| |
| |
| |
XIV. De Mexikaansche methode.
Traag kropen de uren, de dagen, de jaren voor den lijder onder de hanebalken op zijne martelende sponde voorbij; en toch scheen de tijd hem veel sneller voort te spoeden, sinds zijn geest de vleugelen had uitgespreid om zich in wijder kring te vermeien, dan alleen in het bepeinzen van de dingen van het, voor hem vooral, zoo eng bestek des aardschen levens. De eindelooze eentonigheid van zijn bestaan was gebroken, nu hij eene bepaalde studie beoefende en zijne geestkracht nam toe, al scheen zijne kwaal hem steeds meer te overweldigen. Het spiritisme werd zijn een en al; iedere aflevering van de verschillende Revues was hem in zijne cel als de olijftak voor de bewoners van de ark: bladen uit de nieuwe wereld, die hij tegemoet ging, en eens betasten en aanschouwen zou in al haar heerlijkheid.
Tot hiertoe was het hem genoeg geweest te lezen, te gelooven, te genieten; in stilte te luisteren naar die verwijderde geestenstemmen, zacht fluisterend uit de verte - maar allengs kiemt het verlangen in zijne borst zelf ook zulk een gezegend werktuig der hemelsche openbaring te mogen
| |
| |
worden. Maar hoe zal hij daartoe geraken? - Hij gevoelt wel dat hij voorlichting noodig heeft en besluit aan den heer Pierard, redacteur der Revue, te schrijven, en hem te vragen hem met een bezoek te vereeren, om te onderzoeken of hij hem niet tot somnambule of tot medium maken en alzoo tot een nuttig doel gebruiken kan.
Den volgenden dag reeds klopt een groot breedgeschouderd en net gekleed man aan Arthur's deur en wordt door de portierster, die hem vergezelt, binnengeleid. De bezoeker vormt met Arthur wel het sterkste contrast dat zich denken laat. Zijn vol blozend gelaat, zijn stout en schitterend oog, zijn korte dikke baard, dichte wenkbrauwen en korte breede neus - alles teekent groote kracht, levensvolheid, terwijl zijn open blik, zijne welluidende stem, vertrouwen inboezemen. Als een beeld der gezondheid staat hij daar naast het beeld des lijdens - en de uitgeputte bleeke jonge man ziet met verbazing en bewondering tot zijne heldhaftige gestalte op. Was dat een man, die met geesten omging? - Hij zag er eer uit als een veldmaarschalk! - Was dat de man, die zich alleen met de onweegbare krachten bezighield? - Hij scheen bestemd om den zwaarsten lichaamsarbeid te kunnen volbrengen.
Met vaderlijke goedheid zet hij zich vertrouwelijk aan het leger des jongen lijders neer, laat hem een en ander verhalen en zegt daarop met innige deelneming:
- Ik zie wel dat gij veel geleden hebt - ik versta u, mijn vriend, - want ik heb ook zwaar geleden. - Zooals gij hier geketend ligt, uzelven verterende, zoo heb ik mij ook een tijdlang verteerd, hoewel met een gezond lichaam. - Maar wat baatte mij dat in de gevangenis? - En toen ik er uit verlost werd, was het om in ballingschap te gaan. Alle levensvreugde en hoop was mij ontnomen; mijne uitzichten waren verduisterd, mijne carrière scheen gebroken. O! ik was diep rampzalig! En toch ben ik gered uit mijne ellende. Ik hield mij lang in Engeland op -
| |
| |
maar het heimwee bekroop mij - ik wilde het kanaal weer over om ten minste in een land te zijn, waar ik mijne taal hoorde. Ik zwierf te Brussel rond en liep uit verveling naar het Museum, want schilderijen boeien mij niet veel. - Men zeide mij dat het op dat uur of dien dag niet te zien was, en daar ik de dwaasheid had om te blijven aandringen, verwees men mij naar den directeur, den heer Jobard. Werktuigelijk liet ik mij naar zijn bureel leiden en dacht aan geheel andere dingen. Maar nauwelijks gaat de deur open, of ik kom tot mijzelven door het wonderlijk tafereel, dat zich voor mij vertoonde. - Waar was ik? - Kon ik mijne oogen gelooven! In het midden van een zeer hoog en ruim vertrek met gordijnen en boekenplanken bekleed, zat een oud man met langen witten baard in een roode zijden kamerjapon met bont omzet - Zijne groote ronde tafel bezweek schier onder de hoog opgetaste stapels boeken, terwijl ik op andere tafels telescoop en microscoop opmerkte. Op den grond stonden globes van aard en hemel, tusschen kolven, kroezen en vijzels, die aan den alchimist der middeneeuwen deden denken. - De oude man glimlachte op het zien van mijne onverholen verbazing.
- Bij een toovenaar zijt gij aangeland, mijnheer, niet waar? Dat ziet gij aan alles.
- Inderdaad, riep ik uit, het heeft er veel van of gij magie drijft.
- Wat voert u hierheen, mijnheer?
- Wat drijft de banneling, die ronddoolt als een vogel zonder nest? antwoordde ik. - Mij dunkt, ik heb den voet gezet in een heiligdom der wetenschappen, dat er mij zeer aanlokkelijk uitziet.
- Gij zijt althans in de werkplaats van een man, die waarheid zoekt en wijsheid liefheeft, en haar langs vele paden najaagt. Ik ondervraag den hemel met den telescoop, ik ondervraag de aarde met den microscoop - ik drijf chemie, astro- | |
| |
logie, magie, magnetisme en spiritisme - wat wilt gij meer?
- Zijt gij een tweede dokter Faust- of een Cagliostro? De oude heer scheen zeer gevleid met deze betiteling, en hernam glimlachend:
- Ik ben wellicht hunne reïncarnatie - zooveel is zeker, dat ik in vroegere eeuwen reeds zevenmaal den brandstapel verdiend zou hebben met mijne onverzadelijke nieuwsgierigheid. Nu mag men mij voor een gek uitkrijten - ik ben dit wellicht ook - maar dat is dan al het ergste, waarmede men mijne navorschingen vervolgt.
