| |
| |
| |
III. Drie klassen.
In een uitgestrekt oud gebouw niet ver van Reveils woning, is eene verlaten werkplaats - een hoog ruim vertrek, donker en ongezellig door de kleine vensters, die op een van alle zijden met hooge muren omringde binnenplaats uitkomen en, bij de zwarte zoldering zoowel als de afgebladerde wanden, er een kerkerachtig voorkomen aan geven. Het vertrek is volkomen in overeenstemming met het havelooze publiek dat er samenkomt. Er staat een bord boven de deur - ‘onderwijs voor volwassenen,’ en als ge binnentreedt, weet ge niet wat u meer boeit de hatelijke wezenstrekken der vuile discipelen in eene muffe vochtige lucht van funsige en door den regen nat geworden kleurlooze lompen gehuld, of de man - die zoo eenvoudig en vriendelijk in het midden staat en de werkzaamheden bestuurt, en deze eene terechtwijzing en gene eene aanmoediging toespreekt. Wat schijnt Reveil nu schoon en heerlijk - het is of hij een hooger wezen uit eene betere wereld is - ja, dat is hij ook - want hij is een burger van het rijk van God - het koninkrijk der hemelen op aarde - op die armzalige aarde - zou men zeggen, als men hare in duis- | |
| |
ternis en doodschaduwen opgegroeide kinderen ziet, met misvormde, verdierlijkte wezenstrekken en ontaarde gemoederen.
Crane, die door Reveil hier is binnengeleid, werd dan ook levendig getroffen door de collectie interessante studie-koppen van zoo diep verwaarloosden, met hun terugstootend, ruw en wild voorkomen.
- En dat zijn de wezens, die hij mij wil leeren liefhebben!! zuchtte hij. - Welk een arbeid! - welk een taak! - hier moed en lust en geduld te behouden - dat is groot...
- Het werk is niet ondankbaar, niet hopeloos, mijn vriend! - antwoordde Reveil - integendeel de uitkomsten zijn soms verrassend. - Zie die havelooze vrouw aan het eind der zaal, hoezeer is dat verwilderd gelaat al tot rust gekomen. - Reeds komt ze een weinig knapper voor den dag, en zij leert zoo vlijtig van hare kleindochter, die haar laat lezen. Geen heidenstam kan zoo onwetend zijn omtrent de kennis van gerechtigheid, van zonde en verlossing als deze arme schapen.
- Waarom begint gij niet met kinderscholen?
- De gamin is moeielijk te krijgen en aan de school te gewennen; hij is dat vrije straatloopen zoo gewoon, dat hij bezwaarlijk te temmen is. - Deze oudere lieden hebben geleden, en ondervonden dat de onwetendheid hun ongeluk was. - De gamin is ingebeeld en opgeblazen - hij verbeeldt zich van allerlei zaken kennis te hebben en iedereen te slim af te zijn. Maar wij hebben ook voor hem inrichtingen op verschillende plaatsen der stad geopend. Het zijn zekere karavansera's in deze woestijn. - De knapen loopen er in en uit, totdat zij lust krijgen; als er iets is dat hun hart treft en boeit, dan blijven zij en maken vorderingen, en worden soms voortreffelijke kinderen. Doch dikwijls is het zeer moeilijk om het raakpunt te vinden. - Zij moeten als
| |
| |
aangegrepen worden. De algemeene kwaal is de wilde overprikkeling der imaginatie, bij de verstomping van het gemoed door een verhardend ongeloof. Letterlijk zijn velen in den toestand, die de profeten noemen: Hun hart is dik geworden; - het is met een pantser omkorst, waarop alles afstuit. Komen die menschen echter tot inzien van hun waren toestand - vinden zij hun Heiland - krijgen zij Hem lief - dan vinden zij zich zelven - dan worden zij zich zelven. - En o! wat treffen wij dan soms aandoenlijke proeven aan van de kracht des Evangelies in deze diep gezonken wezens, en welke roerende bekentenissen vloeien dan van de lippen, die den naam van den Heer en Verlosser slechts als een vloekwoord gekend hadden. - Hoe dankbaar waren zij vaak voor het onderwijs en de zorg aan hen besteed!
