| |
| |
| |
II. Een enkel huisgezin.
Gelijk een schipbreukeling die door de golven, die zijn vaartuig verbrijzelden, naar de kust gedragen het onbekende strand als een paradijs begroet, zoo had dr. Crane, na de gevaarvolle dobbering op de wilde baren der vertwijfeling, plotseling land meenen te zien in de openbaringen van het spiritisme - een heerlijk wonderland, waar hij aan de hand van zijn nieuwen leidsman zou rondwandelen, en waar de eene ontdekking de andere zou voorbereiden - waar hij zou nederzitten in liefelijke dreven, en met volle teugen drinken uit nieuwe bronnen van loutere waarheid - waar hij van nu aan veilig wonen en rust vinden zou als onder de schaduw van den boom des levens... Maar zijn Mentor had hem yan het hooge, trotsche voorgebergte, dat bij met zoo stoute verwachting bestegen had, meedoogenloos nedergestort in de volle diepte, nadat hij slechts even een vluchtigen blik geslagen had op het geheimzinnige verschiet, waar hij de oplossing van de raadselen dacht te vinden, die vrede aan zijne ziel zou geven.
Hem werd het niet gegund om, als Mozes van Nebo's hoogte, het beloofde land uit de verte te overzien - het
| |
| |
werd hem niet gegeven hier ter ruste te gaan - hij, arme worstelaar, moest terug naar de woestijn. En toch was een wondervol droomgezicht over hem voorbijgegaan; maar gelijk Elisa na het verdwijnen van Elia in zijn vurigen wagen, stond hij daar aan zichzelven overgelaten. Ja, hij had ook den profetenmantel aanvaard; maar welk een breede stroom scheidde hem nog van zijn arbeidsveld! - Niet ten hemel opvaren met den Godsman - niet op eene schitterende wolk hem achterna snellen! - Terug tot het harde aardsche leven, terug tot de kinderen uws volks was zijn last - terug naar uw vaderland. Doorwaad de stroomen - zij zullen u niet verzwelgen - ontnuchter u in het koude bad der werkelijkheid en kom tot u zelven....
Met nameloozen weemoed oogde de worstelaar echter die schoone rijke kusten na, die als een fala morgana weer wegzonken in het ondoordringbaar verschiet en eene groote neerslachtigheid maakte zich van zijne ziel meester.
De eerste treffende ontmoeting in Amerika met, Reveil, die daar oplrad in de hooge waardigheid van een heraut des lichts, macht oefenende over de werken der duisternis en der dwaasheid - de geesten onderwerpende en verbannende - die eerste onvergetelijke ure had hem gansch en al het spiritisme doen vaarwel zeggen, als een bedrieglijk dwaallicht, dat hij te dwaas voor eene morgenster had begroef.
Hij was er zelfs afkeerig en schuw van geworden, zoodat hij te Parijs, elke uitnoodiging om mediums te leeren kennen had van de hand gewezen, en zelfs den befaamden Daniel Hume niet had willen zien, die zijne séances tot op de Tuileriën, ja schier bij alle vorsten van Europa gegeven had.
En nu, bij deze tweede niet minder wondervolle ontmoeting met Reveil, brengt die man hem tot die verschijnselen even onverwacht terug als hij er voormaals van afgeschrikt was, maar om zich nu in veel hooger en ernstiger licht te vertoonen.
| |
| |
Hij ontdekt welke diepe beteekenis deze dingen kunnen aannemen, en voelt er zich meer dan ooit door aangegrepen, ja zijne gansche ziel wordt er heengetrokken. Hij meent de poorten der eeuwige woning zich voor hem te zien ontsloten; hij voelt dat wij leven op den bodem van dien grondeloozen Oceaan, die vol is van millioenen wezens, die niet als wij aan dien bodem gehecht zijn, maar die ons, arme gevangenen, in onze ruwe schulp gaarne komen bezoeken en door de traliedeur onzer cel hun zoete troost ons trachten toe te fluisteren - ja hij voelt het - bij verstaat het nu - er is maar éen span tusschen de levenden en de dooden. - Zij zijn niet weggegaan - zij zijn slechts veranderd - zij leven met ons voort - zij hooren ons, zien ons, volgen ons - genieten, lijden met ons - zij kunnen - zij willen tot ons spreken.- O, laten zij ons toch verhalen van het land aan gene zijde - laten zij ons schetsen hun bestaan - hunne wijze van waarnemen, werken, streven... riep hij soms ongeduldig uit.
