| |
| |
| |
IX. Geknakte bloemen.
De ergerlijke tooneelen tusschen Lawrence en zijne minnares, waarvan Emile Voisin er toevallig een paar had bijgewoond, waren te menigvuldig en te openbaar dan dat ze niet al heel spoedig op veler lippen zweefden. De anecdotes van den door zijne buitengewone schoonheid en kwistige leefwijze zoo zeer in 't oog loopenden lord Watson, klonken dan ook tot zelfs binnen de salons van het vorstelijk 's Gravenhage, en ofschoon Lawrence zich te ver uit het oog van voogd en verloofde achtte, om zich te hoeden, ging de mare hem reeds vooruit, dat hij te zeer geliëerd was met artisten van minderen rang. Maar zorgeloos als hij was, en overtuigd dat zijn voogd hem altijd meer zou gelooven dan alle losse geruchten, begaf hij zich vol moed naar het huis van Clara, die van geen kwaad bewust, in stil verlangen naar den vriend harer jeugd zat uit te zien.
De verbintenis tusschen Lawrence en Clara was eene van die gevaarlijke betrekkingen, die meer uit gewoonte om van jongs af samen te zijn, dan uit ware liefde ontstaan, en die meer geboren worden uit de onbedachtzaamheid of dweep- | |
| |
zucht der ouders dan uit echte sympathie bij de jonge lieden. Veel te vroeg liad men die twee reeds voor elkander bestemd; de keus der ouders was de impulsie des harten vooruitgeloopen; hunne wenschen hadden de jonge lieden geïnspireerd. Zij konden elkander niet anders aan merken dan als verloofden, en de eerste kinderlijke affectie, die deze beiden tot elkander trok, werd als bewijs voor de richtige bestelling der ouders aangezien. En toch was het geen ware liefde die Lawrence aan Clara verbond. Zij vonden elkander knap en lief, en schertsten, zongen, dansten, reden, wandelden gaarne samen, maar zij zouden, zoo zij vroeger gescheiden waren geworden, wellicht eene gansch andere keus gedaan hebben. Men bracht hen echter opzettelijk te zamen, stond ontijdig eene vrije briefwisseling toe en de jonge lieden speelden letterlijk de gelieven, vóor zij wederzijds den hoogen ernst dier betrekking bevroeden konden. Lawrence achtte dien band dan ook als spel - had Clara het ook maar kunnen doen; doch het arme kind nam het allengs ernstiger, dieper, teederder op, terwijl de lichtzinnige Lawrence zich in alle dolzinnigheden der wereldstad liet meeslepen en de speelbal van zijne onedele hartstochten werd.
De heer Westerduin ontving hem eerst alleen in zijne kamer. De zachtmoedige man, anders voor zijn pleegzoon zoo hartelijk als een vader, zag er ditmaal ernstig, ja gestreng uit; hij verlangde opheldering aangaande de geruchten die hem sinds eenigen tijd zeer verontrust hadden.
Lawrence toonde eene zoo hooge verbazing over die ongerijmde verhalen, hij was zoo diep verontwaardigd over zoo lage aantijging, dat het welwillend gelaat van den ouden heer al spoedig begon op te klaren.
Neen, hij had het ook niet kunnen gelooven - maar toch, de schijn was sterk tegen Lawrence geweest - en het was toch niet te ontkennen, dat hij zijn reis naar 's Hage
| |
| |
gedaan had in gezelschap van eene bekende danseres.....
Lawrence was wel zoo wijs geen enkele poging tot ontkenning te wagen. - Hij stemde 't grif toe.
- Ja, dat is de waarheid, zeide hij, maar wat kwaad steekt in eene omstandigheid, die alle reizigers met mij gemeen hadden. Wij hebben last genoeg van dat indiscreete schepseltje gehad - maar gij weet niet, hoe indringend die fransche dametjes zijn. Zij had eenige moeite op reis; er waren koffers van haar op een verkeerden trein geraakt - zij was wanhopig over het verlies, dat haar dreigde. - Ik vraag u, moest ik eene hulpelooze jonge vrouw niet bijstaan? - Ik was zoo gelukkig haar spoedig te kunnen helpen, en zij was daarvoor zeer dankbaar. -En, zooals de Françaises zijn, zoo spraakzaam dat ons de ooren tuitten. Wij jongelieden hielpen haar bij haar aankomst nogmaals terecht, daar ze hier geplaatst schijnt. Had ik echter kunnen gissen, dat eene ridderlijke wellevendheid voor eene hulpelooze vrouw, hier in Holland een jong mensch zoo kon compromitteeren, ik had die dame stil laten drijven. Maar ik merkte het wel uit uwe laatste brieven - ik heb eene onzichtbare tegenpartij, die mij zwart wil maken; de Hollandsche jongelingschap benijdt mij, vreemdeling, met verbittering de hand der schoone Clara en het is hoog tijd om aan de wereld te toonen, dat wij onherroepelijk verbonden zijn.
Het dreigend onweder scheen af te drijven. Clara was bevredigd, hare moeder gerustgesteld - alleen vader Westerduin was niet gerust - en - hij was maar half voldaan en bleef goed uitkijken.
