| |
| |
| |
X. Het dinertje in Palais-Royal.
Het gaat tegen het etensuur. Half Parijs ziet bleek en mat; half Parijs geeuwt onder het gaan naar de tafels der tallooze restaurants.
Dokter Beaujeu en zijne vrouw spoeden zich met zoon en dochter naar Palais-Royal - dat wil zeggen naar dat reusachtig blok gebouwen onder een gevel, dat eene stad in de stad vormt, en in een langwerpig vierkant zich uitstrekt om een fraai plein, in het midden versierd door vijvers en fonteinen, terwijl vier rijen boomen aan beide zijden de wandelaars overschaduwen. De benedenverdiepingen zijn door prachtige winkels ingenomen, en de bel étage is door de restaurants bezet; - maar daar boven woont nog eene gansche bevolking van fatsoenlijke burgers van allerlei beroep op de derde en vierde verdieping, terwijl de zolderkamertjes door bedienden en ouvrières betrokken zijn. Door zeer vele winkels en restaurants kan men niet een smallen gang of enge trap in de achter Palais-Royal gelegen straten doorsteken, eene omstandigheid die uitnemend geschikt is om voor de eerzame burgers, die in de omliggende wijken wonen, groote omwegen uit te winnen en het verdwijnen en samen- | |
| |
komen van geheimzinnige personen allergemakkelijkst te maken, waardoor Palais-Royal dan ook vaak het tooneel is van de tallooze bewegingen, die bij de wufte Parijzenaars zoo gedurig opbruisen, en van de hoogste rangen af tot de schooljeugd en straatjongens toe, navolging vinden.
Hygie was dus verrukt, toen hij hoorde dat hij op eene school zou komen, die in Palais-Royal uitkwam; - ja, hij had reeds met zijne aanstaande makkers kennis gemaakt, die hunne harddraverijen daar uitoefenden om zich schadeloos te stellen voor de zittende houding op monsieur Valeurs hooge banken. Hij liep zijne ouders al vooruit om het bewuste adres - rue Valois - op te zoeken. Hij stiet de deur open en wees aan Hygiène, hoe aardig die oude portierster daar in een vierkant glazen kastje van nauwelijks een meter groot, zat te breien, en hoe ter eene zijde een gangetje recht door naar den tuin van Palais-Royal liep - en daar naast de trap opvoerde naar de restauratie, en verder naar al de bewoners van de derde, vierde of vijfde verdieping.
Eene menigte deuren moest men voorbij, waarop men las: notaris - dentiste - advocaat - kapper - dansmeester - kok - decorateur.
Mevrouw Beaujeu zag niet zonder bezorgdheid, langs welk een zonderling en bont bevolkt pad haar dochtertje den tempel der wetenschap zou bereiken - en reeds daagden voor het oog des geestes allerlei ontmoetingen op dien weg. Een dertigtal jonge jufvrouwen stormde snappend en lachend haar te gemoet onder het geleide van eene secondante, die er bij de hand genoeg uitzag, om elke aanranding te voorkomen, of die krachtdadig af te weren.
De walm der restaurants hing zwaar en benauwend op de trappen en de portalen, en vermengde zich met de nog onaangenamer dusse schoollucht, die Cecile uit de leerzaal tegenstroomde. Terwijl zij nog in die ledige kamer rond- | |
| |
keek, daalde de jongensklasse, met geweld van hakken en vuisten en kelen, de trappen af - en daarna verscheen de heer Valeur.
Of de man voor zijne gezondheid zoo weinig en zoo dunne kleeding droeg - dan of zijn skelet, buitengemeen scherp en hoekig, zich puntiger door de kleedij asteekende dan bij anderen, hij zag er uit alsof hij een levend geraamte ware geweest, dat men om het aan 't oog te ontrukken, maar een linnen pantalon en een katoenen jasje had aangeschoten - zelfs zijn gelaat scheen uit enkel been en vel te bestaan, en zijn dunne hals kwam girasse-achtig uit zijn ietwat geel boordje te voorschijn.
Er was iets in den man dat aan een groot, uitgehongerd paard deed denken - maar het was niet alleen de man - zelfs het geheele lokaal en al wat er in stond had dat holle, beenderachtige, uitgemergelde. De steenen vloer was met holten uitgesleten door de banken en tafels, die op hooge, dunne pooten stonden - alles zag vaal - het verveloos houtwerk - het verveloos bord - de oude gescheurde landkaarten - en de glazen waren zoo vuil, dat men ze voor matglas kon gebruiken en gordijnen overbodig waren.
Het lokaal voor de meisjes was volkomen gelijk aan dat voor de knapen - alleen het lag eene verdieping hooger en naast de woonvertrekken, de slaapkamer en het salon van dit kinderlooze echtpaar.
Maar ook hier heerschte dezelfde koude ongezelligheid, en alles was er even schraal en sober, uitgezonderd - eene reusachtige, dikke witte kat - zij scheen al het vet, al de ronde lijnen en al de weelde van het huis geabsorbeerd te hebben - en voor haar was de hardheid der wereld verzacht door een fluweel kussentje op den stoel.
Men moest onderstellen, dat deze lieden of zeer gierig
| |
| |
of zeer arm waren. Neen, een vrek was de magere man niet, want hij dacht zelden bij eenig werk aan de vraag: hoeveel verdien ik er mede; hij had den vorigen dag nog den inhoud van zijne beknopte garderobe met zijn ondermeester gedeeld, die voor een paar officieele bezoeken geen presentable costume bezat - en hij hield het jonge mensch meer bij zich om hem van den dwaalweg te redden, waarop hij al zijn geld had zoek gemaakt, dan omdat hij veel dienst van hem dacht te hebben. Valeur was een van die onspoedige naturen, die tot tobben in de wereld schijnen te zijn. - Hij was door en door knap en door en door braaf - en toch slaagde hij niet. Hoe dat kwam? Hij had zijn uiterlijk tegen zich, en in al zijn doen iets sukkelachtigs en verwards. Zijne vrouw bezat wel op verre na niet zijn kundigheden, maar was veel wakkerder dan hij, en zou het wellicht, als zij niet door zijn kwaad gesternte steeds belemmerd ware geworden, veel verder in de wereld gebracht hebben. Zij was zeer geacht in letterkundige kringen, maakte een goed vers, en droeg menigmaal met succes hare stukken voor in de loge, waarvan Valeur een ijverig steunpilaar was. Hij was een zeer gewenscht secretaris van verschillende genootschappen, had ontzettend veel werk, en bleef toch altijd arm.