In deze dingen zich te verdiepen, door te dringen tot de mysteriën van ons wezen - de onzienlijke wereld te naderen - den sluier der toekomst op te heffen-ziedaar, wat hij gedacht, gehoopt had dat voortaan zijne roeping zou zijn - de taak, waartoe Reveil hem inwijden, sterken en voorlichten zou. - En diezelfde krachtige hand, die eens deze poorten voor hem dichtsloot, zoodat hij ze niet meer durfde naderen, ontsluit die weder voor zijn vorschend oog - laat hem even binnen zien, en schuift de grendelen nu onverbiddelijker dan ooit voor deze geheimzinnige poort.
Een ongeduldig verlangen grijpt hem aan om dien zonderlingen man in zijne werkzaamheden op den voet te volgen; te weten wat hij drijft - hoe hij arbeidt. Hij telt de dagen van Reveils afwezigheid, en wil intusschen toch zijn gezin eens leeren kennen, of althans zijne woning zien.
De adreskaart, die hem naar Belleville wees, had hem reeds
| |
| |
bevreemd, maar de buurt, waar hij Reveils huis vond, verbaasde hem nog meer. - Hoe kon die fijn beschaafde, gevoelig georganiseerde man in de wijk der ruwe werklieden zijne tent opslaan?
Eenigszins verlegen met zijne figuur trad Crane bij mevrouw Reveil binnen. Hij moest zichzelven introduceeren, maar werd geenszins als een vreemde bejegend. Voorkomend en bescheiden zeide Hulda:
- Ik ken u zeer goed, mijnheer! Reveil heeft mij met veel belangstelling over u gesproken - gij zijt mij welkom.
- Het gaat. mij als die jongeren - zeide Crane - die den grooten Meester gevonden hebbende, vroegen: ‘Rabbi - waar woont gij?’ - Ik wilde de huisgenooten, maar ook het huis van mijn gevierden vriend zien.
- Ik begrijp u - iemands woning is van groote beteekenis - is een getuigenis vaak van geheel zijn inwendig zijn - althans dat is bij Reveil het geval.
- En die getuigenis spreekt luide tot ieder die dezen drempel betreedt, antwoordde Crane. Eenvoud, netheid, zindelijkheid, kenschetsen hier al aanstonds de bewoners.
- Dit is eene prediking, die door allen begrepen en die hier niet luide genoeg kan uitgeroepen worden, want dit volk is gansch vervreemd van het ‘te huis’. - Gemak en gerief zonder luxe is onze leus. Het huis een gezellige werk- en rustplaats, waar niets ontbreekt en niets te veel is. Weelde geeft overtolligen arbeid, en zou mij den tijd voor het nutligste rooven - en ik heb vooral ook voor mijne kinderen te leven, en zooveel ik kan Gabriëls arbeid te deelen.
Crane veroorloofde zich intusschen de vriendelijke spreekster, die er in haar eenvoudig maar keurig net kostuum zoo smaakvol en gracieus uitzag, nauwkeurig gade te slaan in hare rustige houding en kalmen toon, die van den vrede en de klaarheid van het inwendige leven getuigden, terwijl de opge- | |
| |
wektheid van het frisch gelaat en het helder oog van een gezonde ziel in een gezond lichaam sprak.