- Ja! - riep een oudachtig man met vervallen bleek gelaat nu uit - maar wie heeft ons ooit toegesproken? - Wie heeft ooit naar ons gevraagd dan de politie? - Wie komen ons helpen, troosten, raden in onze armoede, kommer, ziekte en strijd? Wie toonde ons een liefderijk hart - ja, wie gaf ons een vriendelijk woord? - Door dezen man gelooven wij aan een liefdevollen Zaligmaker, die den armen zijn Evangelie laat verkondigen.
Crane begon reeds te gevoelen, dat er in dit werk een groot loon kon steken, als men zulke woorden mocht opvangen, en hij volgde Gabriël gaarne een paar straten verder in een beter lokaal, dat voor de tweede afdeeling bestemd was. - 't Was er ook wel tamelijk hol en ledig, maar het werd door de bezoekers zelven zindelijk gehouden, en zij waren ook allen veel netter gekleed, en hadden gunstiger gelaatsuitdrukkingen.
- Dit verschijnsel is eene vrucht van het onderwijs, sprak Reveil; zij hebben hart voor dit lokaal gekregen; de vrouwen houden het bij beurten schoon, en sedert vragen zij om het ook met treffende spreuken te versieren. - Onder
| |
| |
degenen die in deze tweede klasse zijn, vind ik er gedurig, die tot medewerkers en werksters opklimmen, en dat is hun grootste vreugd om aan het werk der verkondiging mede te mogen arbeiden.
- Hoe gaat het u, Elisabeth? - vraagde Reveil aan eene bejaarde vrouw, die ernstig over haar boek gebukt zal - begint ge al wat beter te verstaan wat gij leest?
- Ach, mijnheer! antwoordde zij mistroostig, ik zie wel dat ik te dom ben om nog goed te leeren lezen en schrijven; gij moest geen tijd aan mij meer laten verspillen. Gebruik mij maar zooals ik ben. Nu ik tot inkeer van mijne verkeerde paden ben gebracht, en die met Gods hulp heb verlaten, verlang ik niets vuriger dan iets goeds te doen; ik ben al te ver heen met mijne jaren om te leeren. Ik heb gedacht: wat kan ik uitrichten? - Ik ben toch nog sterk genoeg, en gewoon om in alle weer op straat te loopen - zend mij maar uit om boekjes uit te deelen bij het werkvolk en overal heen waar ge goed zult vinden. - Op de straat heb ik alle kwaad geleerd en alle kwaad bedreven, laat ik ook op die straat de zonde bestrijden zooveel ik maar kan.
Zoo had Reveil vele rondventers van Evangelische schriften en Nieuwe Testamenten, die aan de stations, en overal waar menschen samenvloeiden, hunne boeken aanprezen. Sommigen werden herhaaldelijk opgepakt en gevangen gezet, en deden dan hun woord in den kerker. - En kwamen zij weer vrij, dan gingen zij met spoed weer aan het uitdeelen of verkoopen.
