| |
| |
| |
XIII. De weduwe met vier dochters.
Na de in beslagneming der papieren ging alles weer rustig bij Valeur. De meeste leerlingen kwamen terug, ook de kinderen des dokters. Hygie kon met groot gemak leeren, maar dat maakte hem veel te zorgeloos voor het bestudeeren zijner lessen - en zijn woelzieke en oproerige geest bracht de geheele school in wanorde, hij had geen denkbeeld van algemeene tucht en orde - vond elke verordening eene onzinnige kwelling, en bracht een geest van tegenspraak en moedwil onder de jongelieden, die Valeur's arbeid ontzettend bemoeilijkte. Hij predikte zijn makkers, dat het aan hen was te bevelen en aan leermeesters te gehoorzamen; die moesten lessen geven, maar hadden hun geene zedelessen mede te deelen.
Ongelukkig was de goede Valeur een van die brave sukkels, die rijk aan goedheid maar arm aan moed zijn. Hij had eer iets belachelijks dan iets dat ontzag inboezemde, en er was slechts een belhamel noodig om zijne gansche kudde in opstand te brengen. Hij had met dien nieuwen, interessanten kweekeling het paard van Troje ingehaald.
In korten tijd had Hygie de geheele school tot eene bende
| |
| |
woestelingen gevormd, wier aanvoerder hij was om de ongerijmdste straatschenderijen en plagerijen te plegen, waarbij hij van kwaad tot erger verviel en de aanranding van weerlooze personen en het mishandelen van dieren niet achter bleef. De machtiging der politie-agenten tot inbeslagneming der papieren van den meester en den vader had een diepen haat tegen de macht en hare uitvoerders in hem gaande gemaakt, en zijn geheele gedrag werd bestuurd door zucht om de politie-agenten uit te tarten en te ontduiken.
Hygiène daarentegen was zacht en bescheiden, en werd eer versukkeld door de pretentieuse, opvliegende juffertjes dan dat zij eenige verkeerdheid zou gekweekt hebben. Alleen verdroot zij mevrouw Valeur door hare zonderlinge distractie. Zij was nooit bij de les, haar hart en ziel was thuis. Moeder zat alleen - moeder was zonder hulp - zonder troost - zij toefde daar werktuigelijk, maar hare gedachten snelden altijd weer weg, welke moeite men zich gaf haar aandacht te vestigen; en terwijl hare makkertjes niet konden leeren, omdat hare hoofdjes over de modes en over de amusementen en over de nieuwtjes en van de jongeheertjes vol waren - bij Hygiène was het de zorg der liefde en de gehechtheid aan hare eenzame moeder, die het verblijf op de school ten eenemale onvruchtbaar voor haar maakte, wellicht kwam hier de dorre vorm van het stroeve onderwijs nog bij, terwijl haar verstand geholpen moest worden door iets zichtbaars, door iets dat tot hare verbeelding en hare zinnen sprak - en dit voor alle meisjes zoo noodig element ontbrak geheel bij het onderwijs van mevrouw Valeur, dat alleen woorden, namen en getallen gaf, maar geene ideeën, geene aanschouwingen, die het onderwijs voor meisjes in hare ontwikkelingsjaren zoo zeer behoeft, zal het hoofd waarlijk gestoffeerd, de geest gesterkt en gevormd worden. Gelukkiger slaagde mevrouw Bressant met hare
| |
| |
