| |
| |
| |
XXI. Levensbanden.
Mevrouw de Toulouse was eene van die onvoorzichtige moeders, die meenen dat het in hare macht staat, hare zonen en dochters zoo lang kind te laten blijven als zij noodig oonleelen, om hen dan, op een gegeven oogenblik als zij het goed vinden, plotseling uit de kindsheid tot den huwbaren staat te bevorderen.
Tot nog toe had zij haar jongsten zoon Edward, die eene ziekelijke kindsheid had gehad, bewaakt als een kanarievogeltje, dat nooit buiten het kooitje mocht komen dan om op hare hand te zitten - zij beroemde er zich op, dat hij nooit van haar gescheiden was geweest - en nu zij goed vond dat hij zou gaan trouwen, nam zij het hem kwalijk dat hij niet onverwijld verliefde op de vrouw, die zij voor hem kiezen wilde; maar hoe meer zij hare albasten nichtjes verhief, zoo te heftiger tegenzin openbaarde Edward voor deze schoonheden.
Rosalie was buitenshuis groot gebracht, maar even angstvallig bewaakt als een schoothondje, dat niet uit mag gaan dan aan een stevig koord. Die kloosterachtige opvoeding had geen ander voorwerp voor hare bewondering en vereering aange- | |
| |
wezen dan de aanbidding der Madonna onder den meest platten en bekrompen vorm van een groven beeldendienst. Niet de idealiteit der vrouw had haar geboeid, maar de speelpop die zij aaukleeden en optooien mocht - en hare ambitie steeg niet hooger dan om de kamenier van een leelijk houten beeld te zijn, dat zij met zijden robes moderniseerde, en met paarlen en juweelen versiereu mocht, als zij de week had. Geen andere boeken kwamen onder haar oog dan die weinige, die de kloosterbibliotheek haar aanbood; zij kende geen verhalen als van het leven der beiligen en martelaars, en het eenige wereldlijke tafereel, dal ooit tot haar was doorgedrongen, was een deeltje van de Arabische Nachtvertellingen, en de onsterfelijke Paul en Virginie. Deze liefelijke heelden kwamen met al het licht en den gloed van de figuren eener tooverlantaarn tegen den donkeren wand van hare akelige afsluiting uit, en stonden onuitwischbaar voor hare verbeelding om het doodsche landschap van hare eentoonige jeugd te stoffeeren. Zij maakten te dieper indruk op hare fantasie, omdat deze idyllische schets geheel alleen stond als eene geurige en schitterende bloem tusschen al het dor gebladerte, waarop men haar geest onthaalde. Te Parijs gekomen overlaadden hare geëmancipeerde vriendinnen haar echter met eene zee van vrij wat minder goed geschreven boeken, die zij in de kiosk op den boulevard lieten halen, zonder eenige keus of onderscheiding. Verder zou het theater, dat zij druk bezocht, haar omtrent het leven moeten onderwijzen, en haar antwoord geven op al de geheimzinnige vragen van een jong hart omtrent de veelsoortige betrekkingen der menschen... Wat kon zij anders doen als de jonge lieden die zij ontmoette, bij den held harer schooljaren ‘den eenigen Paul’ vergelijken? - En hoe weinig hadden de heeren, die zij leerde kennen, van hem! - Zij zag het spoedig in: een Paul moest men in Parijs niet verwachten, en de idyllische jongeling werd dan
| |
| |
ook spoedig verdrongen door den ‘premier amoureux’ van het Théatre Français, als ideaal van den man.
Mevrouw de Toulouse had in haar huiselijken omgang zekere hardheid en heftigheid, die Rosalie, ondanks de groote liefde die zij haar toedroeg, van haar afstieten, en maakten dat zij nooit haar gevoel voor hare moeder durfde openbaren en zich geheel in zichzelve opsloot.
Rosalie voelde zich dus in het eerst in de volkrijke stad en drukke omgeving recht eenzaam, en alles behalve op haar gemak in het ouderhuis. Toch achtte zij zich gelukkig het afgelegen kasteel verlaten te hebben, en hier meisjes van haar leeftijd aan te treflen, waarin zij vriendinnen hoopte te vinden. Het waren vooral de vroolijke dochters van den generaal Laville, hare bekoorlijke albasten nichtjes, die zich zusterlijk bij haar aansloten, en de moeders moedigden die vriendschap aan, niet zonder eene bijgedachte misschien aan de broeders.
Spoedig gaf de generaal eene even schitterende soirée dansante, waar ongeveer dezelfde gasten samenkwamen. Angélique en Françoise spreidden al hare lieftalligheid om strijd ten toon. Hadden zij echter kunnen vernemen, wat het oordeel over hare gemaáktheid en coquetterie was van die heertjes, die zij zoo stellig meenden te betooveren, zij zouden wellicht van verlegenheid en schaamte de zaal verlaten hebben, en lang van de publieke tentoonstelling van ijdelheid en pronkzucht teruggebleven zijn. Doch degenen, die haar bespotten en zich met hare dwaasheid vroolijk maakten, waren zoo rondborstig niet haar uit hare dwaling te helpen; integendeel het was of allen samenspanden om haar in hare zelfmisleiding te doen volharden. Edward was wellicht de eenige die geen geveinsde rol speelde, haar niet door laffe vleierij om den tuin leidde, maar hem vonden zij dan ook onverdraaglijk saai en boersch.
