| |
| |
| |
VIII. In de Vogezen
Uit een dicht woud van donkergroene kastanjeboomen, die zich als een breede krans om de steile rotsen der Vogezen slingeren en wier hooge kruinen reeds door een bruinen najaarsgloed gebronsd werden, rezen de ronde torens en spitse gevels van het trotsche middeneeuwsche ridderslot Vogemont verrassend te voorschijn - want de reizigers, die dit hoog gelegen fantastische overblijfsel der oude dagen, als een arendsnest op schijnbaar ontoegankelijke rotsen gebouwd, reeds lang uit de verte gezien hadden, verloren het bij het naderen door de aanhoudende wendingen der bergwegen, ook weer geheel uit het oog, tot zij eensklaps voor eene diepe gracht stonden, en het kasteel daar, meer als een sombere vesting dan als een aangenaam lustslot, voor hen lag, met ophaalbrug en hooge poort, omringd met dreigende schietgaten.
En toch hoe schilderachtig verheffen zich die zware afgebrokkelde muren van verweerde rosachtige zandsteenblokken, met hunne tallooze zuilen en hooge smalle boogvensters, en terwijl de half uitgesleten wapenschilden boven de geweldige poorten van vervlogen heerlijkheid getuigen, is het alsof de grillige arabesken van mos- en klim- | |
| |
planten in alle nuances en soorten vroolijkheid en leven over deze sombere sporen der vergankelijkheid uitgieten en den strengen ernst temperen van de majestueuse donkere granietwanden, die het kasteel op hunne machtige reuzenarmen opheffen om aan zijne bewoners het prachtigste vergezicht te bieden; want van den plate-forme van een der hoofdtorens overziet men een groot deel van de Zuidelijke Vogezen en wordt het oog eerst beperkt door de donkere lijnen van het statige Schwartzwald aan gene zijde van den Rijn, terwijl men nog even de schitterende toppen der met eeuwige sneeuw gekroonde Berner Alpen aan den gezichteinder ziet blinken.
Maar ook uit de thans, zonderling genoeg, met groote spiegelglazen pralende vensters van den vernieuwden en bewoonden vleugel van dit ontzettend uitgestrekt gebouw, had de tegenwoordige bewoner, die geen lust had torens of ruïnen te beklimmen, een verrukkelijk schoon uitzicht op de schilderachtige vallei, waar als een zilveren snoer de heldere bergstroom door het liefelijkste groen kronkelde, terwijl tallooze beekjes met grillige watervalletjes haastig door de dennenbosschen heen ijlden, alsof zij de eenzaamheid meden en zich liever gezellig te zamen in het daglicht zochten te spiegelen, waar zij tot kleine meren vereenigd het landschap vervroolijkten, zooals de spiegel steeds het rijkste en gezelligste ornement onzer woningen blijven zal.
Maar welke bekoorlijkheden en wonderen de schepping in dit heerlijke landschap ook ten toon mocht spreiden, het was al verspild aan den naargeestigen eigenaar Victor de Vogemont, die geeuwend neerzat voor zijn groot kristalhelder venster van het schoonste spiegelglas. Voor hem waren de in lood gezette glasschijfjes of de hoornen plaatjes van den ouden tijd even goed geweest, want hij had geen oogen om te zien, geen hart om te verstaan.
Victor had zich ingebeeld geen uur langer te Parijs te kunnen leven, en hij was naar het kasteel teruggekeerd om er
| |
| |
nieuwe schrikbeelden voor zijne ziekelijke verbeelding te vinden. Had de stad hem aanvankelijk door de verandering van woning en omgeving en door allerlei nieuwe indrukken, eenige afleiding en gewenschte verademing voor zijne kwaal geboden - al ras begon hij te klagen, dat Parijs hem zoo bitter verveelde en aftobde.
- Ik fatigeer mij hier inderdaad nog meer in éen dag dan op Vogemont in een maand! - riep hij eens na het ontvangen van een paar bezoeken uit. - Dat kan niet langer - ik zou ontijdig oud zijn - ik zou hier verval van krachten krijgen - ik moet weder naar ons kasteel.
Daar kwam nog bij dat hij tot zijn schrik een boekje over de hedendaagsche vervalsching van levensmiddelen had in handen gekregen. Van dat oogenblik af, geloofde hij alles vervalscht wat hij in den mond moest steken.
- Men weet hier eigenlijk nooit wat men eet en drinkt! zeide hij, bekommerd zijn glas tegen het licht houdend. – Ziet men hier een ei, dan is het nog de vraag of het niet nagemaakt is - want de kunst gaat zoo ver, dat zelfs visch en vleesch en melk nagemaakt worden. Doch op ons landgoed eet ik het vleesch van mijn eigen vee - de eieren van mijne eigene kippen - de groenten en vruchten uit mijne hoven en serres - het brood van mijn eigen graanveld en den wijn van onze bergen. Dat alles is zuiver; maar hier in de stad is alles vervalscht en nagemaakt. Wat kan het de leveranciers schelen of zij ons vergiftigen. Ik durf niets meer te nuttigen of die kwellende vraag overvalt mij: Waarmede is dat nu weer verknoeid en venijnig gemaakt? Verval ik niet van dag tot dag? - Verzwak ik niet merkbaar? - Al mijne vermogens nemen sterk af! - Ik moet weder in mijn eigen fort zitten; daar beu ik veilig, tegen al die fatsoenlijke sluipmoordenaars, die ons hier vergeven met wijn en melk, met brood en chocolade - ja, met zout en met peper - met olie en met azijn! hoeveel
| |
| |
meer met de champignons, de truffels, de kaviaar en de pàté's!