Madame Valeur had zich geretireerd om haar toilet te herzien, en trad weldra binnen in den glans van een paar ellen vuurrood lint, wapperende van eene splinternieuwe demicoissure. De sporen van vroegere schoonheid waren nog even onmiskenbaar op haar regelmatig gelaat, als aan hare houding en gestalten bevalligheid niet was te ontzeggen - zorg en strijd zetelden echter op dat te vroeg gerimpeld voorhoofd en in die gespannen, te diep gegroefde trekken. Haar stem was wat schor door het vermoeiende van haar langdurig schoolleven, en het overschreeuwen van de woelzieke jeugd; maar zij had eene gemakkelijke, plastische wijze van spreken,
| |
| |
die van meer dan gewone geestvermogens getuigde. De onaangename indruk, dien de in katoen gewikkelde knokkelman op mevrouw Beaujeu gemaakt had, week dan ook geheel bij het gezellig onderhoud van mevrouw Valeur, dat al spoedig een meer vertrouwelijk karakter aannam dan zulks gewoonlijk bij eene eerste kennismaking het geval is. Maar de beide vrouwen herkenden in elkander wezens, die veel geleden en ervaren hadden, die veel opmerkten en dieper blikten dan de bovenste oppervlakte des levens.
- Sta mij toe u eene opmerking te maken, die mij al lang door het hoofd speelt, zeide Cecile. Ik hoor zooveel ophes maken over den vooruitgang in het onderwijs der vrouw, en ik verneem van studies, waarvan ik nooit in mijne jeugd hoorde gewagen. Wanneer ik nu de jonge dames, die ik hier ontmoet heb en kon gadeslaan, vergelijk met de meisjes zooals zij waren in mijne jeugd - dan vind ik ze geen aasje wijzer of beter dan wij op haar leeftijd geweest zijn – ja, ik vind ze zelss wel eens minder in gezond verstand, in dagelijksch verkeer, in huiselijke bekwaamheid, in maatschappelijke geschiktheid. - De oudere personen uit een vroeger tijdperk, die in de leerschool des levens gevormd zijn, vind ik veel bruikbaarder en meer ontwikkeld dan de meer schoolsche jeugd met haar verbeterd onderwijs.
- Uwe opmerking is juist; maar verstand komt niet vóor de jaren, ook niet bij vermeerdering van leervakken, daarbij komt dat aanmatiging en inbeelding, die wel altijd de kwalen der nog onervaren jeugd waren, thans tot deugden verheven worden. Er is over het algemeen meer onderwijs, maar minder opvoeding; van het eerste wacht men te veel voor de zedelijke en maatschappelijke vorming - op de laatste geeft men maar al te weinig acht.
- O zeg mij, wat denkt gij, die uw leven aan het onderwijs hebt gewijd, over de opvoeding onzer meisjes?
| |
| |
- Het komt mij voor dat de mannen, die beweren dat het onderwijs der vrouwen nog zeer onvolkomen is, gelijk hebben! Maar het is met hare opvoeding nog slechter gesteld; want onderwijs kan de school, maar opvoeding moet de moeder geven - en wij zoeken nog altijd te vergeefs naar moeders, die opvoedsters willen en kunnen zijn. Daardoor blijft het onderwijs te onvruchtbaar - en volgens mijne overtuiging is het nog in een verkeerd spoor, niet alleen wat de leerstof, maar vooral ook wat den leervorm betreft. Het vrouwelijk onderwijs is stellig niet in overeenstemming met de eigendommelijkheden van de vrouwelijke ziel: het beantwoordt te weinig aan den diepsten grond haars wezens en laat haar daarom zoo onverschillig en koud - het is het rechte voedsel nog niet voor hare behoeften.
- Gij zult dus niet ingenomen zijn met de vermeerdering van leervakken alleen?
- Zoolang wij niet opklimmen tot vereenvoudiging der aanvangspunten ben ik er bepaald tegen.
- Als wij nagaan wat men tegenwoordig aan meisjes onderwijst, in vergelijking met wat wij in onze kindsheid geleerd hebben, dan moet ik vragen: is dat jonger geslacht zooveel sterker van hoofd, zooveel vatbaarder van verstand, zooveel vaster van geheugen dan wij?
- Alles schijnt daarop berekend en het is toch het geval niet; integendeel, de jongelieden schijnen zwakker dan het geslacht, dat thans den middelbaren leestijd bereikt heeft.
- En wat wisten wij van kunstmatige lichaamsoefeningen? - Wij vonden in huis en hof allerlei natuurlijke gymnastie.
- Er moet ergens iets haperen aan de machine, maar waar en wat het is, kan ik nog niet doorgronden.
- Als het zoo met het onderwijs voortgaat dan mogen onze kleinkinderen hoofden als brouwketels hebben om die
| |
| |
steeds breeder wordende stroomen van wetenschap op te nemen.
- Ik heb eene geheel andere opvatting van de verbetering van het onderwijs, als in de mode is. Maar daarom is mijne school ook niet sterk bezet, en hebben wij reeds lang met den grootsten tegenspoed te worstelen. Ik wenschte met minder versnippering in rubrieken, meer eenheid en degelijkheid aan het onderwijs te geven - en hoop nog altijd dat er eens een paedagoog optreden zal, om de kinderhoofden te redden van al den ballast, dien ik vrees, dat menig hoofdje zal bederven en voorbereiden tot waanzin, of althans tot eene groote verwaandheid.
- Ik zie vaak mijne kinderen met kommer aan en vraag mij af - waar gaat het met hen heen? - Zullen zij aan den eisch der eeuw beantwoorden? - Zullen zij eenmaal eene gelukkige vaart hebben of als schipbreukelingen voor den stroom des tijds bezwijken?.... De hedendaagsche moeder oogt hare kinderen na als een kip, die eenden-eieren heeft uitgebroed. Zij zijn van gansch andere veders en vleugelen dan zij, en willen op een geheel anderen voet leven. Zij staat angstvallig voor het water, en de roekelooze kuikens zwemmen en duikelen lustig in den poel en bespotten hare bezorgdheid.