namiddaglessen in het bloemen maken onder de leerzaamste gesprekken; terwijl zij haar de eerste behendigheid voor het bloemenvak poogt te geven, schenkt zij hier ook inzichten, begrippen van het leven en de verhoudingen der menschen. - Dit uurtje is voor beiden een waar genot. Het kort de eenzame avonden van de weduwe en geeft aan het kind de opwekkende gedachte, dat er voor haar en door haar wellicht eene verlichting of een uitweg kan komen uit den nood, dat zij iets leert wat haar in de toekomst zal kunnen steunen - en mevrouw Bressant is in hare goedhartigheid rijkelijk voor hare moeite beloond door de vlijt van het meisje en de dankbare blikken, die zij telkens van haar werk lot haar opslaat. Toch is er in den melancholieken oogopslag van mevrouw Bressant iets weemoedigs, dat in strijd is met den gullen lach, waartoe haar vriendelijke mond meer uit gewoonte dan van harte zoo geneigd schijnt. Hygiène weet niet hoe het komt, maar zij is zoo gaarne bij die vrouw, die voor het leed wel heeft gebukt, maar die er niet door is gebroken, zooals hare arme, altijd diep neerslachtige, gedurig murmureerende moeder. Het vertrouwen op God als leidsman, de rust en de moed, waarmede deze kloeke vrouw op het lot en het leven nederzag, calmeerden het beangste hart van het te vroeg door kommer geprangde kind, en opende voor haar een gansch nieuw verschiet, waarover een vriendelijk troostrijk licht verspreid lag, al was het landschap ook nog met dichten nevel omsluierd. - Hier durfde zij al hare kinderlijke vragen omtrent den godsdienst doen, die zij thuis niet uit mocht spreken, en mevrouw Bressant achtte zich niet gebonden in het noodlottig voetspoor des vaders te treden, maar onderwees Hygiène naar haar beste weten in al den eenvoud van een kinderlijk geloof.
Wat was het gezellig en vertrouwelijk in deze vertrekken, waar zorgvuldig al de gedenkstukken van vroegere welvaart zijn bewaard, om de eer des huizes op te houden in de nauw- | |
| |
gezet geconserveerde meubelen en huissieraden. Zijn ze ook bijna een kwart eeuw uit de mode, ze blinken te meer. De muren zijn versierd met aangename schilderijen en de vensterbanken met vriendelijke bloemen, wier frisch groen aardig uitkomt bij de nette heldere gordijnen. Planten worden zelfs gekweekt op het plat en veel gelezen boeken staan op het boekenrekje - en toch werd hier zooveel gewerkt, gestreden en geleden in de tien jaren, die deze kloeke vrouw alleen doorworstelen moest. Zij is van daag bijzonder stil en in zich zelve gekeerd geweest, en geeft Hygiène bij het afscheid de boodschap mede, of de dokter morgen toch eens naar eene harer dochters wil komen zien.
De dokter wil in zijn ijver zijne oude vriendin niet tot morgen laten wachten, en verschijnt nog den eigen avond.
- De patiënt is nog niet thuis, zegt mevrouw Bressant, morgen zal ze wat rust nemen, maar ik heb zelve voor mijn hoofd zooveel raad noodig als mijn arm kind voor hare maag.
- Gij lijdt aan hoofdpijn?
- Neen, dokter - aan een te vol hoofd - of is dat geen kwaal? Laat ik eens wagen het voor u uit te pakken. Gij zijt zulk een verstandig man - gij kent het leven... enfin!
- Kom, vertel mij uwe wederwaardigheden. Het is mij een genoegen uwe stem weder te hooren. - Ik droom mij intusschen terug tot lang vervlogen dagen, toen ik uw drempel plat liep om Cecile het hof te maken.
- Mijne kinderen waren toen klein - en gij redekaveldet dan met haar vader over hare opvoeding. Hij is vroeg heengegaan - u vind ik nu terug - laat ons de afgebroken discussies thans hervatten, en zeg mij: Wat moet eene weduwe met hare vier dochters doen?
- Mij dunkt, uwe praktijk heeft alle theorieën overtroffen, gij zoudt aan menige moeder ten voorbeeld kunnen strekken.