Vergeefs poogde mevrouw de Toulouse zijn angst te matigen met de verzekering, dat zij alles van de beste kwaliteit en zelfs van de gebreveteerde en bekroonde keizerlijke hofleveranciers liet komen.
- Des te erger - riep hij nu uit - dat is juist fataal! - want als die het eens op het leven des keizers toeleggen, snappen zij mij meteen! Doe dat nooit – om 's hemels wil niet. Neem liever van tijd tot tijd andere leveranciers.
Zijne kwellende ziekte had eenmaal den martelenden vorm van vrees en angst aangenomen, die nu het een, dan het ander gebied des levens koos om zijn aanzijn te vergallen en hem met duldelooze onrust en kommer te bezwaren. Plotseling kon hij zijn vork en mes nederleggen of zijn glas ver van zich schuiven en uitroepen:
- Men vergeeft mij - ik voel het - ik proef iets geheel vreemds aan den wijn of aan de soep!
Over het algemeen liet hij zijne huisgenooten eerst de spijze proeven, voor hij den moed had er de lippen aan te zetten. Maar dan nog zag men hem soms eensklaps verbleeken, terwijl hij uitriep: ‘Eet dat niet - proeft gij dan niet, wat daarin gedaan is?’
Voelde hij eenige benauwdheid of pijn hier of daar, terstond was hij in doodelijken angst, dat het venijn reeds door zijn bloed was geslagen, en alle tegengiften te laat zouden komen om hem te redden.
Mevrouw de Toulouse raadpleegde dan weder haar vriend Beaujeu. Deze gaf den raad hem zijn zin te geven en naar Vogemont te vertrekken.
In den beginne had het nieuwe van het wederzien der oude omgeving een heilzamen invloed. Hij was geruster en at en dronk weer zonder wantrouwen.
Zijne zorgende zuster had zijne vertrekken geheel nieuw laten
| |
| |
meubelen, alles was er op het smaakvolst en gemakkelijkst ingericht, en nu treedt zij met voldoening bij hem binnen en zegt opgeruimd:
- Wel, Victor! wat hen ik toch blij, dat wij weer hier zijn - wij landlieden passen niet meer in Parijs! - Daar zijn wij een droppel aan den emmer, en hier zijn wij prinsen. Daar verliezen wij ons onder al de vreemdelingen en zijn niet in tel, en hier regeeren wij als souvereine vorsten.
- Ja, antwoordt Victor, ik voel me hier ook veel beter; nu ik weer durf eten, kom ik zachtjes aan wat bij - en als de jongelieden komen, krijgen wij eene aangename afleiding.
- Ga nu eens mede om de vertrekken te zien, die ik voor Paul en Rosalie heb laten in orde brengen. - O, ze zijn zoo lief!
Maar Victor ziet haar angstig aan en klopt met den voet zacht op den grond, en schudt geheimzinnig met het hoofd, terwijl hij zegt: Ik zal liever hier blijven.
- Wat scheelt er aan? Gij staart zoo bedenkelijk voor u.
- Ja - zucht Victor, de eene voet voorzichtig op den vloer drukkend - dat is een leelijk geval met die planken. - Voel eens - die planken bewegen - als de oude vloeren maar sterk genoeg zijn.
- Och, Victor! lacht zij hartelijk, als gij die balken beneden ziet, die onder den vloer liggen, dan zal alle vrees u verlaten; zij zijn als ijzer zoo hard - van elken balk kunnen er wel zes gemaakt worden.
- Gij moest den architect toch al de balken eens laten onderzoeken, want het is een oud gebouw, en ratten en muizen knagen dikwijls de zwaarste balken door.
- Beste Victor, als gij nu onbekend met dit kasteel waart - maar gij kent het zoo goed als ik - ja beter.
- Ja, ik ben er in geboren, en ik weet dat de kelders
| |
| |
in de rotsen zijn uitgehouwen; maar - alles is vergankelijk en ik heb van nacht menigen steen hooren vallen. De tand des tijds knaagt ook aan de sterkste rotsen. - Zie eens - is dat geen geduchte scheur in den muur?
- Nu ja, maar die was er voor twintig jaren al.
- Des te gevaarlijker wordt die nu voor ons. Zoo'n scheur wijst op verzakking.
Mevrouw de Toulouse overzag den vollen omvang van hare ramp nog niet bij de ontdekking, dat Victor zijn angst op een geheel nieuw veld van bespiegeling had overgebracht. Zijn kommer was van de spijs op de lokaliteit geraakt.