- Wat zwemmen kan, laat dat vrij zwemmen, maar er wil menig kuiken te water, dat geen zwempooten heeft. - Alle kuikens willen tegenwoordig voor zwanen spelen; zij willen hoog vliegen en ver zwemmen, en de opvoeders doen ook wel eens aan de gans van Andersen denken, die het nachtegaaltje, dat zij protegeeren zou, eene waterkuur opdrong, omdat die haar zoo goed deed.
- Ik verbeeld mij dat de mannen zoo ongeveer op die ganzenmanier met de meisjes-opvoeding omspringen, en daarom ben ik blij mijne dochter bij eene onderwijzeres te brengen, die de vrouw in de vrouw wil vormen en leiden. En als uw tijd het
| |
| |
gedoogt, hoop ik u menigmaal bij mij te zien. Mijne dochter aan u toevertrouwende, reken ik op uwe vriendschap.
- Ik waardeer uwe goede gezindheid meer dan ik zeggen kan. Nog altijd rust op het lot der onderwijzeres eene soort van vernedering. Men beschouwt ze als de winkelier, dien men met eene bestelling begunstigt en met wien men verder niets te maken heeft. Zelden zal men ons het gezellig verkeer gunnen in den kring, waaruit men ons toch de kinderen ter vorming toevertrouwt. Deze scheeve verhouding is hoogst nadeelig voor het vak zelf. En dan verliest de onderwijzeres, die meer dan eenige andere vrouw behoefte aan gezellige genoegens zou hebben, eene van hare schoonste belooningen. Zij trekt zich nu in zich zelve terug - en gelukkig zoo zij in studie en letterarbeid haar geest srisch en wakker kan houden, anders teert zij in en raakt ten achter.
- Of wat nog erger is - voltooide meester Valeur. Zij zinkt in die mokkende verbittering der miskenning, die in haat overslaat. Wellicht is er tegenwoordig geen hartstocht zoo algemeen en machtig als de haat. Iedere werkzame groep, die zich door de maatschappij, waarvoor zij hare beste krachten geeft, miskend ziet, wordt allengs een nijdige club, die zich in een of ander kwaadaardig tijdschrift lucht geeft. Onze maatschappij is vol van deze kleine venijnige keffertjes, die met min of meer talent het publiek amuseeren door hun rusteloos geblaf en de bespottelijke woede, waarmede zij elken voorbijganger de tanden laten zien of zelfs aanvliegen. Er is, helaas! altijd een publiek, dat gaarne ziet vechten en hoort kijven - dat wakkert die hondjes aan. Eerst debiteeren zij de aardigheden in de club en morgen in het journaal. Onze dagbladen zijn vol gal; zij voeden den haat; zij kweeken de wangunst en den naijver of streelen de ijdelheid. Maar is er ook van de zijde der meer bevoorrechte standen niet eene zware, oude
| |
| |
schuld van hoovaardij en waan? - van dwaze middeleeuwsche pretentie en verheffing op verweerde wapenschilden? Is er niet een tergende domme trots van de geldaristocratie, die dezen haat uitlokt?
- Onze half onderwezen onderwijzeressen, hernam mevrouw, die hare verlichting door een geest van alles te bespotten en te profaneeren willen openbaren, zullen ook tot eene geduchte en gevaarlijke vrijschaar worden, die in stede van de maatschappelijke instellingen te schragen en te veredelen, medewerkt om ze te ondermijnen en omver te werpen. Maar de bronnen liggen hooger op. Aan wie de schuld? - Aan die meer bevoorrechten grootendeels.
- Deze omstandigheid schrikt de meisjes van goeden huize af om zich aan een moeilijk werk te wijden, dat nog met zekere dédaigneuse beschimping wordt aangezien door degenen, die er van prositeeren. Wij erlangen dus onze onderwijzeressen te dikwijls uit eene soort gezinnen, die meer dan éen graad lager staan in beschaving dan de families, wier kinderen zij moeten vormen; - dit doen zij dan ook niet - zij onderwijzen bloot een tak van wetenschap en daarmede afgedaan. Ik heb de grootste moeite om geschikte hulp te krijgen - de beschaafde, bekwame meisjes, die ik mocht opleiden, worden door hare familie te goed geacht om in het, zoo weinig getelde, schoolvak te blijven, terwijl de onbeschaafden, die er eene soort van verheffing in vinden, vaak zoo onbruikbaar zijn, dat ik liever geheel alleen met mijne dertig of veertig kweekelingen ben.
- Onze jeugdige hulponderwijzeressen kunnen wij nu toch aanmerken als de grondigst onderwezen vrouwen der natie, zeide Cecile.
- En wat zijn zij tegenover de behoefte der leerlingen? - Wat bevat die zeer beknopte reisbagage van afgepaste wetenschap, waarmede de nécessaire voor haar levensreis is gegar- | |
| |
neerd? - hernam mevrouw Valeur. Van het wezen dat zij moeten opleiden - van het kind, weten zij niets. - Opvoeding van de ziel is haar even vreemd als van het lichaam. Zij kennen taalregels - zij kennen jaartallen - zij kunnen namen noemen in menigte, zelfs die ik nooit gehoord heb. – Maar begrippen, ideeën hebben zij niet - ja, de beste examen-paardjes, goed gedresseerd voor dien wedren - zijn op paedagogiesch gebied niets waard. Zij weten niet met een kind om te gaan, het niet te leiden, aan te moedigen -in éen woord, hare kundigheden zijn zonder samenhang met haar wezen gebleven, en dalen even dood en koud in de ziel der kinderen neder - zij leeren en worden niet wijzer - zij weten veel, maar kunnen er niets mede uitrichten. Het is veel kennen en niets kunnen. Ik heb de smart van dat alles te zien en ben onmachtig om het te veranderen. De plant van het onderwijs moest vaster wortel kunnen schieten; de stam moet gesterkt worden - en dan, laat er dan eene breede kruin op groeien; maar nu komt mij de uitbreiding en verheffing van het vrouwelijk onderwijs voor als een klein scheepje, dat door de veelheid der zeilen moet omkantelen - een gebouw dat te hoog wordt opgetrokken voor de zwakke fundamenten. Elk roept: vooruit! - hooger op! En ik zou willen roepen: terug tot den bodem - legt eerst breeder, vaster grondslagen - sticht eerst voorbereidingsscholen, opdat het onderwijs niet langer in een ontoebereiden akker gezaaid worde. Vormt eerst den geest tot waarnemen, opmerken, zoeken, zelfdenken, door het oog te leeren zien, wat het ziet - het oor te leeren hooren, wat het hoort - den geest te leeren het lichaam te besturen en te gebruiken, zooals het verdient. - Maar neen, ‘vooruit!’ is het wachtwoord - naar de hoogeschool moeten de meisjes - men zal nog meenen ons geslacht te kort te doen, als men langer de militaire academies voor haar sluit.