De hooge sierlijke gestalte, de rijke blonde lokken, de schitterende blauwe oogen van Lawrence trokken al te zeer de aandacht in de residentie om den schoonen, rijken Engelschman niet in weinig dagen zoo algemeen bekend te doen zijn, dat hij nergens vertoeven kon of aller oogen waren op hem ge- | |
| |
vestigd. Het geheele publiek hield wacht over hem; men wist precies wat hij deed, waar hij ging, hoe lang hij bleef, waar hij komen zou. Deze hoogst lastige omstandigheid belemmerde hem zeer in zijn omgang met Estrella, die, van al hare vroegere aanbidders verwijderd, boven alles noodig had zich aan de fortuin van Lord Watson nog zoolang mogelijk vast te houden. Haar macht wist zij dan ook al te wel gevestigd over dit zwakke hart, dan dat zij voor alle bruiden der hofstad zich schuil gehouden zou hebben.
Zij wenschte van alles wat de wereld bood, vol op te genieten, en jaagde er naar zich met haar schoonen slaaf overal in het publiek te vertoonen.
Lawrence voelde maar al te wel, dat hij bespied werd en op zijne hoede moest zijn. Hij braveerde menigen storm van het heftige zuidelijke karakter door zijne voorzichtigheid. Toch kwam gedurende den winter telkens een verontrustend gefluister binnen de dubbele vensters van het groote huis in het Voorhout. - Dan was Lawrence hier, dan was hij daar gezien met de kleine taankleurige danseres. De menschen wisten het stellig! - Het was zoo zeker als iets! - En het zou scherp onderzocht worden. - Maar het bleek altijd dezelfde noodlottige vergissing te zijn - eene persoonsverwisseling door eene toevallige gelijkenis.
Lawrence had eindelijk den moed om zelf die teedere snaar te roeren.
- Verbeeld u toch, Clara, riep hij op zekeren dag uit, wat ik een fatalen dubbelganger heb! Daar is een tenor aan de opera, die nog al op mij lijkt en die de aardigheid heeft om die gelijkenis tot in het ongerijmde op te voeren. Hij draagt sedert eenigen tijd niet alleen juist dezelfde kleederen, maar laat zijn haar kappen, zijn baard fatsoeneeren op eene wijze, die eene allerbedrieglijkste gelijkenis tusschen ons doet ontstaan en daar hij veel met zekere danseres gaat, strooit men uit dat ik het ben.
| |
| |
- Ja, Lawrence, het is eene noodlottige toevalligheid en de gelijkenis schijnt volmaakt, want een ondeugend mensch heeft zelfs eene photographie in onze brievenbus gestoken, waarop mlle. Livorno met haar cavalier is afgebeeld - en inderdaad de gelijkenis van dien man met u is zoo bedriegelijk, dat ieder, behalve uwe Clara, er door gefopt zou kunnen worden; maar ik zag de vreemde trekken terstond.
Lawrence drukte zijne trouwe Clara verrukt aan zijn verontrust hart; - het gevaar was voorbij - dacht bij - al was het een bang oogenblik.
- Ik ga nu mijn baard en moustache wegscheren, mijn haar laat ik zoo kort mogelijk knippen, riep hij uit.
- Neen, ik bid u doe dat niet - die gekke comediant kan het u weer na doen en hoe vreemd zult gij er dan uitzien.
- Ik wil er toch iets op verzinnen om die dwaze gelijkenis weg te nemen.
- Wat maakt het eigenlijk uit - hervatte de goede Clara - ik weet immers wel beter....
De winter week en het voorjaar bracht de trekvogels en het jonge groen, de nieuwe modes en de reisplannen mede.
Clara had haar tweeentwintigste jaar volbracht; alles was er op geregeld en aangelegd om het huwelijk met Lord Watson te voltrekken. Een enkele hinderpaal bestond er nog - het huis dat voor de jongelieden was aangekocht, moest aanzienlijke verbeteringen ondergaan en de woning kon niet voor het midden van den zomer gereed zijn. Clara betreurde dit niet; zij wenschte toch de lente nog eens op het buiten harer ouders, op Eldorado door te brengen, om dan haar huwelijksreis in Engeland te doen. Intusschen zou het huis wel voltooid en gemeubeld zijn.
Nauwelijks was de familie Westerduin naar Eldorado vertrokken of Lawrence werd stoutmoediger - en de kleine danseres pronkte in overdadige pracht van kleedij en opschik gedurig
| |
| |
aan zijne zijde. Hij meende zich zoo geheel veilig door het praatje van den op hem zoo zeer gelijkenden tenor der opera, dat hij zich geenszins ontzag de geliefkoosde wijkplaats van de Haagsche wereld, het badhuis te Scheveningen, met haar te bezoeken.
Nog dien eigen avond was dat gerucht tot den heer Westerduin, die in de stad gebleven was, overgewaaid. Nu staat het bij hem vast - hij wil weten wat er van die zaak is - er moet een einde aan komen. Hij schrijft een briefje aan zijne gade, dat hij een paar dagen voor zaken in de stad moet blijven, en nog niet bepalen kan wanneer hij komt.
Het is een warme voorjaarsdag - elke stedeling snakt naar buiten - naar het eerste groene loof - naar een ruim uitzicht - naar vrije lucht. Alle voertuigen zijn te water en te land in beweging om de Hagenaars naar de zee te brengen. Er zal eene schitterende soirée zijn op het badhuis. De kleine zwarte wil daar heen. Lawrence heeft het uiterste gedaan om er haar af te brengen; hij voelt wel dat het gevaarlijk voor hem worden kan. Maar hij zal er wel weer wat op vinden, - oom gelooft hem altijd - laat dan de wereld maar praten.