Nergens zou de arme stumpert zich voortaan meer veilig achten. - Tienduizend dooden loerden op hem uit iederen hoek en elke spleet van dit door de eeuwen doorknaagde gebouw, en zijn oog was altijd gescherpt om ieder kalkschilfertje dat losging wantrouwend gade te slaan en zijn oor gespitst om elk vallend sleentje te beluisteren, als de voorbode van eene instorling van muren of zolderingen.
Twee maanden was hij reeds op Vogemont geweest, en nog had men hem niet kunnen bewegen om het kasteel te verlaten. Hij vertrouwde de trappen niet. Als hij er den voet op zette, zou het noodlottig oogenblik daar zijn, dat de vermolmde treden afbrokkelden, vreesde hij.
De architect had eerst aanzienlijke reparatiën aan de trappen moeten doen, en nu waagde Victor, hoewel schoorvoetend, zijn leven op de zware eikenhouten treden; doch bij de groote slotpoort blijft bij bedenkelijk slaan, wandelt peinzend over het plein en beziet wantrouwend de deuren.
- Neen, zegt hij schuw terugdeinzend, ik waag het niet! - Men krijgt er mij niet over. Die brug - die oude brug! Neen, dat zou roekeloosheid wezen. Ik ga er niet over vóor alle scharnieren en hengsels en bouten zijn nagezien. Ik ben mijn leven nog niet zat - geheel niet!
| |
| |
Zijne goede zuster was ten einde raad. Zij besloot aan dokter Beaujeu te schrijven, die gesproken had van een klein uitstapje met zijn zoon in de Vogezen te zullen doen. Zijn vernuft had altijd iets bedacht dat verademing en afleiding had geschonken. Zij voelde dat zij onder het getob met haar ongelukkigen broeder ook begon te suffen. Vaak kwam het haar voor of haar smaak voor het landelijke leven op het afgelegen slot ook in de Parijsche lucht verzwakt was geworden. Een onnoemelijk ledig omgaf haar, was in haar en overal waar zij zich wendde, zonder dat iets dit aanvulde of haar bevredigen kon. Zij hoopte alles van de terugkomst van hare kinderen. - En toch, de brieven van Travers waren niet ongewekt, die van Rosalie bepaald weemoedig en somber. Edward was te Parijs gebleven voor zijne studies en kwam slechts nu en dan een paar dagen bij haar, en Antoine was ver weg met zijn regiment in het zuiden.
Het was eene groote gebeurtenis voor al de bewoners van Vogemont, dat het jonge paar er eenigen tijd van de reis zou uitrusten. Rosalie zou dan bij hare mama blijven, en Paul aan zijne zaken meer onverdeeld gewijd zijn.
De opperhofmeester van het kasteel had een bediende met een kijker naar het hoogste punt der ruïne op den uitkijk gezet om een teeken te geven, als hij het eerste spoor van de naderende reiskoets in het gebergte bespeuren zou. Zijn hoorngeschal verkondigt aan alle onderhoorigen dat een stofwolk om zekeren hoek van den bergweg gezien wordt. Het knallen van den zweep des postillons weergalmt reeds tusschen de rotsen en Rosalie herkent elk plekje met eene wonderbare vreugde - maar toch ook met een wonderbaar beklemd en gemengd gevoel van wel en wee - van hoop en vrees. Hoe meer zij nadert, des te meer wint de vreugde het op de smart. De zonneschijn van haar hart zegeviert op de donkere wolken, die van Paul schijnen uit te gaan om alles voor
| |
| |
haar te benevelen. Hij heeft vandaag goedgevonden den ganschen weg over niet te spreken, slechts nu en dan eene steunende zucht te slaken en er een morrend en grimmig gezicht bij te zetten, alsof hij een groot onheil te betreuren had. 't Was Rosalie te moede, als reed zij langs een dompig moeras, welks diepte zij niet kon peilen, maar waaruit zij aanhoudend de benevelende dampen voelde opstijgen, die haar onuitsprekelijk benauwden, als eene soort van nachtmerrie in den droom - iets zwaars dat op haar hart lag, en dat zij er niet meer van kon weg krijgen.
Het eerste tijdperk van hare verbazing, ja ontzetting over haar toestand was voorbij, en de onbestemde angst van vroeger had thans den vorm van een bepaald misnoegen en eene bittere teleurstelling aangenomen, die thans tot aanklacht en verwijt over een wreed onrecht aan haar gepleegd oversloegen. Hoe duidelijker het haar werd, dat zij onbillijk werd bejegend, zoo te meer ontwaakte eene neiging tot verzet in hare gekrenkte ziel tegen een misbruik van macht over haar persoon en hare menschelijke rechten. Maar hoe dichter zij de slotpoort naderde, zoo te levendiger flikkerde de hoop op hulp en bescherming in haar geprangd hart weer op. Zij zou dat hart lucht geven - zij zou alles zeggen, raad vragen en verdedigd en beschut worden.... Onnoozele, die zij was! - Zij dacht als voorheen bij moeder tehuis te komen - maar haar heer en meester was er ook.
Paul nam de houding aan van iemand, die geknakt is door de diepe neerslachtigheid van eene romaneske smart, die zoo in het oog vallend werd uitgestald, dat het elk trof en men hem voor zeer ongesteld of wel hopeloos rampzalig moest houden.