- Gij hebt hier juist zoo iemand bij u, zei Cecile op
| |
| |
Beaujeu wijzende, die zeer opmerkzaam zat te luisteren naar de met warmte uitgesproken ontboezeming der onderwijzeres, hij glimlachte - maar zij ging voort:
- Een hollend paard is moeilijk tegen te houden, evenmin een radicaal emancipateur - laat het dus eerst uitrennen, eindelijk valt het machteloos neer.
- Onze tijd, antwoordde Beaujeu, heeft een onweerstaanbaren drang alles tot de uiterste grens door te voeren, die niet miskend moet worden.
- O ja, mijnheer, indien men die grens wilde eerbiedigen en daar binnen alle proeven nemen - maar men vraagt niet naar de perken door aard en bestemming aangewezen met de duidelijke vingerwijzing der natuur.
- Men tracht die grenzen te vergrooten, zeide Beaujeu, en wil de vrouw het vrije veld der wereld zonder eenige beperking ontsluiten; te lang was zij binnen enge palen ingesperd; elk wezen moet trachten groot en vrij te worden.
- Maar al zegenen wij het wegnemen der staketsels, en het verbreken der ketenen, zeide mevrouw Valeur, wij wenschen toch dat de vrouw zich vergenoegen zal, zich zelve te worden en zich zelve te blijven; maar ik vrees dat het drijven van de emancipateurs niet is om de vrouw in hare eigenaardigheden te volmaken; neen, men tart haar uit om te beproeven hoever zij de grenzen harer natuur overschrijden kan - om zich zelve niet te zijn.
- O, mevrouw, ik houd de vrouw voor zulk een heerlijk wezen, riep Beaujeu uit, ik ben overtuigd dat niemand nog vermoedt hoe hoog hare ontwikkeling stijgen kan....
- Wellicht is uwe gunstige opinie gegrond. Maar men moet nu niet verwarren gezonde, harmonische ontwikkeling en overmatige proesneming met de veerkracht onzer natuur, of ook excepties voor algemeenheden aanzien. Wordt de elasticiteit misbruikt dan komt de overspanning, en op de over- | |
| |
spanning volgt verslapping en uitputting. Denk eens aan het rampzalige wonderdochtertje van Basedow; zulke ontijdig rijpe vruchtjes vallen spoedig weer af. Men verkrijgt door elke proef, die buiten het natuurlijke treedt, een vreeslijk beschamende reactie door wangestalten en karikaturen, in plaats van wondermenschen.
- Dit stem ik toe, mevrouw, maar zonder bovenmatige inspanning, geheel vrijwillig en uit lust heeft de vrouw in onze eeuw bewezen, dat wij haar op geen gebied als eene onbevoegde mogen afwijzen; dat geen studie haar te zwaar - geen wetenschap te hoog voor haar is. Gij zult die edele, kloekmoedige vrouw toch geen karikatuur noemen, die zoo goed als de bekwaamste stuurman, tweemaal het schip, waarop haar man gezagvoerder was, van Calcutta naar New-York heeft gebracht, toen hij door eene gevaarlijke ziekte was aangetast. Zij had uit liefhebberij de stuurmanskunst van haar echtgenoot geleerd, en paste die kennis nu dadelijk toe.
- Gij wilt dus de marine met meisjes verrijken, riep Cecile, al bevreesd dat Alphonse in zijn hoofd zou krijgen om Hygiène scheep te doen.
- Ik heb respect voor zulk eene emancipatie, hernam Valeur - dat is er dunkt mij eene van het echte water.
- Maar toch geen bewijs dat de vrouw de stuurmanskunst nu moet gaan beoefenen, hervatte Cecile.
- Toch wel, een bewijs hoe nuttig mathesis haar zijn kan, hernam Beaujeu met voldoening zijne vrouw toeknikkend.
- De vrouw zal door buitengewone omstandigheden ook tot buitengewone daden gedreven worden, erkende mevrouw Valeur, zonder dat die exceptioneele handelwijze daardoor een richtsnoer voor hare zusters wordt.
- Nog een heerlijk staaltje, zoowel van vrouwelijken aanleg als van vrouwelijk karakter, is ons door die Engelsche vrouw gegeven, herhaalde Valeur, die haars vaders arbeid steeds be- | |
| |
langstellend had gevolgd in zijn streven om een groot gebrek aan de machinerie der stoomschepen te verbeteren en eene schroef uit te vinden, die het zoogenaamde stampen de vaartuigen verminderen zou. De vader ziet zijne uitvindingen, die nog niet geheel voltooid waren, miskend, verworpen, en sterft te midden zijner schoone werkzaamheden. De liefderijke dochter vreest dat nu al de arbeid haars vaders verloren, ja, vergeten zal zijn; zij werpt zich met kracht in die studie, voltooit en volmaakt zijn arbeid, en zendt een model in, dat den prijs behaalt en haars vaders inzichten rechtvaardigt. Zij gaat voort zich aan de werktuigkunde te wijden, en zal weldra weder nieuwe instrumenten aanbieden, wier ontdekking voor den vindingrijken geest der vrouw bewaard zijn gebleven.
- Al weer een meisje dat niet te vergeefs mathesis geleerd heeft, juichte Beaujeu, waarlijk zij moeten het allen leeren!
- Dit besluit trek ik er geheel niet uit, zeide meester Valeur, evenmin als ik het voor alle jongens noodig acht. Men overdrijft gewoonlijk de verwachtingen van den heilzamen invloed, die de exacte wetenschap op den geest heeft.
- De gelegenheid om wiskunst te leeren moet toch voor de vrouwen opengesteld worden, antwoordde Beaujeu, nu zij blijk geven er althans evenveel nut van te trekken als de mannen.
