord geven - a is éen slag - b twee - c drie enz.
Beaujeu zette een heel dwaas gezicht, want hij worstelde zichtbaar met een geweldigen lachlust.
- Doe ernstige vragen - bid ik u, vermaande Piérard, met zekere plechtigheid; maar juist deze ernst gaf iets zoo hoogst komieks aan de scène, dat Beaujeu zijn zakdoek moest te hulp nemen om zijn gelaat te verbergen en moeielijk zich geheel meester kon worden om te antwoorden:
- Neem mij niet kwalijk - maar ik zou aan mijne eigen rede vertwijfelen, als ik eene ernstige vraag aan een blok hout richtte of aannemen kon, dat een geest er in gevaren was.
- Och! zuchtte Squire - het oude lied, wanneer zal de wereld geestelijke dingen verstaan! Laat anderen dan maar vragen! - En nu verdrongen zich heeren en dames om de
| |
| |
tafel om allerlei raadseltjes op te geven - en aandachtig de slagen te tellen, die de onzichtbare Pythia met den plompen viervoet doen zou.
De ongeduldige Beaujeu vond die manier van converseeren zoo ontzettend langwijlig, dat hij uitriep:
- Neen, deze telegraafdraad is lang zoo goed niet in orde als de onderzeesche kabel! - Het moeten geesten uit den ouden tijd zijn en lang zoo vernuftig niet als het hedendaagsche geslacht! Om het woordje ‘vos’ te spellen - 21 slagen voor de v - 14 voor de o - 18 voor de s - neen, neen - dat is een gestamel erger als van zuigelingen.
De aandacht was zeer verdeeld. De een praat met zijn nevenbuur - de ander roept een vriend aan de overzij iets toe - een derde telt de slagen hard op, terwijl zijn buurman de letters, die men verkrijgt, opschrijft. - Men vergist zich aanhoudend. - Men besluit ten slotte, om de vragen zóo in te richten dat ze met een ‘ja’ en ‘neen’ beantwoord kunnen worden. Ja, zou dan door éen slag, neen door twee slagen aangewezen worden. Maar dit gebons begon ook al spoedig te vervelen. - Er ontstaat twist. - Men beschuldigt elkander van moedwil en vervalsching. De opgewondenheid wordt onbeschrijfelijk en de luidruchtigheid is niet meer te stillen. Het gezelschap verdeelt zich om verschillende mediums, die hunne kracht beproefden om hoeden en stoelen te laten draaien, dansen en antwoorden.
- Het is onmogelijk eenige controle te houden, zegt mevrouw Valeur, wanhopig de opgewonden schaar aanstarende.
- Elk laat hier de geesten zeggen wat hij wil, antwoordt Beaujeu.
- 't Is fopperij - kinderspel - onzin! - hoorde men van alle zijden en de vergadering ging met zooveel verwarring en onvoldaanheid uiteen, als zij plechtstatig en hooggespannen geopend was.
De toevloed der bezoekers was zoo groot geworden, dat
| |
| |
velen in de voorkamer moesten blijven staan en zich hadden vergenoegd met een kijkje uit de verte of althans een staanplaats op den drempel. - Daaronder bevonden zich drie personen twee heeren en eene dame, die zeer onvoldaan op de woelige vergadering neerblikten. De een is een man van ver in de vijftig jaren, die door zijn hooge gestalte boven allen uitsteekt. Zijn roode knevel beweegt zich onder een sarcastisch lachen en zijne kleine oogen schitteren in het levendig rondgluren en zoeken in de zaal.
- Raad eens, welke geest ik daar zie? zegt hij, het groote, bolle gelaat tot de dame bukkend, die eenigszins sentimenteel aan den stevigen arm van den anderen heer hangt, die haar vasthoudt als vreesden zij elkander te verliezen. Zij gelijken zóo sterk op elkander, dat ieder terstond ziet dat zij broeder en zuster zijn, hoewel de beschermende teederheid en galante manieren van den grijzen heer, eerder aan een minnaar dan aan een broeder deden denken. De heer Delescluse was dan ook, door bijzondere geestverwantschap en vreemde lotgevallen, buitengewoon aan zijne eenige zuster verknocht en zij vereerde in hem een soort van hooger wezen, bestemd tot groote daden - een martelaar voor vrijheid en licht. Tweemalen was hij reeds verbannen geweest, en toch was hij niet genezen van zijne republikeinsche droomen en van zijnen hartstocht om complotten te maken tegen de regeering - en was zijn verstand en beleid geëvenredigd geweest aan zijne imaginatie en enthusiasme - hij zou wellicht een van Frankrijks grootste mannen zijn geworden.