Hulda had niets van dat indrukwekkende in haar voorkomen, dat Gabriël bij den eersten oogopslag kenmerkte - zij was een van die bescheidene vrouwen, die men in het openbaar honderdmaal zou voorbijgaan zonder haar op te merken. - Men moest haar thuis zien - men moest haar bij hare kinderen bespieden - men moest haar gadeslaan aan het krankbed en in de woning der armen - dan straalde een liefelijk licht van goedheid en zorgenden ijver uit de vriendelijke oogen, dat elk die haar naderde koesterde in een zachten gloed van voorkomende belangstelling, van innige deelneming, van troostrijke, bedachtzame voorzorg.
De zindelijke, gladde, eikenhouten vloer, het reine plafond, de blinkende, goed geconserveerde meubelen, met smaak geschikt en geriefelijk gekozen, vormden een gezellig beknopt geheel, dat men met zeker welbehagen rondkeek. Alles droeg de kenteekenen van gebruikt te worden, maar niets was misbruikt, misplaatst, leelijk of veronachtzaamd.
- De woning heeft evenzeer invloed op de bewoners, merkte Crane aan, als de bewoners op de woning.
- Dit was ook Gabriëls gedachte, antwoordde zij, vooral met het oog op de kinderen, die hier hun eerste werelddeel te bestudeeren hebben; zij vinden in huis ook bijna alles wat hun de eerste beginselen des levens moet leeren verstaan, indien men hen in de rechte betrekking tot dat huis brengt. - Onze kleinen hebben hier eene ruime vrije speelkamer, en ook in de huiskamer een eigen hoekje - maar Gabriël wil dat zij in huis reeds eenig zelfbedwang door eerbiediging van plaats en gelegenheid zullen leeren. - Wij hebben eene ruime zaal voor onze bijeenkomsten, die is hun als een heiligdom; daar mogen zij niet komen zonder vergunning, en zijn er altijd stil en eerbiedig. Gabriëls studeervertrek eerbiedigen
| |
| |
zij insgelijks en veilig kan men ze verlrouwen; zij zullen geen papier wegnemen of een boek aanraken. Zij moeten vroeg ervaren, dat aan ons begeeren een grens is gezet door de rechten van anderen. - Als eerste plicht dienen zij te leeren die rechten te eerbiedigen, lang voor zij de woorden recht en plicht kennen, Hij beschouwt dus het huis als de maatschappij in het klein - eene kleine wereld.
- Wie in zijn huis de willekeur huldigt, zal het ook in de wereld doen, zeide Grane.
- Daarom staat hij stipl op de naleving der huisorde, der vaste uren voor de kinderen. - God heeft de gansche schepping aan maat en tijd gebonden; wie geen onderscheiding voor plaats en tijd leert, zal die ook niet voor personen of zaken leeren opvatten.
- En ik geloof dat het onderwijs in die onderscheiding thans vrij algemeen ontbreekt, antwoordde Grane.
Toch was bij de hooge eenvoudigheid der woning de kunst niet geheel uitgesloten: fraaie gravures en leekeningen van Gabriëls hand en enkele fijne statuetten, bustes en portretten spraken van den edelen smaak en de geestesrichting der bewoners; want welke beeltenissen zag men hier - de helden en heldinnen van den geestelijken arbeid - de eersten uit de gelederen der strijdende gemeente, die het licht te gemoet streeft door de overwinning op de duisternis - of het waren onderwerpen vol zin en beteekenis tot opwekking, troost en bemoediging.
- Zonderling, zonderling, zeide Grane meer voor zich zelven, welk een eenvoudig verblijf voor zulk een vermogend man. - Keurt hij de weelde gauschelijk af?