- Toch is het hoogst waarschijnlijk, dat deze beide vrouwen geen gymnasium bezocht hebben - privaat onderwijs stelt steeds elk vak ook voor de vrouwen toegankelijk - en dat acht ik geheel voldoende voor de behoefte van de lieshebsters, die zoo heel talrijk wel niet zullen zijn.
- De eenige dame die ik ontmoet heb, die waarlijk ver in de wiskunst was, hervatte meester Valeur, staat mij tevens voor den geest als de slordigste, vuilste vrouw, die ik ooit gezien heb - dit was zeker wel geen vrucht van dien boom zelven, maar een leelijk onkruid, dat in zijne schaduw welig was opgewassen en met weerzin vervulde.
| |
| |
– Het is dunkt mij verkeerd, hervatte mevrouw Valeur, om alleen te vragen of de vrouw dit of dat kan leeren? Waarom zou zij niet - zij kan alles leeren, omdat zij mensch is. De man kan ook alles leeren, omdat hij mensch is - maar zou het niet uitzinnig zijn om den man uit te tarten, om nu ook eens elk vrouwelijk vak te gaan probeeren? Welke vrouwelijke bedieningen zou hij dan al niet kunnen waarnemen en het er goed afbrengen! Een andere vraag is of het overeenkomstig zijn aard en roeping zou zijn? Als wij uit dat standpunt proeven gaan nemen, zouden wij den man ook wel tot baker, strijkster, stopster kunnen maken.
- Ja ja, zeide Cecile, wij kunnen Hercules wel aan het spinnewiel zetten en hem des noods een kantkussen op schoot geven, maar gij zult mij toch toestemmen, dat hij dan eene gekke positie heeft, alles behalve natuurlijk of houdbaar.
- Even zeker als er altijd werkzaamheden geweest zijn, die onnatuurlijk voor mannen waren, zullen er ook blijven die ongepast voor vrouwen zijn, ging mevrouw Valeur voort. Schande over die mannen, die lichten arbeid voor zich hebben gekozen, en zwaarder taak voor haar laten, die met zwakker spieren bedeeld is geworden.
- Ik word altijd boos op die snorrebaarden, zei Beaujeu, die in de magazijnen de el hanteeren - ik voel dan lust om er hun den rug mede te meten.
- De volksopvoeding, dunkt mij, mag nooit de richting nemen, om de vrouw nu eens te laten toonen, wat ze des noods al niet kan, hervatte mevrouw Valeur, het leven is geen tornooi. De vraag is - wat zij moet - wat het beste en schoonste voor haar, en wat het meest in het belang der menschheid is.
- Welk heil kan de maatschappij uit dat komediespel putten, waarbij de vrouw op het openbaar arbeidsveld optreedt, en de man de huishouding zal moeten bestieren of wel leegloopen, merkte de heer Valeur aan. Als een van beiden ledig
| |
| |
moet zijn, laat het dan de zwakke helft ten minste wezen, die zich daarenboven nog met handwerken kan occupeeren.
- Ik zie een groot gevaar voor het huiselijk leven, zeide Cecile, in dat haastig nieuwe vakken uitdeelen aan de vrouwen, en zou geen meisje door eene uitsluitend professioneele opvoeding durven stempelen tot een bijzonderen levensvorm, die haar in den weg zal staan het algemeen vrouwelijk karakter te dragen.
- Maar gij kunt er toch niet tegen hebben, antwoordde Beaujeu, dat de vrouw zich wapent tegen de ongenade van het lot en dat zij een kunstvak beoefent; waarom zal zij ook niet in den dienst der posterij, der telegrafen, der spoorwegen behulpzaam zijn - ik geloof dat wij haar niet genoeg nieuwe banen kunnen openen, en dat daardoor veel kwaad voorkomen zal worden.
- Ik beken, dat ik mij nog aan die ideeën moet gewennen, zei Cecile.
- En wilt gij geene speciale opleiding voor dit of dat vak, wel nu, leer dan alle meisjes wat mathesis om haar geest eene algemeene vatbaarheid en helderheid bij te zetten, die zij op alle vakken zullen kunnen toepassen.
- Ik zou al blij zijn als ik mijne meisjes grondig rekenen kon leeren, zuchtte mevrouw Valeur, maar de mannen weten niet hoe het er in een veertienjarig meisjeshoofd uitziet, en wat daar al niet in omgaat.
- Laat het zijn, dat wij nog op enkele punten verschillen, in de hoofdzaak zullen wij het eens zijn, ging Beaujeu voort, zich meer bepaald tot Valeur wendend. Ik ben radicaal - ik houd van geene halve maatregelen - emancipatie is emancipatie - en die heeft geen grenzen; maar de vrouwen moeten zich trapswijze met die denkbeelden verzoenen; men kan dat niet forceeren - en wat de opvoeding van mijn zoon betreft - dan alleen kan ik u hem toevertrouwen, als gij mij de verze- | |
| |
kering geeft, dat geen priesters invloed op uwe school hebben.
De knokkelman boog zich en maakte een geheimzinnig gebaar, als wilde hij zeggen: Houd u toch stil - alle wanden hebben ooren - en zijne ietwat heesche stem klonk dan ook nog meer gedempt toen hij zeide:
- Wees gerust - al wat gij hier ziet, zoo gebrekkig als het is, bewijst u hoe ik worstel om mijne school vrij van hunnen invloed te houden. Zou ik mij anders vergenoegen met zulk een lokaal - met zulke gebrekkige meubelen? Weet ik niet hoe eene school moet zijn naar de wetten der hygiene? - weet ik niet hoe alles moet ingericht worden naar de regels der paedagogie? - Maar het zijn de geestelijken, zeide hij zachter, die ons de scholieren weghalen - kloosterlingen, die goedkoop in hunne gestichten leven, geven er bijna voor niet onderwijs - en daardoor verkwijnen alle bijzondere scholen. - Daarbij komt dat de ouders bitter weinig voor het onderwijs over hebben. Zij verbeelden zich spoedig dat hunne kinderen genoeg weten, en vooral de meisjes leeren schier niets. - Honderdduizend kinderen zijn er in deze stad meer dan plaatsen in de scholen, en toch zijn vele scholen nog slecht bezet, omdat de ouders het geld liever voor opschik en vermaak uitgeven. Ik wil u wel bekennen, dat zoo de heer Reveil mij niet steunde, ik het reeds lang had opgegeven; maar hij gebruikt mijne lokalen, verschaft mij des avonds veel werk door lessen en het in orde brengen zijner vluchtig ontworpen en verspreide schriften, want gij weet, zeide hij fluisterend: bij schreef bij deze en gene een stuk. Wij kunnen de kosten der school niet goed maken en wij moeten het opgeven - of, wil men volharden zooals wij, zich velerlei ontberingen voor het edel doel getroosten.