- Nog heb ik u maar een zeer gering deel van ons arbeidsveld laten bespieden. - Wij hebben zulke lokalen in vele wijken der stad, waar trouwe broeders en zusters met hart en ziel aan de onwetenden en verwaarloosden arbeiden. - Och de velden zijn waarlijk onafzienbaar, en waar zijn de arbeiders? - Gij, die zoo moedig door den doolhof der kata- | |
| |
komben en naar alle graven gaat om uwe schedels te verzamelen - daal gij met mij af in deze duistere holen; al zijn ze boven den grond, ze zijn vol doodsbeenderen. Maar tot dezen kunnen wij zeggen: ‘Leeft in den naam van Christus! - Ontwaakt gij die slaapt en staat op van den doode.’ - Daal met mij af in de wijken der Zigeuners, en zie het heidendom en de verdierlijking onder de armen, zooals het veel afgrijselijker in de beschaafde landen voortwoekert dan in de vrije natuur. - Ik zal u niet de schedels, maar de levende aangezichten laten zien en onder ons proletariaat zult gij de representanten van alle rassen en stammen vinden, uit alle eeuwen en alle oorden hier heen gevloeid tot een verbasterden stam van diermenschen, versierd met den afval, de verscheurde lompen der beschaving, toegerust met zekere oppervlakkige kennis, die in hunne handen is als een mes in de hand der kinderen. Driemaal honderdduizend werklieden zijn hier samengevloeid met vrouw en kroost, maar zij zijn de slechtsten nog niet. Vóor zij herwaarts kwamen, was de stad niet zonder armen, niet zonder bedelaars; duizende straatloopers van allerlei slag zwierven hier rond, en waar zijn die allen gebleven? - Zij leven voort op de ongerijmdste wijze, terwijl de nijvere werkgast een edelman bij hen schijnt. En wie ziet naar hen om? Tot welk kerkgenootschap behooren zij? - Tot geen! - Welke priester trekt zich hunner aan - welk leeraar kan zich met hen bemoeien? Ik zou wenschen in elke buurt een lokaal te hebben, waarin ik die arme schepsels kon verzamelen en toespreken. Het is hiervoor, dat ik medewerkers zoek te vormen door gepaste opleiding, en tot die opleiding heb ik u noodig. Zooals mijne vrouw en hare vriendinnen de kleine kinderen in bare buurt verzamelen en laten onderwijzen, zoo moesten duizend vrouwen werken; want meer dan honderdduizend kinderen kunnen geen onderwijs genieten, omdat er geen scholen genoeg zijn, en toch moeten de onbemiddelde onderwijzers, die scholen voor den
| |
| |
fatsoenlijken middenstand houden, het dikwijls opgeven, omdat zij bij de duurte niet tegen de concurrentie van de geestelijken op kunnen roeien. Eenige van die onderwijzers heb ik kunnen plaatsen in scholen voor de armen. Maar om op zoo groote schaal in de behoefte aan onderwijs te voorzien, dat is geen zaak van een particulier vermogen, of zelfs van een genootschap - daar moet de staat in voorzien, maar wie weet hoe lang het gouvernement nog draalt, en hoe wrang de vruchten der onkunde eerst moeten worden, voor hier licht zal opgaan. Laat ons intusschen visschers der menschen zijn.
- Ik zie, dat de velden wit zijn om te oogsten en dat de arbeiders weinige zijn - antwoordde Crane. - Ziet gij kans mij te gebruiken, iets van mij te maken voor uw groot en heerlijk werk? - Ik stel mij tot uw dienst. - Ik wil u volgen en gehoorzamen - alleen in dien éenen eisch, de verloochening van mijn mediumschap kan ik nog niet berusten. Merkt gij wel op hoe mijn arm trilt al den tijd, dat gij tot mij spreekt - zie mijne hand wordt gedreven en schrijft op alles waarop ik haar maar laat rusten.
En werkelijk schreef hij op zijne knie met uitgestrekten wijsvinger: ‘Volg Reveil - verkondig het Evangelie!’
- Zie, het is een onweerstaanbare aandrang, die mij dag en nacht vervolgt; de geesten laten niet van mij af - zij willen met mij spreken. - Vergeefs verzet ik er mij tegen, want wat ik niet wil schrijven dat wordt mij onophoudelijk toegefluisterd vóor ik inslaap, en zóo lang tot ik het opschrijf. Waarom zal ik niet toegeven? - Waarom niet die heerlijke gemeenschap aankweeken, die mijn eenzaam leven bevolken en verblijden kan? - Is het geen voorrecht den hemel aldus geopend te weten - toegang tot de ontslapenen te hebben - te ieder uur raad en troost in bangen boezemstrijd te vinden - ik bid u, is dit te verwerpen - terwijl ik er de krachtigste dispositie toe schijn te hebben?