Het is vol op het terras van het groote badhuis en niet gemakkelijk meer eene goede plaats te krijgen. Eensklaps wenden zich aller oogen naar den trap van het hotel. De hooge schoone gestalte van Lord Watson wordt oogenblikkelijk door ieder herkend. Hij geleidt de zorgelooze kleine zwarte danseres, die huppelend aan zijn arm hangt en in haar excentriek toilet evenveel opzien baart, als hij door zijne prachtige verschijning. De bedienden kennen ook dien rijken Engelschman wel en snellen gedienstig aan om plaats te zoeken. Maar hier is het Mlle. Estrella te dicht bij de muziek, daar is het haar te ver af - ginds is het te winderig, en hier te benauwd; spotachtig en hoonend vliegen hare zwarte oogen over de rijen der Hollandsche dames, die geërgerd haar aanstaren of on- | |
| |
verschillig het hoofd afwenden. Eindelijk vindt zij het plekje harer keuze en neemt er met veel aanmatiging en beweging plaats; maar terwijl zij nog zwierig haar rooden shawl drapeert, rijzen al de dames in hare omgeving als op een afgesproken teeken op, verlaten het terras en Lawrence blijft met zijne danseres tusschen de ledige stoelen alleen. De plaats, die zij opzettelijk gekozen had, bracht haar juist te midden van de aanzienlijkste en meest geachte familiën onzer aristocratie - de oud-hollandsche geest sprak eensklaps in aller overtuiging, en zijne reine stem klonk een oogenblik luid boven den lagen wereldgeest uit.
Gave God! dat die stem nooit in ons vaderland geheel mocht gesmoord of verloochend worden, en men openlijk de onbeschaamdheid te gemoet durfde treden met edele verontwaardiging en onverholen verachting.
Lawrence poogde te lachen en te schertsen over het wonderbaar verschijnsel dezer ongerijmde hollandsche zedigheid - maar achter de verlaten plaatsen stond eene gestalte, die den glimlach van zijne lippen en den blos van zijne wangen verdreef.
Met beide handen zenuwachtig de leuning van een stoel omklemmend en de lippen vast samen genepen, staal Clara's vader tegen hem over en blijft onbeweeglijk op hem staren. Lawrence wil nog eene poging doen om zich te verkloeken. Hij spreekt een paar jongelieden aan, die hem passeeren, in de hoop dat die, zich bij hem voegende, hem tot afleiders kunnen dienen en hij zijne dame aan hen kon overdoen, alsof de kleine zwarte bij hen behoorde. Maar de oude man is ook naderbij gekomen, en met een van toorn gloeiend oog op hem toetredend, snijdt hij hem den doortocht af en zegt:
- Lawrence Watson! - van dit oogenblik af aan heeft alle betrekking tusschen u en mijn huis opgehouden.
Lawrence stond marmerwit en als versteend daar, en trachtte nog iets te stamelen; maar hem verachtelijk den rug toekeerende liet zijn oom hem aan zijne ontsteltenis over. Want hoe licht- | |
| |
zinnig Lawrence ook zijn mocht - hij was op zijne wijze aan de beminnelijke Clara toch ook gehecht - en op dit oogenblik vervloekte hij de ‘zwarte danseres’, en schold hij haar met onbeteugelde woede, terwijl zij hem met al het venijn harer boosaardigheid bespotte en tergde. Zij had haar doel bereikt - zij had haar wraak gekoeld - Lawrence's huwelijk met Clara was door die kleine voeten weggeschopt!
- En Clara, mijne arme Clara - zuchtte de geschokte vader, zich mistroostig in zijn rijtuig werpend - hoe zal zij dezen slag dragen! - Zij had hem zoo lief van hare vroege kindsheid af aan ... en Lawrence - was daar niet in de huiskamer zijn eigen stoel en eigen hoekje? - Was niet elken dag zijn couvert gereed op onzen disch? - Was hij mij niet als een zoon! En wat heeft lichtzinnig gezelschap van zijn goed hart - wat hebben weelde en zingenot van zijn voortreffelijken aanleg gemaakt?....
Twee maanden later was de familie Westerduin reeds weder in de stad. De buitenlucht, die Clara steeds goed had gedaan, scheen thans nadeelig....
Voor het groote huis ligt een dikke laag zand over de keien om het geluid der paarden en rijtuigen te smoren.
Het jonge leven worstelt met den dood en eene trouwe moeder waakt dag en nacht over het geliefde kind, waarvan alle levenslust is uitgedoofd en alle levenskrachten weggevloden door dien geweldigen slag op het vertrouwende, zich geheel toewijdende hart.
Hoe angstig verpleegt die moeder de geknakte bloem - hoe verdubbelt zij hare teedere zorgen - hoe omringt zij die sponde met liefdeblijken in duizend oplettendheden! Doch Clara is er doof en blind voor - zij merkt het niet op - haar oog zoekt maar éen wezen - en dat komt nooit weder - haar
| |
| |
oor luistert maar naar éen stem - voor haar klinkt die nooit meer....
Haar geheele ziel, haar geheele zijn is gericht geworden door dezelfde moederhand op dat ideaal van het huwelijksleven, dat haar nu eensklaps is ontvloden.
