| |
| |
| |
IX. De roode roos.
De ontmoetingen van den vorigen dag hebben Cecile wel eenige opgewektheid geschonken. Er is beweging in het stille water ontstaan. Het is of de zeilen zwellen en er weer gang in het scheepje zal komen. De dokter was bepaald door de huizen. Hij was van zijn succes zeker en veel te onrustig om in huis te blijven.
- Wees gerust, beste vrouw, het zal u aan niets meer ontbreken - ik heb mijne nieuwe kaartjes ontvangen en met dit kaartje ontsluit ik alle magazijnen - lees!
Er stond evenals op de koperen plaat op de deur: Alphonse Beaujeu - docteur de Paris, de Londres et de Montpellier - en médecine et en philosophie - membre de plusieurs Sociétés savantes.
- Moed gevat - ik heb werklust en kracht als een jong mensch. - Kom ik ga er op uit. - Wees getroost en laat ik u blijmoedig wedervinden.
Cecile was echter nog verre van opgeruimd. De vraag: ‘Wat zullen wij eten en waarmede zullen wij ons kleeden,’ was voor haar zoo gemakkelijk niet opgelost als voor haar echtgenoot. - Hij ging bij mevrouw de Toulouse dineeren,
| |
| |
maar zij bleef met de kinderen thuis op de restes van het maal van gisteren. - En wat te doen als de kok eens om het geld stuurde? - Zij zag het oogenblik reeds naderen dat de schuldeischers beslag zouden leggen op het noodwendigste huisraad, en dat smaad en schande haar leed en martelingen nog zouden komen vertienvoudigen. In zulke smartvolle gepeinzen zichzelve kwellende, wordt er vrij hard aangebeld. Een commissionnair brengt een groot pak.
- Gij zijt hier vast niet terecht, vriend, zegt ze verlegen. - De bode toont het kaartje van den docteur de Paris, de Londres en de Montpellier en wacht op een fooitje.
Lang moet er tusschen moeder en dochter gedelibereerd worden. De zuinige Hygiène vindt een franc te veel.
- O, mama, denk toch wij moeten morgen 30 francs aan de waschvrouw betalen, en wat zullen wij beginnen als wij er een tekort komen! Zij is zoo brutaal! Ik heb nog een halven. - Zij gaat haar werkdoosje nazien om een halven franc te voorschijn te brengen, die zich daar verscholen had voor den dag des kwaads.
De commissionnair weegt het geld minachtelijk op jijne hand, trekt een verontwaardigd gezicht en zegt vermetel in het vertrek rondkijkend:
- Wel zoo, is dat alles wat men hier voor zulk een groot pak geeft, dat ik zoo hoog moest dragen? Daar! als het hier zoo kaal is, wil een eerlijk commissionnair als Louis Dentu, zoo'n prul van een halven franc niet. - Hij smeet het geld voor de voeten der onthutsle Hygiène neder en ging met een vloek van verachting de trap af.
Hygiène raapte den halven franc getroost op en zeide: Ik ben blij dat die verwaande dwaas hem weggeworpen heeft, wij kunnen hem veel beter gebruiken.
Cecile opent intusschen haastig het pak.
- Hemel! wat is dat? - Het zijn al de kleederen waar
| |
| |
de dokter mee uitgegaan is – zijn oude zwarte rok, zijn versleten satijnen vest, zijn grijze pantalon – zijn overhemd en cravatte zelfs - en nog een geheel stel nieuwe kleederen er bij - neen - drie pantalons, vier vesten en twee jassen....
- Waren die nieuwe zaken er niet bij, sprak de verbaasde vrouw, ik zou vreezen dat hem een ongeluk overkomen was – doch nu, wal beteekent dat? - dat hij...
- Ik denk, antwoordde het kind, niet anders dan een inval van vader bij het passeeren van een groot kleeding-magazijn, waar alles als ongehoord goedkoop wordt aangeprezen. Hij heeft zich eventjes in 't nieuw gestoken, en wij moeten maar blij zijn, dat hij het oude pak niet aan een voorbijganger heeft gegeven. - Het kan altijd nog te pas komen in huis.....
Het jonge meisje, door het leed vroeg oud gemaakt, doorgrondde het karakter des vaders geheel. Zij had alles begrepen en zag er zelfs niet vreemd van op, toen er een uur later nog een groote doos met dameskleederen gebracht werd. Papa was nu eenmaal aan het koopen...