- Neen, dat niet, alleen voor zich zelven - die rijken, zegt hij dikwijls, zijn het nuttigst, die veelzijdig elken tak van nijverheid aanmoedigen en de kunst uitlokken. - Hij vindt het voor anderen geheel geen kwaad een prachtig
| |
| |
hotel te laten bouwen, het kostbaar te decoreeren, met kunstwerken te sieren en veel bedienden te houden, integendeel - hij acht het zelfs een plicht van den grondbezitter- maar voor zich zelven heeft hij een ander spoor afgebakend. Toen hij met mij in den echt trad, zeide hij: - ‘Denk niet dat wij een weelderig leven te gemoet gaan. - Gij hoort van dezen en genen, dat ik een groot vermogen bezit - dat is zoo, maar ik heb dat vermogen gesteld als eene oflerande om de menschheid te dienen. Men kan een kapitaal op velerlei wijzen nuttig aanwenden - ik heb er negen tiende van gesteld tot de volvoering van Christelijke werken - een tiende zal voor ons rijkelijk genoeg zijn - ik wil mijne kinderen opvoeden lot werkers, voortbrengers, en niet verwoesters en doodeters; zij zullen moeten werken, zich inspannen, en niet in luiheid en weelde bun kracht verlammen en hunne gaven laten verroesten.’ Hij kan wel niet als Pestalozzi zeggen: ‘Ik heb als een bedelaar geleefd, om bedelaars als menschen te leeren leven;’ - maar menigeen heeft hem hier ook reeds toegeroepen: ‘Gij zijt te diep afgedaald!’ - en hij antwoordt met Lord Shaftesburry: ‘Ik zal nog dieper afdalen, als ik meer zielen winnen kan.’ - Jezus verscheen in het midden der arbeidende klassen.-Als een hunner leefde Hij met de zijnen, uit den nijveren handwerkstand - aan dezen wilde Hij dat bij voorkeur het Evangelie gebracht zou worden. - Het komt mij voor, dat dit te zeer uit het oog is verloren. Welk een afstand lusschen de kerkvorsten en den werkman - tusschen het aartsbisschoppelijk purper en de fabrieksgasten....
- Ja, zelfs de predikant bij de protestanten -ging Crane voort - is het niet of hij een wezen van eene andere planeet is in zijne verfijnde beschaving -is het niet of hij in last had: ‘Verkondig het Evangelie allereerst aan den deftigen stand - beginnende met de groole wereld, ’ - alsof hij alleen een boodschap had voor heeren en dames?
| |
| |
- Gabriël zegt menigmaal, mijn verblijf moet geen bolwerk tusschen mij en de armen zijn - geen scheidsmuur van zijde en fluweel tusschen mij en mijne leerlingen. Laat orde en netheid onze liverei zijn, die kan elkeen navolgen en wekt geen booze begeerlijkheid op bij de armen, maar onderwijst hen in de kunst van te leven.
- Wanneer wacht ge Reveil te huis?
- Ik weet niet met zekerheid den dag van zijne wederkomst - hij is naar Londen.
- Om de wereld-tentoonstelling te zien?
- Dat juist niet. - Hoewel hij op alle belangrijke teekenen des tijds acht neemt, geloof ik veel meer nog dat hij gegaan is om een gezelschap van werklieden te vergezellen, om er met hen de vergaderingen der Engelsche werklieden bij te wonen en daar het woord te voeren. Want in die klassen woelen zoo veel dwaalgeesten en maken de politieke onrustdrijvers zoo veel proselieten met hunne hol galmende theorieën en groote beloften, dat de arme menschen ook wel eens eene andere soort van vriend en woordvoerder mogen aantreffen.
- Ja, sedert achtenveertig is er iets in de lucht dat in de diepe schuilhoeken der maatschappij is doorgedrongen - eene zucht naar vrijheid en zelfstandigheid is met. vernieuwde kracht bij alle volken ontwaakt en doordringt alle standen - de minst bevoorrechte wel het meest.
- Zij hebben voor dat streven boven alles leiding en bestuur noodig, opdat deze levensteekens niet tot ziekten ontaarden. De onkunde is ontzettend, en de driften zijn hevig. - Ziel en lichaam zijn verwaarloosd - de leefwijze is gansch verwilderd - die arme lieden hebben een vriend en raadsman noodig.