Wat blijft haar over, nu dat éen en dat ál is weggevallen - haar eenig doel en hare uitsluitende bestemming?
Wat anders dan te sterven. - Zij wil het - zij begeert het - zij legt er zich gelaten, neen, blijmoedig toe neder - en... de dood komt niet. - Neen - maar eene andere droeve verschijning - ziekte, kwijning - een leven, dat geen leven is - een dof en zielloos vegeteeren, zonder gloed of licht - eene gedurige schemering waarin alles kleur en vorm verliest - een avond zonder vriendelijk stargeflonker of helder maanlicht. Een nevel, kil en dompig, is over dit schoone, rijke leven neergedaald, en wie zal dien valen sluier opheffen? - Waar is de zonnestraal die dezen verkwijnenden bloesem redden zal, waarover de gure nachtvorst zoo verwoestend is heengevaren?
Welke troostgronden men ook tegen Clara's smart aanvoerde, haar hart scheen er ontoegankelijk voor te zijn. Hare gezellige spraakzaamheid was in eene doffe stilzwijgendheid overgegaan, en de middelen, die men aanwendde om haar af te leiden, leden allen schipbreuk op hare onverschilligheid. In plaats van haar te vervroolijken, bedroefde haar elke scherts, en iedere zweem van amusement wekte haar levendigsten afkeer.
Het was drukkend heet in de lucht. - Al hare vriendinnen hadden de stad reeds verlaten. - Zij betreurde het niet - zij was er heimelijk blijde om. Over onverschillige dingen te hooren spreken, verveelde haar; voor lectuur of wetenschap had zij geen smaak - en over Lawrence en haar ongeluk te spreken, dat was streng verboden.
Zij bracht hare goede moeder door haar onafgebroken stilzwijgen letterlijk tot wanhoop, en deze verviel daarentegen
| |
| |
in de ongelukkige rusteloosheid der overbezorgdheid en overstelpte Clara met aanhoudende proefnemingen om haar op te beuren of af te leiden. Hoe snakte zij naar het najaar als al de menschelijke trekvogels naar de stad terug zouden keeren en de stille als uitgestorven buurt weer bevolkt zou zijn, en zij nieuwe menschen zou vinden om haar arm kind met allerlei nieuwtjes bezig te houden.
Toch is er nog eene nijvere bevolking in onze steden, die nooit rust en niet naar buitengoed of badplaats trekt; die altijd in den eentoonigen tredmolen van het dagwerk is gebonden en daarin met vasten maatslag jaar in jaar uit ronddraait. Onder deze werkbijen in den grooten korf onzer maatschappij zijn er, die het levensdeel morrend en mokkend dragen, maar er zijn er ook, die zoo voorbeeldig vergenoegd, ja, blijmoedig in dit gareel loopen, dat rijker bedeelden vaak wanen, dat zij het louter voor hun vermaak doen....
Het zijn de stille, naarstige burgers uit den middenstand, wier leven al te vaak een lange, rustelooze werkdag zonder verpoozing schijnt. Wij treffen twee zulke vlijtige bijtjes in het morgenuur reeds op de straat aan. De eene is eene slanke figuur van dien middelbaren leeftijd, waarop men zich bij het schatten van iemands ouderdom, een half dozijn jaren vergissen kan; de andere is kleiner en veel jonger. Zij ontmoeten elkander dicht bij Clara's huis en wandelen samen een eindje op.
- Zijt gij er al geweest, Cornelie?
- Ja, Adrienne - en gij moet het niet uitstellen haar te gaan zien.
- Is het zoo erg met het arme kind?
- Dat wil ik niet zeggen - maar het zal haar goed doen.
- Als ik dat dacht, had ik mij reeds aangemeld, maar ik vlei mij niet van eenigen invloed te zijn.
- Als zij u ziet, ontdekt ze al dadelijk dat men zulke slagen overleeft, als haar jong gemoed nu neerbuigen, en dat
| |
| |
men met een groot likteeken in het hart toch nog staande blijven en weer vroolijk worden kan.
- Al is het dan ook meer in schijn dan in waarheid, antwoordde Adrienne, maar dat gaat de wereld niet aan.
- Gij loopt toch niet met een gebroken hart op uwe banier door het leven, en noodigt heel de natie niet uit om over uwe vervlogen hoop in den rouw te gaan.
- Ik denk wel eens of wij burgerlieden toch niet van andere compositie zijn als de grooten der aarde.
- Wel, dat geloof ik in het geheel niet.
- Ik wel - wij burgerkinderen hebben van natuur staal in ons bloed; terwijl de goede God de mineraal-bronnen voor de rijken schijnt geschapen te hebben, die geen ijzer in hunne aderen hebben. Die arme Clara is nu ongelukkiger dan ik was, toen al mijne jeugdige illusiën in duigen vielen. Vooreerst, ik was er niet aan gewoon altijd mijn zin te krijgen - ik was onder teleurstelling groot geworden - en dan, zie, Cornelie! wij hebben ons werk - en wij werken met lust en liefde, omdat wij voor anderen werken. En dat arme kind heeft niets om het ledig van haar hart en haar tijd mede aan te vullen.
- De klok slaat negen - ons werk roept - maar uwe woorden zullen mij vandaag met meer lust doen les geven - vaarwel, Adrienne!
- Gij hebt toch geen muizennesten in het hoofd?