Zijn broeder Antoine vatte met dames de zaak wal opper- | |
| |
vlakkiger op, en de onverholen behaagzucht, die Edward in verontwaardiging deed toornen, liet Antoine lachen. Hij dreef den spot met de ingebeelde schoonheden, en ofschoon hij de houding aannam van ze van harte het hof te maken en slechts verlegen te zijn om te bepalen wie van de beiden hem het beminnelijkst scheen, zeide hij tot Edward:
- Noemt gij dat jonge meisjes? Oude coquetten zijn het nu reeds. - Zijn die karikaturen ooit jong geweest? - Neen, zulke zottinnen zijn oud geboren. - Nooit heeft iemand ze als aanvallige, onnoozele kinderen gezien. - Nooit hebben zij naïef en jolig met de pop gespeeld. - Ik heb ze altijd gekend als oude juffers. Op haar twaalfde jaar ontvingen zij al bouquetten met minnebriefjes van oudachtige jongetjes. Zij moeten met crinolines geboren zijn en kwamen stellig met balboekjes in de hand bij de min.
En toch hadden die nietige beuzelaarsters grooten invloed om zich heen, en sleepten al lachend Rosalie met zich mede in den maalstroom van schitterende nietigheden, die haar al sneller en sneller voortslingerde. Hare moeder behoefde haar de litteraire oefeningen in het boekvertrek haars broeders niet te verbieden: hare hoogere behoeften naar licht en kennis, al haar ernst en eenvoud werden allengs weggelachen, weggespot. Zij werd door hare vriendinnen in een warnet van beuzelarij verwikkeld en zoo vast verstrikt, dat er geen tijd tot gepeins en bezinning overbleef. Al de schatten der wijsheid, die zij had hooren roemen, ja die haar een oogenblik liefelijk hadden tegengeblonken als bakens langs de kust, schenen steeds verder voor haar oog te verzinken en zich als in een onbereikbaar verschiet te verliezen.
Was von Kern een bedriegelijk toovenaar geweest, die haar in een oogenblik van begoocheling in de diepte van haar eigen wezen een kostbaar kleinood voorgespiegeld had, dat geen werkelijkheid bezat? - Of was de wereld de boos- | |
| |
aardige tooveres, die den pas ontdekten rijkdom onzichtbaar maakte voor het beneveld oog, om haar te doen gelooven, dat er nergens een parel van zoo groote waarde bestond, waardig om met inspanning van alle kracht verworven te worden?
Soms wipte zij nog even bij Edward binnen om een stuk van een gesprek of voorlezing op te vangen, als om de kruimkens te lezen, die van hun rijke tafel vielen. Nu doorbladerde zij vluchtig een plaatwerk over architectuur of over opgravingen der oudheid en liet zich wat vertellen - maar pas ontwaakte de geestdrift voor het schoone en groote - of mama kwam ze storen - bezoeken werden aangemeld - het toilet eischte haar op - de kapper - de modiste was daar - altijd moest zij voort om de bonte tooneelvertooning der wereld te aanschouwen en van de ideale wereld der gedachten al verder en verder vervreemd te worden.
En toch dorstte hare ziel uit de diepte naar dit haar hooger vaderland. - Haar dwalend oog zag vaak als door de dwarrelende sneeuwjacht der blinkende nietigheden de grootsche lijnen van een majestueusen tempel, waar dag en nacht de priesters der wijsheid het heilig vuur der kennis kweekten. - Zij zag het licht uit de verte en mocht niet naderen - zij hoorde boven al het rumoer der dartele wereld uit soms het ruischen van die statige kooren ten hemel opgaan - en ach, zij mocht niet stilstaan om te luisteren!.... Voor vrouwen was de toegang verboden. - Beuzel maar voort en voed uw ziel met kaf - ten laatste zal zij zichzelve verteeren.
Intusschen waagt men in de elegante kringen zekere gissingen. Er wordt gemompeld van op handen zijnde verbintenissen. Verschillende pretendenten doen zich voor en krijgen meer of minder naam; maar mevrouw de Toulouse en de voogd der lieve roode roos hebben de keus op Travers gevestigd - hij alleen wordt begunstigd en zal eerlang plech- | |
| |
tig en formeel zijn aanzoek komen doen. - Hoe ook Rosalie mag tegenstribbelen, mama blijft beweren, dat dit charmant jong mensch de man is, die haar gelukkig zal maken en aan wien zij haar geheel toevertrouwt. Ernstig en zwaarwichtig schijnen de bedenkingen, die Rosalie aanvoert, dan ook niet in het oog der moeder; maar ze heeft toch sterk op Travers tegen. - Zij heeft een geruimen tijd in gepeins gezeten, en onvergenoegd een paar bloemen stuk geplukt; daar heft zich eensklaps het kinderlijk gezichtje op met de ronde vraag:
- Ik weet toch waarlijk niet, waarom er zulk een haast is om mij uit te huwen. Heb ik ooit getoond, dat ik wenschte te trouwen?
