| |
| |
| |
XVI. Het klaverblad.
De schoene Septembermaand brengt weer frissche koeltjes na de drukkende Augustusdagen, wier verzengende warmte het groen ontijdig deed verwelken, zoodat al te vroeg een bronzen herfsttint begint te spelen door het rijk geboomte, dat de onafzienbare lanen van den Parijschen plantentuin siert.
Vreemdelingen uit alle landen stroomen met geheele drommen van de stations de Seine-stad binnen, die hare schoonheden weder zoo coquet mogelijk ontplooit voor hare bewonderaars, waartusschen zich thans een zeer eigenaardig publiek mengt, dat waarlijk eene eenige categorie vormt onder de kinderen dezer eeuw - namelijk de congresgangers, en wel de congresgangers van professie, die er hun fort, hun plicht, om niet te zeggen hun beroep van maken, om alle mogelijke congressen af te reizen.
De behoefte aan gedachtewisseling door het levend woord tusschen lieden die hetzelfde vak beoefenen, begunstigd door de bespoediging van het reizen, is voorzeker eene van de eerste oorzaken van het vermenigvuldigen der congressen. Doch hoe hoog gewaardeerd de gemeenzame bespreking van belangrijke onderwerpen ook zijn moge, en hoeveel sneller en goedkooper het reizen ook wordt - groot is het aantal van verdienstelijke
| |
| |
personen, die thuis moeten blijven, niet uit gebrek aan ijver of belangstelling, maar ter wille van de banden des levens, die bij elk niet even rekbaar zijn. De ongehuwde lieden zijn dan ook de congresgangers bij uitnemendheid. Oude vrijers en vrijsters geven zich daar Platonische rendez-vous. - Geemancipeerde dames vervroolijken er het droevig aanzijn van eenzelvige kamergeleerden, terwijl letterkundigen, die in hun eigen land niet veel beteekenen, maar over de grenzen het hoogste woord voeren, er zich opwerken tot zekere congres-celebriteiten.
Dr. Beaujeu is, als congresman van den len rang, reeds lang in allerlei voorbereidende commissies en vergaderingen met zijne vrienden werkzaam geweest om een groot internationaal congres tot stand te brengen, waar de sociale vraagstukken, die in de lucht zijn, besproken zullen worden en het is of door die uitspraken het lot der wereld voor goed geregeld zal worden. Hoe meer het groote oogenblik van de opening van het congres nadert, zoo te overstelpender wordt de drukte, die hem afmat en doet duizelen. Voor zijne huisgenooten heeft hij in dien tijd oor noch oog. Zij moeten echter meer dan ooit op zijne wenken vliegen, al zijne wenschen raden, in al zijne behoeften voorzien. Cécile en Hygiène ziet men weder alleen dwalen, want Beaujeu vindt zooveel vreemdelingen te begeleiden, dat zijne vrouw en dochter haar eigen weg maar moeten zoeken.
Cécile heeft intusschen ook hare ongemeene beslommeringen gehad en is pas even tot verademing gekomen van die crisis in het huiselijk leven, welke wij verhuizen heeten. Zij woonde vroeger op de derde verdieping zoo geheel naar haar genoegen. - Waarom zooveel kosten en moeite zich getroost aan het opbreken verbonden? - Beaujeu was zelden thuis, Hygie afwezig, en voor haar en hare dochter hadden die vertrekken, waar zooveel verborgen leed was doorstaan, zeer veel aantrekkelijks.
Wat deed dat alles af; Beaujeu wilde volstrekt ruimer wonen tegen dat het internationaal congres zou gehouden
| |
| |
worden. Hij was er op gesteld gastvrijheid aan beroemde personen te kunnen bewijzen. Gelukkig vond hij, een verdieping lager van hetzelfde gebouw, eene fraaie woning, die geheel nieuw en smaakvol gemeubeld werd, en waar hij menige soirée hoopte te geven aan de congresleden met hunne dames.
Cécile voelde zich onder dat alles vreeselijk beklemd - het was haar als zag zij de donkere wolken, die pas even voorbij gedreven waren, opnieuw samenpakken boven haar hoofd. Nauwelijks was zij uit den stroom der zorgen op zuivere baan geraakt en ademde zij vrijer in een onbekommerd leven, waarin zij al de eischen van haar stand weer mocht smaken met een gerust geweten, of Beaujeu ontwierp weer grootsche plannen voor feestelijkheden, die tot hooge uitgaven zouden nopen; plannen die haar niet in overweging gegeven, maar bepaald voorgeschreven werden, want, hoewel Beaujeu redacteur was van het blad getiteld: ‘De Bevrijding der vrouw’, zoo hield hij zich voor zijn bijzonder gebruik nog maar liever aan het oude wetboek, dat de vrouw gehoorzaamheid oplegt aan haar gemaal.
Met vreezen en beven wachtte Cécile dus elken dag eene invasie van vreemdelingen in haar kalme nieuwe woning, en heimelijk was zij zeer benieuwd, welke natie zij het eerst onder haar dak zou mogen huisvesten.
Beaujeu sprak met veelbeteekenende geheimzinnigheid van ‘buitengewone vrouwen’, die hem met hare onderscheiding vereerden - en snelde gedurig vergeefs naar den spoortrein. - Nu eens sprak hij van eene Amerikaansche sterrekundige, dan van eene Russische studente in de medicijnen, of van eene Zwitsersche beeldhouwster, die in aantocht zou zijn.
Welke fantastische voorstellingen maakte Hygiène zich niet van deze verheven wezens! die zij met nieuwsgierigheid en eerbiedig opzien tegemoet zag. De celebriteiten lieten zich echter zeer lang wachten, en stelden Beaujeu al dadelijk bitter te
| |
| |
leur door hem het schoone oogenblik te doen missen, om bij de feestelijke ontvangst der congresleden aan het station, door zijne heldinnen omringd te zijn, die hij zich in zijne gedachte tot lijfstoet had uitverkoren.