- En zijt gij, zwakke vrouw, de deelgenoot op die zwerftochten in de holen des ongeluks en der ellende? - Kunt gij ook op die duistere paden uw echtgenoot volgen?
| |
| |
- Wij dragen alles samen - antwoordde Hulda glimlachend - ik ben van geen enkel gebied uitgesloten.
- Gij, mevrouw, die dan zoo geheel het inwendig als het uitwendig leven van uw echtgenoot deelt, zult mij dan ook wel kunnen inlichten omtrent het kerkelijk standpunt en de richting van mijnhcer Reveil?
- Wij behooren kerkelijk tot de groote Baptisten-gemeente in Amerika. - Wij hebben ons laten doopen, omdat dit eene behoefte voor ons hart was; Reveil is door dat kerkgenootschap ook geordend als bedienaar des woords. Hij wil geen nieuwe sekte stichten, maar hij vormt uit alle kerkgenootschappen eene orde, eene werkzame vrije broederschap. Wie verlangt met hem mede te werken, die moet zich vast en onwankelbaar aan het Heilige werk verbinden. Het is allerwonderlijkst om te hooren, welke uiteenloopende personen een tijdlang meenen dat zij van de hunnen zijn of kunnen worden. - Hij is in aanraking geweest met Kossuth, Mazzini, Garibaldi, met Proudhon en Louis Blanc. - Zij begroeten hem als broeder-socialist, maar als zij dan het teeken zien op zijne banier - het eenige teeken waaronder wij strijden, dan vluchten zij of worden soms onze bitterste vijanden. Zij kennen geen koninkrijk dat niet is van deze wereld en toch in de wereld. Reveil behoort tot die zelfstandige en onafhankelijke geesten, die zich moeilijk in het gareel van een of ander, voor zekeren toestand of tijd, klaar gemaakt systeem kunnen inschuiven, en toch moet hij het zich laten welgevallen om door zwakhoofden, die zich angstig aan de partij vastklemmen, die hun alleen karakter en beteekenis bijzetten moet, voor een dubbelhartigen of wispelturigen dwaalgeest door te gaan, die nu den een dan den anderen kant uitzeilt en altijd op twee gedachten hinkt - een flauw middelman met twee aangezichten, gelijktijdig naar voren en achteren knipoogend. Hoever is hij boven, die schets verheven; hij,
| |
| |
die onder allerlei richtingen geloof en liefde weet te waardeeren, en in alle kleuren vrienden heeft, die hem waardeeren, en door hem gewaardeerd worden. Dat kunnen enghartige sektarissen hem niet vergeven! - Zijne geschriften tasten diep in het gemoed, grijpen het geweten aan, en roeren de harten van Katholieken en Protestanten, en onder deze laatste orthodoxen en modernen beiden. Hij is echter de martelaar van dit verheven standpunt. Het is een eenzaam Golgotha, van waar hij boven jood en heiden, Sadduceër en Farizeër gezien wordt en bespot. - Jezus Christus is de kracht zijns levens - zijn een en al. - Zijne levensopvatting is in Hem geworteld en gefondeerd - maar hij kan al de uitspraken niet onderschrijven, die de kerkgenootschappen en partijgangers als Schibboleth hem voorleggen. Al wat in hem is, verzet zich even zeer legen de bekrompen wereldbeschouwing veler geloovigen ter eener zijde, als tegen de aanmatigende wijsheid dezer eeuw, die zich stelt tegen al wat goddelijk is. Hij wil, dat het geloof al het waarachtig menschelijke zal oprichten en verheerlijken. Het doel van Christus verschijning was niet kerkgenootschappen te slichten, het was den mensch te herstellen in zijn recht en