Zoo spraken wij voort over het streven en jagen der menschen, en konden het over zeer veel zaken samen eens worden, zoodat ik gaarne zijne noodiging aannam om zijne werkzaamheid als hoofd van een spiritistisch gezelschap te leeren kennen. Op dien gedenkwaardigen avond zag en hoorde ik veel treffende manifestaties uit het geestenrijk, en werd ik mij bewust in hooge mate eene kracht te bezitten, die men gewoon is magnetisme te noemen, en waardoor ik niet alleen een zeer sterk medium worden, maar ook menig lijder van ziekte en pijn genezen kon. Daar daagde een licht voor mij op - ik, zwerver, zou toch weer nuttig kunnen zijn - zou iets goeds kunnen stichten. - Ik besloot mij geheel en al aan deze studie te wijden, en van dat oogenblik af aan was ik magnetiseur. Ik bleef eenigen tijd te Brussel tot ik geheel op de hoogte van het magnetisme en spiritisme was, en poogde nu overal séances te organiseeren en kringen van beoefenaars saam te trekken, die de zaak tot ontwikkeling brengen wilden door veelzijdig en eenparig onderzoek. - Ik bracht deze verschillende, elk zelfstandig werkende groepen in verband met elkander door een blad, dat ik begon te redigeeren, en ziedaar mij eene nieuwe carrière geopend - mijn gebroken schip gekalfaterd - den drenkeling gered.
- Gelukkige! - gij die een sterk lichaam hebt om u te dienen,
| |
| |
zuchtte Arthur; maan ik ellendige - ik kan voor niets – voor deze zaak niet eens dienen! - Ik ben als een oester aan de plek gebonden, waar de golven mij hebben neergeworpen. - Vroeger was ik nog als een slak - ik kroop langzaam op mijne krukken - maar nu... enfin! - gij ziel het - ik ben maar een fragment van een mensch....
- Neen, gij hebt slechts een defect hulsel - maar de geestkrachten zijn compleet, ja overvloedig - dat zie ik in uwe schitterende blikken. Vat moed - gij zult wellicht onze zaak nog groote diensten kunnen bewijzen als gij mijn somnambule wilt worden.
- Hangt dit van mijn wil alleen af? - riep Arthur uit met een van vreugde stralend gelaat, bij de gedachte tot iets nuttig te kunnen zijn - ook nog eenmaal iets te worden.
- Neen, het hangt grootendeels van uw physiek af. Ik wil beproeven of uwe dispositie in de richting van het somnambulisme of wel van het spiritisme valt - ik bedoel of gij clairvoyant kunt worden, of wel enkel medium - dat is: iemand die met geesten van ontslapenen in eenig rapport kan treden, en wel zoodanig dat hij hun tolk wordt. Gij zijt zwak - indien gij mijn adept wilt worden, zal ik u dagelijks komen bewerken om u te sterken en te vormen, want het levenselixer is gevonden in het magnetische fluïde, of watde Duitschers zenuwgeest noemen. De sterke kan van zijne overvloedige levenskracht de zwakkere mededeelen, en daardoor bijna alle storingen in het organisme overwinnen.
Arthur stak den magicien beide handen met vertrouwen toe.
- Doe met mij wat gij wilt - er is aan mij niet veel te bederven. - Mijn God! indien ik nog eens voor iets goeds kon gebezigd worden - ik zou mijn lijden getroost dragen - ik zou er veel voor willen lijden zelfs - als het maar niet vergeefs was - als het maar iemand ten goede kon komen.
- Gij zijt nu geschokt, mijn vriend! - leun een weinig
| |
| |
in uw kussen en zie mij aan - ik zal u wat kalmeeren.
Pierard streek nu met de vingertoppen over het midden van Arthurs voorhoofd, langs zijne slapen over de borst naar den hartskuil, beademde eenige malen zijn hoofd en 's jongelings verflauwende oogen vielen dicht; zijne gespannen trekken ontplooiden zich tot de stille liefelijke uitdrukking van rust en ontspanning, die zoo menigen doode na een bitter lijden op verrassende wijze eene ongekende schoonheid bijzet, en zoo lag hij daar roerloos in den zoetsten slaap verzonken - zonder droomen en zonder eenige aandoening, als in een weldadig bad van vergetelheid aan alle lijden ontheven.
Na een half uur van volkomen rust, streek Pierard weder op eenigen afstand zacht over zijn hoofd en borst, maar ditmaal in eene andere richting, en blies toen met kracht op zijn hoofd, alsof hij een damp van hem verdrijven wilde. Arthur sloeg glimlachend de oogen op en zag met een innig genoegen om zich heen.
- Wat is uwe gewaarwording geweest? vroeg Pierard.
- Geene - dunkt mij... ja toch, ik zou het moeten noemen eene onuitsprekelijke kalmte, een stil welbehagen, eene volkomen harmonie: indien dit gevoel nog van kracht en opgewektheid vergezeld ging, zou het, dunkt mij, volkomen gezondheid, ja gelukzaligheid moeten heeten.
- Het is eenvoudig de magnetische slaap tot versterking, - de tempelslaap der ouden. Doch wij spelen tegenwoordig geen priestertje en toovenaartje meer met de voor velen nog wel verborgene, maar toch meer en meer openbaar wordende krachten, waarover de mensch te beschikken heeft.
Pierard herhaalde nu dagelijks zijne bewerking, die Arthur aanmerkelijk versterkte; maar, daar zich na zes weken nog geen spoor van clairvoyance bij hem openbaarde, scheen het, dat zijn geest zich zelfs niet in de regionen der visioenen waagde en alleen maar in eene droomlooze rust gesust wilde worden. Had hij dien wenk. der natuur maar opgevangen en vastgehouden! -
| |
| |
Maar neen, versterkt en verkwikt als hij zich voelde, groeide ook met zijn verhoogden levensgloed zijn ijver aan om iets te doen.