| |
| |
- Gij zegt, dat gij mij wil gehoorzamen – hernam Gabriël - de geesten getuigen, dat gij mij moet volgen en het Evangelie verkondigen aan onze arme broeders en zusters. Welnu, wend u af van de dooden. - Leer eerst voor de levenden met de levenden leven, werken, strijden, opdat gij de menschelijke natuur in u zelven en in anderen moogt leeren kennen in haar rijkdom en in hare armoede, in hare heerlijkheid en in hare ellende. Dit is uw weg, wandel daarin. Maar ik zal u opheldering geven, opdat gij niet moogt meenen, dat ik u overheerschen en uwe vrije ontwikkeling belemmeren wil. Uw lichaam is te zwak en te teer om zonder schade uwe magnetische dispositie te exploiteeren. Gij kunt slaapwandelaar worden - ik kan van u een clairvoyant maken in den hoogsten graad - maar - dan zijt gij verloren voor dat groote arbeidsveld, dat om arbeiders ten hemel roept.
- Wellicht kan ik door de ontwikkeling van die zijde mijns wezens even nuttig zijn. Wat maakt het mij of ik wat vroeger sterf - als ik door mijne clairvoyance vele ongeloovigen van de werkzaamheid des geestes, van de hooge gaven der onsterfelijke ziel mocht overtuigen, had ik dan ook geen schoone roeping gevonden?
- Neen, mijn vriend, indien gij van zelf en tegen alle pogingen in, om u binnen de gewone grenzen van onze levensuitingen te houden toch clairvoyant werdt - ik zou denken: het is Gods hand - en ik zou u zeggen: tracht nu ook langs dezen weg nuttig te zijn - genees de kranken - deel goeden raad uit - getuig van het eeuwige, waarin ge gedeeltelijk reeds zijt overgegaan; doch ik zie dat niet in uwen aanleg - en ieder cigenwillige toenadering of vermetel indringen in dit heiligdom is mij een gruwel en moet ik weerstaan. Ook beveel ik de geesten van u af te laten met hetzelfde recht en in denzelfden naam, waarmede Paulus den waarzeggenden geest der dienstmaagd terugdreef.
| |
| |
- Hoe is het mogelijk, dat gij die zoo hoog bevoorrecht zijt, die zulke benijdenswaardige macht bezit - dat gij zoo spreken kunt?
- Beschouw mijn toestand toch niet als benijdenswaardig - niet als een staat waarnaar men trachten of wenschen moet. O neen, mijn vriend! het is veeleer eene zware, zware beproeving - een groot kruis om te dragen. Gij staat verstomd? - Gij gelooft mij nauwelijks? - Voorwaar, de geopenbaarde dingen zijn voor ons, en de verborgenheden voor den Heer onzen God! - Wee mij! roep ik vaak uit - neem dezen drinkbeker van mij, want ik kan het niet dragen. Waarom moet ik, zwakke sterveling, vaak eensklaps in de verre toekomst blikken? Waarom zal het kind des stofs tweemaal zijn schrik en nood dragen? Het vooruitzien vergalt dikwijls mijn levensgenot - ik lijd er verschrikkelijk onder; zoodra een visioen over mij komt, is het mij soms of banden des doods mij omgeven. - Wee, driemaal wee! den roekelooze, die het waagt met vermetelen waan den heiligen sluier der toekomst op te heffen; ik zeg u - poog den zoom van dat kleed zelfs met geen vingertop aan te roeren, want ons aardsch bestaan is in aard en wezen zoo hemelsbreed van de bovenzinnelijke wereld verwijderd, dat zij zich nimmer aan een sterveling openbaren kan zonder zijn stoffelijk hulsel geweldig te schokken, ja, schier te breken. Raadpleeg de aloude oorkonde bij alle volken. Waar is de ziener, die niet tot bezwijkens toe ontzet is, als de hoogere wereld zich aan hem openbaart, al vangt de godspraak doorgaans aan met het bemoedigend: Vrees niet! - Het sterfelijke schuwt het eeuwige; het aardsche siddert voor het hemelsche - en de profeet, die vereerd wordt met het goddelijk visioen, ligt dagen lang soms krank - ja, valt als dood voor de voeten des hemelgezants. Vleesch en bloed kan de openbaring, de nadering van het bovenaardsche niet dragen.