- Dat zegt men ook niet, mijn kind - antwoordt de moeder - dit zou onwelvoegelijk zijn.
- Maar ik heb het zelfs nooit gedacht, mama.
- Nu ja, daar waart gij ook te jong voor.
- En nu ben ik in eens oud genoeg om te trouwen? Laat ik maar wachten tot ik zulke verbintenissen wenschelijk acht; ik wil veel liever nog jaren lang bij u en Edward blijven. Zijn wij niet gelukkig met ons drieën?
- Gij praat als een schoolkind; Edward kan ons spoedig ontsnappen; wij vrouwen gaan niet uit om ten huwelijk te vragen, en als gij soms later het wenschelijke van zulk een verbintenis mocht verstaan, zoudt gij wel eens te vergeefs om u heen kunnen zien. Wij trouwen als wij ten huwelijk gevraagd worden.
- Maar ik kan toch weigeren.
- O ja, wanneer het een partij geldt, die beneden u is - maar Travers is van eene eerste familie en zijn vader, die zeer gezien is bij hooggeplaatste personen, zelfs aan het hof, en het aanzienlijk ambt van senateur bekleedt, kan hem ook, daar hij een graad in de rechten heeft, tot belangrijke betrekkingen verheffen.
| |
| |
- Ja, dat kan alles wel zijn, maar ik zie niet in, waarom ik nu reeds met hem zou moeten trouwen.
- Wel, dwaas kind - omdat hij u lief heeft en naar uwe hand staat.
- Maar hij kan immers met een ander trouwen? - Ik vind dat hij geen geschikt man voor mij is - en wat is hij oud....
- Neen, zeg dat niet - juist een gepaste leeftijd, ruim dertig jaren.
- Welnu, meer dan de helft ouder dan ik! en ik houd hem voor wel veertig - en hoe leelijk is hij...
- Kom, Rosalie - wat zegt dat voor een man! - Hij heeft een flink, mannelijk voorkomen.
- Neen, zeg dat niet mama; vergelijk hem bij voorbeeld bij dr. von Kern, die is ook in de dertig, maar hij heeft geen kale kruin of rimpels en vouwen op het gelaat.
- O, die blonde Duitschers, met hun hooikleurig haar, zien er altijd zoo bloemzoet uit - maar die rimpels teekenen een denkend hoofd, en die vouwen wijzen op een vast karakter.
- Nu, gij legt het al fraai uit en maakt er nog verhoogde charmes van, riep Rosalie hartelijk lachend - maar mama ging ernstig voort:
- En wat is hij geacht en bemind! - Neen, ik zou gerust mijn hoofd nederleggen, als ik uw lot in de handen van zulk een soliden en geposeerden man kon stellen. Een charmant jongmensch!
- Meent gij dat waarlijk, moederlief, zei het meisje met eene zucht de kinderlijke oogen zoo ernstig en onderwerpend op hare moeder vestigend, die een traan afwischte en bewogen antwoordde:
- Ja, dat is mij heilige ernst, ik zou ongelukkig zijn als de dood mij verraste vóor gij beiden gevestigd waart. En wat uw broeder betreft, dat is nog geheel iets anders, maar
| |
| |
wat is eene ongehuwde vrouw in de wereld? - Niets, bepaald niets. Neem toch dien kommer van mijn hart.
- Ik zou u zoo gaarne genoegen doen, maar hoe kan ik met Travers trouwen, als ik hem niet liefheb?
- O, als het anders niet is - mijn kind - de liefde komt als men gehuwd is. - Al die verliefdheid, waarmee men in de gedichten dweept, dat is een vluchtig goochelspel der verbeelding, dat is niet solide - en beteekent niets.
- Ik verbeeld mij toch dat ik hem eerst moet kennen.
- Lief kind - wie kent ooit een man, vóor men met hem gehuwd is? En dan nog niet. - Gij hebt nog zulke kinderachtige ideeën, al gingt gij nog twee jaren met hem om, ge leerdet hem niet beter kennen.
- Dat is al heel wonderlijk en maakt mij nog banger - hervatte Rosalie.
- 't Komt er maar op aan, een braaf knap mensch, van goede relatiën en gunstige vooruitzichten zijn lot toe te vertrouwen. - En ik vertrouw Travers volkomen. Waarlijk, hij is een solide man, een charmant jongmensch. - En als gij ziet, dat hij geheel voor u leeft - en dat gij zijn geluk in uwe hand hebt - als hij u dagelijks met duizend liefdeblijken omringt, dan ontstaat bij u eene bestendige wederliefde - gij zult toch wel geen steenen hartje hebben? Hij zal het wel veroveren en gij zult te zamen recht gelukkig zijn - ik verzeker het u. - Ik verbeeld mij u daar al in uwe eigen hotel Châtelaine te zien en als jeugdige, de honneurs waarnemende. O, mijn kind! ons geluk zal onuitsprekelijk zijn.