- Tot hiertoe heb ik met Gods hulp de kinderen geleid in
| |
| |
het spoor van deugd en arbeidzaamheid, maar van dag tot dag wordt het mij duisterder, waar het nu verder met haar heen moet. Welken raad heb ik haar te geven? Mijne wijsheid schiet te kort, en ik peins mijn arm hoofd moe en stomp op hare toekomst. Al mijne dochters zijn door de natuur gelukkig bedeeld, zooals men dat noemt. - Ze zijn allen welgemaakt, bevallig en schrander - twee van haar zijn zelfs zeer schoon - zij bezitten elk een drie duizend francs - maar wat beteekent zulk eene kleinigheid tegenwoordig? - 't Is een uitzet als ze gaan trouwen, en daarmee afgedaan.
De dokter knikte veel beteekenend.
- Ik heb de meisjes zooveel en zoo goed laten leeren, als het mij mogelijk was. Mijne oudste, Charlotte, is lang te trotsch geweest om iets bij de hand te vatten. - Werken vond zij gemeen. Zij was bang dat het haar in de schatting der wereld zou verlagen en zij dan stellig nooit tot een voornaam huwelijk zou komen! - Zij bleef dan haar markies verbeiden in werkeloosheid, en wees menig goed aanzoek af, omdat het haar niet schitterend genoeg was. Eindelijk ontdekte zij dat haar niet-arbeiden, haar ook niet verhoogde of bevoordeelde, en zij besloot plotseling zich op de lingerie toe te leggen. Na een jaar leertijd, verdient zij vijftig francs in de maand, eet aan het magazijn, maar komt 's avonds bij mij te huis. Hoe troostrijk dat voor ons is, zij moet door alle weer en wind, dat doet haar veel kwaad - en toch wil ik haar daar liever niet laten overnachten, al heeft het laat thuis komen ook gewichtige bezwaren.
Mijne tweede dochter, Thérèse, had al een paar jaren vroeger het modevak gekozen. - Dat heeft mij vijfhonderd francs aan leergeld gekost, en nu verdient ze dertig francs per maand, met kost en inwoning. - De derde, Martha, is onderwijzeres en zeer stil van aard; zij bemint de studie en den godsdienst. Ik ben zelfs wel eens bevreesd dat het klooster allengs
| |
| |
haar ideaal zal worden. - De jongste echter, die nu achttien jaar is, baart mij meer hoofdbreken dan de drie anderen te zamen. Celestine is altijd de schoonste, de schranderste, de ondeugendste geweest - is om strijd door ons bedorven, en tiranniseert ons nu ook allen.
Dit bekoorlijk troetelkind des huizes zoekt altijd haar gemak en haar genot. Lichtzinnig en opvliegend in den hoogsten graad, verontrust zij aanhoudend ons vreedzaam bestaan, maar aanvallig en betooverend als zij is, wordt veel weer goedgemaakt door hare ongelooflijk koddige invallen, en sleept zij ons allen mede in hare dwaze grappen, om de onderdanige dienstbaren van hare luimen te zijn, mij zoo goed als hare zusters. Zij heeft zich nooit de minste moeite willen geven om iets grondig te leeren, maar met voorbeeldelooze behendigheid grijpt zij aan, wat zij wil, en weet toch alles, en zij redeneert over alles als een kleine Bossuet. Zij verdedigt alle ongerijmde stellingen, en overtuigt iedereen van het onmogelijke; als een advokaat bepleit zij hare zienswijze, hare daden en nooit kan iemand het op haar winnen; zij geeft geen kamp. Er was zeker wel wat van haar te maken, maar ik heb geen doorzicht of middelen om die weelderige fantasie te bevredigen, dien rusteloozen geest te stillen; - iets buitengewoons ligt er in dat kind. En toch vrees ik, dat hare opvoeding verkeerd is geweest, en dat zij, in plaats van zoo hoog te stijgen als haar trots heeft gedroomd, wel eens heel laag zou kunnen neerkomen. – Maar ik houd u te lang op met mijne langwijlige verhalen.
- Integendeel, hernam de dokter, met zijne gewone hoffelijke buiging - ik volg elke bijzonderheid, die uwe kinderen betreft, met vaderlijke belangstelling.