De dokter stapte inmiddels met dubbelen moed naar mevrouw de Toulouse. Hij voelde dat hij haar nu ook meer vertrouwen zou inboezemen. Zij was veel kalmer dan toen hij haar verliet, en de droppelljes werden hoog geprezen. Voor haar doen had zij een sober onthijt genomen - en was zeer gelaten in haar lot; zij kon ten minste weer over iets anders denken als aan het schrikbeeld van den hippopotamus, en in lachen uitbarstende zeide zij, nog altijd schuddend:
- Maar, dokter, het gekste van alles is, dat ik u oorspronkelijk eigenlijk niet voor mij zelve, maar voor een ander heb laten halen. Ik begon mijne klachten bloot uit spot, en dacht niet dat gij het zoo ernstig op zoudt nemen; maar nu dank ik den hemel, dat ik bij toeval ontdekt heb in welk gevaar ik verkeer.
| |
| |
- En wie is dan de eigenlijke patiënt?
- Wel, mijne dochter - dat arme kind had ik geheel vergeten in mijn angst over de vetziekte - en zij lachte mij braaf uit, dat ik in hare plaats onder de kuur was geraakt; doch nu moet zij er ook aan gelooven. - Rosalie, kom eens hier mijn kind - hier is een oud vriend van u.
Rosalie kwam met de ongedwongen blijdschap van een eenvoudig kind den dokter te gemoet. Maar zij werd in haar huppelende vaart plotseling gestuit door een misnoegd gebrom van mama.
- Denkt dat gij zeventien jaar zijt - en wij te Parijs zijn! Zoo onthutst als Rosalie daar stond, zag zij er allerliefst uit, met haar frisch en blozend gelaat en krachtigen lichaamsbouw.
De dokter zag haar scherp aan, maar ontdekte niet terstond, welke verborgen worm aan deze bloeiende roos knaagde. Hij begon dus zoo eens te kenvelen over het verleden en het landelijke leven en over de vermaken van Parijs. Zij vond alles nog even interessant, want alles was haar nieuw. Mama achtte het echter niet noodig, dat zij aan het woord zou komen, en nam het voor haar op met eene snelheid en ijver als vreesde zij dat haar adem tekort zou schieten:
- ‘Ik heb haar wat vroeg uit het klooster genomen, waar ze was opgeleid, omdat hare manieren er niet genoeg gesoigneerd werden, en heb haar dit laatste jaar eene Engelsche gouvernante gegeven, terwijl ik voor mijn zoon Edward de leiding van een Duitscher heb geprefereerd. Ziet ge het niet reeds, dokter, dat is nu haar hoofdkwaal - dat blozen - dat ongelukkige blozen. - Zie – zie, nu wordt het lieve zachte rosé van haar gezichtje vuurrood – kijk, kijk! incarnaat en paarsch. - Nu is immers alle charme van dat kopje weg! - Dat gaat zoo nu vijfentwintig maal op éen dag. Daar moet iets aan gedaan worden, niet waar dokter? - Dat kan zoo niet blijven?
| |
| |
- Zeker mevrouw - zeker - zij moet gecalmeerd worden; gij moet alle agitatie mijden. Zeer, zeer bedaard met haar omgaan.
- Zoudt ge haar niet wat bloed aftappen?
- Mevrouw! vergeef mij - dat is eene oud-modische theorie. Bloed is leven - daar mogen wij geen droppel van verspillen.
- Nu, dokter, dat kan wel zijn; gij moet maar weten hoe ge het doen zult; als ge haar maar wat bleeker wilt maken - want zoo boersch er uit te zien in Parijs - dat is verschrikkelijk. - Ieder is er door gefrappeerd, die haar ziet - zij moet ook wat blanker en vooral slanker worden. En dan nog iets - die rug, dokter - die rug baart mij wat kommer! - Gij moet die eens inspecteeren - die schouders zijn te hoog, dunkt me - is het niet?
- Ja, mevrouw, ik zal alles observeeren.
- Och, dokter, wat gekheid, riep Rosalie - ik ben zoo gezond als een visch en even sterk als mijn broeder. - Mama kwelt mij dag en nacht - dat is om ziek te worden! Zij wil dat ik bleek en mager zal zijn als mijn stadsche nichtjes, die er als schimmen uitzien.