- Ik had uwe woorden hoog noodig, Adrienne - en als gij eens een Zondagavond-uurtje voor ons hebt, vertel ik u meer. Nog alleen dit, mijn broeders engagement met Caroline is af - denk daarom als gij bij de Westerduins komt; maar zij vinden het allergekst van haar. Iedereen vindt het eene dwaze caprice van een dweepzuchtig gemoed om zulk een nobelen jongeling als Walter voor het hoofd te stooten, omdat hij niet meer zoo denkt als voorheen. Wie denkt thans als vroeger. Ondergaan wij niet allen aanhoudende wijziging
| |
| |
in onze denkwijzen en inzichten. - Moeten wij daarom elkander loslaten en opgeven. Ik had nooit gedacht dat dit vrome, zachte meisje in die mate onverdraagzaam en hardnekkig zou zijn. - Nu heeft hij eindelijk een goed beroep, en nu zal hij geen vrouw hebben! - Zij maakt mijn armen broeder diep ongelukkig - en zich zelve er bij; want wat hadden die twee elkander innig lief....
Nietsbestendigshier beneden - antwoordt Adrienne smartelijk.
Wij moeten over alles eens spreken - kom toch Zondagavond bij ons?
Zoo gingen zij elk haars weegs naar haar dagwerk.
Adrienne Swarts met eene rol muziek - Cornelie van Dam met eenige teekenvoorbeelden in de hand.
- En zij noemt dat rijke, schoone meisje een arm kind, dat niets heeft om het ledige leven aan te vullen, nu haar huwelijksplan vervallen is! - dacht Cornelie voortgaande. - Ja, het is zoo, met al hare schoonheid heeft zij het trouwelooze, zinnelijke hart niet kunnen kluisteren - voor haar kostelijken bruidschat is geen trouwe liefde te koop. - Maar trouw en liefde zonder bruidschat! - helaas! ik weet er alles van.... Maar ik ben gezond en ik kan werken - ik wil den duren tijd overwinnen.
En terwijl zij de stoep opging van het huis waar zij teekenles moest geven, stapte een jongman op het Departement van Justitie aan. - Hij zag Cornelie en lichtte haastig den hoed. Een vriendelijk knikje van bekendschap beloonde hem uit de verte.
- Die goede André - sprak Cornelie in zich zelve - het ware beter geweest, dat hij mij niet gezien had; ik moest de stad uit kunnen gaan, beter dan deze spanning - zonder hoop of uitzicht. - Wat vreemde lotsbedeeling! Voor de stervende Clara staat een groot huis ledig, dat zij niet zal kunnen betrekken - voor die wispelturige Caroline is eene vriendelijke pastorie gereed, die zij weigert te betrekken, en voor ons is nergens een huisje.... Arme Clara! - ja, ook
| |
| |
arme Cornelie - met Caroline heb ik geen medelijden. Maar ik heb mijn werk - en aan mijn werk zal ik meer en meer alle liefde wijden - voor de kunst wil ik leven.... De avond begon reeds Ie vallen, toen Adrienne in de kamer van Clara werd toegelaten. Hoe had de nijpende vinger van de smart die teedere bloem ontijdig ontbladerd! En loch, wat was zij schoon met dat bleeke, fijne gelaat en schier doorschijnend als haar teeder lichaam nu scheen, in het losse witte gewaad, waarmede zij op eene zachte ruslbank lag. - Afgemat, onverschillig, ja, gemelijk scheen zij in het eerst. Maar de volle frissche levensstroom uit een edel hart ruischt geen lijder ooit vergeefs voorbij. Het gezonde, krachtvolle leven te zien, lokt de verstervende levensgeesten soms verwonderlijk op en als in de doffe schemering van de ziekekamer, waar altijd gefluisterd en gezucht wordt en geteemd en geklaagd, ook eens eene kloeke, heldere, welluidende stem zich laat hooren, dan geven de verslapte snaren der kranke ziel daar vaak onverwacht een verrassend antwoord op. Adrienne's onderhoud, ofschoon heel alledaagsche dingen betreffend, had niets van dat angstvallig afgemeten officiëcle ziekenbezoek. - Zij zat heel fideel bij hare voormalige leerling te keuvelen, als ware ze licht ongesteld; en deze richtte zich op uit hare verslapping, als een bloempje dat, door den dauw des hemels verkwikt, zijn stengel voelt slevigen. Zij sprak ook weder luider en meer geanimeerd, zoodat hare zorgelijke moeder reeds beducht werd, dat het haar te veel zou agiteeren. - En toen eindelijk de kranke naar de nieuwste muziek vroeg, liet Adrienne haar een allerliefst lied zien dat veel opgang maakte. - Tot elks verbazing vraagde Clara of Adrienne het niet eens voor haar zou willen zingen.
- O, mijn kind! - smeekte de moeder angstig - vermoel u toch niet zoo - ik bid u! wees toch hedaard.
- Och, mama, laai mij begaan; ik heb die stem zoo lang
| |
| |
niet, gehoord - het zal mij zoo goed doen - de piano slaat in de andere kamer, dus kan die mij niet hinderen; als zij daar iets zingt, kan ik het best verdragen.
- En anders zing ik eerst zonder accompagnement, zei Adrienne, en begon reeds zeer zacht de liefelijke melodie te neuriën.
- Ga voort! ga voort! het is heerlijk! - riep Clara - het is balsem voor mij.