- Dat is groot - dat is nobel, riep de dokter - gij moet geholpen worden - ik zal voor u werken. - Reken
| |
| |
er op; het zal niet te vergeefs zijn, dat wij elkander ontmoet hebben. Verlichte mannen moeten het volksonderwijs vooruit brengen en eenmaal van priesferdwang verlossen. Ik weet wel dat ons volk moeilijk te regeeren is en dat eene ijzeren vuist als die van Napo....
- Zacht, mijnheer, gij zijt op het land gewoon - ik merk dat gij nog pas kortelings te Parijs zijt gekomen - wij beoordeelen den Keizer nooit dan in onze gedachten.
- Maar dat is den geest aan banden leggen - ik wil hier onder vier oogen mijne gevoelens zeggen.
- Zacht, zeer zacht, mijnheer.
- Dit acht ik de doodzonde van - dien man dan, dat hij het onderwijs vermoord heeft en het in handen van monniken en nonnen speelde, die het volk stelselmatig dom houden.
De beenderman knikte onophoudelijk, zonder geluid te geven, alsof hij de stilte der graven reeds gewoon was.
De mannen vergaten in hun ijver het etensuur.
Cecile was echter daar om den dokter te herinneren dat hij gasten had genoodigd, en men maakte zich gereed om te gaan dineeren.
Mevrouw Valeur nam hare groote witte kat op haar arm, die van vreugde begon te spinnen - want die behoorde mede tot het gezelschap - en men daalde keuvelend en schertsend af naar de fraaie en vroolijke zalen der restauratie, alsof er geen zorgen in de wereld waren.
De dokter was in zijne kracht. Hij stak van top tot teen in het nieuw, en Cecile zag er zeer lief uit in haar eenvoudig maar smaakvol toiletje. Ook over de kinderen lag de gloed van nieuwheid. De porte-monnaie scheen bijzonder goed voorzien, want de dokter bestelde een sijn dinertje - en het gezelschap liet het zich goed smaken.
Beaujeu had het echter zoo druk met over zijn voltooid boek te praten, dat hij telkens vergat te eten.
| |
| |
Zoo vaak Beaujeu opkeek viel zijn oog op een heer, die aan een tafeltje in den hoek der zaal alleen met zijn hond zat te eten. Hij vormde met het trouwe dier, dat zijn kop droefgeestig op zijn knie leunde, eene treffende voorstelling van de melancholie.
- Welk een geestige maar sombere kop is dat, zeide de dokter tot Valeur, ik wilde dien man wel kennen om zijn hoofd te bestudeeren.
- Ik ken hem sinds tang - wil ik u aan hem voorstellen? Hij is artiste.
- Ik had ook al mijne opmerkingen omtrent hem gemaakt, zei Cecile spottend -ik dacht zoo: die man ziet er geweldig artistiek uit - dat is tegenwoordig zoo ongeveer hetzelfde als verwilderd en verwaarloosd.
- Ik weet niet, hernam mevrouw Valeur, waarom die kunstenaars liefhebberij hebben om zich als struikroovers toe te takelen, maar dat schijnt het waarteeken van het genie te zijn.
- Is hij musicus? vraagde de dokter.
- Neen, hij is schilder.
Hygie spande ooren en oogen en trok zijne nette boorden reeds wat scheef en zijn vestje wat bol, om er niet al te kunsteloos uit te zien, als hij straks wellicht in de nabijheid van dit verheven wezen mocht komen; hij had de veters wel uit zijne laarzen willen halen, om maar neit al te popperig te schijnen en bewijzen van zijne gunstige dispositie voor de kunst te geven. De slordige heer stond echter eensklaps op om mevrouw Valeur, die hij herkend had, aan te spreken, en na wederzijdsche voorstelling sloot hij zich, op dringende noodiging, bij het gezelschap aan. Hij was een van die verdrukte wezens, die een bitteren smaak in den mond hebben; alles wat zij gebruiken smaakt hen bitter en al wat zij hooren is bitter, en wat zij spreken niet het minst. De wereld is in de war sinds zij tegenspoed
| |
| |
hadden - alles graat verkeerd en onrechtvaardig, sedert zij miskend zijn - nergens is iets goed - zij zijn alleen als verongelijkte genieën over gebleven, om over dit alles zoo niet te weeklagen dan toch te smalen en te schimpen. Vroeger was dit wel eens de kwaal der oude lieden - thans is 't het ongemak van vele jongemannen geworden, hetzij om hun hoog standpunt aan te toonen of hun gebrek aan succes te verklaren.
Daar de heer Serieux een gunstigen naam in de kunstwereld had, maakte de dokter gretig van deze gelegenheid gebruik om hem over de artistieke vorming zijns zoons te raadplegen.
Nauwelijks had hij het woord academische opleiding gehoord of hij brandde los: daar was volgens hem niets goeds meer aan sedert men de leerlingen africhtte om in den kortst mogelijken tijd de opgaven af te roffelen - snelheid scheen het ideaal der meesters en door dat jagen werd menig ontluikend talent verwoest.
De mannen lieten zich door zijn flux de bouche medesleepen tot hooge indignatie - maar de vrouwen vermoedden in die verbolgenheid eene persoonlijke grief en wachtten naar het opzamelen van de sporen om deze gissing te staven.
- En dan nog, riep hij verbitterd uit, als men met een vluggen blik en snelle hand begaafd, dezen wedren heeft kunnen bijhouden, en men heeft zich met oneindigen arbeid en moeite tot eenige bekwaamheid opgewerkt of afgewerkt - dan is er te Parijs geen succes mogelijk zonder de hulp van eene zeer omkoopbare pers en allerlei lage intriges.