| |
| |
Nog altijd staat een engel met vlammend zwaard gereed om den ongeroepene terug te dringen. Indien uwe oogen slechts voor vijf minuten geopend werden, om te zien wat u omgeeft - als gij slechts even de onoverzienbare drommen van geesten ontwaren kondet, die door het luchtruim trekken en met de snelheid van den wervelwind voorbijstormen - of als gij neerbliktet in de laagste deelen der aarde, waar duizenden en duizenden gebannen zijn - gij zoudt uw gelaat verbergen en wenschen liever blind te zijn dan voor deze vreeslijke verschijningen geschikt. Verschrikking legert op den drempel van het schimmenrijk - en wie ongeroepen zich stort in de onbekende wereld van het duistere luchtgebied, kan een prooi worden van de ontzachelijke machten, die hij wel kan oproepen, maar wellicht nimmer meer bezweren. Het is niet bij toeval, dat bij alle volkeren het denkbeeld gevonden wordt, dat het schimmenrijk ontzachlijke en afgrijzenwekkende bewakers heeft.
- Meen toch niet dat eene ijdele nieuwsgierigheid mij drijft - neen, alleen een brandende dorst naar waarheid geeft mij een moed, die alles, alles wil trotseeren. Ik zal niet vreezen, al moest ik er onder bezwijken - ik zou blijmoedig sterven, als ik in mijn laatsten snik de waarheid slechts mocht zien - ik wil de schrik der hel braveeren en duistere machten het hoofd bieden, indien ik maar tot den zekeren grond, tot de onwankelbare zekerheid mag komen.
- Niet langs dezen weg - lieve vriend! - vindt gij dien vasten grond - ik spreek bij ervaring. Weet dat ik van kindsbeen af visionair ben geweest, en ik ben toch niet vrij van de kwellingen des twijfels gebleven - ja, het ongeloof had mij zelfs een tijd lang geheel overweldigd. Neen, de laatste grond, de vaste rots van ons vertrouwen is niet engel of geest - is niet droom of visioen - dit alles kan falen - want zijn er engelen des lichts - er zijn ook engelen der duisternis. - Zijn er zalige geesten, er zijn ook onzalige geesten.
| |
| |
Zijn er beschermende weldoeners, er zijn ook kwelzieke daemonen vol helsche vijandschap tegen het menschdom. Wat mij van alle openbaringen uit het rijk der geesten het meest heeft ontzet, was de ontdekking dat waan, dwaling, bedrog, leugen, kwaadwilligheid, ja, boosaardigheid hunne besmetting nog veel verder uitstrekken dan de aarde, veel langer voortduren dan dit leven. Satan speelt zoo gaarne de rol van een engel des lichts - en scharen van leugengeesten zijn altijd gereed om den roekeloozen indringer in hun gebied ten speelbal van hunne boosaardigheid te maken. Want wij hebben den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden en machten der booze geesten. Gij kent de bewoners van het luchtruim niet: gij weet niet welke ontzachlijke krachten het nachtgebied beschikbaar heeft. Gij zult dat alles weten en kennen ter gezetter tijd - maar tracht eerst naar het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid op aarde. Het is de eenvoudige gezonde levensgemeenschap van onzen gansch wakkeren en zelfbewusten geest met Jezus Christus door de banden des geloofs, der hoop en der liefde. Op dien rots der eeuwen zullen wij alleen bouwen. Hij zal ons genoeg zijn in leven en in sterven. Hij zelf zal zich aan u openbaren, niet door stemmen of visioenen, maar in geest en in waarheid. Hij zelf wil u redden met eigen hand - want Hij zelf kocht u met zijn eigen bloed. Op dien vasten grond sta ik onbeweeglijk, en van dien onwankelbaren rotssteen reik ik u de hand om u op te heffen uit de woedende branding, die u dreigt weg te slingeren in het midden van den grenzenloozen oceaan.