En de gevoelvolle, buigzame stem ruischte in het melodieuse lied en werd allengs met de schoone accoofden van den prach-tigen vleugel begeleid.
Clara legde de handen voor hare oogen, als wilde zij die beletten iets waar te nemen - enkel gehoor wilde zij zijn. - En het was haar, als werd het al stiller en klaarder in haar binnenste; de zwarte wolken weken, die haar horizon benevelden; er daagde een roozig licht aan de kim in een wijd, maar lachend verschiet. Haar hart werd gewiegd op dien zuiveren stroom van liefelijke tonen, terwijl hare oogen zich met zachte tranen vulden. Zij voelde verademing en verruiming door dit streelende lied, dat met zoo diep gevoel uit het hart tot het hart gegaan was. – Clara's zenuwen kwamen tot ontspanning. - In dezen nacht sliep zij voor het eerst weer gerust.
Allengs nam Clara's gezondheid in zoover toe, dat zij een jaar later tot het gewone leven terugkeerde - maar zij begreep, nu evenmin als hare ouders, welke plaats zij in dat leven moest, innemen - wat zij met zich. zelve aanvangen zou? Te leven enkel om haar leven op te kweeken en gaande te houden - steeds te zorgen voor eene gezondheid, die haar tot niets diende - zich zelf inbalsemen voor een vervelend voortdommelen - aanhoudend aan de pomp staan om het zinkend vaarluigje boven water te houden, dat geen reisplan meer had te volgen en geen haven meer voor zich zag - van eene
| |
| |
levenslustige bruid tot eene ziekelijke oude vrijster te worden, zonder hoop, zonder illusiën - en voortaan het onbeduidend plantenleven angstvallig voort te slepen.... welk een vooruitzicht!
Maar er waren toch nog vermakelijkheden in den winter en badplaatsen in den zomer. - Het programma voor Clara's toekomst luidt van nu voortaan: - afleiding zoeken.....
Armzalig recept voor gewonde harten, een medicijn die op den duur eene ontzettende walging veroorzaakt.
Hevige vlagen van moedeloosheid en gemelijkbeid verduisterden steeds meer hare natuurlijke blijgeestigheid, en om haar voortdurend bezig te kunnen houden, werd een onbemiddeld nichtje, Caroline, belast om haar, zoo al niet tot verplegen dan toch tot gezellig verkeer, steeds nabij te blijven - met haar te wandelen, met haar te lezen, en dit laatste werd nu haar eenig levensgenot. Caroline aanvaardde de zware taak om de wrijfpaal van alle luimen en grillen der lijderes te zijn; want Clara's ouders waren van gevoelen, dat de geheele wereld toeloopen moest om haar dochter het geleden verlies te vergoeden, en dat, elk, bijzonder de beweldadigde Caroline, geroepen was zich voor Clara - de ongelukkige - de teleurgestelde - op te offeren. Clara was ongelukkig genoeg; zij moest in alles haar zin hebben - haar wil was de huis-wet geworden. - Zij had recht om voor haar volgend leven van elk, die in hare omgeving kwam, te eischen haar schadevergoeding uit te betalen voor de smart haar door Lawrence aangedaan.
Clara's beminnelijke aard begon zeer onder die valsche levensbeschouwing te lijden. Zij werd zelfzuchtig, veelvergend - tiranniek, onbarmhartig voor hare geduldige verpleegster, zonder het zelf te vermoeden, maar de arme Caroline ontwaarde het maar al te zeer. Wilde Clara in de kou of in het donker zitten, Caroline moest het zich getroosten als iets onvermijdelijks. - Wilde
| |
| |
Clara echter eene gloeihitte stoken, Caroline had er geen wijziging in te brengen, al verging zij van hoofdpijn. - Verbeeldde Clara zich dat de beweging van Caroline's naald haar zenuwachtig maakte, zij kon gaan leegzitten. Wilde Clara lectuur hooren, dan kon Caroline zich heesch lezen, zonder dat er op gelei werd. Het was immers noodig voor Clara - en daarmede was alles gezegd.... De boeken kwamen allengs meer de plaats der menschen innemen en het papier moest haar toedienen, wat overigens onbereikbaar voor haar was. Hollandsche boeken kende zij schier niet, Fransche boeken mocht zij niet lezen; maar de Engelsche, waterachtige, bleekzuchtige rom me van allerlei Missen met altijd koekjesbakkende en theesebenkendo engeltjes, mocht ze volop verslinden, even als de Hoogduilsche, sentimentecle meisjeslectuur. Alle degelijke boeken werden als te zwaar voor haar verborgen gehouden en op die wijze werden al bare geestvermogens verlamd en verzwakt, en leed hare ziel aan een bestendigen geeuwhonger, aan een onlijdelijken door niets te lesschen dorst. Vergeefs reisde zij alle slaalbronnen af - vertoefde op alle badplaatsen; - vergeefs werden alle uitstekende middelen aangewend - de inwendige mensch versmachtte, haar gemoed verdorde als een uitgedroogd land - terwijl het een lusthof van vrede en heil had kunnen zijn.
Was er dan voor dat onrustige hart geen Heiland, wiens naam is Vredevorst? Had Hij dan tot haar bij den ingang des levens niet gesproken: Uw hart worde niet ontroerd - mijnen vrede geef ik u?