- Charlotte is nu verloofd, ging de moeder voort. - Mijn broeder, die nabij Metz eene groote fabriek heeft, verlangde dat wij voor zijne rekening onze portretten bij een goed
| |
| |
photograaf zouden laten maken. Ik ging dan met mijne meisjes naar het atelier, en wij troffen daar een zeer aardig artist aan, die ons echter verzekerde dat het toilet der oudste ongunstig was van kleur en dat de dames hare coiffures wat moesten wijzigen. Deze openhartigheid en oplettendheid trok onze aandacht. Wij kwamen terug en de portretten slaagden volkomen. Dit jonge mensch met zijn gunstig voorkomen was zoo aangenaam en zoo eenvoudig in zijne wijze van doen en spreken, dat ik een onderhoud met hem aanknoopte. Gij weet dat ik nog al spraakzaam ben. - Daar hij het Fransch wat vreemd sprak, vroeg ik hem uit welke streek hij was, en verbeeld u, hij zegt mij dat hij een Hollander is. Nu, Holland en Groenland dat was in onze schatting hetzelfde. Het scheen dat hij dit dwaze oordeel op onze gezichten las, want hij begon te glimlachen. - Ja, zeide hij, ik ben uit het land van boter en kaas. Daar is echter nog wel iets meer te zien dan weiland, en hij legde ons eene portefeuille met prachtige waterverfteekeningen en schetsen voor, die hij in zijn vaderland naar de natuur gemaakt had, ook enkele stadsgezichten, die onze ideeën over het moerassige kikkerland geheel wijzigden.
Charlotte laat zich de ontboezeming ontvallen: ‘O, als Martha dat werk toch eens zag,’ en de galante heer biedt aan, zijne portefeuille aan ons huis te zenden, opdat de andere jonge dames de teekeningen ook mochten zien. Hij kwam ze na eenige dagen terughalen, en bracht nog een album met Nederlandsche kleederdrachten mede. Ik was alleen te huis; de photograaf scheen den tijd te hebben. Hij betuigde in al de drie jaren, die hij te Parijs had doorgebracht, geen enkelen zoo gezelligen kring gevonden te hebben, en klaagde bitter over zijn akelig wonen hier, in tegenstelling met het huiselijk leven in zijn vaderland, waarvan hij mij eene bekoorlijke, zeker wel wat geïdealiseerde, schets gaf. - Hij ver- | |
| |
haalde mij zijn levensloop. Zijn vader was apotheker geweest en had hem voor schilder bestemd, omdat hij veel liefhebberij voor het teekenen openbaarde. Daar er in de plaats zijner woning weinig kunstleven en geene gelegenheid tot vorming voor zijn talent was, bracht hij het niet ver en verknutselde hij zijn tijd in het laboratorium met allerlei proeven te doen. Met een kunstenaar in aanraking komende, ried deze hem aan naar België te gaan, en hij vond daar eene gelegenheid bij een beroemd schilder; na eenige jaren arbeids ontdekt hij dat hij op dezelfde hoogte blijft en zijn meester zegt hem ronduit, dat hij wellicht een zeer goed teekenmeester, maar nimmer een knap schilder zal kunnen worden. Hij trekt met zijn meester naar Parijs, die zich daar eenigen tijd wil ophouden, legt zich op de photographie toe om daarin een bestaan te vinden, en hij was tot nog toe zeer tevreden met zijne keus - alleen het leven was hem als eene woestijn; hij kon het met de Parijsche zeden en onhuiselijke gewoonten niet eens worden, en sleet een soort van kluizenaarsleven op zijn zolderkamertje, als hij niet op zijn atelier was. - Sedert dit gesprek, was er altijd iets te halen of te brengen, te sturen of te vragen. Altijd vond hij mij, oude vrouw, alleen; het verveelde hem niet met mij te keuvelen. Eindelijk trof hij dan toch ook eene der meisjes, en weldra bleek het dat Charlotte dat hart had getroffen, en