Na de eerste hartelijke omarming en betuigingen van het geluk des wederziens, moest al terstond de vraag naar Pauls toestand aan de orde komen - daar had hij het op aangelegd.
| |
| |
- Mij scheelt niets - glimlachte hij weemoedig - ik ben immers de gelukkigste sterveling? - En daarbij bekeek hij het plafond met zulk eene wanhoop, alsof hij daardoor regelrecht naar betere gewesten wilde opstijgen. - Houd u niet met mij bezig, lieve mama! - Wijd u geheel aan uwe dochter! zij zal u noodig hebben - naar u heeft zij verlangd - ik zie, helaas! dat ik haar niet gelukkig kan maken.
De verschrikte moeder begon nu ook al onthutst en verlegen rond te kijken, alsof zij wilde ontdekken waar de wind eigenlijk vandaan kwam - want dat er een storm opstak en de lucht drukkend was in Pauls nabijheid, voelde iedereen.
Toen eenige oogenblikken daarna Edward ook binnen kwam en rondweg vroeg:
- Paul! gij ziet er zoo naargeestig uit, is er iets gebeurd op reis of zijt ge ziek? - zeide Paul met geheimzinnige gebaren:
- Men moest van mij aflaten - mij niet met vragen, die ik toch niet beantwoorden kan, bemoeielijken, en hij wees op zijne borst ter plaatse waar zijn hart had behooren te kloppen en fluisterde: Daar, daar is het niet goed.
Edward, die niets van dat sentimenteel geteem begreep, antwoordde kort af:
- Hebt gij een steek in de borst, dan moet gij het niet verwaarloozen. - Ik geloof dat zoo iets gevaarlijk kan worden. - Het is goed, dat wij dokter Beaujeu dezer dagen verwachten.
Rosalie verwijderde zich intusschen met hare moeder, en Paul schoof nu vertrouwelijk zijn stoel bij Edward en fluisterde met bitteren lach:
- Neen, Edward, de dokter kan mij niet genezen - maar zij - die daar zoo koud en trotsch heengaat - zij moest het doen.
- Gij verschrikt mij - riep Edward geheel ontsteld - zij koud en trotsch? Zoo heb ik haar nooit gekend.
| |
| |
- Welnu, geef dan wel acht, en gij zult zien hoe zij mij bejegent. - Meer heb ik niet te zeggen - en gij zult u van haar trots en onvergenoegdheid overtuigen.
- Onbegrijpelijk - hervatte Edward - dat lieve schepseltje is immers altijd een engel van goedheid geweest!
- Ja, dat kon ze zijn - als zij maar wilde – doch...
- Ik versta er niets van, dat verklaar ik u. Waarom zou zij niet willen, wat haar van natuur eigen is - wat haar geluk is - - -
De komst van oom Victor brak dit voor Edward zoo pijnlijk onderhoud gelukkig af, maar raadsel was hem ieder woord dat Paul had gesproken. Het trof hem echter, dat Paul op hetzelfde oogenblik als door een tooverslag herschapen, een geheel andere stem, houding, oogopslag en manier van spreken aannam; hetgeen bij hem het vermoeden wekte, dat hij het met de prikkelbaarheid van den jongen echtgenoot zoo hoog niet opvatten moest, en lichtgeraaktheid wellicht de eenige oorzaak was van die vreemde opvatting van Rosalie's inborst. - Hij liet oom bij Paul en zocht zijne zuster weer op, die hij onder een vloed van tranen bij hare moeder aantrof. - Edward wilde zich onmiddellijk weder verwijderen, maar Rosalie bad hem te blijven.
- Wij hebben voor u geene geheimen, zeide zij, en ik zal u meer dan ooit noodig hebben - althans ik mis u meer dan ik zeggen kan.
Edward vatte hare bevende hand. Het kwam hem voor dat die poezele hand er geheel anders uitzag - ze was zoo rond en gevuld niet meer - het was of de spieren door het krampachtig samenwringen zich meer ontwikkeld hadden. - Zijn bekommerde blik sloeg haar thans nauwlettend gade. - Wat was zij verouderd in die paar maanden! Waar was die frissche blos, die schalksche glimlach, die glans van het vroolijk oog?
| |
| |
- Arm kind! - fluisterde hij, onwillekeurig zijn arm om haar heen slaande - zijt gij dan niet gelukkig?
Nu was de maat vol. - Rosalie wierp zich snikkend aan zijn hals en brak los als een kind dat zich zat moet weenen.
- Och! ik ben ongelukkig geweest van het oogenblik af, dat ik ons huis verlief om dien man te volgen. - O, mama, waarom - waarom moest ik aan hem verbonden worden!....
- Maar, kind! Gij moogt zoo niet spreken! - bestraft de ontstelde moeder, hare hand op Rosalie's mond leggende. Eene gehuwde vrouw brengt nooit zoo iets over hare lippen. - Laat niemand ons hooren! – Edward, zie eens of iemand ons ook beluisteren kan.
Hij deed dit en vatte dien last tevens op als een wenk om zich terug te trekken.