waardigheid, en tevens het recht en de hoogheid Gods te handhaven. - O, als gij wist hoe hij geleden heeft en gestreden - wat hij van geloovigen en ongeloovigen nog altijd heeft te verduren! - Maar dat weet niemand dan ik, die aan zijne hand stap voor stap zijn stillen Iijdensweg met hem betreedt. Weinigen blijven bij ons; slechts klein is onze eigenlijke vriendenkring, ofschoon talloos de vrienden zijn in de verte - ja, in alle landen en in alle steden heeft hij er, die zijne geschriften, die zoo praktisch in het leven grijpen, liefhebben. - Maar komen zij dan nader - dan is 't altijd weer: ‘Kom tot ons over - gij behoort bij onze partij; gij zijt verplicht u bij ons aan te sluiten!’ -Hij kan dat niet doen. - Nu keert
| |
| |
de opinie.. - Daar moet iets aan hem haperen, dat hij zoo alleen staat. En nu begint men hem te wegen en te toetsen - och, met zoo zonderlinge maat en gewicht! Zij zoeken naar allerlei oorzaken behalve de eenige ware om zijn isolement te verklaren - en zij gaan heen. - Geloof mij, wij hebben op onze reizen kennis gemaakt met schier alle sekten en afdeelingen der Christenheid; maar hij kan er zich nooit geheel in vinden, en blijft liever geïsoleerd, dan zich in een vorm te laten vastschroeven waarin hij niet past.
- Ik versta uwe teekening - ik begrijp zijn standpunt volkomen, antwoordde Crane. - De tegenwoordige toestand der Christelijke Kerk is zoo verwikkeld, dat er eene groote reformatorische persoonlijkheid, een nieuwe Luther met kracht en macht en onverschrokken heldenmoed noodig zou zijn, om de kerk weer in den naam en den geest des Heeren te zuiveren, vooreerst van de koopers en verkoopers van den geldhandel en dan van de runderen en bokken.
- Reveil moet men met kerkelijke en theologische twistvragen niet aankomen - hij stopt er zijne ooren voor en zegt: ‘Laat ons het alles overweldigend heidendom bestrijden.’ Maar het baat hem niet of hij zich alleen houdt; en wil en kan hij zich niet aansluiten, hij wordt desniettemin toch geclassificeerd en genummerd. - Nu eens zeggen de orthodoxen: ‘hij is van de onzen’ - en dan weder roepen de modernen: ‘hij behoort ons toe.’ - Straks komt een ander, die verzekert: ‘neen, hij is veel te orthodox om modern te kunnen wezen’ - of zegt een ander: ‘hij is veel te modern om bij de rechtzinnigen te hooren.’ - Bleef het nu maar bij woordenstrijd - maar neen, dit kettergericht volgt hem ook op het gebied der werkzaamheid en der Evangelisatie. - In het eerst zocht men hem aan om mede te werken aan allerlei soort van ondernemingen - elke partij wil hem voor een of anderen trein spannen, als zij zijne
| |
| |
gaven ontdekken. Maar spoedig zetten zij hem weder op zijde, en het is eerst na eindelooze proefneming om met anderen te werken, dat hij eindelijk alleen is begonnen, en nu is hij het middenpunt geworden van eene zeer ijverige en gezegende broederschap - die zich waagt in al de duistere schuilhoeken der ellende, die de afgedwaalde schapen nagaat in de woestijn en in de doornstruiken, die opheft wat de maatschappij heeft vertreden, en wederbrengt wat de beschaafde kring uitwierp. Zij redden menig schipbreukeling uit de branding, en tuigen menig onttakeld scheepje weer op, dat reeds reddeloos scheen.
- Mij dunkt, uw werkkring moet ontzettend zwaar zijn.