Heimelijk begon Cécile al te hopen van hare verheven gasten verschoond te zullen blijven, en dit denkbeeld deed haar met meer kalmte en welbehagen de laatste ordenende hand leggen aan het decoreeren der nieuwe vertrekken. Moeder en dochter lieten met ongeveinsd welgevallen de rustige blikken over de verschillende afdeelingen van haar sierlijken huiselijken tempel weiden, terwijl een genoeglijk glimlachje Hygiène's bleek gezichtje vervroolijkte, en zij somwijlen eene schertsende toespeling maakte op het groot verschil tusschen de vroegere eenvoudige woning en deze onverwachte weelde.
Maar geen Sabbath zou op deze liefelijke schepping volgen. Terwijl zij nog bezig zijn met veel zorg en smaak hier eene bevallige vaas te verschuiven, daar eene fijne buste te plaatsen, ginds een gordijn wat losser te drapeeren, stuift Beaujeu het vertrek binnen met een open brief in de hand.
- Zij komen! - zij komen hier! - jubelt hij. - Hoe goed dat gij klaar zijt.
- Maar, lieve man, waarom kunnen die menschen toch niet in een hotel gaan?
- Wel, Cécile, het is overal zoo vol - en dan nog - neen - zulke buitengewone vrouwen sta ik niet aan een hotel af! - Aan ons de eer haar te ontvangen - of acht gij het gering onder ons dak eene jeugdige Amerikaansche sterrekundige te hebben, die eene asteroïde heeft ontdekt?
- Maar, Beaujeu! - zuchtte Cécile verslagen over dit bericht - denk toch eens: - Gij zijt altijd uit - wat moet ik met dat mensch beginnen?
- Zij zal ook wel meest uit zijn, mama! - fluisterde Hygiène haar bevredigend toe.
| |
| |
- Och! gij moet er niet tegen opzien, riep de dokter; Miss Fanny Belton schrijft allervleiendst; zij is verrukt over onze gastvrijheid en zij zegt zeer gracieus, dat zij van den redacteur van De Bevrijding der vrouw durft verwachten, dat hij haar niet van hare vriendin en resgenoote zal willen scheiden, maar haar wel zal toestaan eene Russische dame mede te brengen, die student in de medicijnen te Zürich is.
- Goede hemel! - riep Cécile, - dat gaat toch al te ver - zulk eene vrouw wil ik niet in huis nemen! - Breng mij zes andere dames, die ware vrouwen zijn; maar zulke ondingen - vrouwelijke studenten! - Neen, neen! - denk toch aan onze dochter.....
- Gij zult wel van gedachte veranderen, beste Cécile! Hoogst interessant zulk een bezoek! - Ja, een congres is toch eene schoone zaak! - het brengt uit alle hoeken der aarde geestverwanten samen, die naar éen doelwit streven! - Deze jonge kloekmoedige meisjes - 't is hartverheffend! Wij zijn gelukkig dat wij leven in dezen tijd... vol buitengewone verschijningen!
- Ik weet het niet... zuchtte Cécile; - ik geloof, dat ik in vroegere dagen veel gelukkiger zou geweest zijn.
- Foei, spreck niet van achteruitgang - achter ons is de wildernis - voor ons naakt het Paradijs....
- Ik vrees een averechtsche wereld!...
Des anderen daags besteedde Beaujeu wat meer zorg aan zijn toilet en aan zijn baard, aan zijne nagels, aan zijne tanden zelfs. - En zoo, tien jaar verjeugdigd, stapte hij keurig net gekleed in het rijtuig, waarmede hij de buitengewone verschijningen ging afhalen, die door zijne huisgenooten met waren angst werden verbeid.
Heldhaftig drong de kleine man aan het station door de dichte menigte heen, om op een geschikt punt post te vatten en de dames op te vangen. Terwijl hij onder het gedrang zich op de teenen rekte om door de spleten van den hoogen
| |
| |
menschenmuur heen te gluren, hoorde hij een hevigen twist over koffers en reiszakken tusschen den beambte van de gare en twee vreemde dames, die boven al het geraas den boventoon hielden. De eene was groot en sterk gebouwd, en scheen nog grooter door het hemeltergende kapsel en den hoogen vederbos, die op het kleinste van alle hoedjes was aangebracht.
Hel was Miss Fanny Belton, die met hare koude lichtblauwe oogen, elk die haar naderde doordringend aanzag. Haar strakke blik rustte spottend op den kleinen persoon des dokters, die door de menschenzee zwom en dobberde om haar zijn kaartje te toonen. Miss Belton neemt het over een hoop menschenhoofden met hare lange armen aan, maar schiet in het eigen moment als een slang door de dichte schaar, trekt haar Russische vriendin bij den arm, stoot ieder rechts en links met ellebogen en schouders ter zijde, en staat nu met Odilia Petzinka aan de hand voor den dokter, die zijne aanstaande collega met geestdrift de hand drukt. De medische studente was van middelbare grootte en bevallig van gestalte - zij droeg kort haar en hare donkere krullen waren met een fantastisch hoofddeksel gekroond, dat eene elegante variatie scheen op de studentenpetten - maar met eenige fraaie patrijsvederen gesierd was. Zij droeg twee riemen over de schouders, die kruiselings over de borst gingen, en waaraan eene tasch en eene veldflesch hingen. Vrijmoedig en vroolijk sprong zij op den dokter toe, alsof hij een oud huisvriend, ja een makker van haar geweest ware, dien zij hier wedervond.
Vergeefs bood de dokter aan voor hare zaken te zorgen.