- Ik had gehoopt dit onderhoud wat te kunnen vertragen, mijn engel, begon de moeder nu zeer ernstig, om ons eerst ongestoord aan de vreugde des wederziens te kunnen wijden, Maar nu gij er terstond mede begint, moet ik u zeggen, dat men beide partijen dient te hooren alvorens te oordeelen. - Gij zijt nog onervaren en weet niet wat een man toekomt. - In het huwelijksleven is de man hoofdzaak en de vrouw bijzaak; wij kunnen de wereld niet omkeeren.- Dat is nu eenmaal zoo, daar moet men zich in schikken. Eene moeder heeft geduld met de zwakheden harer dochter - een man niet met de zwakheden zijner vrouw. - Gij waart soms lastig van humeur - ik had daar wellicht strenger tegen moeten waken; maar ik bid u, als gij uw geluk niet geheel wilt verwoesten....
- Ik ben nog geen uur gelukkig geweest - viel Rosalie heftig in - geen minuut, sedert ik u verliet.
- Omdat gij het verkeerd aanlegt - Paul heeft u zoo afgodisch lief - als gij zijne brieven hierover....
| |
| |
- Och, mama, wat maken die mooie brieven; hij knort en gromt den ganschen dag tegen mij - hij zal mij nog zinneloos maken.
- Gij zijt aan geen berisping gewoon - een bedorven kindje - maar hij beklaagt zich bitter - dat moet ik u ronduit zeggen; hij schrijft mij dat al zijne hoop op mijne tusschenkomst gevestigd is om u tof rede en plicht te brengen en u te bewegen toch niet om iedere kleinigheid te weenen en hem elke afgetrokkenheid zoo hoog aan te rekenen, terwijl hij zich onmogelijk van al zijne zaken kan losmaken. - Wees toch verstandig, liefste Rosalie! Gij hebt den besten man van de wereld, die u aanbidt - maar hij wil dat gij hem, die zooveel meer wijsheid heeft, gehoorzaam zult volgen en niet altijd uw eigen hoofdje doorzetten.
Rosalie zag wel, dat Paul haar vóor was geweest met zijne klachten en dat hij geloof had gevonden - zoo zelfs dat men haar smart niet telde en haar alleen de schuld gaf van de gerezen spanning, die haar zoo ongelukkig maakte.
Paul had inderdaad zulke allerliefste brieven aan zijne schoonmoeder en aan Edward geschreven, dat hij beiden geheel en al voor zich gewonnen had, en zij zich vast overtuigd hielden, dat als Rosalie met dien teederen echtgenoot niet ten top van geluk was, het geheel alleen aan hare grillen en onverstandige luimen leggen moest, en moeder en zoon hadden afgesproken haar, elk op eigen wijze, eens ernstig hare roeping onder het oog te brengen.
De arme Rosalie viel dus van den eenen vermaner in handen van den andere, en kon slechts met tranen antwoorden, tranen van toorn, van trots, van verontwaardiging en wanhoop,
- Och, die huichelaar! - barstte zij los - heeft hij dan hier ook de harten van mij afkeerig gemaakt? - kon ik hem eens ontmaskeren!
Hare bittere stemming was intusschen weinig geschikt om
| |
| |
haar als eene aangename gezellige huisgenoote te doen optreden in den kring harer betrekkingen. Deze omstandigheid rechtvaardigde de klachten van Travers in het oog van hare omgeving. Paul daarentegen was de gepersonifieerde teederheid en overlaadde haar met de fijnste oplettendheden, die Rosalie met onverholen weerzin en walging van zijne geveinsheid opnam.
- Ziet gij het nu wel, hoe zij mij bij al mijne vriendelijkheid bejegent? Hoe zij mijne liefkozingen liefdeloos en terugslootend afweert? zeide hij tot zijne schoonmoeder.
Ja, zij zagen het nu duidelijk - zij waren volkomen overtuigd van Rosalie's dwaze kuren, en zij vervolgden het arme gejaagde hart, dat tot brekens toe vol was en geen woorden wist voor de smart en grenzenlooze teleurstelling. Travers had mama geheel en al ingepakt, en den wakkeren Edward zoowel geblinddoekt, als den naargeestigen oom, zoodat allen hem beklaagden, hem vertroosting en moed inspraken en geduld toebaden, en aan Rosalie een strak gelaat toonden.
Zelfs op vrienden en kennissen, die de echtgenooten samen zagen, maakte het ongelukkige paar den indruk, alsof die teerhartige Paul heel wat over te brengen zou hebben met zulk een capricieus, trotsch vrouwtje, dat zijne liefderijkste attenties en teederste bezorgdheden steeds zoo koel, ja soms zelfs spijtig en korzel opnam.