- Als ik geen somnambule kan zijn, wil ik alles beproeven om medium te worden - zeide hij tot Pierard. Deze maakte daartegen nog al eenige bedenkingen.
- Gij zijt zwak en prikkelbaar; dit maakt vrees- en schrikachtig, en gij zijt vaak alleen. Er komen op dit gebied zulke vreemdsoortige verschijnselen voor, dat de moedigste soms zijne stoutmoedigheid voelt wankelen. Gij geeft een deel van uwe individualiteit prijs, en stelt dat in handen van wie weet welken geest - bedenk dat ernstig! - Gij wilt met de dooden spreken, maar weet! dat de verschrikkingen des grafs u zullen omgeven. - Gij wilt de geesten oproepen, het is wel - maar gij zult ze niet altijd kunnen bezweren en verdrijven. Daar zijn goede, maar er zijn ook booze geesten.... Van uw gemoedsbestaan zal het afhangen, welken gij sympathetisch tot u trekt. - Hoed u voor alle begeerlijkheden en houd uw hart, uw denken en wenschen rein - dan komt het reine tot u en drijft gij het onreine verre heen. Maar, wee u! als uwe ziel, tot onedele lusten geprikkeld, dwaze gezindheden en grove begeerten begint te koesteren. - Wee u! als ijdelheid of hoovaardij in u opwellen! - Waak en bid! want de onreine geesten zullen u aanporren tot allerlei materiëele en aardsche verlangens - en krijgen zij vat op u, dan is hun macht soms ontzettend, en brengen zij een onnoemelijk lijden over hunne slachtoffers.
Hoe meer Pierard hem poogde terug te houden, zooveel te sterker vuurde het hem aan om dit geheimzinnig gebied te betreden, het eenige dat voor hem bereikbaar scheen, en hij antwoordde:
- Maar als ik oprecht het goede begeer - mijn meester trouw poog te dienen - dan zal mijn onschuld mij immers bewaren tegen alle macht der duisternis. Ik zal niet langer doelloos ademhalen, - ik zal niet langer werkeloos leven - ik
| |
| |
zal niet meer geheel ledig en onnut zijn! - bleef hij juichen.
- Welnu! - zeide de magnetiseur, verbaasd over zooveel moed - dan wil ik de Mexicaansche methode op u toepassen; dat is eene soort van gymnastiek van hoofd en armen; die weg is moeilijk, ja zoo zwaar, dat weinigen er bij volharden...
- Ik wil mijn plan volvoeren op leven en dood, viel Arthur in. Bezwijk ik in deze poging dan sterf ik een edelen dood - den heldhaftigsten, die een armen tohber op zijne sponde beschoren kan zijn - en verover ik dezen betooverden berg, waarvan ik, zij het ook in een verwijderd verschiet, het land onzer toekomst bespieden kan, - welnu! - welk lijden is daarvoor te groot? -
Arthur onderwierp zich onverschrokken aan de methode der Amerikaansche spiritisten, die het zenuwgestel ontzettend aangrijpt en hem te zwaarder viel, omdat hij bij de oefeningen niet staan kon, maar zittende al de draaiingen van de armen en het hoofd moest ondergaan. Hevige hoofdpijnen overvielen hem reeds bij de eerste proeven, met duizelingen die tot bewusteloosheid stegen, vergezeld van brakingen, stuiptrekkingen en krampen in alle leden. - Het zwakke lichaam werd op eene geweldige manier aangetast. - Zijne moeder en zuster baden hem op hare knieën, terug te keeren van zijn roekeloos bestaan - maar hij antwoordde verontwaardigd:
- Gij kent mij niet - ik ben een man! - Denkt gij dat ik minder ben dan de hedendaagsche boksers of de gladiatoren der ouden? - Wat stonden die niet uit om zich te oefenen? - Zal ik mij door de jockey's laten overtreffen, die, half dood door de folteringen van het entrainement, den prijs behalen, als zij zich maar licht genoeg hebben kunnen maken? - En ik zou mij niet alles getroosten om met de zalige geesten te verkeeren, om onderwijs te kunnen ontvangen van hoogere wezens, die aan duisternis en dwaling zijn ontvloden?
Niets kon hem terughouden en met eene onvergelijkelijke wilskracht en volharding ging hij voort; ja, met vreugd be- | |
| |
groette hij elk verschijnsel, hoe lastig of smartelijk ook, dat hem bewees dat hij naderde aan het voorgestelde doel.
Weldra kwam hij zoover, dat hij dagelijks op gezette tijden onwillekeurig door eene ontzettende huivering overvallen werd, gevolgd door eene langdurige trilling - geen spier, die er niet door werd aangegrepen. Na deze afmattende beweging van alle deelen tegelijk, ontstond er eene gedeeltelijke schokking en trilling van elk paar spieren; zijne armen werden bijvoorbeeld gelijkmatig heen en weer bewogen, of zijne schouderbladen op en neer getrokken; alle spieren van hals, van borst en hoosd maakten beurtelings zulke snelle en aanhoudende bewegingen, dat geen gymnastiekmeester hem dat zou hebben kunnen nadoen.
Arthur leed dit alles niet alleen geduldig, maar met groote voldoening; hij geloofde zich nu reeds in de macht van geesten, die zijn lichaam prepareerden om hun tolk te kunnen worden. Bovenal was hij verrukt als tegelijkertijd ook tafel en stoel begonnen te knappen, of hier of daar in de kamer eenig getik werd bespeurd.
- Zij zijn hier, mijne onzichtbare vrienden! - dacht, hij dan; - weldra zullen wij te zamen kunnen spreken, en ik zal aan de wereld de mysteriën des aardschen levens en der eeuwige woningen onthullen.