- Och neen! verzekert Odilia kort en goed, wij zorgen liever voor onszelven, en zij onderhandelde onverschrokken met een brutalen vrachtrijder om hare bagage op te laden.
- Mijn rijtuig wacht u, zeide Beaujeu.
- Hemel, wij zijn stijf van het zitten! - plaag ons niet met rijtuigen - wij loopen veel liever, was het antwoord.
- Maar het is ver, bracht de dokter in, die al heel weinig
| |
| |
lust had op een warmen dag zoover te loopen, maar toch te beleefd was om zijne gasten te weerstreven.
- O, wij loopen als herten! en wordt ge vermoeid - hernam de dame, spottend naar zijne korte beentjes ziende, - wij bieden u onze armen.
Het verbaasde gelaat van Beaujeu deed de dames in zulk een dolzinnig gelach uitbarsten, dat elk staan bleef om naar die twee luidruchtigen te kijken, en de dokter, geheel in verwarring gebracht, het raadzaam oordeelde zich maar met spoed weg te maken, hoewel eenigszins verlegen met zijne houding tegenover deze overstelpende vrijmoedigheid.
- Dat is mij toch al te kras! mompelde hij, terwijl hij moeite had om de twee harddraafsters bij te houden, die met lange beenen waren begiftigd en met groote stappen voortmarcheerden, terwijl zij er blijkbaar een ondeugend vermaak in schepten, den kleimen dokter, ademloos en bloedrood, al heel koddig naast zich te zien voorttrippelen. - Maar de eer van eene vrouwelijke sterrekundige en eene aanstaande medicus te ontmoeten, gaf hem kracht om haar in het zweet zijns aanschijns te begeleiden of liever bij te houden, terwijl de twee kwelzieke schepsels zich over haar blazenden en hijgenden cavalier bijzonder vroolijk maakten.
Cécile en Hygiène werden plotseling opgeschrikt door een uitbundig gelach op het portaal. De Amerikaansche geleerde achter haar Russische gezellin binnentredende, streek met de vlakke hand over haar gelaat om hare lachspieren met geweld tot rust te brengen, en nu bogen zij zoo statig en diep voor de onthutste Cécile, alsof zij haar op een tooneel voor het publiek begroetten.
Met de stoutmoedigheid alleen aan wereldburgeressen eigen, staarden zij de bescheiden gastvrouw en hare zedige dochter aan, en maten ze met hare trotsche, koude oogen van het hoofd tot de voeten, sloegen vervolgens scherp onderzoekende blikken in het rond - blikken, die op verkenning uitgingen en
| |
| |
geen zweem van hartelijkheid of welwillendheid verrieden, en na dit blijkbaar geruststellend onderzoek vlijden zij zich ongegeneerd elk in een wijden stoel neer, en begonnen nu zoo snel en onafgebroken met den dokter door te praten, dat Cécile al den tijd had om zich te herstellen en de beide ‘ongewone verschij u ingen’ op haar gemak gade te slaan, terwijl deze na den eersten vorschenden blik geen de minste notitie meer van haar of hare dochter namen, ofschoon hare oogen toch van tijd tot tijd ter sluips naar haar afdwaalden, maar dan ook weer snel afgewend werden, tot mijnheer en mevrouw Beaujeu de kamer een oogenblik verlieten.
Nauwelijks waren zij over den drempel, of de beide geleerden vlogen op en stortten elkander in de armen, in zulk een stuipachtig lachen uitbarstend, dat zij elkander wederkeerig ondersteunen moesten om niet neer te vallen.
Hygiène ergerde zich geweldig, en met strengen ernst op haar anders zoo zacht gelaat vraagde zij:
- Dames, zou ik ook mogen weten, wie dit lachen gelden moet?
- O, bekoorlijk kind! - laat ons uitgillen, of wij krijgen stuipen! Uw naam is zoo miraculeus! - riepen zij, de hand naar Hygiène zwaaiend - uw naam is alleen tien lachbuien waard!- En verbeeld u dan toch, dat wij ons die Fransche vrienden zoo geheel anders hadden voorgesteld! - Wij dachten de vrouw en dochter van den kampioen voor de bevrijding der vrouw voor 't minst in Bloomers kostuum te zullen aantreffen! en weer gilden en kraaiden zij het uit.
- Is het anders niet! - zeide Hygiène zich gemelijk afwendend.
- Dat is heel veel, onschuldige engel! Niets werkt sterker op de lachspieren dan het contrast. - Wij hadden, door de interessante correspondentie ons van dokter Beaujeu en zijn gezin al zeer fantastische figuren geschapen. De man, die zoo subliem
| |
| |
schreef, moest een soort van heraut zijn en wij vonden een burgerlijk, oudachtig, gladgeschoren heertje met een zwarten rok, zwarten cilinderhoed - zonder knevels zelfs! Wij treffen zijne gade aan als de wandelende zedigheid, eene eerzame huiszorg, slovend als zoovele andere slavinnen van het vooroordeel en het misbruik! - Wij aanschouwen zijne beminnelijke dochter, die het blazoen van den vooruitgang moest zijn, en die toch er uitziet als een antiek portret van eene of andere heilige, die uit de lijst is geloopen om naar het klooster te gaan! - Ik bid u, is dat om bedaard te blijven? - Is dat niet om te stikken - mijn engel? - Gij zijt de onnoozelheid gepersonnifieerd en wij dwepen met u - à la folie - riep Odilia haar arm om Hygiène slaande, hoewel wij vreezen, dat gij ons voor wilde kraaien zult houden.
Hygiène ontworstelde zich met niet minder weerzin aan de omhelzingen van de dartele Russin, alsof zij aan een straatjongen ontvluchtte, en stoof haar kamertje binnen, niet om te lachen maar om te weenen van onbestemd leed, ergernis en veront waardiging.