- Welken geest ziet ge dan, Vermorel? vraagt Delescluse.
- Wel, ik geloof mijn oog nauwelijks - het is Alphonse Beaujeu! - dat moet een hallucinatie zijn.
- Saul onder de profeten, zegt Delescluse. - Dan willen wij op hem wachten.
- O, zeker, hij moet ons niet ontsnappen - riep Ver- | |
| |
morel, die zoo geweldig snel sprak, dat menigeen hem niet verstaan kon, terwijl Delescluse zoo langzaam en langdradig zijne woorden te voorschijn bracht, dat hij elk verveelde.
Deze laatste had een van die verwarde, onklare aangezichten, die aan vele warkoppen eigen zijn. Het is of er ergens iets aan zulk eene tronie hapert; er is eene onevenredigheid in, die men niet vinden kan. Toch was zijn voorkomen niet ongunstig; zoo lang hij net gekapt en gekleed en geschoren was, presenteerde hij zich zelfs met zekere deftigheid, doch ontbrak er ook maar eenige zorg aan zijn uiterlijk, dan kreeg hij een gemeen, grof gezicht en een onbehaaglijke, terugstootende physionomie.
Vermorel daarentegen bleef altijd de geestige auteur, de fijnbeschaafde wel gecultiveerde geest, al stak hij in de slechtste plunje, maar hij was in den hoogsten graad een fantastisch, onpraktisch mensch.
Hij had zich de séance bij Piérard voorgesteld als een kleine uitgezochte, ernstig onderzoekende kring, en was dus niet weinig teleurgesteld hier zulk een bont gemengd publiek aan te treffen, ongeschikt tot nauwgezet onderzoek en strenge waarneming. Hij zou terstond zijn teruggekeerd, zoo hij Beaujeu niet midden onder de opgewonden tafeldraaiers ontdekt had. Nu vermaakte hij zich een tijd lang met dien Saul onder de profeten in stilte te bespieden, en koos zich een plekje waar zijn vriend langs moest komen. Toen deze in zijn ongeduld hem haastig voorbij wilde snellen, tikte Vermorel hem op den schouder met de woorden:
- Hier is een klopgeest, die u wenscht te spreken.
- Welk een vergoeding voor den ellendigen avond, dien ik hier heb doorgebracht, riep Beaujeu. - U weder te zien zal mij geheel tot mij zelven brengen.
Onder wederzijdsche ontboezemingen over persoonlijke aangelegenheden, wandelden zij nog eenigen tijd in de frissche avondlucht.
- Gij kent dien magnetiseur, niet waar? vraagde Beaujeu.
| |
| |
- O ja, sinds jaren! Een best mensch, antwoordde Vermorel.
- En wat denkt gij van zijne kunstjes en zijne mediums?
- Deze lieden zijn door en door eerlijk, hernam Delescluse en geheel ter goeder trouw - maar zij benadeelen de zaak die zij voorstaan, door haar juist als die lompe tafel het onderstboven te keeren; zij willen met stoffelijke dingen geestelijke zaken bewijzen, en dat gaat niet.
- Als gij het spiritisme grondig onderzoeken wilt, sprak Vermorel, ga dan naar de séance van Allan Kardec - daar vindt gij de philosophie der zaak zonder de vulgaire hocuspocus.
- Is het der moeite wel waard? vraagde Beaujeu.
Nu kwam de dame eensklaps levendig uit den hoek - en met schitterende oogen zeide zij:
- Mijnheer! het spiritisme is onze grootste levenstroost geweest in de bange dagen onzer scheiding. - Terwijl mijn arme broeder in- Cayenne verkwijnde, kreeg hij daar van ons, gelijk wij hier van hem, door welwillende mediums en medelijdende geesten gedurig tijding. - Mijne oude moeder zou bezweken zijn zonder dien troost. - Veracht het spiritisme nooit - het verdient door alle nadenkende menschen onderzocht te worden.
- Ik eerbiedig uwe gevoelens, antwoordde Beaujeu, maar ik heb heden een treurigen indruk van die zaak gekregen en mij geërgerd over die onverdoofbare zucht naar het mysterieuse in den mensch, en dat nog in onze verlichte eeuw!