Neen, zij had Hem nooit gezien in den geest - den man van smarte, die daar eenmaal stond en met uitgebreide armen den lijdenden kinderen der menschen toeriep: ‘Komt allen tot mij, die vermoeid en belast zijf; ik zal u ruste geven voor uwe ziele.’
Wat kon de machteleoze Nazarener Rabbi voor haar
| |
| |
doen? Ja, hij was wel een troostend vriend voor die gelukkige vrouwen geweest, die aan zijne voeten mochten zitten - maar helaas! twee duizend jaren lagen tusschen hem en haar - hij was gestorven en begraven en niet opgestaan!.... Zijn geest was verzameld bij die andere edele geesten van een Plato en Socrates. - Maar waar woonden zij in den Hooge? - Wellicht op eene schitterende vaste ster, wier vlugge lichtstralen nog jaren noodig hebben om de aarde te bereiken - hoe zouden dan onze zuchten tet hen komen? - Zij kon troosteloos uitroepen Plato weet van ons niet en Socrates kent ons niet - en Jezus was een mensch als wij - wat kou Hij voor haar zijn! - Voor Clara was de Heer weggenomen - zij wist niet waar zij hem gelogd hadden - en zij zocht er ook niet naar.
In den bijbel te lezen gaf haar geen troost - wat stond er in voor haar? Wat had zij aan die oude mythen en fabelen? - Zij had dat oude boek, na het afleggen barer belijdenis, voor goed ter zijde gezel; zij had er nu niets meer in op te zoeken en Viel verveelde haar genoeg dat Caroline een klein psalmboekje en een nieuw testamentje altijd en altijd weer in hare kamer liet liggen. - Wie bij haar kwam en dat zag, zou haar voor een kwezel houden....
- Caroline neem toch die catechisatie-boekjes weg – 't is waarlijk of ik nog een kind ben dat teksten moet leeren riep zij knorrig uit.
- Och, mijn kind! veracht mijne kleine lievelingen niet - gij weet dat ik niet veel schats rijk ben - maar deze versleten bandjes zijn mijne kostbaarheden! waarvan ik mij niet scheiden kan - waar ik toef, daar moeten zij thans bij mij zijn, als de medicijn bij den kranke.
- Nu, als het dan zoo zijn moet, zal ik u eens een nieuw exemplaar koopen; die vale verschoten bandjes ontsieren mijne kamer.
- Spreek geen kwaad van hun onaanzienlijk kleedje, ik
| |
| |
zal ze om uwentwil wat opfrisschen; maar van binnen zijn ze altijd frisch en nieuw - En die oude bandjes, wat zal ik u zeggen, Clara - zij zijn mij te dierbaarder, omdat ze met mij geleefd hebben in eiken strijd en steeds mijn lust en troost zijn geweest.
Clara zette een gemelijk gezicht, alsof ze zeggen wilde:
- Ik heb er al genoeg van - spaar mij de rest - en strekte zich lusteloos op haar sofa uit, terwijl zij nu eens klaagde over het kraken van de deur of over het piepen van de scharnieren der stores, dan over den reuk van spijze, die uit de keuken scheen te komen en straks over een kleedje dat toch niet prettig zat. Nu waren de gordijnen te hoog en dan weer te laag - straks moesten de stores open en weldra weer dicht.
Eindelijk look de slaap hare bezwaarde oogleden, en de tobster vond ten minste lichamelijke rust.
Intusschen nam Caroline het oude versleten miniatuur-psalmboekje uit haar werkmandje; zij had niet veel licht noodig om te lezen, want zij kende den inhoud te goed en volgde met het oog wal zij opsloeg. Het was de schoone vijfenzestigste psalm:
‘De lofzang is in stilheid tol u, o God! in Zion; en U zal de gelofte betaald worden.
Gij hoort het gebed, tot U zal alle vleesch komen.
Ongerechtigheden hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen verzoent gij.
Welgelukzalig is hij, dien Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone in uwe voorhoven; wij zullen verzadigd worden met het goed van uw huis, met het heilige van uw paleis.
Vreeselijke dingen zult Gij ons in gerechtigheid antwoorden, o God onzes heils! o Vertrouwen aller einden der aarde, en der verre gelegenen aan de zee.
Die de bergen vastzet door zijne kracht, omgord zijnde met macht.
| |
| |
Die het bruisen der zeeën stilt, het bruisen harer golven en het rumoer der volken.’
Caroline zocht zich te sterken in dien machtigen God haars heils, die het bruisen der golven stilt - want in hare ziel woelde eene onstuimige zee. Daar was een hevige storm opgestoken - en in dien nood haars harten, riep zij om hulp van boven en verschool zij zich in die schuilplaats des Allerhoogsten en vernachtte zij als in de schaduw des Almachtigen.
- Gij hoort het gebed! fluisterden hare bevende lippen, terwijl zij het oog vertrouwend ten hemel ophief - gij God van Abraham, Izaäk en Jakob. Gij zijt een levende God en een sterke God! - wien heb ik, nevens u in den Hemel of op de aarde. - Bezwijkt dan ook mijn vleesch en mijn hart - zoo zult gij toch zijn mijn rots en mijn deel in eeuwigheid.