Toen zij een weinig tot zichzelve gekomen was van hare gramschap, snelde zij naar hare moeder.
- Verbeeld u mama, zulke zotte boeken zendt papa in de wereld, dat deze dwaze schepsels het er voor hielden, dat zij ons in mansgewaad zouden vinden!....
- Wat zegt gij daar? - Wij in pantalons loopen! - Wij? - Brengt uw vader zoo iets op het papier? - Durft hij dat?
- Ja, zoover gaan die wilden - zij lachen ons in onze eigen woning onbeschaamd uit.
Beaujeu kwam thuis, en kreeg de volle laag van moeder en dochter.
- Neen, Alphonse! liever zes congresheeren dan twee zulke zoogenaamde dames. - Ik voed een sterk vermoeden, dat die kortharige krullebol niet eens een meisje is.
| |
| |
- Dat heb ik ook al gedacht, zei Hygiène; zij heeft al de manieren en zegswijzen van mannen. En welk een grof gezicht! - en welk een vermetelen, uitdagenden blik!
- Ik vrees dat het verkeerde lieden zijn.
- Och kom! dat is alleen de overmoed - de roes der vrijheid - dat schuimt er wel af! - pleit de dokter.
- Laat er dat roesje dan maar bij anderen afschuimen, en zorg, bid ik u, dat wij gauw van haar bevrijd worden, want men is geen baas in zijn huis. Roep ik de bedienden - zij zijn bezig of uit voor de dames. - Dat is ieder oogenblik boodschappen, briefjes, pakjes brengen, antwoord halen. Wat zijn dat voor loshoofden? Zijn zij uit geweest - stellig heeft de eene haar regenmantel, de andere haar parapluie vergeten. - Als gij die geniale menschen niet naar een hotel brengt, maakt gij mij radeloos! Zij hebben geen begrip van het familieleven.
- Daar is geen denken aan! - Zij willen hier blijven tot haar vriendin zal zijn aangekomen, eene uitstekende kunstenares.
- Neen, neen! die neem ik er niet bij! - riep Cécile vast besloten uit. - Dat nooit!
- Och, lieve! gij zult niet onheusch zijn - ik heb het haar reeds toegezegd en de dame zal van avond hier zijn.
- En gaan zij dan samen heen? vroeg Hygiène vol hoop.
- Foei, meisje! schaam u zoo stijf te zijn; gij wordt geheel menschenschuw. Het is goed voor u met zulke talenten in aanraking te komen; - zijn zij wat ál te vrij - gij zijt al te schroomvallig en te kloosterachtig.
- God zegene haar! - Beaujeu - och, laat ze zoo blijven! - bad Cécile. - Maar ik heb u nu uw zin gegeven om twee zulke pronkjuweelen te ontvangen - voor het derde bedank ik. - Zij moet maar een goed heenkomen zoeken.
- Cécile - Cécile - niet zoo bekrompen! vermaande de dokter den vinger tegen zijne vrouw opheffend.
| |
| |
- Welnu, ga toch eens in onze nieuwe vertrekken kijken! - Gij weet niet wat die slordige schepsels uitvoeren! - Zij ontzien niets. - Zij halen alles van zijne plaats en bergen nooit iets weg.
- 't Zal zoo erg niet wezen, zei de dokter het hoofd schuddend. Gij moet iets door de vingers zien bij het genie.
- Nu, ga dan mede en oordeel of ik gelijk heb.
Beaujeu was zeer weerstrevig en liet zich letterlijk door Cécile voortduwen, maar reeds sloeg hem een zware tabakswalm uit het salon tegen, waar de vrouwelijke talenten zich gelegerd hadden.
- Wat is dat? - Zijn er heeren? vraagde hij den rook met weerzin opsnuivend, want Beaujeu was zeer tegen het rooken.
- Dat zijn uwe geleerde vriendinnen, die hier als lorettes zitten te rooken met de beenen in de vensterbanken of over twee stoelen, riep Cécile zegepralend.
Beaujeu trad eenigszins verlegen binnen.
- Hoera! de bevrijder der vrouwen! riepen de twee studenten en vlogen hem tegemoet, grepen elk eene hand en schudden die krachtdadig. - Kom hier tusschen ons in zitten, vadertje! en proef eens wat Odilia heeft klaar gemaakt, dat is Russische studenten-likeur - van die eeuwige limonade wordt men wee - maar dit is een krachtig kostje!
- Eene sigaar, mijnheer? zeide Fanny Belton, haar eleganten koker hem toestekend.
- Neen, dank u; ik heb het rooken mij ontwend - het doet mij kwaad, en 't hinderde mijne vrouw en dochter....
- Jammer, jammer! - riep Fanny - een levensgenot verloren! - Een machtig gezellig ding, de sigaar! - vooral als men werkt met het hoofd. - Ik kan niet meer studeeren zonder te rooken.
- Toch is dat zeer te bejammeren! - merkte de dokter
| |
| |
aan - daarbij, het bederft de tanden en vermindert de schoonheid der lippen - en uwe vriendin zal weldra weten, hoezeer het de ademhalingswerktuigen benadeelt - de spijsvertering...
- Tot zoolang wil ik rooken, dokter! - riep de aanstaande arts, groote wolken hem tegenblazende. Ik kan er tegen!
- Tot de nicotine uwe sappen vergiftigd zal hebben - ook voor het werk met de hersenen is het niet gunstig, ging de dokter voort.
- Van de eene verbazing in de andere! - gilde Fanny, weer door stuipen van lachen in haar fauteuil schuddend. - De bevrijder der vrouwen wil ons de sigaren wangunstig uit den mond slaan - omdat hij niet tegen rooken kan! - Geef een vlammetje, Odilia! en omhullen wij ons hoofd met dezen hemelschen wierook.