- Verlicht of niet verlicht - zei Vermorel - wij dragen allen iets geheimzinnigs in ons om, dat niet met het zichtbare en eindige alleen te bevredigen is. Gij weet, ik had in mijne jeugd het ongeluk, als zeker beroemd wijsgeer, op de metaphysica te verlieven, zonder dat ik mij echter op bijzondere liefdeblijken van hare zijde durf beroemen - maar gij weet: - ‘Oude liefde....’
- Ik heb in den laatsten tijd waarnemingen gedaan -
| |
| |
hervatte Beaujeu, zich tot de dame wendend - die mij tot de overtuiging gebracht hebben, dat het uitstralend vermogen der magnetiseurs geen ijdele inbeelding, maar eene wezenlijke kracht is. Ik houd het niet meer voor onmogelijk, dat het menschelijk lichaam eene kracht in zich verborgen houdt, die bij enkele individu's onder zekere omstandigheden vrij wordt, en eenmaal vrij geworden met de snelheid der electriciteit de ruimte doorloopt naar de plaats zijner keus, om daar min of meer werkzaam te zijn, naar de vatbaarheid van het wezen, dat er door aangedaan wordt. Ik zou het dus eerder kunnen gelooven, als gij mij zeidet, dat gij elkanders vreugd of smart gevoeld hadt door sympathie, al hadden zeeën u gescheiden - maar die geestenposterij en die mediumsklopperij - neen, daar moet ik niet mede te doen hebben.
- Gij hebt al groote concessies gedaan, mijn vriend, sedert wij elkander de laatste maal spraken, - antwoordde Vermorel - heb nog een weinig geduld - zet uw onderzoek voort. - Ik zelf wil u bij Allan Kardec introduceeren.
- Ik hoorde van Piérard, dat die profeet de leer der zielsverhuizing als eene fonkelnieuwe openbaring verkondigt - en dat elk bezoeker moet beginnen met een lijvig boekdeel van zes francs te koopen, bij wijze van entrée-biljet.
- Wat zal ik u zeggen - hernam Vermorel - die twee apostelen zijn niet beter dan anderen; zij liggen wel eens overhoop - en het is koddig de verwijten te hooren, die als kaatsballen over en weer vliegen. - Piérard is zeer tegen de leer der Reïncarnatie. Hij noemt die zotte praat, en dat is juist het stokpaardje van zijne tegenpartij. -Deze is wederkeerig geweldig op Piérard gebeten, omdat hij de nieuwe leer niet Spiritisme maar Spiritualisme wil noemen. Hij veracht hem diep, omdat hij zich met tafeldans afgeeft en in dagbladen mediums uitnoodigt, om tegen belooning van 5 francs per avond in zjne kamer proeven te doen. De
| |
| |
openbare zittingen noemt Kardec: - ‘Paarlen voor de zwijnen werpen’; terwijl Piérard aan Kardec ten laste legt, dat hij zich door schrijvende mediums, die niet te controleeren zijn, bij den neus laat nemen, en dan nog zijne schoonste proeven in een geheim archief begraaft.
- En kunnen de hemelsche geesten die uitverkoren aardelingen niet wijzer en vreedzamer maken? - Ach! dan baat het ook al niet met de engelen te verkeeren.
- En toch is er aan dit alles eene wetenschappelijke en anthropologische zijde, verzekerde Vermorel, die uwe navorsching niet onwaardig is - ik stel mij voor dat gij met veel voldoening met den heer Kardec zult kennis maken.
- Ik wil niet halsstarrig schijnen, zei Beaujeu, en in elk geval zal ik mij in uw gezelschap verblijden. Ik hoop over acht dagen bij u te zijn, om de zaak verder te onderzoeken.
De drie jongelieden, die na de proeven met de tafel terstond waren heengegaan, hadden veel spoediger met het Spiritisme afgerekend.
- Wat een lamme boel! - zeide Alex.
- Wat een flauwe troep! antwoordde Maurits.
- Crimineel vervelend, ging Antoine voort. - Ik had anders nog al op met het idee, dat ik al eens meer geleefd zou hebben op aarde, en nog dikwijls zou terugkomen; want ik vind het hier zoo kwaad niet; maar als ik hier namaals de vermoeiende taak van klopgeest moet vervullen, zou ik liever luitenant bij de garde blijven.
- Maar wie komt daar? - Goeden avond, Vaillant! - wij zijn bij het Amerikaansche Medium geweest.
- Met die domkopperij heb ik mij ook een uurtje gekweld, antwoordde de aangesprokene; maar ik vluchtte spoedig naar het café-concert.