Valeur sloeg een bekommerden blik in het rond - maar Beaujeu zat al etende toestemmend te knikken.
- Wie dat geheele verachtelijke stelsel van leugen, list, bedrog, niet aanvaarden kan - die is hier dood - ging de schilder met heftig gebaar voort - en is er een taai leven in hem, dan worden er ook grooter kwelmachines en zwaarder pijnbanken voor hem uitgevonden, maar dood moet hij - daar is geen ge- | |
| |
nade voor. De mannen, die den naam en het lot des kunstenaars in handen hebben, zijn vaak ten eenemale onbekwaam om in zaken van kunst te oordeelen, en toch geldt hun uitspraak voor orakeltaal.
Beaujeu scheen met mes en vork te applaudisseeren en vermaakte zich in het gebulder van den zwaarmoedigen artiste.
- Om iederen schijn van persoonlijke lichtgeraaktheid te vermijden, vervolgde de schilder, wil ik niet van mij zelven gewagen; gij zoudt allicht gelooven, dat er uit mijne verontwaardiging eene gekrenkte eigenliefde sprak. Maar ik wil eene enkele anecdote mededeelen, die een groot man betreft, wiens werken ons allen in de schaduw stellen, hij wiens grootheid ik en mijns gelijken kinderen worden. Ik wil u vertellen, welk onthaal de meeste werken van den geniaalsten geest van onzen tijd hier is te beurt gevallen. Ik bedoel den Vlaamschen schilder Anton Wiertz.
- Ja, wat is er toch met hem gebeurd, vraagde Beaujeu, ik weet er het rechte niet van.
- Hoewel Wiertz een sieraad van de Parijsche Akademie was, en reeds voor hij naar Rome ging meesterlijke werken maakte, scheen het dat de jury vast had besloten hem er onder te houden: zijne stukken kregen steeds de ellendigste plaatsen; zij werden op de onbillijkste en hatelijkste wijze beoordeeld of liever uitgemaakt, zoodat wij hem moesten raden zich niet meer met die lieden in aanraking te stellen.
‘Dat is alles goed en wel, zei Wiertz, maar ik zal dit terrein niet verlaten, zonder deze opgeblazen verwaandheid een klein, maar gevoelig tikje te geven - een Vlaming laat zich zoo niet ongestraft hoonen door partijdige rechters, die geen kunstgevoel of kennis genoeg hebben. Ik wil eene weddenschap aangaan, dat zij het werk van wereldberoemde meesters niet eens zullen herkennen, als zij er den naam van den maker niet op zien. Ik wil aan deze natie
| |
| |
bewijzen, dat hare jury mijn werk niet kan beoordeelen, en het geenszins verwerpt, omdat zij er waarlijk zooveel kwaad in ziet, maar alleen uit haat tegen mijn naam en persoon.’
Men vond deze bewering machtig vermetel, maar de proef zou genomen worden. Wat doet hij? - Een zijner vrienden te Brussel is in het bezit van eene zeldzaam schoone schilderij van Rubens. Hij vraagt hem dit stuk voor eenigen tijd ter leen. In tegenwoordigheid zijner vertrouwde vrienden neemt hij het penseel, werkt den naam van Rubens er onder en zet er voor in plaats: A. Wiertz en verzendt de schilderij naar de tentoonstelling van Parijs. De jury is verrast dal Wiertz, na zooveel verguizing en smaad, nog eens den moed heeft om zijn werk in te zenden; maar vast besloten als zij schijnt om hem te vernietigen, waagt zij in haar overmoed den bedenkelijken stap om de schilderij der plaatsing onwaardig te keuren en haar als een armzalig vod, dat de tentoonstelling zou ontsieren, af te wijzen. Tot het accepteeren van zulke ongerijmde proeven kon zij zich niet langer verlagen.
‘Heb ik het niet gezegd, riep de zegevierende kunstenaar - zij herkennen zelfs een Rubens niet, van wiens hand zij gansche galerijen voor hunne oogen hebben - zij zijn ziende blind - ik ben gewroken.’ - Rubens door de Parijsche kunstrechters in hunne blinde vooringenomenheid terug gezonden, weid met gejuich weder door de Vlaamsche artisten in ontvang genomen, en van den naam van Wiertz ontdaan. Gij ziet dus mijne heeren, dat gij van de Parijsche kunstwereld niet meer moet verwachten dan van elk ander kunstminnend lichaam, waar onbedreven rechters en aanmatigende liefhebbers hunne vriendjes protegeeren. Alle kleine zielen beschouwen den roem van eene grootere ziel steeds als een diefstal aan hunne verdiensten gepleegd, en van elken lauwer, die een ander ten deel valt, denken zij, ‘dien had ik eigenlijk
| |
| |
moeten hebben,’ en daarom is elke glorierijke verschijning hun als de uitdaging van een vijand.
- Men vermoedt zulk eene armelijke kleingeestigheid niet in de stad, die zich zelve acht het brandpunt der verlichting en der beschaving te zijn, antwoordde Valeur half fluisterend - maar er is wellicht geen stad ter wereld, waar eene zoo ondenkbare ijdelheid het oordeel meer bekrompenheid geeft dan hier - wat hier niet is uitgevonden zal niet gedijen, en wat hier nog niet bekend is, al wordt het ook hier uitgedacht, heeft veel te worstelen vóor het veld kan winnen.
- Kan de uitvinder de journalistiek voor zich omkoopen dan is er nog kans, viel de schilder in - maar kan hij geen bazuinblazer huren, dan zullen geen talenten machtig genoeg zijn, om het vooroordeel van Parijs te overwinnen. Wiertz komt met eene vreemde manier van schilderen. Chevé komt met eene vreemde manier van zangonderwijs en met bewonderenswaardige overeenstemming vallen alle dagbladen op deze artistische revolutiemakers aan. - Gij weet niet hoe behoudend Parijs is - hoe stijfzinnig bij alle oppervlakkigheid en wispelturigheid. Gij weet niet in welk een klein kringetje de geest hier ronddraait - met welke afgezaagde en oudbakken theorieën men elkander het hoofd heet maakt. Zoowel op het gebied van de kunst als van het denken. De kunst is hier in den dienst van de weelde. In al wat versiering betreft, is men hier ver. Ornamentatie, decoratie, illustratie is ons fort - maar zoek geene groote oorspronkelijke ideeën, neen, geen zweem er van - zelfs geen eerbied of geestdrift er voor, waar zij zich in het buitenland voordoen.