- Ik beken, antwoordde Hulda, dat het voor mij, uit de stille, vreedzame valleien van Piemont komende, waar voorvaderlijk geloof en eenvoud van hart nog wonen, eene soort van dagelijksche marteling was om hier de aanhoudende en algemeene openbaring van het meest grove ongeloof en van godverzaking te vernemen. En had Gabriël mijne zwakheid niet zoo geduldig ondersteund, door zijn voorbeeld vooral van ontfermend mededoogen met deze verwaarloosde schepselen - ik ware bezweken. Daar was soms iets duivelachtigs, iets helsch in de godslasterlijke taal, in den verdierlijksten toestand, dat mij aanvankelijk - ik moet het belijden - meer afschuw dan mededoogen inboezemde. Maar o! hoe spoedig bleek het, welke kostbare parelen hier tusschen het slijk lagen, en wat er van deze arme lieden heerlijke en beminnelijke wezens worden, zoodra zij maar beginnen te luisteren naar de stem des goeden Herders. Ik was in den beginne zoo ontzet over het cynisme, over de godvergetenheid van dat volk, dat ik veel liever naar de Kaffers of Zuidzee-eilanders zou zijn gegaan, dan naar deze Bohémiens der beschaafde wereldstad. - Maar hoe werd ons werk, mijnerzijds zoo onwillig aangevangen, bekroond! -
| |
| |
Welke verrassende uitkomsten mochten wij zien - onzè arbeid zal niet ijdel zijn. - Reveil begon eene kleine drukkerij - zijne werklieden kregen hem lief en werden zijne eerste discipelen. Hij opende voor hen en hunne vrouwen eene avondschool - ik begon voor hunne kinderen eene dagschool, - en ziedaar ons in korten tijd rondom in den arbeid. - Wij vormden allengs eenige bruikbare medehelpers, waarvan sommigen al spoedig in staat waren om in andere buurten scholen te openen. Maar behalve de school, zocht Reveil de hoofdbezigheid in het bezoeken der armen, en in bezoek-broeders en zusters op te leiden, die dan tevens kleine geschriften en het Evangelie verspreiden konden.
O, wat is dat wufte, oppervlakkige Fransche karakter, dat ijdele, dartele hart gevaarlijk, als de driften het voortzweepen - maar wat is het ook schoon en liefelijk als het Evangelie er wortel in vat en alle krachten heiligt en alle neigingen reinigt. Welke kinderlijke blijmoedigheid, welke opgewekte hoop, nooit te dooven moed - welke onverdroten volharding en rustelooze ijver. - Welk een beminnelijk wezen is de Franschman, die God vreest! -En hoe begeerig breidt dat arme volk de handen uit naar goede geschriften - dat rampzalige volk bedrogen door de priesters, bedrogen door de kunstenaren, bedrogen door eene drukpers, door de dagbladen, door de auteurs.... Hoe kunnen zij de waarheid verstaan als alles, alles liegt.
Hoe menigmaal is het gebeurd als Reveil sprak met de werklieden of fabriekgasten, dat zij aandachtig luisterden en eindelijk uitriepen: - ‘Ja, wij willen wel godsdienst, maar niet dien der priesters!’ of: ‘Zie, dat is nu juist de godsdienst, dien wij noodig hebben - gij spreekt goed - zoo willen wij het hooren.’ Maar, ach! onze schaar is te klein voor de honderd duizenden die in doodsschaduwe vernachten. Schier al onze kweekelingen zijn min of meer colporteurs
| |
| |
en missionairs - en ons huis is het middenpunt van al die medearbeiders en arbeidsters - een toevlucht voor de geheele buurt om raad en hulp voor lijf en ziel, voor nood en dood te komen inroepen, zoodat het hier van den morgen tot den avond eene stille drukte, eene sterk afwisselende bedrijvigheid is. - Het is hier de wachtpost eens zendelings - een klein bureel de bienfaisance.
Crane stond verbaasd en dacht bij het verlaten dezer woning:
- Wèl mocht Christus van zijne discipelen zeggen: ‘Gij zijt het zout der aarde.’ -Welk een breede stroom van licht en leven kan uitgaan van éen enkel christelijk huisgezin!...
|
|