Dan las zij den vierentachtigsten psalm, daarna den eenenuegentigsten, en zoo bladert ze al voort en vindt op elke bladzijde balsem voor hare wonde - want waar is een smart zoo groot, een leed zoo diep, dat het geene woorden vindt in het boek der psalmen? - Daar ziet elke lijder zijn zielestrijd en pijn vertolkt - daar vindt hij zich zelf weder, maar stil voor God - op de knieën, met de belijdenis van schuld en zonde op de lippen - en daar vindt hij ook het vaderhart der eeuwige liefde geopend - daar spreekt een Redder en Verlosser hem toe.
Caroline had wel reden haar toevlucht en sterkte bij den Heer te zoeken, want's menschen heil bleek haar meer dan ooit ijdelheid te zijn. - De menschen waren wreed en koel voor haar lijden, omdat zij het niet begrepen. Clara's smart was duidelijk voor het meest oppervlakkig gevoel en verstand; maar Caroline's lijden, daar hadden weinigen sympathie voor.
Terwijl mevrouw Westerduin hare dochter Clara met de weekhartigste teederheid vertroetelde om haar leed te verzachten, had zij voor Caroline niet dan koude hoogheid en
| |
| |
streng verwijt - ja, zij kwam zelfs tot scherpe uitdrukkingen, die haar voorheen nooit ontsnapt waren en die van hare hooggaande spijt en ergernis getuigden.
- Neen, Caroline! - zeide zij op den beslissenden dag, die al Caroline's liefelijke vooruitzichten vernietigde - over Clara's verbroken engagement draag ik rouw, maar over het uwe ben ik boos. Gij begrijpt wel, dat wij Waller wellicht niet zoo ruim voor zijne studiën zouden ondersteund hebben, als het niet was geweest met het oog op u. Wat betrekking hadden wij op dien jongman? Maar omdat gij hem licfbadt, hebben wij hem geprotegeerd, en nu alles volbracht is en hij na lang tobben en slingeren eindelijk een beter beroep heeft, waarop hij kan trouwen, wijst gij hem af; alleen om verschil van gevoelens in zaken waarvan gij toch geen verstand hebt, en waarover gij wellicht na eenigen tijd juist zult denken als hij nu. - Wat weten wij vrouwen van al dat grieksch en latijn. - De mannen geven er ons toch van wat zij kwijt willen wezen, en wat hebben wij er ook mee noodig? Kunnen wij niet gelukkig zijn in onzen huiselijken kring, al weten wij niet precies waar de Evangeliën van daan zijn gekomen en wie of dezen of dien Apostolischen brief geschreven heeft? Hoor eens, Caroline! gij kent ons en gij weet, dat wij nooit ophef maken van hetgeen wij voor onze familie of kennissen doen, maar ik vraag u toch in vertrouwen, is het dankbaar tegenover uw goeden oom? Hebben wij geen smart genoeg over Clara en Lawrence? Moeten wij nu nog ongelukkig worden in Caroline en Waller bovendien? Niet dat wij moede worden voor u te zorgen, maar gij moest toch denken, dat wij op onze jaren komen. – 't Is in de hedendaagsche maatschappij geen klein voorrecht een goed huwelijk te doen, - Zie daar nu Walter's zuster Cornelie eens; er komt toch maar niets van dat huwelijk met dien ambtenaar. Een predikant is ook wel niet veel, maar op een dorp leeft men eenvoudig, en hij heeft er altijd huis en hof bij. - Oom zou
| |
| |
zich ook niet onbetuigd hebben gelaten. Wat al plannetjes hadden wij niet voor uwe pastorie! - En dat moet nu alles maar op uwe eigenzinnigheid en onverdraagzaamheid afstuiten... Neen, lieve Caroline! ik kan uw gedrag lang niet goed keuren. Het is onnadenkend, ja, onverantwoordelijk in uw geval. - Meisjes zonder middelen moeten zoo kieschkeurig niet zijn als zij eene zoo goede partij kunnen doen.
Caroline zat onder het aanhooren van deze vreeselijke redeneeringen als op de pijnbank, en al kwam er geen woord tot hare verdediging van hare bevende lippen, de aanhoudende tranenvloed, die langs haar bleeke wangen stroomde, getuigde van hare diepe smart.
- Is er iets op zijn gedrag aan te merken? - ging de over-barmhartige tante voort. Is hij veranderd voor u of voor iemand?
- Ja, hij is veranderd voor zijn God en zijn Verlosser - stamelde Caroline - hij is veranderd voor de gemeente die hij dienen zal - ik kan helaas! nu niet met hem werken.
- Och, dat overdrijven in u is zoo jammer! Langzamerhand zou zich dat verschil van meening wel vereffend hebben; maar zoo onherroepelijk te breken - dat is ongevoelig en bard van u.
- Houd op, tantelief! - riep de geplaagde smeekend uit - ik weet dat gij het altijd goed met mij en Walter hebt voorgehad - dat gij mij immers tot hiertoe alles zijt geweest - ik weet dat ik zeer ondankbaar schijn en zeer wreed voor Walter - maar ik kan niet anders - God helpe mij!
Zij snelde naar boven, naar haar klein afgeschoten kamertje op den zolder naast de kamer der bedienden, en daar zonk zij uitgeput neer en snikte luid: ‘Walter, Walter! ik had voor u kunnen sterven om u te behouden, maar met u leven kan ik niet meer - gij hebt uwe schreden gericht op een pad, waarop mijn voet u niet kan volgen - al volgt mijn hart u steeds, zoo lang het kloppen zal....
|
|