Rosalie had noch de tact noch de voorzichtigheid om hare aandoeningen te verbergen en hare stemming te ontveinzen. - Zij kon in gezelschap niet lachen met dat hart vol tranen; zij kon niet lieftallig zijn jegens den man, die, als zij alleen waren, zoo liefdeloos en hard voor haar was, als hij in het openbaar teergevoelig en liefdevol scheen. - Integendeel, hoe meer Travers de rol van den verliefden minnaar speelde, zoo te sterker walgde Rosalie van zijne huichelarijen, zoo te dieper wortelde de afkeer in hare ziel voor den geveinsden egoïst.
| |
| |
Langzaam kwam zij echter pas tot begrip van haar toestand. Zij verstond in het eerst niets van de verandering in het gemoed van hare verwanten. Toch waren er weer oogenblikken, dat zij elk gelijk gaf, die haar bestrafte; - dat zij zichzelf hare drift en bitsheid verweet - en deze gebreken voor de eenige oorzaak van hunne wanverhouding en verdriet begon aan te zien. Maar hoe kwam zij zoo? Zij was vroeger nooit zoo wrevelig of bitter gestemd geweest? Het was haar niet aanstonds helder genoeg, dat deze verschijnselen de gevolgen van Paul's verkeerde stemming en valsche bejegening ten baren opzichte waren. Waarheid en schijn - oorzaak en gevolg - alles warde zich soms in haar geest dooreen. Zij wist er niet uit te komen. Zij kon ook de intiemste en bitterste van hare grieven voor niemand onder woorden brengen - jong en schoomvallig als zij was, durfde zij zelfs aan hare moeder de laatste, diepverholen gronden van hare martelende kwellingen en van haar afschuw tegen dien man niet uitspreken.
Deze radeloosheid bracht eene hevige prikkelbaarheid van zenuwen voort, die haar altijd reeds heftig gestel nog machtiger spanning bijzette. Zij werd soms onstuimig in haar ergernis en toorn, terwijl Paul haar met over de borst gekruiste armen dood bedaard met zijne groote drijvende oogen aanstaarde en haar ter dood toe tergde met zijn zakboekje te voorschijn te halen, om elke driftige uiting of ieder bitsch woord te noteeren, als een schoolmeester die de kwade merkjes van een kind opteekent.
- Ik wil eens eene vocabulaire van al de fraaie woorden van dat lieve dametje maken - zeide hij dan grimlachend - kom, noem ze nu nog eens van voren af aan op - wat ben ik alzoo? Een plaaggeest - een brombeer - een geveinsde - een lafaard?-Wat nu nog meer - mijn engel!- Kom, omhels mij liever eens vriendelijk en teer! - en terwijl Rosalie nog ziedend was van toorn, poogde hij haar te omarmen en te kussen.
| |
| |
Met afkeer wendde zij zich van hem af en ontvluchtte hem zoo ver zij kon - doch nu ook waren de wapens op nieuw tegen haar gewet.
- Onthoud het nu goed, mevrouw! -riep Paul haar theatraal toe - gij weert mijne teederheid af - het zal u berouwen - gij weigert de hand der verzoening aan te nemen - op uwe verantwoording komen al de ongelukken, die uit mijne wanhoop voortkomen - ik stel u aansprakelijk voor God en menschen voor al de misdaden, die een verstoolen echtgenoot gaat begaan.
Rosalie zag hem verbijsterd en bevreesd na, toen hij wegsnelde - zij wrong de handen van doodsangst en snikte:
- Mijn God! wat heb ik gedaan? Als hij zich eens van kant maakte! -had ik in 's Hemels naam, mijn afkeer maar overwonnen en hem omhelsd, dan was er weer rust geweest. - Voor hoe lang? - Och, voor eenige minuten wellicht - maar dan was deze akelige spanning toch gebroken. - Mijn God! mijn God, ontferm u over mij!
Had het arme vrouwtje kunnen zien, hoe kalm Paul, lustig neuriënd zijne kamer binnentrad en in plaats van een pistool eene lekkere sigaar greep - hoe hij vervolgens het kamermeisje in het voorbijgaan in den dikken arm neep en ten slotte een deeltje van Paul de Kock uit zijn zak haalde - zij zou zich ook een of ander tijdverdrijf gezocht hebben. - Maar nu bleef zij angstig naar hem uitzien en keek hem met verlegenheid naar de oogen, als hij eindelijk weer opdaagde met het diep melancholisch gelaat van den stillen, geduldigen lijder.
Allengs echter sloeg zij ook een blik achter deze schermen en ontdekte zij wat er van zijn lijden werd, zoodra hij zich maar buiten haar oog waande.
Maar dergelijke ontdekkingen herstelden hem geenszins in hare achting; al lager en lager zonk hij in hare schatting, en wijder gaapte de klove, die deze aaneengeklonken wezens toch vaneen scheidde, al moesten zij hand aan hand door het leven gaan.
| |
| |
Het lag geheel niet in de plannen of in den smaak van Travers zich lang op Vogemont op te houden. Hij sprak met veel ophef van de vele zaken, die hem naar Parijs riepen, en het Rosalie gaarne bij hare verwanten achter, hoewel hij het haar als een hoog gunstbewijs aanrekende, waarvoor zij hem nog lang dankbaarheid te betalen zou hebben en dat hij in rekening zon brengen zoo vaak hij het noodig achtte.
Toch was 't voor het oogenblik eene ware verademing voor het vermoeide en geplaagde hart.