- Kwakzalverij van het eerste water, roept Alex.
| |
| |
- Die wel eens aan de kaak mocht gesteld worden! voegt Maurits er verontwaardigd bij.
- Heel fraai! - Mijne vingers jeuken al lang om daarover eens een artikeltje in de Figaro te zetten - zei Vaillant, een student in de medicijnen, die echter meer tijd op den Boulevard des Italiens dan bij de boeken sleet.
- Allerbest, en wij zetten er allen onze namen onder.
- Dat is flink - dat is mannelijk - voorwaarts dan naar mijn koffiehuis, daar zullen wij Pascal Grousset, een der redacteurs aantreffen! Ik krabbel het even op, hij reikt het stuk op de drukkerij aan, en morgenochtend weet heel Parijs, wat er van die zaak is.
- Goed, maak er van wat gij wilt - gij kent mijn naam: Maurits Wildenheim - maar rep u, want ik wilde gaarne nog naar het Cirque de l'Impératrice gaan - mijn bruine hengst maakt daar zulke heerlijke toeren, daar zijn alle mediums niets bij. - Het lieve dier is zoo mak en leerzaam - ik heb hem velen van zijne kunstjes zelf geleerd.
- Allons, laat al de klopgeesten naar den duivel loopen en gaan wij naar het Cirque; het is nog vroeg genoeg.
- Ja, ja, maar eerst even het artikel opteekenen! - en zoo pratend, traden zij een bekend café binnen, waar zij met Pascal Grousset kennis maakten. Vaillant vulde zijn glas en begon te declameeren. om zijn geest voor het artikel wakker te schudden.
‘Het is de zedelijke verplichting van alle waarheidlievende menschenvrienden om het publiek voor te lichten en te waarschuwen tegen bedrog. - Niet iedereen is in de gelegenheid nauwkeurig onderzoek te doen, of waakzaam en scherp waar te nemen. - Wij, onderteekenaren van dit artikel, hebben de proeven van het zich noemend Medium Squire bijgewoond en verklaren alles voor armzalige kwakzalverij en voor loutere goochelkunstjes van het
| |
| |
zwakste kaliber. Zulke geestenbezweerders moesten liever rond voor de waarheid uitkomen, en een uithangbord nemen als Bosco en Houdin - en aan de beschaafde wereld der XIXe eeuw niet wijsmaken, dat zij geesten in hun dienst hebben, die alleen in het duister kunnen arbeiden; terwijl wij toch duidelijk menschen hebben hooren loopen en hijgen onder het omkeeren van de zware tafel. Wij verklaren ons den tijd te beklagen, dien wij aan dit onderzoek hebben besteed - vermits er zoo min iets geestelijks als iets geestachtigs of iets geestigs is vertoond geworden.’
Vaillant las het stuk, de drie vrienden applaudisseerden dapper.
- Wacht eens - zei Alex - éen ding moet er vooral nog bij: - ‘Dat het geklop en gekraak door de laarzen der mediums tegen de pooten der stoelen werd veroorzaakt.’
- ‘En dat het derhalve is uitgemaakt,’ - viel Antoine in, - dat het spiritisme niet bestaat dan in de ziekelijke hersenen en zenuwachtige vingeren van opgewonden en dweepende spiritisten.’
- Goed zoo, goed zoo!
- En nu geteekend - uwe namen en titels, woonplaatsen, kwaliteiten en ouderdom. - Bravo!
Antoine zette zijne vijf namen voluit. Alex voelde zich zeer verlicht en gestreeld na de volbrenging dezer solemneele handeling, die hem in zijn eigene schatting verhief; en Maurits bekrachtigde het getuigenis door met eene volle pen een fameuse kras onder zijn naam te trekken. Nu nam Antoine het blad nog eens op, en riep, onder het klinken van zijne sporen en het rammelen van zijne sabel, in eene soort van vervoering uit:
- Vier zulke flinke namen tegen dat ding! - 't is zoo goed als eene mitrailleuse, die het totaal wegmaait.
En het spiritisme was dood - mors dood....
Neen! 't had den laatsten snik nog niet gegeven - mil- | |
| |
lioenen redelijke wezens bleven in alle landen aan draaiende tafels en kloppende geesten gelooven.
Squire en Piérard loofden den volgenden avond in het dagblad La Patrie 1000 francs uit aan een ieder, die, zittend op een stoel gebonden, eene tafel, wegende 80 kilo, alleen door de aanraking van duim en wijsvinger zou opheffen, verplaatsen en omkantelen - maar niemand daagde op om het te beproeven.
|
|