Onder zulke gesprekken ontkiemden er allengs zekere illusiën in het jonge hart; onbestemde voorgevoelens van iets liefelijks, iets heerlijks welden op in hare verbeelding, veel meer nog dan in haar hart.
Meesteres in haar eigen huis te zijn - gebiedster van haar klein koninkrijk - de aangebeden godin van een man,
| |
| |
die u op de handen dragen wil - een man, die over haar waken, haar tegen alle leed beschermen en tegen alle onheil schutten zou; die met de zachtste woorden haar zou waarschuwen - met de teederste zorg haar omringen.... ja, toch, dat was schoon, het beeld der toekomst. - Mama was goed, maar mama was wispelturig en opvliegend.... somtijds hard en afstootend, en deze Paul, al had hij een kaal hoofd, een rooden nek en veel te dikke ooren - hij scheen zulk een bijzonder, teerhartige Paul voor zijne Virginie te zullen wezen.
Toen Rosalie genoegzaam met deze nieuwe denkbeelden gemeenzaam geworden was, achtte de pretendent het oogenblik gunstig om zijn request officiëel te presenteeren - en hij vraagt gehoor.
De dag wordt bepaald. Het is of er iets schrikkelijks zal moeten gebeuren - zulk een eerste bezoek van een jong man bij eene jonge dame! - en welke moeder zal het toestaan dat hare dochter een bezoek van een heer ontvangt - dan wanneer hij komen zal met het plechtig oogmerk haar ten huwelijk te vragen.
Eindelijk zal het uur der crisis slaan. Paul Travers steekt zich in glanzend nieuw zwartlaken pak. Met de uiterste zorg is hij gekapt en geparfumeerd - evenredige zorgen waren aan den strik van het suprafijn dasje besteed, dat zijn rooden dikken hals versiert - het eene boordje voor het andere is gepast, en verwerpelijk bevonden - eindelijk een extra exemplaar gekozen - en dus geheel officiëel uitgedost, zooals een bescheiden sollicitant er behoort uit te zien, was hij gereed om zijn aanzoek te wagen. - Aan hoevele vrouwen had hij zijn hart niet reeds aangeboden! - maar zijn hand nog nimmer... - Hij ging nu ook meer speciaal solliciteeren naar vestiging; hij verlangt zich te ‘établiseeren’ dat wil zeggen: te huwen; niet omdat dit zijn levensideaal was, maar omdat
| |
| |
het met zijne ontwerpen voor zijne toekomst het best strookte om door middel van eene rijke vrouw op een grooten voet te kunnen leven. De zinnelijke begeerlijkheden hadden uitgewoed, zijn traag verstand kwam eindelijk tot die klaarheid - die hij op zijn vijfentwintigste jaar had kunnen bereiken, als de wuftheid, verkwisting en gemakzucht hem niet onverschillig voor zijn eigen ontwikkeling en maatschappelijke positie gemaakt hadden. Zijne eerzucht was tot hiertoe door nietige pralerij in zijne clubs voldaan geweest. Hij zag nu in dat het hoog tijd werd een ander pad te kiezen om zich verdienstelijk te maken. Waarom zou hij ook niet als volksvertegenwoordiger kunnen schitteren als zoo menig oude, snorkende rechtsgeleerde zonder praktijk? Reeds had hij zich wat naam gemaakt onder de philanthropen. Deze onderscheiding zoo gemakkelijk verkregen, spoorde hem aan om hooger te streven - en de behoefte aan zingenot en vermaak verstompt zijnde, zocht hij nieuwe prikkels in de zucht naar rijkdom, naar macht en eer. Geëtablisseerd te zijn, een rijk hotel te bewonen - eene fraaie equipage te houden - gasten te ontvangen en eene schoone jonge vrouw om dat établissement te sieren, ziedaar wat hij noodig had om zijne tweede jeugd zoo schitterend mogelijk te ontplooien.
Deze man, van ver in de dertig jaren, met het vermoeide, verwelkte koude hart, zou thans geveinsdelijk de bekentenis afleggen van gevoelens, die hij reeds zoo menigmaal op het vurigst had betuigd. Maar hij kent de vrouwen - zijn hoofd bevat er een geheele beeldengalerij van.
Rosalie was door hare moeder beknoptelijk op het gewichtig bezoek voorbereid. Voornamelijk had mama zich bij dit belangrijk onderhoud bezig gehouden met hare stem en houding - haar dikken schouder niet te vergeten, en haar alle regels der etiquette voorgeschreven hebbende, meende zij zich van al hare moederlijke plichten te hebben gekweten.
| |
| |
Voor Rosalie's geest rezen nu echter al de treffende declaraties op, die zij in het Théâtre Français gezien had. - En wat zal hij nu wel zeggen! - En wat zal ik moeten zeggen? - verzuchtte zij gedurig. - Zij weet nu wel zoowat, hoe zij zich naar het voorschrift van mama bij die plichtpleging zal hebben te gedragen; maar toch heeft het haar een paar slapelooze nachten gekost en kwelt haar een onbestemde angst.