Onuitsprekelijk was Arthur's verrukking, toen bij op zekeren dag eene eigenaardige beweging, als die welke men bij het schrijven maakt, in zijn duim en wijsvinger ontwaarde.
Reeds lang had hij vellen papier en potlooden bij de hand, opdat geen oogenblik van inspiratie verloren mocht gaan. Hij legde dus eene groote teekenportefeuille zijner zuster voor zich en nam het potlood ter hand. En ja - daar zou het komen.... Lang slingerde zijne hand wild over het papier, en maakte de dolste krassen, zoodat het blad geheel en al bekrabbeld werd, zonder dat er eene enkele letter leesbaar was. Hij wierp het blad weg en begon een ander, terwijl hij plechtig vraagde:
| |
| |
- Is hier een geest, die met mij poogt te spreken?
Met groote halen, van een palm lang, schreef zijne lijkkleurige hand: Ja!
- Zal ik een goed medium worden? - Ja!
- Een buitengewoon sterk? - Ja!
- Zal ik langs dien weg wat goeds uitrichten?
- Gij zult veel goed doen voor de zaak van het spiritisme, dat bestemd is de algemeene wereldgodsdienst te worden, waarin alle geloofsverdeeldheid en bekrompen sektegeest zal ondergaan!
- En aan zulk eene heerlijke toekomst zal ik medewerken?
- Ja, gij zult de tolk worden van vele hooge geesten.
- Ik dank u, o mijn God! riep Arthur uit en het potlood viel uit zijne hand; - hij was meer dan voldaan over zijne eerste proeve.
Als een heilig blad uit den hemel werd het papier door Nanine zorgvuldig bewaard. Hoe bewonderde zij nu zijn moed en volharding. - Ook de ontroerde moeder kuste en zegende hem met dankbare tranen. Ja, meer en meer begon zij Arthur voor een hooger wezen aan te zien. Elken dag sprak het orakel op hetzelfde uur en onder nagenoeg dezelfde verschijnselen. Als het schrijven ophield, verzonk Arthur gewoonlijk in een zoo diepen slaap, dat men hem niet wekken kon – doch na een kwartier ontwaakte hij geheel verkwikt.
De dictées werden nu wat grooter; zij ademden allen een godsdienstigen verheven zin en hoogen ernst, maar verliepen doorgaans in zeer gezwollen taal en holle groote woorden. Dit belette niet, dat de familie Belfort er zeer door gesticht werd en zich niet zonder een stil zelfbehagen voor eene groep door den hemel begunstigde uitverkorenen begon aan te merken.
Uit het geheimzinnig handschrift bleek, dat Arthur dagelijks een bezoek van den geest zijns vaders ontving, die zeide als zijn esprit habituel hem gedurig te omzweven en het een on- | |
| |
uitsprekelijk geluk vond zich met zijn zoon te kunnen onderhouden. Arthur wenschte echter zijn onzichtbaren vriendenkring uit te breiden, te meer daar de geest hem verzekerde, dat hij nooit alleen kwam, dat legioenen hem vergezelden, die getuigen van hun onderhoud waren en wenschten door het medium met de aarde in aanraking te komen. Menigmaal werd hij dan ook verrast door eene handteekening van een bezoeker, die zijne stoutste verwachting overtrof. Het was niet meer of minder dan de heilige Lodewijk of Augustinus, die, wel wat vreemd, zeer gelieerd schenen met Rousseau en Lamenais, terwijl een andermaal Jeanne d'Arc en Vincentius de Paula hun raad ten beste gaven.
De vreugd over zooveel eer, als hem op zijn arm vergeten zolderkamertje door zulk hoog bezoek te beurt viel, maakte Arthur rijker dan een vorst; ja, zijne verrukking sloeg soms tot eene soort van dronkenschap over. Eenparig spraken de geesten hem troost toe, en gaven zij hem moed en hoop op een beteren toestand.
- Ik weet niet, merkte Nanine eens bij het overschrijven van deze Sibyllische handschriften aan - die reeds tot een lijvig boekdeel aangegroeid waren - het blijven toch altijd maar vrij gelijkluidende en weinig gevarieerde vrome gemeenplaatsen en algemeene zedelessen, zooals elk onzer, als hij goed gestemd is, wel eens aan een vriend geeft; maar wat is ons nu nog ooit door de geesten gezegd, dat wij niet zelf zouden hebben kunnen bedenken?
- Wel, Nanine! wat ondankbare pedante aanmerking is dat, antwoordde Arthur gekrenkt.
- Noem het zooals gij wilt; - maar ik zie in al dat geschrijf nu dien hoogeren stempel toch zoo niet meer, als ik in het allereerst er in meende te vinden.
Arthur werd blijkbaar geërgerd door deze profanatie. - Wat wilt gij dan?
| |
| |
- Veel meer specialiteiten over onszelven. - Als de geesten ons lot en leven kennen, zullen zij weten dat wij onder bittere zorgen gebukt gaan; - ik zou b.v. willen vernemen, of dat harde lot onveranderlijk op ons pad zal blijven wegen tot aan onzen dood.
Op hetzelfde oogenblik knapten en kraakten de hanebalken van het zoldertje geweldig. Arthur vroeg haastig om papier - hij voelde zich sterk aangegrepen en werd tot schrijven gedreven, zeide hij.
Het schrift was ongemeen snel en duidelijk, en luidde:
- Wij kennen uwe zorgen en uw kommer. Het is Gods wil om u in deze incarnatie door lijden te beproeven tot uwe loutering, maar welhaast heeft uw nood een einde.
- Zou er eindelijk uitkomst komen! - zuchtte de oude moeder - en het orakel antwoordde;
- Gij zult in het bezit van een groot kapitaal gesteld worden - uw oom heeft een aanzienlijk vermogen nagelaten in Amerika - doe onderzoek en gij zult van alle zorg en nood ontheven zijn.