De dokter, die sedert hij een tabaksbestrijder was geworden zelfs den reuk niet verdragen kon van het Nicotiaansche kruid, werd letterlijk door de twee geëmancipeerden weggerookt. Zoodra de studenten de kamer verlieten, was het eerste werk van Hygiène alle vensters open te zetten - maar het hielp niet veel, alle meubels en gordijnen waren als doortrokken van den damp; - daar de dames zeer laat opstonden, rookten zij ook nog op bed, terwijl zij hare brieven en dagbladen lazen.
- En bij die twee moeten wij nog zoo'n derde afwachten! - dacht Hygiène. - Wat zal er van ons huis worden!
Hoe galant Beaujeu anders ook wezen mocht, hij had geen lust voor de tweede maal zulk eene wandeling met den gezwinden pas der geleerde dames te doen en liet de onbekende wereld-burgeres maar stilletjes arriveeren.
In een stortregen kwam zij des avonds laat aan. Het was een klein tenger persoontje met flikkerende oogen, maar zij zag er vermoeid en verhavend uit. - Een wagen vol doornatte bagage stond voor de deur.
| |
| |
- Waar moet dat alles heen? vraagde Beaujeu, op een paar enorme kisten wijzend.
- Wel, naar mijne kamer! antwoordde zij beslissend.
Cécile vroeg of deze zware blokken niet beneden konden blijven - maar de vreemdelinge verklaarde dat dit onmogelijk was - de inhoud was al te precieus - de kisten moesten bij haar zijn.
- Maar die kisten zijn niet door twee man te torschen, verklaarde de vrachtrijder.
- Dan zal ik vier man nemen als de Franschen zoo zwak zijn, riep zij met den kleinen voet stampend; maar ik wil niet dat zij beneden blijven - zij zijn al nat genoeg!
- Ik bid u, Beaujeu! smeekte Cécile, stel dan toch orde op die dingen, zijn dat kisten om de trap opgesleept en in onze vertrekken geplaatst en daar opengeslagen te worden? Het zijn pakgoederen, geloot ik. - Hemel! wat kermistroep brengt gij mij toch in huis!
- O, lieve vrouw! gij zult verrukt zijn als gij den inhoud van die kisten zult kennen, en zult weten welk talent gij herbergzaamheid verleent. Dat is gansch buitengewoon!
- Och, al was het Raphaël in eigen persoon, die met zulke ruwe kisten mijne nieuwe vloeren kwam bederven - ik zou hem naar het eerste het beste hotel zenden, murmureerde Cécile.
- Raphael zou respect voor ons fraai mozaïek hebben - maar welk gevoel hebben deze wilden! - pruttelde Hygiène - zij bederven alles! - Kijk! deze bemodderde mantel zal op den zijden fauteuil worden geworpen - wacht, mama! wees gerust, ik zal al dat natte goed wegnemen! - en Hygiène hielp de dienstmaagd om nog eenige schade te voorkomen. De verrukte vriendinnen verloren zich in omarming en begroeting, en keken naar niets om. Rosa zag Hygiène en hare moeder voor een paar bedienden aan, omdat zij haar boel zoo vlug mee opruimden en vroeg eindelijk kortweg:
| |
| |
- Hoe heet je, meisje?
- Ik heet Hygiène.
- Hemel! wat malle naam! en zij - die lange daar?
- Dat is mevrouw Beaujeu, mijne mama, stamelde Hygiène bloedrood wordend; de dame, die u straks ontvangen heeft....
Rosa bloosde nu toch ook en mompelde iets tot verschooning.
- Ze is toch niet geheel verstokt, dacht Hygiène; die verlegenheid staat haar beter dan al die bluf.
- Ik heet Rosa; wij zullen elkander voortaan hij den naam noemen, niet waar?
Hygiène had er niets tegen, maar stond niet weinig verbaasd als de drie dames haar mama van nu aan ook maar eenvoudig als Cécile aanspraken.
Hoewel het niet ver van middernacht was, begon Rosa haar bagage te ontpakken. Hygiène, hoe vermoeid en geneigd om ter rust te gaan, zag wel dat zij als beschermster van het huisraad diende te waken; want Rosa legde zonder eenigen schroom het met spijkers voorziene deksel van haar kist op eene prachtige marmeren tafel - of zij die bekrassen en of een zijden stoelzitting openscheuren zou, scheen haar niet te bekommeren - zoo iets beuzelachtigs trok zij zich niet aan, zoomin als hare vriendinnen er acht op gaven, dat er overal gaatjes in de sofa's en gordijnen brandden of een fraai ornement geschonden werd - dat merkten zij niet eens op. De fijne tapijtjes, die hier en daar het gladde parket sierlijk afwisselden, lagen ineengeschrompeld onder de meubelen - zoodat Hygiène, die altijd maar bleef opredderen, tot haar moeder zeide:
- Ik zou wel lust gevoelen om zoowel de nieuwe geborduurde als zijden overgordijnen weg te nemen en de oude weer op te hangen, zoolang die studenten hier bivouakeeren
| |
| |
Cécile vond den maatregel al te radicaal, maar bracht toch telkens een of ander mooi stuk in veiligheid.
De nieuw aangekomene scheen de vorigen in roekeloosheid en baldadigheid nog te overtreffen. Zoodra zij binnen was getreden versierde zij eene fijne marmeren buste met haar natten hoed, en haar druipende reistasch zette zij zorgeloos op een geborduurden stoel.
In een omzien ontdeed zij zich van hare bovenste kleederen en stond als met een tooverslag in een geheel ander toilet, dat zij onder haar reispakje had aangedaan, voor den spiegel, stak beide handen in hare wilde haren, zette haar kuif hoog op, sloeg de krullen om haar vinger, maakte een pirouette en boog voor het gezelschap.