- Vergeet uw borduurwerk vooral niet mede naar de zaal te nemen - vermaant mama toen het groote uur nadert - dat handwerk geeft u beter pose, mijn kind! gij kijkt dan op uw werk tot het oogenblik daar is, om even tot hem op te zien, begrijpt gij?
Rosalie is uiterst bevallig getoileteerd; met fijne kunst is alle schijn van opzettelijke optooiing vermeden; zij neemt een klein stoeltje dicht bij den fauteuil harer moeder, als om zich kinderlijk onder hare hoede te toonen.
Paul wordt aangediend en treedt binnen in zijn stemmig sollicitanten-kostuum en met een even stemmig sollicitanten-gezicht.
Er wordt gegroet, gebogen, geneigd - eenige banale phrases openen de ontboezeming, die nu losbarst of liever heel geleidelijk wordt ontwikkeld.
De kalme ernst van de vleiende betuigingen, die hij aflegt, verhoogen den diepen indruk, die zijne zoetvloeiende woorden op het kinderlijk gemoed van het onervaren meisje maken. Zijne waardigheid en welsprekendheid boezemen haar vertrouwen in, en wekken hare verbazing, die tot bewondering voor den spreker stijgt.
De hooge ingenomenheid, die hij voor haar persoon aan den dag legt, streelt hare ijdelheid, en stemt haar gunstig voor den man, die haar zóo beminnelijk vindt, dat hij zijn lot en leven voor altijd met haar wenscht te deelen. Zij heeft nooit over iets van beteekenis met mannen gesproken; zij kent
| |
| |
geen andere heeren van nabij dan haar oom en haar broeders, haar meester en haar biechtvader. Is het wonder dat dit eerste ernstige onderhoud haar reeds groote bewondering inboezemt voor den zoo behendigen pretendent, die het verlegen meisje intusschen zoo scherp met zijn koel oog observeert en haar argeloos hart analiseert in alle aandoeningen en overleggingen; terwijl zij, ondanks al wat zij op het theater gezien of in romans gelezen heeft, ondanks al wat zij zich voorgenomen had te zeggen, niet anders dan eenige schroomvallige monosyllaben weet te fluisteren tegen dien deftigen heer, die zoo vereerend over haar denkt, haar zoo lief heeft, en al zijn geluk van hare hand alleen verwacht... Dat streelt haar hart - zij vindt hem al dadelijk een lief, verstandig mensch, al is hij dan ook niet schoon. Geen zweem van vrees of zorg, van wantrouwen voor hare toekomst, voor haar geluk. - Met blind vertrouwen volgt zij hem, die zoo eerbiedig zegt haar beschermer te willen zijn - zonder eenig vermoeden van gevaren, van misleiding of teleurstelling, geeft zij zich over.
Paul is dan ook zoo betooverend lieftallig, deemoedig en bescheiden, dat mevrouw de Toulouse na deze entrevue bepaald is opgewonden, en het verveelt haar Rosalie zoo stil en peinzend te zien.
Dweepend roept zij het toe aan haar zoons, aan dr. von Kern en aan haar broeder - en aan elk, die onder haar bereik komt:
- Wat een allercharmantst jongmensch is hij toch!...
Travers zou echter zoo spoedig met den oom en voogd niet gereed zijn als met de dames. Weder is een dag vastgesteld, en nu worden de financieele zaken besproken. Er wordt geconditioneerd, gecontracteerd en geregistreerd. Och, het jonge meisje heeft daar niet mede noodig. Wat weet zij er van. - Nu er eenmaal over haar hart en haar leven beschikt is, mag er over hare fortuin ook wel gemarchandeerd en gecontracteerd worden zooals men ‘zaken’ behandelen
| |
| |
moet. De notaris maakt lange en vervelende stukken op in de ondoorgrondelijke orakeltaal van zijne mystieke geleerdheid, die veel geld kosten, en waarvan Rosalie geen enkel woord zou verstaan, al las zij ze zevenmaal - maar dat is ook niet noodig, haar voogd leest de documenten voor haar en begrijpt ze voor haar - en dat is genoeg.
Nu de voorwaarden zijn vastgesteld - kan de liefde een aanvang nemen. Onder het moederlijk oog mag de verloofde voortaan dagelijks een of twee uurtjes met zijne beminde komen doorbrengen, hetzij dan in huis of in de open lucht.
Paul is een liefhebber van bloemen - bloemen vindt Rosalie nu, waar ze gaat of staat - behalve den officieelen bouquet, dien hij voor iederen morgen bij den bloemist in eens besteld heeft, tot op den huwelijksdag toe. Paul is een liefhebber van poëzie - Rosalie moet nu dagelijks eene hoeveelheid verzen hooren voordragen, waarbij het charmante jonge mensch dan nog zijne tranen ten beste geeft. Paul is een liefhebber van platen - Rosalie wordt met gravures en photographiën en albums overstelpt - en mama is maar al door in eene stijgende extase over het charmante jonge mensch - zij is gelukkig - en haar kind moet ook gelukkig zijn...