Tot aller verheuging was het schrift geteekend met den naam van Arthurs vader; als die tot hem sprak, zou hij hem niet met eene ijdele hoop vleien. Verstomd zagen zij elkander aan.
- Dat kan ik niet gelooven, zeide de oude vrouw, wij rijk worden! - Ik ben er niet voor in de wieg gelegd en gij mijne arme kinderen ook niet. Neen - neen - gekheid!
- Maar ik geloof het toch vast! riep Arthur; wie in den ernst der eeuwigheid leeft, zal niet liegen of bedriegen – ik geloof het geheel en al - en gij gelooft het ook.
Ja, zij geloofden het ook wel - maar in hunne harten was iedere gedachte aan geluk, voorspoed, weelde zoo geheel vreemd geworden, dat zij aan die voorstelling moesten wennen. Dit bleef niet uit - en spraken zij eerst schertsend over hun gelukstaat, hun fortuin - allengs won deze gedachte veld en groeide de hoop aan tot een sterk verlangen.
| |
| |
Immers zoo geheel ongegrond was het bericht toch niet. Arthur Belfort, de peetoom van den kranke, was naar Californië gegaan; hij had nimmer van zich laten hooren; men onderstelde sinds lang dat hij dood was - en zoo hij een schat verdiend en nagelaten had, was het billijk dat die aan zijne verwanten kwam.
Nooit was er door het eenvoudig drietal zooveel over geld gedacht en gepraat als sedert de profetie van rijkdom hun oor had gestreeld. Altijd waren zij vergenoegd geweest met hun pover deel - maar toch, als het dan over hen beschoren was, wat zou de weelde zoet zijn! - Wat zouden zij al niet kunnen genieten! - Wat zou dat leven geheel anders worden! - En van nu aan togen allerlei bonte visioenen van gemak en genot en rijkdom voor hun geest voorbij, en droomden zij veel meer van goud en goed, dan van de hemelsche geesten en hunne gelukzaligheid.
- Wij moeten nu zeer nauwkeurig weten, hoe dit geld in ons bezit zal raken, was Arthurs vraag - en het orakel antwoordde:
- Schrijf naar Boston, naar den president van de rechtbank - mijn broeder is daar gestorven en men zal uwe zaak behartigen.
Arthur stelde 't niet uit en kreeg na een paar maanden van spanning een zeer onbepaald antwoord. Men was niet ongenegen die zaak te onderzoeken; maar een paar honderd dollars moesten vooraf verzekerd worden voor men aan het werk toog.
- O, die Yankees! riep Arthur bitter uit, daar zitten wij nu! - Al verkoopen wij onze gansche plunje - ze brengt geen twee honderd francs op.
Intusschen had zich de hoop op en het verlangen naar geld zoo vast in hunne ziel genesteld, dat moeder en dochter antwoordden:
- Vrees níet! - laat ons terstond onzen esprit familier om raad vragen.
Dit geschiedde zoodra zij rustig en met zekere plechtigheid
| |
| |
samen konden zijn - en tot verbazing van het drietal zeid het orakel:
- Speel in de Duitsche loterij en gij zult geld genoeg trekken om het proces te voeren, dat onvermijdelijk is om het geld uit de hand der onrechtmatige bezitters te krijgen.
- Ik heb al mijn leven een diepen afkeer gehad van spel, antwoordde de moeder verstoord; neen, nu vertrouw ik het niet meer - dat is geen goede raad - dat doe ik niet!
Arthur bepleitte de zaak met al het vuur van zijn verlangen om alles te doen, wat zijn esprit familier hem aanried; - maar de moeder was geheel ontstemd, ja verbitterd tegen de geesten.
Het gesprek kwijnde en elk verzonk in eigen gepeins.
Eensklaps zegt Arthur:
- 't Is vreemd - ik zie gedurig een getal voor mij – 42 850 - zou dat de som zijn, die wij krijgen?
- Nu, dat was wel aardig om mee te beginnen - antwoordde Nanine; - als ik dat trok, procedeerde ik niet eens met dien Amerikaan.
- Ik wel, hernam Arthur; ik zou er eerst wat van ter zijde leggen, bijvoorbeeld een derde - en twee derden voor de goede zaak der erfenis.
- Wij zullen echte geldwolven worden, zeide Nanine; wij spreken en denken tegenwoordig altijd over geld - ik vind het recht akelig.
- Wat is daar akeligs in, lieve zuster? - Zie, mijne vingers maken gedurig onwillekeurig eene beweging, alsof ik maar aanhoudend geld telde - dat is toch stellig een zinnebeeld of voorteeken, dat het komen zal. - Ik reken er vast op - koop gij maar een geheel lot in de eerste loterij de beste. Zie, daar is het weder: 42 850!
- Ik heb geen verstand van die dingen, hernam de moeder.
- Er werkt een Duitscher op het Museum, zei Nanine, die agent is van de Hamburger Staatsloterij, en die heeft mij al lang
| |
| |
te vergeefs aangezocht om loten te nemen; maar ik wilde geen honderd francs wegwerpen voor eene zoo onzekere kans.
- Spreek zoo niet, hernam Arthur ernstig, God is machtig ons uit onze armoede te verlossen; weersta de goede geesten niet, die zoo vriendelijk en troostend ons omringen.
En zoo bleef Arthur aanhouden en pleiten, totdat Nanine eindelijk besloot zich voor deze onderneming van hare luttele kleinoodiën te ontdoen. Maar, ach! zij kon op verre na de som voor een geheel lot niet bijbrengen.
Arthur keek naar zijn horloge, dat naast hem aan den muur hing, de trouwe medgezel zijner smartelijke uren.