- Ik grijp die trouwe broederhand aan - help mij staande blijven. Ik gevoel nu dat gij volkomen gelijk hebt - want hoe sterk medium ik reeds in Amerika was - ik heb later mijne eigene werkzaamheid weggeredeneerd en alle verschijnselen nietig verklaard - ik vond geen steun in al
| |
| |
de zichtbare, tastbare verschijnselen voor de onzienlijke dingen en de hoogste waarheden.
- Hem, dien wij niet ziende nogtans liefhebben en dienen, zullen wij ter zijner tijd in zijne heerlijkheid zien, als wij Hem in gerechtigheid aanschouwen. Wij behoeven niet ten hemel op te klimmen, niet ter helle neder te dalen,- ‘de Heer is nabij’ - roept de apostel ons toe. Hij is met ons al de dagen tot aan de voleinding der wereld. - Laat ons nu naar mijne woning gaan, waar mijne derde afdeeling vergaderd zal zijn met mijne vrouw en mij op dit uur zal wachten.
De ruime luchtige zaal, die Reveil voor zijne meest geoefende en beproefde kweekelingen had laten bouwen, was eene smaakvolle kapel in den stijl der oud-christelijke basilieken en muntte uit door eenvoud, zonder doodsche stijfheid of schrale soberheid. Het bevallig gebogen gewelf rustte op een dubbele rij van ranke sierlijke zuilen, terwijl de wanden met keurige reliefs en treffende fresco's van de hand eens jongen kunstenaars getooid waren. Een wit marmeren beeld van den roependen Christus op het oogenblik dat hij sprak: Komt allen tot mij, die vermoeid en belast zijt - ik zal u rust geven voor uwe ziele - verhief zich tegen het eind der zaal - tegenover een fraai orgel, gekroond door eene keurig bewerkte groep, de Christelijke gratiën geloof, hoop en liefde voorstellend. Dit liefelijk en gezellig verblijf hield het midden tusschen een kerkje en een boekerij. Het was een bidvertrek voor zijne huisgenooten en zijne vertrouwde vrienden en leerlingen, die er ter ieder uur vrijen toegang in hadden. Aan het einde der zaal stond eene groene tafel en langs de muren waren gemakkelijke zitplaatsen, allen als bidstoelen ingericht, waar men even geschikt in kon zitten luisteren als in neerknielen, tot het gemeenschappelijk of bijzonder gebed.
Het was avond, en van de nette gaskroon daalde een
| |
| |
helder licht over de kleine schaar van mannen en vrouwen, die Reveil's komst verbeidden, terwijl zij eenige schoone liederen zongen.
- Ik heb u dezen avond genoodigd in ons midden te komen, sprak Reveil nu tot Crane, omdat het heden de plechtige aanneming van eenige beproefde medewerkers is, die gedurende een geheel jaar voldoende blijken van trouw, ijver, beleid en volharding hebben gegeven, om ze tot moeilijker arbeid af te zonderen, terwijl eenige nieuwelingen worden aangenomen tot het proefjaar dat wij stellen; zij zijn afkomstig uit onze scholen der tweede klasse.
- En ik mag mij bij dezen aansluiten, niet waar? - bad Crane.
- Reeds heden?
- Wijs mij niet af - het leven is kort.
- Welaan; treed toe - als u de voorwaarden, die gelezen worden, niet zullen afschrikken.
Crane drukte Reveil de hand en zij traden binnen. De mannen zaten aan de eene zijde - de vrouwen aan de andere - kinderen kwamen niet in deze bijeenkomst - zij hadden hunne bijzondere uren.
Reveil nam plaats aan het hoofd der tafel, waaraan vier mannen en vijf vrouwen waren gezeten, die zich na het doorloopen proefjaar nauwer aan het heilig dienstwerk wenschten te verbinden. Als een vader in het midden zijner kinderen sprak Reveil allen hartelijk toe. Maar met welke bezielende, met welke overtuigende kracht, met welk opwekkend, aansporend vermogen. Het leven zijner ziel scheen hij mee te deelen, zijne liefde over hen uit te storten, en ze te vervullen met nieuwen moed en ootmoed tevens - met kracht en blijde hoop.