Een huisgenoot is er slechts, die Travers niet kan dulden. Het is Wilhelm von Kern. - De antipathie is wederzijds gelijk - zij zien elkander steeds uitdagend en spotachtig aan. Wilhelm ziet op Travers neder met een blik die zegt: ‘nieteling, kon ik u duizend mijlen van hier dringen’! - en Travers ziet op Wilhelm neder alsof hij denkt: ‘onbeduidend wezen, wie zijt gij tegenover een man als ik ben?’
Nu volgt voor mama de regeling der woning, de aankoop der meubelen, de geheele uitrusting, die haar een bron van geneugten opent, welke Rosalie haar onbetwist en volop genieten laat.
Maar alles gaat haastig, als vreesde men dat er iets mocht
| |
| |
tusschen beide komen, als jaagde men met onrust door een benauwden tunnel om maar spoedig tot zeker doelwit te geraken.
Al het liefelijke van het verloofd zijn - al het stil geluk van minnende harten - de zalige uurtjes van vertrouwelijke samenspreking en vrije ontboezeming - die schoone lachende rozengaard der liefde, die aan het huwelijk pleegt vooraf te gaan - dat zachtkens hand in hand voort wandelen, dat ongemerkt naderkomen van het zich steeds meer voor den ander openende hart - dat telkens dieper blikken in elkanders zielsgevoel, in het denken en wenschen en streven - 't was voor Rosalie een onbekend paradijs. Wat haar vooral met hare positie verzoende was de omstandigheid, dat er bijna gelijktijdig een engagement tot stand kwam tusschen hare nicht Francisca en een Poolsch edelman, die nog veel ouder en leelijker was dan Paul - die ze ook nooit van te voren gezien had, en evenmin kende. Zij berustte dus in het gebruik, dat zij als onverbrekelijk recht zag heerschen bij de lieden van haren stand.
De gansche tijdruimte tusschen het aanzoek en den trouwdag snelt voorbij als een drukke Sint-Nikolaasavond. 't Is eene bonte mengeling van surprises; het is ontvangen van pakjes en doosjes - het ontpakken en plaats ruimen voor allerlei objets de luxe, die zeer kostbaar zijn, en toch geen wezenlijke kunstwaarde bezitten. Het eene feest volgt snel op het andere. - Uitgaan en recepieeren. - Toilet kiezen - toilet maken. - Een paar maanden snellen zoo voorbij als een wilde droom vol schitterend gebeuzel, vol bonten onzin.
Alles houdt haar uiterlijk bezig; tot het hongerende hart genaakt geen aasje voedsel, geen straal van licht over haar toestand; en toch komt Rosalie met iederen harteslag den trouwdag nader, waarop de ijzeren deur achter hare vrije jeugd zal worden gesloten, terwijl de machtigste aandoening van die dagen voor haar niet anders is dan eene oneindige verbazing.
| |
| |
En ieder avond, als zij vermoeid van den stroom der vermakelijke festiviteiten haar hoofd nederlegt, zegt zij bij zich zelve: ‘En dit is dan nu de liefde? - Hoe vreemd! - Ik ben blij dat het huwelijk spoedig daar zal zijn, en wij op reis kunnen gaan, en mama mij niet langer met mijn toilet en over mijne houding vervolgen kan. Ik snak naar rust en vrijheid - ik verlang naar het gebergte, naar de groote, machtige natuur. Paul zal mij overal brengen, waar ik zijn wil. Ja, mama beeft wel gelijk gehad. Hij is zoo goedig, zoo teer voor mij, dat ik al meer van hem ga houden. - Ja, mama weet het wel - ik vind hem zoo leelijk ook niet meer. Ik zie niets meer dan zijne goedheid, zijne nauwlettende zorgen en ondenkbare voorkomendheid hebben mijn weerzin bijna overwonnen. - En toch, en toch - liever zou ik niet trouwen. Maar het schijnt zoo te moeten zijn. Mijne moeder en mijn voogd willen het - Pauls geluk hangt er nu eenmaal van af - aan terugtreden is niet meer te denken!... Welk een éclat zou daf maken! - En toch, ik huiver hoe nader het komt. Mama verzekert, dat het haar juist zoo te moede was vóor zij ging trouwen, en dat ze toch zoo gelukkig met mijn vader is geweest - waarom zal het mij ook zoo niet gaan?’
Weldra zal de verloofde bruid heeten - en wat vervult nu 't meest haar geest? - Wat anders dan de prachtige corbeille de noce - de geschenken en de geheele uitrusting - het linnen en de kanten - en al die blinkende schatten, die een jeugdig oog bekoren, en waarop de moeder der bruid nog hoovaardiger is dan zij zelve.
Zoo wordt zij voorbereid tot de allerernstigste en beslissende verbintenis; zoo dartelt zij langs den stroom, die haar onherroepelijk zal medevoeren.
En de jonge man, boe bereidt hij zich voor op zijn huwelijk?