ik kon er niets tegen hebben; hij is ons een steun en troost geworden; hij vergezelt en helpt ons; weet altijd raad. Hij is voor huiselijk geluk geschapen; hij leest ons voor of brengt zijne viool mede of zit bij ons te teekenen. Gij weet niet welk een brave, voortreffelijke jongen dat is - maar wat moet het einde zijn? Hij verdient een paar honderd francs in de maand - dat heeft hij voor zijn eigen persoon noodig - en ik zie niet in, hoe zij ooit tot een huwelijk zullen komen; want mijne dochter kan met alle zuinigheid evenmin iets over- | |
| |
sparen als hij. - Ik acht het eene ongelukkige liefde, maar zij volharden toch in de hoop! Had de jonkman een lokaal, dan kon hij voor eigen rekening gaan werken, doch hoe komt hij er ooit aan? - Modes en lingeries waren voorheen de beste vakken voor vrouwen, die vlug en vlijtig waren en orde op hare zaken wisten te stellen - ik heb er menigeen in weinig jaren fortuin door zien maken - maar thans? De elegantste kleedjes worden tegenwoordig door kleermakers gemaakt.
Mijne modiste Thérèse is reeds sedert vier jaar aan een jonkman verloofd, die confiseur is en een artist in zijn vak. Hij verdient tweeduizend francs in 't jaar. - Wat zitten zij avond op avond te becijferen, welke de kosten van eene huishouding zullen zijn! - En de slotsom is altijd, dat zijn salaris voldoende zou zijn voor woning en voedsel - maar, er is meer noodig. Hij moet in de buurt van zijn chef wonen - en haar magazijn is aan het andere einde der stad. De jonkman heeft nog een en ander af te betalen uit zijn leertijd. Het huwelijk wordt van het voorjaar tot het najaar verschoven - en dan weder van het najaar tot het voorjaar - en ik zie geen verbetering van toestand. - Mijne dochters werken en werken - van negen uren des morgens tot tien uren des avonds - ja, vaak tot middernacht - en zij vergaan er onder als sneeuw voor de zon. Charlotte is doodsbleek en vaal geworden - en Thérèse broodmager. - Ik zie wel dat ze soms verdrietig zich van den spiegel afkeert en mompelt: ‘Jean heeft wel gelijk dat ik er tegenwoordig zoo vervallen uitzie.’ - Charlotte bederft hare oogen op dat witte goed bij het gaslicht door het werken - hare oogleden zijn vaak zeer ontstoken, wat ook al niet embelliseert...
Het ontmoedigend voorbeeld van de beide oudsten maakt sterken indruk op de beide jongsten, en drijft de eene naar het klooster - de andere naar de wereld heen.
- Dat is verdriet ter linker- en verdriet ter rechterzijde,
| |
| |
riep de dokter, wij moeten haar beiden zien te redden en de twee anderen moeten niet uitstellen te trouwen. - Als men jong is en krachtig, kan men te zamen werken, en door huwelijksliefde gesterkt en getroost, kan men veel te boven komen.
- Het idee is goed - maar hoe het te verwezenlijken?
- Ik wijs slechts aan welke richting gij hebt te volgen.
- Maar denk eens, als ze niet te veel hebben voor hun beiden, terwijl ze gezond zijn, wal zal hun lot zijn als krankheid daar is, en als de kleine eters er bij komen?
- Toch blijf ik bij mijn beweren, sprak de dokter met nadruk, moedig ze aan om te huwen. En wat de toestand der beide jongsten aangaat, die is nog zorgelijker dan der oudsten - want indien uwe jongste al staande blijft en overwint zal de kamp toch voor zulk een karakter zwaar zijn - zij kan uw roem worden, maar zij kan ook te gronde gaan. En de andere zal in het klooster niet dan de smartelijkste teleurstellingen vinden; zij zal daar levend begraven zijn, en dood voor de maatschappij en hare betrekkingen.