Hare vriendinnen klapten in de handen, hieven een krachtig hoera! aan en daarmede was de plechtigheid afgeloopen.
Rosa La Folle zag er niet onaardig uit, maar zij had toch een grof gelaat. - Zij scheen het er op toegelegd te hebben om op de portretten van Rosa Bonheur te gelijken, want zij droeg het lange vest onder een jaquetje met breede zijden belegsels omboord, precies als Rosa Bonheur, en droomde misschien wel dat zij ook de hand, het oog en de hersens van de groote artiste daarmede kon verkrijgen; zeker is het, dat zij in ondernemingsgeest niet voor dat genie onderdeed, al was het niet met gelijken uitslag - ja, zij ging zelfs nog verder! De groote Rosa schildert bij voorkeur dieren - zij staat voor niets - mensch of beest is haar eenerlei - met waterverf of olieverf - al naar het haar in den zin komt - en dan, gelijk de groote geesten uit vroeger eeuwen, vereenigde zij ook nog de beeldhouwkunst met de schilderkunst.
- Daar ben ik nu, dokter! om uwe buste te maken, riep Rosa, met de eene hand op de heup en de andere halfweg in haar vestje, op den dokter toetredend. - Gij hebt maar de grootte te bepalen - en ik trek morgen aan het
| |
| |
werk. - Ik heb alles medegebracht, en gij behoeft slechts even te poseeren.
Beaujeu keek zijne vrouw met blinkende oogen aan, die zeggen wilden: Heb ik u te veel beloofd? - Is het niet een wereldwonder, dat ik u laat kijken?
- Wat moet er gebeuren? vroeg Hygiène, zich met kennelijk wantrouwen bij haar moeder aansluitend.
- Ik weet het niet - ik vat er niets van! antwoordde Cécile, met zekere wanhoop het hoofd schuddend.
- Mevrouw! de ‘Bevrijder der vrouw’ verdient door de hand eener vrouw een standbeeld te erlangen.
- Standbeeld! stamelde Cécile, als geloofde zij hare ooren niet.
- Een borstbeeld om te beginnen. - Of zoo mijnheer liever een medaillon met zijn portret wil hebben - dat is mij hetzelfde.
Het duurde lang eer Cécile en Hygiène op de hoogte waren van het zeldzame voorrecht, dat Beaujeu te beurt zou vallen, om zoo eensklaps zijn beeld voor het nageslacht geconserveerd en verheerlijkt te zullen zien. Dit denkbeeld overstelpte zijn gevoelig hart met eene ongekende zaligheid. Hij had die kleine, wilde Rosa aan zijn hart kunnen drukken of te voet vallen, doch deed gelukkig geen van beide, maar zijn gemoed was toch zóó vol, dat hij uitriep:
- Cécile, ik bid u - verhinder haar in niets! - Laat haar genie onbelemmerd de vleugelen uitslaan - zoo iets te belemmeren is eene misdaad! Zij gaat een meesterstuk ondernemen.
- Maar voor zoo iets moet gij toch een atelier hebben!
- Overal maak ik in een ommezien een atelier, sprak Rosa luchtig rondziend.
- Maar hier toch niet, riep Cécile, bevreesd voor haar nieuwe kamer.
| |
| |
- Ja, ja, zeker - hier! - Dat zal best gaan!
- Maar ik kan deze vertrekken onmogelijk ontruimen! hernam Cécile met klimmenden angst.
- Dat behoeft ook niet; gij zult zien hoe beknopt dit alles in zijn werk gaat - ik kan mij hier best behelpen...
- Ik zie daar toch veel bezwaar in....
- Bezwaren! lachte Rosa - bezwaren draait men den hals om. - Bezwaren! - wie let in onze dagen op bezwaren? - Dan kwam er niets tot stand. - Men wil en men volbrengt.
- Dat is grootsch! - knikte Beaujeu haar bewonderend toe.
Rosa verschilde daarin veel van hare beide vriendinnen, dat zij rusteloos werkzaam was, terwijl de anderen bij uitnemenheid lui en vadsig waren. Toen zij des anderen daags nog met uitgestrekte beenen lagen te rooken, brak zij driftig hare kisten verder open met verbazende kracht en behendigheid, pakte hare gereedschappen uit en maakte haar atelier gereed. Portretten maken van beroemde personen was haar hartstocht, en zij was overtuigd dat dit haar eens onsterfelijk zou maken, wijl elkeen natuurlijk zou vragen: Wie heeft deze of die celebriteit zoo meesterlijk geboetseerd? - En het antwoord zou luiden: De fameuse Rosa! - In dien zoeten droom sloofde zij zich met voorbeeldeloozen ijver af om jong en oud tegen wil en dank te portretteeren - en niemand van degeen, die haar zoo kinderlijk gelukkig met haar eigen werk zagen, durfde wreed genoeg zijn, om haar illusie te verscheuren door te zeggen: Welke belachelijke caricaturen zijn dat, die gij met zooveel zelfvoldoening produceert?
Onder wezenlijke kunstenaars kwam zij niet, en hare vriendinnen vonden het waarlijk admirabel haar zoo origineel bezig te zien.
Onder de ornementen die de familie Beaujeu het hoogst waardeerde, behoorde een stel van de allerkeurigste afgiet- | |
| |
sels van de vier jaargetijden van Thorwaldsen, die de dokter van een patiënt had gekregen. Cécile hechtte groote waarde aan deze zoo bekoorlijke medaillons, zoowel om de schoone vrouwenkopjes als om de geefster, die ze hem vereerd bad. Zij trokken al dadelijk de aandacht der kunstenares, en met begeerige blikken er op lostrekkend, riep zij uit:
- Parbleu! - van die dingen moet ik gauw kopie nemen - ik ga morgen aan den gang.
Cécile dacht dat zij er eene schels naar wilde teekenen, en voorzag niet wat haar boven het hoofd hing.