Edward, die geheel door Paul was verblind en aan wien Rosalie op verre na niet al de grieven van haar echtelijk leven kon blootleggen, stelde nu alles in het werk om zijne beminde zuster zachter te stemmen en voerde eene levendige correspondentie met Travers, die hem steeds meer voor zich won. - Maar bij zijne zuster verloor hij steeds terrein. - Zij was niet van hare eenmaal opgevatte antipathie te genezen. - Paul meende wel de vrouwen door en door te kennen, maar hij had ten eenen male misgetast met het fiere hart van Rosalie, en hij ontwaarde weinig hoe al die duizend speldenprikjes van het aanhoudend gekrib en gevit in het prikkelbaar gemoed eener jonge vrouw eene ongeneeslijke wonde slaan. Hij had bij al zijne berekeningen dit eene niet berekend, dat men een edel vrouwenhart niet op dezelfde wijze wint, als de gekochte liefde der onedelsten - evenmin als hij berekend had, hoe machtig de verontwaardiging en de verachting daarin wortelen en tot welk eene mate van wrok en haat eene lang getergde en aanhoudend gemartelde vrouwenziel kan ontvlammen.
Maar van twee zijden daagde troost voor de schier radelooze Rosalie op. -En waar bleef die troost uit voor de jonge vrouw, die in haar huwelijksgeluk teleurgesteld is? - Is er eene positie in het vrouwenleven hachelijker en gevaarvoller? - Voorzeker geene. - Op elken stap zal zij een verzoeker ontmoeten en waar zij staart, zal zij een strik zich gespreid zien, onder welke ge- | |
| |
daante het ook zij. Waar zij gaat of staat is gevaar - een gevaar, dat zich een vorm zal kiezen naar haar aanleg en gemoedsgesteldheid. Maar Rosalie was nog buiten het hereik van al de hooze netten der groote wereld; voor haar kwam de troost onder den onschuldigsten en fijnsten vorm.
Had het kleine dorpskerkje met het arme publiek uit het gebergte vroeger eer haar tegenzin dan hare sympathie gewekt, hoe geheel anders zag zij nu dat kruis op het torentje blinken en hoorde zij dat klokje luiden, nu zij dien geliefden grond met een bezwaard en gebroken hart betrad. Met een vurig verlangen haakte zij thans naar haar oud plaatsje in de kerk, om weer haar eigen bidstoel daar in bezil te nemen, waar zij voorheen hare kinderlijke devotie placht te verrichten.
En de hartelijkheid van dien vriendelijk en ouden pastoor met zijne zilverwitte haren trof haar zoo diep, nu zij zooveel behoefte aan deelneming had. Ja bij hem zou zij haar hart lucht geven en troost en raad vinden - en was zij in den laatslen tijd zeer nalatig geweest in de waarneming harer godsdienstplichten, zij deed aan dien eerwaarden vader de heilige geloften dat zij haar ijver en trouw verdubbelen zou.
Het duurde niet lang of de geheele gemeente getuigde van den vromen ijver der jonge meesteres van hef slot.
Niet dat er zooveel voor wees of weduwe werd gedaan, niet dal hongerigen gespijsd, naakten gedekt of kranken verpleegd werden - maar de H. Maagd en het kindeke prijkten met nieuwe vergulde kroonen en schepters - en de gouden sleutel van den H. Petrus blonk ieder tegen. De patroon van de kerk was in marmer vertegenwoordigd, alle heiligen waren behoorlijk gerepareerd en vernist, terwijl twee nieuwe schilderstukken het altaar versierden. - De waskaarsen werden vermenigvuldigd in de kapel van de H. Maagd, kostelijke miskleeren en rijke borduursels bleven niet achter, zoodat het geheele kerkje een veel fraaier en glansrijker aanzien had gekregen. -
| |
| |
Zelfs de oude mevrouw, die zich alle mogelijke verplichtingen placht af te koopen, scheen door het voorbeeld harer dochter opgewekt tot meerder stiptheid in haar kerkelijk leven.
De kerk van Vogemont voer alzoo wel bij de smarten der ongelukkige jonge vrouw, en hare teleurstellingen in de liefde, brachten een rijken oogst, zoo al niet van geloof en hoop, dan toch van goud en zilver in de offerkas. En waar kon ooit een priester wel vruchtbaarder akker en beter zaaitijd aantreffen dan hier, waar de smart het onverschillige, ijdele hart heeft doorploegd? - Wanneer is het oog lichter ten hemel te richten, dan als op aarde de schoonste bloemen voor onze voeten vertreden zijn of verwelken? Wanneer toch zou eene jonge vrouw, onder de leiding van een priester, meer bereid zijn om de armen te Meeden - neen, om een miskleed of een sluier voor de H. Maagd te borduren, dan wanneer zij ziet, dat zij van aardsche liefde niets meer te hopen heeft, en de vriendschap van een hemelbode, van een dienaar des heiligdoms haar meer belooft dan al de vleierijen der wereldlingen? - En zoo was het hier, want waar zelfs haar moeder en broeder haar niet schenen te verstaan, daar verstond haar de biechtvader. Hij begreep - hij raadde alles; hij werd de innigste vriend en vertrouwde van haar hart, en niet meer alleen, als vroeger, de biechtvader bij wien zij ter confessie ging omdat het zoo het gebruik was.