- Zijt gij Franschman?
- Ik ben op de grenzen van Frankrijk aan den Rijn geboren, mijne ziel is geloof ik van de overzij, Duitsch - al mijne sympathieën zijn voor de Duitsche ideeën.
Hygie had spijs en drank vergeten om naar den schilder
| |
| |
te luisteren. Hij dronk letterlijk diens woorden in als eene hemelsche muziek en staarde met strakken blik hem aan.
- Pa, fluisterde hij, het hoofd tegen zijns vaders schouder leggende - zou ik niet bij dien heer les kunnen nemen? Ik zou erg mijn best doen.
- Wordt gij niet afgeschrikt door hetgeen gij hoort, mijn jongen?
- Neen, neen - ik wil toch schilder worden.
- Ik zal over u spreken, beloofde de vader met een blik van voldoening.
Er was nog iemand in het vertrek die scherp geluisterd had - en dat niet alleen, maar hij had de signalementen der gasten zeer nauwkeurig opgenomen en in zijn zakboekje aangeteekend - en terwijl hij de heeren de lucifers kwam aanbieden om hunne sigaren op te steken, sloeg hij zulk een kwaadaardigen blik op den dokter, dat het Hygies aandacht trok. Het gelaat van den bediende kwam hem bekend voor, maar hij kon zich maar niet te binnen brengen, waar hij hem vroeger had gezien.
De dokter stelde voor om naar een koffiehuis en vervolgens zamen naar het theater te gaan. Cecile was door al deze uitspattingen in eene soort van verbijstering.
- Alphons, fluisterde zij, hebben wij een erfenis gekregen? Hebt gij uit de loterij getrokken? Hebt gij die oude schuld geïncasseerd van...
- Ja, mijn engel - dat is het. Het is gevonden geld - en ik koop er een weinig levensvreugde voor...
- Oude losbol, moesten wij niet liever...
- Nooit saai zijn - altijd een open hart houden voor de onschuldige geneugten des vluchtigen levens, mijn kind. - Wat zult gij gebruiken, dames?
De jonge lieden lieten zich alles welgevallen, maar hoeveel Hygie ook genoot van diner of theater - het
| |
| |
verhaal van Wiertz dreef boven, en het denkbeeld, leerling van een zijner vrienden te zullen worden, maakte hem schier uitzinnig van verrukking. Nu eens omhelsde hij zijne moeder, dan vloog hij zijne zuster, dan zijn vader om den hals - maar niets was in staat de sombere trekken zijner moeder te verzachten - integendeel - het was of zij steeds droefgeestiger werd.
- Dat is een belangrijke dag geweest, zei de dokter, toen hij in zijne kamer trad - zoo heb ik dan toch volkomen in de opleiding mijner kinderen mogen voorzien - zij zullen beiden voortreffelijk onderwijs krijgen in talen en wetenschappen, en Hygie heeft daarenboven een uitstekend meester voor de kunst gevonden; dus is alles in orde.
- En wat moet die school wel kosten?
- Och, ik weet dat zoo net niet, ik meen dat mijnheer Valeur sprak van 200 francs voor elk kind 's jaars.
- Genadige Hemel! Vier honderd francs, Alphonse! en gij hebt dat aangenomen!...
- Wat moest ik dan doen? - Afdingen op het edelste werk - het onderwijs? Tot dat peil hoop ik nooit te zinken.
- En die teekenmeester - wat zal die wel vragen?
- Wel, die heeft nog niets gevraagd - wij hebben alleen over de uren gesproken. Hygie zal, driemaal 's weeks, twee uur bij hem op zijn atelier komen.
- En hebt gij niet eens gevraagd, wat dat ons kosten zal?
- Wel neen, dat zal die artiste wel zeggen bij gelegenheid.
- En als dat dan eens ver boven onze krachten ging?
- Och kom, tegen dien tijd ben ik er immers lang weer boven op - en dan loof en bied ik niet met zulk een kunstenaar, maar beloon hem mild...
- Het schemert mij, Alphonse, ik weet niet waar het met ons heen moet. Ik geloof dat ik nog zinneloos zal worden, als gij voortgaat u zoo diep in schulden te steken.
| |
| |
- Mijn engel, gij hebt verkeerde begrippen over geld - geld is een ruilmiddel: wie het heeft, gebruikt het - het komt en het gaat - het rolt en het tolt - als men maar geduld heeft, vindt men het eindelijk wel in den zak.
- Maar de schuldeischers hebben geen geduld, en de maag heeft geen geduld - uw zak schijnt doorboord - en gij zult het dus in den zak van een ander moeten vinden.
- Gij hebt veel te bekrompen denkbeelden over den eigendom. Kom ik te kort, dan zal, dit spreekt van zelf, een ander moeten bijspringen, die op dit oogenblik beter bij machte is - en komt die later iets te kort, dan help ik of een ander hem weder; want hetgeen wij ons bezit noemen, dat is, wijsgeerig beschouwd, dat deel van den algemeenen rijkdom dat ons toekomt; maar ik verlang zelfs geen bezit van mijne wettige portie uit den algemeenen schat; ik ben volkomen tevreden met het zeer matig vruchtgebruik; doch dat komt mij ook toe, want ik werk zooveel ik kan; ik doe mijn best om het algemeene kapitaal te vergrooten; ik zie niet in waarom ik op mijn beurt niet al het noodige mag hebben.
- Wat praat gij toch alsof alles op de wereld in gelijke porties gedeeld was of kon worden, wat is dat voor onzin?
- Neen, mijn kind, ik ontvouw u hooge waarheid, die u als eene paradox klinkt. Wij bezitten niets, want wij kwamen naakt ter wereld - en wij bezitten alles, omdat wij deel der menschheid zijn, die de eigenares is der geheele wereld - zij verdeelt hare aandeelen ongelijk en onder allerlei vorm, opdat wij elkander noodig zouden hebben en waardeeren - alles zou perfect gaan als de wisseltreinen niet nu en dan eens wat lang bleven vastzitten.
- De onze bovenal! klaagde Cecile, maar zij mocht zuchten zooveel zij wilde, Beaujeu sliep er niet minder zorgeloos op in.
|
|