- Neen, kind! sprak de moeder, het is het eenige wat wij van uw vader hebben; hij gaf het u bij zijn dood en gij zult het zoo ongezellig hebben als het weg is van dat oude plaatsje.
– Neem mij niet kwalijk, moederlief! – als ik niet zeker wist, dat ik spoedig een veel beter zal kunnen koopen, zou ik het ook nooit wegdoen; maar om nu door de denkbeeldige waarde, die het als souvenir heeft, de materiëele waarde niet te durven gebruiken, dat is overdreven teergevoelig. Mijn vaders geest omzweeft mij; dat is vrij wat meer dan het tikken van zijn horloge. - Het kost mij veel er van te scheiden, maar het moet om tot het doel te komen, dat de geest ons tot redding aanwijst. Hij weet dat ik het niet afsta uit onverschilligheid, maar uit gehoorzaamheid om zijn raad te kunnen opvolgen. Zie, daar is het - laat mij geen tijd om het uit zwakheid terug te houden - verkoop het en neem een lot.
Mevrouw Belfort kwam altijd eerst in oppositie tegen de plannen harer kinderen - zij meende, dat kwam haar toe als moeder, maar altijd eindigde zij met zich te laten overhalen en zoo ging het ook nu.
Met eene soort van vromen ernst kocht de oude mevrouw Belfort een geheel lot van 120 francs. Het was eene ont- | |
| |
zettend groote som voor eene arme weduwe, en wel een bewijs van haar oprecht en vast geloof.
- Speel niet op éen lot, zeide de Duitscher, splits het - laat ik twee halven van verschillende cijfers voor u ontbieden.
- Is dat beter?
- Volg mijn raad - uw kans is verdubbeld.
Na eenige dagen kwamen de loten uit Hamburg en, o wonder! het nummer dat Arthur overal vervolgde, dat hij in goud boven zijn bed had gezien, was het eerste dat hem in het oog viel.
- Wat hebt gij gedaan, moeder! - barstte Arthur toornig los - om u door dien gek te laten overreden twee halven te nemen om tweeërlei nummers te hebben - dit cijfer, dat ik gezien heb, is het gelukslot - dat zal ons heil aanbrengen.
Arthur was zoo vast van zijne aanstaande schatten verzekerd, dat hij zich reeds meer uitgaven veroorloofde en de gewone zuinigheid met ongeduld afkeurde, ja bestraste - alsof het geld reeds in de kist lag.
Vele dagen moesten nog verloopen, eer de trekking zou beginnen en een hooge prijs hen gelukkig maken zou; zij hadden dus al den tijd om hun esprit familier van tijd tot tijd te ondervragen over hun kans. Het orakel antwoordde nu als een echte loterij-jood, alleen met de verblindende groote cijfers – 100 000 – 200 000, en schreef zoo telkens een geheel vel vol.
- Gelooft gij nu nog niet aan ons geluk? vroeg Arthur, het blad triomfantelijk opheffend.
- Hemel! - riep Nanine verrukt, - zulk een groote prijs - wij zouden met een klein prijsje al geholpen zijn geweest. Ik heb er nooit van gedroomd nog eens rijk te zullen worden. Maar laat eens zien - wij komen er dan stellig niet met de eerste trekking uit - want in de 1e klasse is de hoogste prijs slechts 10 000; in de 2e klasse 11 000; in de 3e klasse 12 000; in de 4e klasse 15 000; in de 5e klasse 20 000;
| |
| |
in de 6e 25 000. De groote prijzen komen allen in de 7e klasse en die trekt eerst over een half jaar.
- Geduld dan maar; als wij tegen den zomer de 100 000 trekken, gaan wij buiten wonen, zeide de moeder lachend.
- En ik schilder alleen voor mijn pleizier - voegde Nanine er bij. - Wij koopen een wagentje voor Arthur en rijden alle dagen met hem door bosch en veld! - en in verrukking omhelsde zij broeder en moeder, als zouden zij zoo straks het geld al deelen.
Hoe meer de tijd der eerste trekking naderde, hoe onrustiger en zenuwachtiger Arthur werd - zijn goed humeur begon aanmerkelijk onder die hartstochtelijke spanning te lijden. Hij wilde nu het een dan het ander koopen - het was immers uit met de armoede; hij had nu genoeg ontbeerd. En weerstond men hem in zijne overspannen verwachtingen, dan werd hij driftig en bejegende zijne lieve verpleegsters hard en ondankbaar. Zij zouden niet langen last van hem behoeven te hebben, zeide hij vaak, hij zou wel een knecht huren om hem voortaan te helpen.
De dag der eerste trekking is aangebroken. Arthur telt de uren, die er nog moeten verloopen, tweemaal, driemaal vierentwintig uren vóor hij die groote tijding erlangen zal, en hij kon niet ualaten inmiddels met zijn esprit familier te raadplegen.
- Zijn onze nummers uitgetrokken? vraagt hij angstig.
- Een - is het antwoord.
- En wat is er op gevallen?
- Een zeer hooge prijs.
- Op welk nummer?
- Op het uwe - het andere is er ingebleven om u nog grooter gewin te bezorgen.
Toen de eerste vreugd van de winst wat bekoeld was, begon hij te murmureeren nu reeds bij de eerste trekking er uit te zijn gekomen - ook speet het hem zeer, dat hij
| |
| |
juist dat nummer zich speciaal toegeëigend had - hij kreeg er bepaald berouw over, zoodat Nanine hem troosten moest met de verzekering, dat men hem niet aan dat woord zou houden en dat hij gelijk zon deelen als er op het andere lot een veel grooter prijs viel; want de arme lieden waren nu reeds zoo aan de groote clijfers gewoon, dat zij slechts bij tienduizendtallen rekenden.