Na met Edward te zijn overeengekomen om die teedere maar ontstemde snaren, waaruit niet dan wanklanken te halen waren, te laten rusten, en nooit meer over haar huwelijk te spreken - betraden zij te zamen het onzijdig terrein van de bekoorlijke natuur en van het studeervertrek, en aangenaam sleten zij menig uurtje in de boekerij en in het veld. - Daar werden dan ook de heerlijke brieven van Wilhelm Von Kern gelezen, die tot zijn vaderland was wedergekeerd - en zoo goten lectuur en natuur om strijd den zachten balsem van vertroosting over hare ziel uit, die haar onuitsprekelijk verkwikte. Zij was
| |
| |
niet kribbig, niet opvliegend, niet bits meer - hare oude gulhartige lach en tevreden blik keerden weder - zoolang zij Paul kon vergeten....
Edward opende nu het rijke bock der schepping voor haar moegeweende oogen, en leerde haar de wonderen van het bekoorlijke plantenrijk en de geheimzinnige taal van de gesteenten verstaan. Hij richtte haar blik des avonds naar den schitterenden sterrenhemel en verhaalde haar van die tintelende vonken, die de zwakke sterveling van de donkere aarde bespiedt om hen hare geschiedenis af te vragen en hare ontzachlijke loopbanen na te sporen. - En al kon Edward haar geest niet opvoeren tot de onzienlijke wereld, niet verbeffen tot den Vader der lichten - zij werd toch uit haar kleingeestig kringetje weggerukt - zij verloor zich zelve en al hare grieven een tijdlang uit het oog - en al hare belangrijke zaken werden slechts gebeuzel bij dat ontzachwekkende en verhevene der natuur en hare wonderen.
Gaarne dwaalde zij soms ook alleen langs de smalle bergpaden, en zocht zij de schoone plekjes weer op, welke zij uit hare kindsheid nog kende; maar thans met zoo geheel andere aandoeningen bezocht, al te vaak om er hare tranen den vrijen loop te laten. - Zoo kwam zij tot zich zelve en ontwaakte langzaam tot de volle bewustheid van haar toestand. Nauwelijks durfde zij het wagen voor zich uit te zien - de toekomst tegen te blikken, durfde zij schier niet - een toekomst zonder liefde, vreugd of hoop. - Soms wierp zij zich op den grond neder, en riep haar jammer en ongeluk luide uit, alsof zij het aan de gansche schepping wilde klagen. Maar moe geweend, was het haar soms of er over de liefelijke dreven haar iets geheimzinnigs tegenzweefde, of zij de fluisterende stemmen der schepping verslond, die zij voorheen nooit had opgemerkt. Het was haar of Losch èn veld èn berg èn dal eene taal kregen, die zij plotseling begreep, al had zij die vroeger niet geleerd. In zulke momenten scheen alles geest en leven om haar heen
| |
| |
te erlangen en in hare ziel ontwaakte eene stem, die antwoord gaf op het geheimzinnig gelispel om haar heen. Welke schoone beelden zweefden haar voorbij, welke rijke visioenen omgaven haar. Hare gedachten namen vormen aan en rangschikten zich tot groepen en tafereelen - zij vond de woorden om dat alles uit te spreken, wat in haar vol gemoed als uit, eene krachtige fontein opwelde; zij sprak in maat en rijm - zij vond het lied - het gedicht. - En eer zij het wist bracht zij hare smart in poëzie. Hoe voelde zij zich verruimd en verlicht bij het uitstorten van hare klachten en wenschen! Maar deze gave was haar zoet geheim. In het verborgen kweekte zij haar talent als een verboden genot; en al waren die zangen, uit het oogpunt der kunst beschouwd, nog vol gebreken, zij hadden dit boven veel kunstmatige gedichten vooruit, dat zij de levensvolle ongekunstelde taal des harten waren.
Geen toespraak van haar biechtvader, geen opgelegde goede werken, geen onderwijs van Edward, geen genotvolle brief van Von Kern zelfs schonk haar zooveel voldoening, als deze in haar zakboekje gekrabbelde coupletten, deze bearbeiding van hare innigste aandoeningen. De poëzie mocht nog als in hare kindsheid kunsteloos en naïef te voorschijn treden, voor haar gevoel was zij reeds de geur van een liefelijk reukwerk dat opwekt en ontspant, zonder echter te versterken of te voeden.
Met huivering zag zij den dag naderen, dat Travers haar zou komen afhalen om hem naar Parijs te volgen - en met welken angst en weerzin dacht zij aan dit vreeslijk samenzijn met hem, wiens bestaan voor altijd met het hare was saamgesnoerd.
Tot hare vreugde vergezelde Edward hen en bleef hij voorloopig in het groote huis in den Faubourg St. Germain met hen wonen. - Zij hoopte dat hem nu de oogen zouden opengaan, en zij ten minste door hem niet langer miskend
| |
| |
zou worden; maar zoo sluw en listig dreef Paul zijne huichelarij, dat hij nog altijd de liefdevolle, zorgzame, geduldige lijder scheen, en zij de grillige, opvliegende, onbillijke, wier liefdelooze houding wel als ondank voor zijne teedere zorg en vaderlijke goedheid mocht berispt worden.
|
|