Hoe eerbiedig en statig klinkt die lofzang, die tevens eene bede is voor de negen medearbeiders, die thans eene belijdenis en eene heilige belofte van trouw tot het einde zullen
| |
| |
afleggen voor God en dezen gewijden broederkring. Een voor een treden zij toe tot voorbij eene fraaie zuil, die den vorm van een altaar heeft, en waarop de bijbel is opengeslagen. Hier knielen zij neder; terwijl zij de eene hand plechtig tot God opheffen, leggen zij de andere hand op het heilige boek - en spreken alzoo de gelofte uit om het Evangelie te dienen - uit te breiden met woord en daad, onder de armen bovenal, en hen te bewegen tot het geloof, hen onderwijzende in de kennis van Jezus Christus en hen leerende onderhouden al wat Hij geboden heeft. Op deze belofte wordt de apostolische zegen over hen uitgesproken, en een heerlijk koraal aangeheven. - Nu naderen tot het andere einde der tafel een zevental lieden van zeer verschillenden leeftijd en stand.
Naast den breedgeschouderden werkman met zijne vereelde handen zit dokter Crane met dat fijne edele, aristocratische gelaat naast het gemeene smalle, gluiperige gezicht van George Devant en de burgerlijke figuur van den mageren schoolmeester Valeur. Terwijl aan de overzijde eene beschaafde dame en twee jonge meisjes uit het volk zijn gezeten.
Zij worden aan de vergadering voorgesteld als nieuwelingen, die den proeftijd wenschen te aanvaarden, en verlangen de bewijzen van hun geloof en hunne liefde te toonen, door gewillig elke zending, hoe zwaar en vreemdsoortig ook, op zich te nemen, die de broederkring hun opleggen zal als het meest voor hen geschikt en noodzakelijk.
Thans worden hun de XII Artikelen des Geloofs voorgelegd als een algemeene grondslag der Christelijke belijdenis - vervolgens worden de bijzondere regelen der orde voorgelezen, die zij onderschrijven met hun naam, waarin uitdrukkelijk verklaard wordt:
Onze broederschap is geen nieuwe instelling of sekte - maar alleen een vriendenbond van gelijkgezinden tot verlevendiging van ons bewustzijn, dat wij burgers zijn van het
| |
| |
Rijk van Christus tot herstelling van het Christelijk leven der godzaligheid. Wij hebben geen ander richtsnoer dan het Evangelie der verzoening. Elk onzer is bereid met hart en ziel, goed en bloed het Evangelie te dienen, te helpen verbreiden in zijn kring, ja, des noods er de martelaar voor te zijn.
Wij nemen geen herkenningsteeken aan dan dit: Hieraan weten wij dat wij zijne discipelen zijn, dat Hij ons van zijnen geest gegeven heeft. Wie den geest van Christus niet heeft, komt hem niet toe, en wie den naam van Christus noemt, sta af van de ongerechtigheid.
Reeds is in voorafgegane samenkomst voor de meesten der nieuwe leden het arbeidsveld bepaald - zij verbinden zich de bijeenkomsten tot verder onderwijs en opleiding voor hunne taak bij te wonen - alle godgeleerde twistingen na te laten en te vermijden, en zich op een eenvoudig beoefenend Christendom toe te leggen, opdat vooral de armen door hun Christelijken wandel als Christenen zouden leeren leven en werken.
Met de lezing van Mattheus laatste hoofdstuk wordt de samenkomst besloten, terwijl Reveil hun de woorden van Jezus als hun richtsnoer, licht en troost medegeeft:
‘Mij is gegeven alle macht in Hemel en op aarde. Gaat dan henen, onderwijst alle volkeren - leerende hen onderhouden, alles wat ik u geboden heb. - En ziet, ik ben met u al de dagen, tot de voleinding der wereld.’
|
|