Nu ging hij aan het uitrekenen en gissen, hoe hoog het vermoedelijk bedrag wel zijn zou en wiegde zich in droomen van goud, want die idee had hem zoo overweldigd, dat hij soms aan de allerzonderlingste hallucinaties begon te lijden. Nu eens zeide hij eensklaps:
- Moeder! ik zie de tafel vol geldzakken, of ik zie den vloer blinkend van goudstukken - ik hoor van alle zijden geld klinken - mijne handen doen niet anders dan tellen.
Voorwaar, de geldduivel had hem aangegrepen!
Werkelijk brengt de post een aangeteekendenen wel verzegelden brief. - Met bevende vingers rukt hij hem zijne moeder uit de handen, roepende:
- ‘Daar is het! daar is het!... De grondslag tot ons geluk is gelegd - ik heb het in mijne handen!’ - en hij scheurt den brief open. - Maar wat is dat? - Er uitgekomen met vijf mark of twee thaler - den allerlaagsten prijs! - Welke duivels hebben ons aldus bedrogen! riep hij woedend uit, den brief ineenfrommelend en in een hoek der kamer smijtend.
Met strakke, bleeke aangezichten zagen moeder en dochter nu elkander dan Arthur aan, en hoe ook teleurgesteld, nog het meest bekommerd over de heftige gemoedsbeweging van Arthur, die in een ontzettend zenuwtoeval ineenkromp, de akeligste geluiden uifstootend met de afgrijselijkste verwenschingen doormengd, terwijl het schuim hem hoog op de klapperende lippen bruiste.
Deze verschrikkelijke toestand duurde zeker langer dan een
| |
| |
uur en deed de bezorgde moeder elke gedachte aan geld en goed en rijkdom en weelde verre van zich stooten, bij den angst over haar kind. Welke bittere verwijten deed zij zich nu over hare dwaasheid - maar het was te laat!
Nanine had echter het weggesmeten papier weer opgeraapt en ontdekte, dat er bij een zeer aanmoedigenden brief ook nog een vrijlot was geschonken, als toevoegsel op den winst van twee thaler! en een bericht, dat er voor het niet uitgetrokken lot voor de volgende trekking weer 15 francs moest bijgepast worden, en dat, wijl de fortuin hun ditmaal niet gunstiger was geweest, de kans op beter resultaat te grooter was geworden en zij dus verplicht waren die verdubbelde kans niet af te wijzen, maar ten spoedigste voor de tweede klasse bij te passen.
De oude vrouw sprak echter met afkeerigheid en angst:
- Neen - neen - laat die jood zoo mooi praten als hij wil, 't is nu geld genoeg weggegooid - wij zijn gefopt!
Des anderen daags las Nanine de vriendelijke aanmoediging nog eens over en bekeek het vrijlot met welgevallen.
- De man heeft toch gelijk, zeide zij, wij moeten er dat weinigje nog aan wagen; om nu door eene eerste teleurstelling zoo geheel uit het veld geslagen te zijn, dat is toch ook flauw. Wij hebben slechts van cijfers gewisseld en altijd nog twee kansen. Ik hecht veel aan dat vrijlot.
- Ja, zei Arthur, ons geluk ligt stellig in dat nummer, dit cijfer heb ikzelf niet kunnen bedenken - dat te zien is eene ingeving geweest - dit getal kon de koopman in Hamburg toch niet ruiken! Ik ben er sterk voor om door te gaan. Ik schrijf heden niet anders dan: ‘Houd moed, al wordt ge beproefd.’ Ik heb er mijn gouden potlood nog voor over.
En zij waagden op nieuw 15 francs, maar kwamen er bij de tweede trekking niet uit.
Het nieuwe nummer was er ook ingebleven, dat moest mede
| |
| |
gefourneerd worden. Ook dit offer werd gebracht. Huisraad en kleedingstukken werden verkocht, om de gelukskans niet te verliezen.
- Ik heb een voorgevoel dat wij er het allerlaatst uitkomen en met de premie gaan strijken, zei Arthur glimlachend en voldaan - maar als Nanine van de sublime winst van 5 mark hegon, werd hij altijd boos. - Hoe zullen wij die beleggen? - Welk landgoed zullen wij er voor koopen? - schertste zij. Maar Arthur bleef in heiligen ernst een hoogen prijs verwachten. De grootste ontberingen moesten de arme lieden zich getroosten, om deze betrekkelijk groote geldverspilling te kunnen volhouden; maar het eind zou alles goed maken! - een schoone winst zouden zij toch wel krijgen, al werden zij ook op eene harde proef gesteld.
Gedurende het vrij lange tijdsverloop van de zes trekkingen, die over een half jaar gingen, zweefden zij in dezelfde onrust. Iedere nieuwe trekking gaf nieuwe slingering en verhoogde spanning, terwijl altijd het oog en de ziel op geld gericht bleven, en het is niet te zeggen hoe hunne tevredenheid met het aardsche, zoowel als hun zin en smaak voor het hemelsche onder dezen fatalen gelddorst begonnen te lijden.
Eindelijk bereikte de spanning haar hoogsten top. - De laatste trekking zal alles goedmaken! Met koortsachtige beving zagen zij het beslissende tijdstip naderen. - Met een kreet van wilde vreugd begroetten zij wederom dien veelbelovenden geheimnisvollen brief met groote lakken. - En ja, er is een prijs gevallen - maar het is de allergeringste - welk bedrag hen het lot terugbetaalde.
- God zij dank! dat wij ons geld dan toch terug hebben - riep de moeder, toen zij een weinig van den schok der teleurstelling was bekomen - praat mij nu nooit meer van loterij! - Nu ben ik genezen!
- Maar, moeder! wees nu niet zoo bekrompen; ons geluk
| |
| |
ligt hierin. Het moet en het zal komen, verzekerde Arthur. Laat ons volhouden, waag het nu nog eens voor de laatste maal - beschouw dit geld als verloren en waag nog eens eene kans voor de nieuwe trekking. Nu zal onze beproeving ten einde zijn en ons geloof beloond worden!