- Ja, mijn vriend, maar de oudsten staan nu als 't ware vlak voor den kruisweg - welken kant moeten zij uit?
- Men moet niet al te vreesachtig zijn. Het geluk maakt moedig en sterk, is goed voor de gezondheid van het lichaam en geeft nieuwe veerkracht aan de ziel - maar laat ze niet eerst verwelken en verdorren. Uitgestelde hoop knakt en verteert - zijn de jongelieden beiden braaf en kunnen zij de luxe afstaan - dit is een vereischte - zij zullen samen gelukkig zijn - en al kregen ze tien kinderen, elk kind zal zijn zegen medebrengen. Vraag het al degenen die vier, zes kinderen hebben grootgebracht zonder verhooging van traktement - of zij in hunne eerste huwelijksjaren het beter hadden, of ze iets overhielden? - Och neen, dat komt alles te recht - als er maar liefde en oppassendheid is. - Zoo
| |
| |
slecht zit onze maatschappij niet in elkander, of er valt nog wel eenig geluk te veroveren, indien men althans bescheiden eischen voedt.
- Er is veel waarheid in uw beweren, dokter, maar de luxe is tegenwoordig de doodvijandin van het huiselijk geluk - en luxe is ook het tooverbeeld, dat mijne arme Celestine benevelt, en haar naar het verderf zal lokken als God haar niet bewaart. Weelde, rijkdom, doen haar watertanden - daarin meent ze, moet het geluk schuilen, en zij ontwerpt de onzinnigste plannen om tot haar droombeeld te naderen. Gelukkig is ze nog naïef genoeg ons al hare dolle invallen mede te deelen. Maar toch, als ik haar soms hoor doordraven, en zij zoo eens onbewimpeld uitspreekt waar dat jonge hoofd al over peinst, dan kan eene kille huivering mij overvallen. Waarom hebben de beginselen van eer en deugd, vlijt en zuinigheid, zelfbeheersching en onderwerping wortel geschoten in de harten der drie andere zusters? Waarin heb ik gefaald ten haren opzichte? - Dit is mij een onoplosbaar raadsel. - Waar haalt zij de roekelooze lichtzinnige ideeën van daan? - Zij verlaat zelden mijne zijde, en dan nog blijft ze altijd onder de hoede van vertrouwde personen. - Maar de ijdelheid en de drogreden schijnt ze in te ademen.
- En kunt gij haar voor geen enkel kunstvak opleiden?
- Werken, zegt ze, dat is goed voor domkoppen - zich doodslaven is de grootste zotternij - zij zal er toch wel komen. - Als ik haar spreek van een vak te kiezen - dan antwoordt ze: Ja, laat mij paardrijdster worden - ik aanbid de paarden - ik zal ze wel betoomen - en ik zal wonderen doen met mijn ros. - Voor danseres ben ik, geloof ik al te oud; maar mogelijk is er als luchtreizigster fortuin te maken. - Ik ga dien Nadar eens opzoeken, als hij weder uit de wolken nederdaalt - zei ze gisteravond en huppelde
| |
| |
in haar nachtgewaad zoo bekoorlijk als eene sylphide door de kamers, dat wij onze oogen niet van haar af konden trekken. ‘Genadige hemel - nu reeds te oud voor iets! - ik ben pas geboren!’ riep zij. - ‘Laat ik mij toch haasten, voor men mij zegt: gij zijt te oud om vroolijk te zijn.’ - En dan reciteert zij vers op vers over de jeugd, met die heerlijke volle stem en hartstochtelijke voordracht, die menige actrice zou beschamen.
- Gij noemt daar iets - hoe zoudt ge denken over het tooneel?
- Ik zag haar liever sterven.
- Dat is te sterk gesproken.