Wij vinden hem in zijne appartementen met open kasten en laden, en tafels vol papieren, boeken en kleeren. Hij houdt
| |
| |
groote herziening en ‘finale opruiming.’ Hij heeft nog zooveel van kant te doen en af te breken, wat nu niet langer aan de hand kan gehouden worden, en hem ook genoeg moeite en al te veel geld gekost heeft! - Wat pakketjes rosé briefjes! - Wat doosjes met zonderlinge souvenirs - een lokje en een strikje, een handschoentje en een medaillon; wat vreemde reliquiën van danseressen en actrices gaan bij deze algemeene revue een voor een de kachel in... Het is een auto-da-fé ter verzoening voor de zonde zijner jeugd, en hij zoekt al zijne boeken en alle zakken, alle laden en cassetten zoo zorgvuldig na, als een Israëliet zijn huis pleegt te reinigen voor het Pascha. Geen spoor mag overblijven van zijn vroeger leven en relaties.
Terwijl hij zich van harte verheugt den laaisten bundel rekeningen en briefjes ten vure gedoemd te hebben, en uitroept: ‘Nu ben ik er dan eindelijk door!’ – tikt de kamerdienaar, en overhandigt hem een geparfumeerd couvertje. - Hij fronst de wenkbrauwen, steekt de dikke lippen bar vooruit, en vloekt: ‘Is het nu nog niet afgedaan!’ – Wat valt daar uit het couvert op den grond? - Een vrouwenportret met twee kinderfiguurtjes aan hare zijde... - ‘Aardige kereltjes’ - mompelt hij - ze nog eens bekijkend - ‘maar dat is nu afgeloopen - ik heb behoorlijk voor alles gezorgd, en nu: Adio, Mathilde’ - en ook dit ging in het vuur.
Ten slotte annonceert hij aan zijne oude makkers een gloeiend afscheidsfeest - een schitterend adieu aan het vrije leven, en noodigt hen tot een diner te St. Cloud, waar zij nog eens met volle teugen in het oude leven zwelgen zullen, en dan - transformatie in een eerzaam huisvader....
Nog afgemat van het feest, dat ver in den nacht reikte, drentelt Paul des anderendaags in zijne kamer rond, en trekt met loome hand zijn bruigoms kleederen aan. - Hij geeuwt luidkeels, niest - geeuwt weer - niest nog vele malen en
| |
| |
treedt, om zijne dikke oogen uit te wrijven, voor den spiegel.
- Ik zie er verduiveld slecht uit van daag. Parbleu, ik mocht toch heden wel mijn beau jour hebben - mompelt hij. Hij heeft al een bad genomen, beproeft alle toiletwateren om zich op te frisschen, maar 't wil niet gelukken.
- 't Zal goed voor me zijn, wat kalmer en gelijkmatiger leven te gaan leiden, en met eene badkuur te beginnen. Ik moet nu maar denken: ik ben de stormkaap voorbij! - Het is hoog tijd voor mij, om mij wat meer te soigneeren! - Ik voel al te wel, dat ik er niet meer tegen kan. Was nu deze vervelende dag maar voorbij. - Kom, courage! oude jongen, spoedig, ben ik toch voor altijd door al die ceremoniën heen. En hij sprong op, overgoot zich nog eens met eau-de-Cologne en begon zijn toilet met de meeste zorg te bewerkstelligen.
Intusschen werd Rosalie ook opgetooid voor de plechtigheid, die haar, hoe nader zij komt, met een onbestemd, maar klimmend gevoel van vrees begint te vervullen. - Afscheid nemen van haar huis, hare moeder en lieven broeder vooral; en heentrekken met iemand, die haar eigenlijk nog vreemd is, en voor wien zij een zeker schuw, verlegen gevoel koestert. Dit alles brengt haar in eene soort van verdooving; al hare aandoeningen komen samen in een benauwend angstgevoel. Men spreekt haar moed in. Doodsbleek en bevend ontvlucht zij den bruidegom, die met zijne liefste woordjes baar kalmeert, en beschermender en nederbuigender schijnt dan ooit.
De prachtige rijtuigen komen voor, en voeren haar onder het oog der nieuwsgierige menigte naar het stadhuis. De ambtenaar leest plechtstatig zijne formules voor, en Rosalie hoort als uit de verte iets over zich heen ruischen, waarvan zij nu geen nolitie neemt, maar dat zij na dezen beter zal leeren verstaan - van de bescherming, die de man aan zijne vrouw - van de onderdanigheid die de vrouw aan haar man schuldig is... Zij laat zich dat alles voordreunen, als of zij er
| |
| |
nooit iets mede te maken zal hebben. Eindelijk komt zij tot zichzelve als de ambtenaar den bruidegom nadrukkelijk afvraagt of hij verklaren wil, dat de bruid aan zijne zijde de vrouw is zijner keus, en hij daarop luide antwoordt met een plechtig: ‘ja.’ - Daarna moet ook zij getuigen, dat de bruidegom aan hare zijde wel waarlijk is de man harer keus... en zij antwoordt desgelijks met een bevend: ‘ja’, en ach, haar hart riep luide: ‘neen!’ - maar men dringt het mij op. - De ambtenaar verklaart hen nu voor echtelieden, en de hamer vall met een daverenden slag op de tafel als een teeken van het onherroepelijke, als het dichtslaan van eene poort, die niemand meer vermag te ontsluiten.