Den volgenden morgen komt Hygiène met een bedrukt gezicht aanloopen.
- Verbeeld u, mama! - nu wordt het toch al te dol. Rosa heeft alle vier de medaillons van den muur genomen, en ze zijn in groot gevaar van beschadigd te worden.
- Onmogelijk! - Hoe kan zij dat doen en waartoe?
- Zij heeft maar eenvoudig een stoel op de nieuwe tafel gezet en zoo de medaillons van den wand afgenomen. Nu staan de kunststukken, die wij nauwelijks durfden aanraken, daar op den grond, en zij is al bezig er een van te kopieeren met was op een stuk glas.
- Die heks! riep Cécile verbitterd uit.
- Ja, dat is ze - meer dan vermetel! Zoo iets mag in een museum niet eens gebeuren. - Cécile snelde naar het salon.
- Welk eene verwoesting! - de gordijnen zijn afgenomen en liggen in elkander gefrommeld onder de vensterbank. Twee medaillons stonden met de krammen tegen het kostbare behangsel op de sofa - het derde ligt op een stoel en is op het punt er van af te vallen; het vierde staat tegen de rugleuning van een fauteuil, waarvoor Rosa geknield is. Zij heeft een rond stuk glas voor zich, dat er vrij vuil en kleverig uitziet, ondersteund door een paar prachtwerken, die op eene salontafel pronkten, en zit geheel in haar genot verdiept met hare ivoren
| |
| |
en stalen pennetjes, een vreemd caricatuurtje naar Thorwaldsen's meesterstuk te ontwerpen.
Cécile staat achter het lokkig hoofd der onbescheidene artiste en bijt zich van ergernis op de lippen.
- Dat hadt gij zeker niet gedacht, Cécile! riep Rosa triomfantelijk naar haar opziend. - Wist gij wel, dat uw salon zoo gemakkelijk tot een atelier kon gemaakt worden? - Dit hooge raam geeft een volmaakt licht, nu die groote lappen er af zijn; vooral voor de buste van Alphonse is een breed hoog licht noodig. Ik moet eens gaan zien of de klei al gekomen is.
- De klei? - Wat moet er met klei gebeuren?
- Ja, mijne waarde! - de kunst bezielt het verachtelijke slijk - de klei zal onder mijne stift geest en leven krijgen.
- Mevrouw! - zegt het dienstmeisje binnentredend - daar is een man met een kruiwagen vol vuile modder; hij zegt, dat mijnheer die besteld heeft. Wat moeten wij daarmede beginnen?
Cécile sluit hare oogen en slaat de handen tegen het hoofd.
- Wat zal ik nu nog meer moeten beleven!
- Ja, ja, het is zoo! - Mijnheer Beaujeu heeft van de academie eene portie klei voor mij laten halen.
- Wat moet daarmee gedaan worden?
- Geef maar een grooten emmer en breng mij de klei hier! roept Rosa en klapt in hare handen van pret. - Laat mij nu maar thuis, zegt zij tot hare vriendinnen. Ik heb van dat congres-gebabbel al genoeg en gun u de rest; het mag een verfrisschend bad zijn, om dommelende lettereters voor geheele uitdrooging te bewaren, - de kunst - de vrije - de goddelijke kunst versmaadt de ijdele klanken. - De daad - de handelingen - de schepping, dat is alles! - Ik zet de buste vast op - tegen dat mijn model thuis komt, heb ik den ruwen vorm gereed.
| |
| |
De emmers met klei zijn in het keurige salon gearriveerd.
- Och, Cécile, wees gerust, sprak Rosa, het is eene kleinigheid. Ik weet mij overal te behelpen! - Als ik maar licht en ruimte heb, ben ik tevreden - alle gereedschappen heb ik bij mij, geef mij slechts een paar planken; - ik heb een klein stoeltje en een werkbankje in mijne kist - en ziedaar! - ik ben al gereed...
Het was er echter ver van af, dat zij niets meer zou behoeven.
Nu belde Rosa om een doek, dan om een stok, dan om eene ronde plank, dan om eene vierkante; vervolgens moesten er spijkers hier in geslagen en daar weer uitgehaald worden, dan was zij verlegen om een touw, dan om een mes, en terwijl zij goed-hartig verzekerde, dat de zaak dood eenvoudig was en geen de minste bezwaren inhad, stelde zij ieder in het werk en liet zij alle mogelijke voorwerpen en stoffen aanrukken.
- Och, ik doe alles zoo gemakkelijk - verzekerdezij - ik heb maar een enkel druppeltje olie noodig - of een weinigje terpentijn - en zoo kon elk altijd maar door aan het aandragen blijven.
Cécile, Hygiène, de twee vriendinnen, de twee dienstmeisjes - alles moest loopen en draven, halen en brengen om de artiste haar geïmproviseerd atelier te helpen klaarmaken. De vroolijke opgewektheid, de naïeve veelvergendheid, de zorge-looze ondernemingsgeest, de rustelooze volharding gaven toch iets zoo geheel eigenaardigs aan de kleine artiste, dat zij ongemerkt veroveringen maakte en de opinie zich gunstig begon te wijzigen.
- Jammer, dat mijn broer niet thuis is! zei Hygiène, langzamerhand door Rosa's ijver overwonnen, en toch ook eenigszins gestreeld door het denkbeeld, dat er uit al dat gemors en getob eene buste voor haar vader zou geboren worden.