- Dat dolzinnige kind, dat bekoorlijke kind op de planken brengen? – Dat is haar aan den duivel overleveren.
- Gij overdrijft. - Het was iets anders als gij er niet waart om over haar te waken; maar als die wilde kracht niet in een vast spoor geleid en geregeld wordt - dan gaat zij toch eenmaal door den vang. Als die gloeiende fantasie eens een uitweg vond en de kunst haar ideaal werd....
- Ik geloof waarlijk dat zij groot zou worden in korten tijd - want haar geest is stout en schitterend - hare stem is krachtig en zacht tevens - hare gestalte en houding kunnen niet alleen de hoogste bevalligheid, maar ook trotsche en verhevene majesteit uitdrukken. - Ja, zij is eene geboren actrice - dat heb ik altijd in haar gezien...
- Welnu, dat is dan haar weg.
- Neen, neen, tegen zooveel gevaar zou ik haar met mijn leven, met mijn hartebloed willen beschermen. - Was er ernst - was er beginsel in haar hart - maar, helaas! dat ontbreekt - en dan aan het tooneel - neen - nooit!
- Hoe laat komt uwe dochter te huis?
- Och, vaak kan ze niet voor tien, ja, soms voor twaalf uur te huis komen. Ik vrees dat het lokaal waar zij werkt zeer slecht is, want al die meisjes lijden min of meer.
| |
| |
- Gij brengt mij weder op een denkbeeld, dat ik nu ten eerste ga uitwerken. Ik wil een onderzoek instellen naar den gezondheidstoestand der werkende vrouwen en hare verblijfplaatsen gaan bezoeken. Mijne praktijk is nog niet levendig - ik ben te kort hier - maar ik wil met mijn tijd woekeren. Geef mij het adres van de ateliers uwer dochters; ik wil trachten ze in hare werkplaatsen te bezoeken.
- Gij zult een goed werk verrichten, want van den dag af aan dat zij in de ateliers gekomen zijn - gezond en frisch als perziken - zijn zij vaal en bleek geworden, klagen over hoofdpijn, slapeloosheid, gebrek aan eetlust - zij overwerken zich en bovendien ademen zij een zoo bedorven lucht in, dat zij de onreine dampen in hare kleederen mee te huis brengen. Eerst werkte men in eene kamer met zes - later, in hetzelfde vertrek, met zeventien werksters. Daar wordt niet naar gezien - kan er nog een stoel gezet worden, dan kan er ook nog een in stikken. En hoe weinig rust hebben zij! - Ze zijn nog zoo jong. - Dor en kleurloos snelt hare schoone jeugd voorbij - die arme kinderen. - Als ik daar mijne blijde jonkheid bij vergelijk, dan bloedt mijn hart over mijne dochters, die als slavinnen zich aftobben - en voor welke toekomst?
- Gelukkig dat ze u nog hebben, mevrouw. - Gij blijft hare toevlucht.
- Ja, deze woning is haar alles - daar vinden ze heul en troost, en hare kleine genoegens en versnaperingen. Voor de eene kweek ik bloemen en voor de andere fok ik kanaries aan – de derde heeft een eekhorentje. - Ik heb dubbel mijn werk met voor hare kleederen te zorgen en onze woning zindelijk en net te houden. Wij gaan des zomers Zondags samen naar buiten, en 's winters vermaken wij ons thuis. Maar ach, als ik eens weg ben - en zij trouwen niet - zij krijgen geen eigen thuis - ik moet daar niet inkomen.
| |
| |
- Neen, heb geen zorgen vóór den tijd - wie weet welke vreugd u nog wacht van die jonge paartjes. - Gij zult weder jong worden, zoodra gij grootmoeder zijt.
- Gij spot altijd.
- Neen, ik neem het ernstig op - ik zal trachten de werkplaatsen der vrouwen te bezoeken. Ik heb mijne taak gevonden. Zondag hoop ik uwe dochters te komen zien en over haar toestand te oordeelen.
|
|