Rosalie is over dat alles verbaasd; maar zij ondergaat het als in eene soort van bedwelming. - Zij is er niet recht bij. - Hare ziel is als weggezweefd, om met haar idealen Paul in het bosch te dwalen.... Ach, er komt niets van de idylle terecht.
Zij laat zich werktuigelijk voortleiden naar de kerk. De kerkwachters komen baar in gala-kostuum aan de kerkdeur te gemoet. De zwart fluweelen rok is rijk met zilver afgezet en nog opgeluisterd door een purperen kraag en dito écharpe. Een vuurroode broek steekt scherp af tegen de witte kousen, en een reusachtige steek met zilveren franje en een enkele epaulet voltooien dit hansworstenpak der wachters van het heiligdom. Zij maken ruim baan, en stompen met hun ontzaglijke hellebaard en zwaar geknopten staf met geweldig gedreun op de steenen, om het indrukwekkende der plechtigheid te verhoogen, die men nu opent door eene uitvoering op het orgel van de ouverture der Tooverfluit, terwijl de bruid naar hare plaats geleid wordt.
Wat is ze schoon en frisch, als een pas ontloken bloesemknop. - Wat is ze onschuldig en rein, als die schitterende witte wolk van blanke zijde, luchtig gaas en kostbare kan- | |
| |
ten, waarin ze zweeft. - Wat buigt dat aanvallige kinderkopje zich diep onder den krans van oranjebloesem, alsof die kroon haar zwaar viel te torschen, en er was iets traags in den statigen tred, waarmede zij aan den arm van haar oom en voogd, die haar vader vertegenwoordigde, zich naar het altaar liet voeren, omstuwd van magen en vrienden.
De bruidegom volgt kort achter de bruid en zij knielen op de prachtige rood fluweelen kussens, rijk met goud geborduurd, aan den voet des altaars. Terwijl de priester nu eene muziekale mis bedient, hebben bruid en bruidegom elk eene reusachtige waskaars in de hand gekregen, ter hunner eere rijk met bloemen en groen versierd. Zij moeten dien gevaarlijken last met veel talent in evenwicht zien te houden en voor afdruipen zich hoeden, tot zij het hoogwaardige hebben gekust, en dit is de eerste beproeving, die een zinnebeeld is van zoo vele anderen die volgen zullen. De speelgenooten gaan nu met een prachtig geborduurd fluweelen taschje de kerk rond om de liefdegaven in te zamelen. Da rop treden vier heeren toe met een langen rooden sluier, dien zij boven het jeugdig paar uitgespannen houden, tot de geestelijke zijne toespraak heeft volbracht, die hij zoo onduidelijk, eentonig en snel mompelt, dat niemand het raden zal, of hij in het latijn of in de moedertaal heeft gesproken, afgewisseld door de kniebuigingen der koorknapen met hunne korte rokjes en blauwe sjerpen, tot het Amen klonk, dat hier hetzelfde beteekende, als de ontzettende hamerslag des ambtenaars, na de lezing van de artikelen uit den Code Napoléon.
De bruid had van het een zoo weinig verstaan als van het ander. - Zoolang zij de kaars vasthield, dacht zij aan niets anders dan aan de vallende druppels - alleen het slot van alles, was haar duidelijk - zij was van naam veranderd. Zij was voortaan niet meer onder de macht van hare verwanten, maar onder die van den man, wiens naam zijn
| |
| |
stempel zetten zou op heel haar wezen - aan wien zij voortaan met lijf en ziel was overgegeven. De kerk heeft onverbrekelijk haar zegel gehecht aan den reeds onlosmaakbaren band door den staat geklonken, die niet meer te breken zal zijn dan door den dood alleen.
Eene dicht gesluierde gestalte staat voor de jonge vrouw, die als geblinddoekt voortgeleid is tot de onthulling van de heiligste verborgenheden des aardschen levens - en de mysteriën des altaars, waarvoor zij geknield heeft, zijn haar niet ondoorgrondelijker dan de raadsels, die zij nu stap voor stap voor haar oog zal zien ontsluieren - de mysteriën van het huwelijksleven.
Onvoorbereid heeft men haar geworpen in het onherroepelijke, in het onverbiddelijke lot. Be hamerslag des ambtenaars, het Amen des priesters hebben den weg achter haar afgebroken - geen stap rugwaarts is mogelijk. - Voort - en altoos voort- tot den laatsten ademtocht - aan de hand van hem - dien zij niet kent... dien zij wellicht nooit liefhebben kan....
Woestenijen worden ontgonnen - bergketenen doorboord - watervloeden opgedroogd - monarchen worden onttroond - volkeren bevrijd - alles verandert - alles wisselt en keert - alleen de band, die de vrouw aan het lot des mans verbindt, verandert niet. - Dat is zijn hoogste zegen - maar dit is ook zijn afgrijsselijkste vloek - - -
|
|