Rosa smaakte alle voldoening van haar ijzeren volharding, toen zij Beaujeu's onbeschrijflijke verrukking zag bij de aanschouwing van den ruwen kop, dien zij uit bonken klei had opgebouwd, en die bestemd was om met zijne gelijkenis verheerlijkt te worden. Zoodra de plompe massa maar een men- | |
| |
schelijken vorm aannam, stond Beaujeu, die geen het minste idee van beeldende kunsten had, verstomd over het genie, dat zich verwaardigde zijne beeltenis te boetseeren, en hij riep Cécile om het werk te bewonderen. - Zij kwam.... helaas! zij durfde niet zeggen, hoe monsterachtig haar dat grauwe plompe gezicht van klei toescheen - en hoe 't haar krenkte dat dit gedrocht haar Alphonse moest verbeelden. - Daarenboven ergerde het haar, dat men overal klei of was zag en voelde op de vloeren - aan de meubels - op de kleeden - aan de borden en glazen zelfs kleefde iets van de kunst...
- Heb maar geduld, mama! aan die rage zal toch weldra een eind komen, troostte Hygiène als Cécile soms, al te vol van ergernis, dreigde los te barsten in toorn over de uitgelatenheid en veelvergendheid van het klaverblad.
Na drie dagen van veel gemors was er een beeld tot aanzijn gekomen, dat wel degelijk op Beaujeu geleek, maar dat door overdrijving en slordige uitvoering een volslagen caricatuur werd. De artiste was echter zóo voldaan over haar meesterstuk, dat zij glimlachend verzekerde:
- Uw portret is volkomen geslaagd, en door dit succes voel ik mij aangemoedigd om nog menig lid van het congres onder handen te nemen; vooral daar deze kamer er zich zoo bijzonder goed voor preteert, hoop ik hier nog een paar vrienden, die Alphonse genoodigd heeft, te kunnen boetseeren.
- Neem mij niet kwalijk - liet Cécile er snel op volgen - ik moet van huis en zou gaarne mijne vertrekken, vóor ik van hier ga, nog weer in orde laten brengen.
- Geneer u voor mij niet, Cécile! ga gerust uit - gij merkt wel, ik weet mij zelf nog al te helpen - en gij zult zien, dat ik mijn tijd goed zal besteden.
Toen Cécile zag dat het wapen der leugen hier niet baatte, greep zij snel naar een ander en hervatte:
- Om u de waarheid te zeggen, ik kan de kamers niet
| |
| |
langer missen. Ik wacht mijn zoon met mijn broeder en zuster.
- Maar ik wensch juist kennis met uw genialen zoon te maken. - Het is altijd goed dat kunstenaars elkander kennen, en al moest ik deze groote kamer ontruimen - geef mij dan maar die volgende.
Cécile geraakte geducht in het nauw en stamelde zoo wat van de perken der bescheidenheid en de grenzen der gastvrijheid...
De ondeugende Rosa schepte zooveel vermaak in de verlegenheid der ‘goede huissloof,’ zooals het klaverblad haar hospita noemde, dat zij deemoedig hervatte:
- Ik hoop van uwe gastvrijheid niet te veel te vergen - maar bedenk toch, hoe kan ik nu verirekken vóor de buste geheel voltooid is en in gips afgegoten? Ik wil trachten appartementen in een hotel hier in de nabijheid voor ons drieën te krijgen, dat nu wellicht gaan zal, daar de toevloed der vreemdelingen weer mindert - maar de buste, Cécile - moet die dan opgeofferd worden na zooveel arbeid?...
Rosa sprak ditmaal in ernst - haar stem beefde - en waarlijk zij zou in tranen zijn uitgebarsten op de gedachte dit werk harer handen niet te mogen voltooien. - Op dat oogenblik sloeg Hygiène den arm om haar hals en zeide geheel verteederd:
- Nu zie ik dat gij eene vrouw zijt. - Ik zal uwe voorspraak zijn. - Mama moet de kamers vrij hebben, maar gij kunt mijne kamer met mij deelen om het portret te voltooien.
Cécile had niet geheel verdicht - er bestond een plan. Hygie zou met zijn oom en tante te Parijs komen - en wat moest er van die twee onnoozele provencialen worden, zoo zij in handen van deze drie geëmancipeerde congresleden zouden vallen? Gelukkig was het inderdaad dat, toen de twee oudjes aan het optrekken zouden gaan, zij zoo geweldig tegen zulk eene verre reis opzagen, alsof zij eene expeditie naar de Noordpool moesten maken. Hygie zou dan maar liever met zijn meester, prof. Sérieux, vooruit gaan - en zij - zij bleven thuis.
| |
| |
Beaujeu dankte den hemel, dat zijn broeder Henri nu niet opdaagde en hij zich onverdeeld aan de celebriteiten van den dag kon wijden, hoewel zij het hem soms warm genoeg maakten. Hij moest juist poseeren, toen Hygie thuis kwam. De jongman kon zijne oogen nauwelijks gelooven bij al wat hij aanschouwde - zijn rustelooze vader, die nooit een oogenblikje voor hem had willen stilzitten om eene schets van zich te laten maken - die hem verbood in huis te rooken, omdat hij den walm niet velen kon - zijn rustelooze vader zit daar roerloos vóor een meisje, dat met eene sigaar in den mond eene grove, geestelooze caricatuur van zijn geestig en fijn gelaat maakte. De nieuwe kamer, die hem door zijne zuster als een pronksalonnetje was geschetst, ziet er slordig en vuil uit. De kunstenares had de handen vol klei, maar dat belette niet, dat zij er telkens hare woeste haren, die in het vuur der kunst over haar gezicht vielen, weer mede opstreek, zoodat er de kruimels aarde rijkelijk in gezaaid werden.
Hygie keek met vragende blikken nu zijne moeder dan Hygiène aan.
- Wij beleven hier al zoo wat van het congres! – zucht zijne moeder - en zij neemt hem bij de hand, om in haar kamer het volle hart eens lucht te geven over het artikel: ‘Buitengewone vrouwen!’ - den hemel dankend dat haar dochter zoo heel ordinair was.
|
|