En de zwakke vrouw laat zich nog eenmaal inpakken - hoewel er nauwelijks brood in de kast is en de termijn der huur dicht op handen. Maar de groote gouden cijfers wenken zoo verleidelijk - de brief is zoo gemoedelijk en verlokkend.
- Kom! nog eens beproefd - roept Arthur; en het kostelijke geld gaat opnieuw in het groote rad van de grillige fortuin, om er bij de volgende trekking uit te komen met - een niet....
Als een donderslag trof dat bericht den armen Arthur. Nu was er geen troosten, geen opbeuren meer aan; hij gaf zich aan wilde smart, ja aan woede over. Hij vloekte de leugengeesten en schold ze voor onzalige bedriegers, nog na hun dood onheilstichtend. Dagen lang bleef hij in somber zwijgen op zijn hed liggen.
Al zijne hoop en vreugd, al zijne verwachtingen en uitzichten waren niet alleen als rook verdwenen, maar zijn vertrouwen was gevallen. Wat waren dat voor geesten, die zulk een ellendig spel met een armen lijder dreven, die zich vermaakten en verlustigden in zijne foltering!... Men noemde het woord spiritisme niet meer – alle boeken en brochures werden opgeborgen - het was met dat alles afgedaan. Het was alsof dit geestenheir voor altijd in den afgrond gebannen en verzegeld was.
Elk schaamde zich; elk was geweldig verlegen met zijn figuur bij zulk eene wreede nederlaag. Spijt - ergernis - droefheid woelden in hunne borst.
Niemand voelde het leed nijpender dan Nanine; zij, die zoo rusteloos had gewerkt om een klein sommetje bijeen te bren- | |
| |
gen - zij, die de waarde van het geld zoo goed kende - zij had zich zoo laten verleiden! In hare verlegenheid drong zij zich nu op, dat zij allijd getwijfeld had, en begon de oude vrouw verwijten te doen: - zij had wijzer behooren te zijn...
- Ik kan mij toch ook niet begrijpen, - zeide zij verbitterd dat gij Arthur niet hebt tegengehouden in zijn dolzinnig drijven.
- Lieve kind! gij drongt zelf hard mede, - hernam de moeder, wederkeerig gekrenkt en beschaamd over haar zwakheid - maar de jonge menschen geven tegenwoordig niets meer om een oud mensch - ik heb het u altijd wel gezegd dat het op verlies en teleurstelling neer zou komen, maar gij drijft altijd halstarrig uw ideeën door.
- Gij gaaft toch toe aan dat halstarrig doordrijven.
- En zeide ik dan niet gedurig: Gij stelt er u te veel van voor! - Bouw er niet zoo vast op!
- Waarom niet bij de eerste mislukking een punt gezet?
- Wist ik dat het ons zoo veel kosten zou? Had ik, die nooit speelde, een denkbeeld van zoo langen nasleep van al dat fourneeren en nog eens weer fourneeren?
- 't Zijn leelijke verleiders die Joden in Hamburg; wie denkt ook dat er zoo weinig kans is, als men die veelbeloovende brieven en dringende beden, om toch eenmaal de fortuin de hand te reiken, leest....
- Die groote cijfers zijn zoo verlokkelijk; men denkt zoo licht dat men het aan zichzelf verplicht is een kans te wagen. Maar geen mensch op aarde zou er mij ooit toe gebracht hebben.
- Ja, als die booze geesten ons maar niet hadden bedrogen en ons geen beloften van hooge prijzen hadden voorgespiegeld, hernam Arthur; 't zijn kwade kwelduivels.
Nanine liet soms niet onduidelijk doorschemeren, dat zij
| |
| |
niet vreemd was aan de idee, dat Arthur's speellust alleen de booze geest was geweest, die hem misleid had, en werd daardoor bitter tegen hem.
Door iederen zweem van zoodanige onderstelling voelde hij zich op zijne beurt diep gekrenkt.
- Zijn wij bedrogen, dan ben ik het in de eerste plaats en allermeest! - riep hij bewogen uit. - En nu nog per slot van rekening voor een bedrieger gehouden te worden, dat doet mij al dat geestengespuis nog meer verwenschen! En men zag groote tranen onder zijn zwarte wimpers beven.
Maar, ach! de lieve huiselijke vrede was heen. - Men bleef elkander de schuld verwijten, die op allen te zamen rustte - en de eene grief wekte de andere - het eene kwetsende gezegde lokte het andere uit. Er waarde een legioen van zwarte duiveltjes om het zolderkamertje, die twist en tweedracht zaaiden en kweekten, die de liefdevolle harten verkoelden en bezwaarden, de deelnemende blikken in schampere oogwenken verwisselden, en de zoete woorden van sympathie en deelneming in zelfzuchtige ontboezemingen der gekrenkte eigenliefde veranderden.
De moeder was misnoegd over de koele bejegening door de kinderen - de kinderen klaagden over de luimen der moeder. De broeder murmureerde tegen de hardheid der zuster - de zuster mokte over de ondankbaarheid en veel-vergendheid des broeders. Elk sloot zich op in zijn naargeestigheid en eenzelvigheid, en eischte dat de andere zou toegeven en oneindig beminnelijk zijn. Waar waren die genoeglijke vreedzame uren van gezellig samenzijn en wederzijdsche uitstorting des harten over het dagelijksch lief en leed? Voorbij...
Arthur greep weer naar avontuurlijke romans; - Nanine verteerde van ergernis over het geluk der voorspoedigen en
| |
| |
benijdde de rijken en weelderigen met een vroeger nooit gekende ontevredenheid en wangunst; - en de zwakke moeder, nu armer en eenzamer dan ooit, hernam baar ouden rozenkrans, en als zij haar ‘Onze Vader!’ halfluid herhaalde, legde zij een diepen nadruk op de bede: ‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze!’
|
|