- O, dokter - onze nicht! die moest gij zien! Dat is een ideaal! - dat is als een beeldje - als doorschijnend albast! Zóo interessant...
- Ja, 't is precies een poppetje van borstplaat. Nu, de hemel beware mij om er zoo lijkkleurig uit te zien. Ba! zoo transparant als sago of arrowroot.
- Ja kind, gij spot er mede, maar die taille van uwe nichtjes, die démarche! – dat is superbe! Gij moogt er een voorbeeld aan nemen. - Gij gevoelt het gewicht nog niet van die dingen en bekommert er u niet over of uw linkerschouder soms hooger komt dan uw rechter – en dat is een belangrijk punt voor eene jonge dame - niet waar dokter?
| |
| |
- Hoogst belangrijk, mevrouw! en van onberekenbaren invloed voor welstand en gratie.
- Nu, hoort gij het - heb ik gelijk?...
- Maar ik ben toch niet mismaakt? Is het wel, mijnheer? - Vroeg Rosalie met eenigen schrik.
- Mejufvrouw - tot nog toe zijn uwe welgevormde leden door de zorg uwer waarde mama harmonisch en symetrisch ontwikkeld.
- Ja maar, dokter, viel mevrouw de Toulouse in, een beetje scheef is ze toch wel - een klein beetje, als ge het maar heel nauwkeurig meet. Mad. Vaillant heeft het ontdekt, bij het passen.
- De dokter laat de jonge dame zich in de verschillende standen richten en weer stilstaan, en zegt eindelijk na een zorgvuldige beschouwing - weest gerust, dames! - Wat ziet het oog eener moeder toch nauwkeurig! - Ik kan u verzekeren - misvorming heeft er niet in het allerminste plaats - alleen de natuur heeft zekere onregelmatigheid of vrijheid in hare schoonste werken, en neem van mij de verzekering aan dat alle menschen, wel onderzocht eenigszins scheef zijn - en dat alle beelden, hetzij van Venus of Diana - de gratiën niet uitgezonderd, aan de rechterzijde eenigzins anders zijn dan aan de andere helft des lichaams. Geen schedel is aan de eene zijde volmaakt zoo afgerond als aan de andere - geen hand of voet is volkomen gelijk. Vraagt het alle handschoenmakers, schoenmakers, hoedenmakers, modistes - deze onvolmaaktheid verhoogt echter de bekoorlijkheid.
- O gij vleier, bestrafte mevrouw de Toulouse.
- Zoo wil mama nu de lieve natuur corrigeeren en spookt des nachts als een kwelgeest aan mijn bed om te zien of mijn rug ook te zeer gebogen is - of mijne schouders wel gelijk zijn! - Als het goed is voor mijn rug om plat
| |
| |
te liggen op een matras, nog harder dan een plank, slecht is het zeker voor mijn hoofd; ik krijg er kwade droomen en neusbloedingen van - en nu barstte Rosalie in lachen uit over haar beklagenswaardigen toestand.
- Gij zult iets geven om te calmeeren, zeide de moeder terzijde, niet waar, gij ziet het, hoe zij is.
- O ja, knikte de dokter gemoedelijk.
- Want dat lachen is niet natuurlijk. O dokter - zij is zoo zenuwachtig! Ik schrik als ze begint te lachen, want dan is er geen eind aan. - Dat verontrust mij; ik word op mijne beurt zenuwachtig; dan wordt het bij haar nog dubbel zoo erg, en eindigt vaak in een vloed van tranen - en dat is toch iets ziekelijks?
- Kwel uwe dochter niet, mevrouw! - haar rug, borst en schouders zijn perfect in orde - de ademhaling en de pols laten niets te wenschen over en de blos zal in de stad wel wat afnemen.
- Maar gij zult er toch iets aan doen, viel de moeder in.
- Natuurlijk iets voorschrijven, stemde de dokter toe.
- O, gij wentelt een berg van kommer van mijn hart, dokter, als de schouders maar even dik en even hoog zijn. Och, een moeder kent de belangen van haar kind het best. - Dan heb ik nog over mijn zoon te spreken... Rosalie neem afscheid van den dokter.
Rosalie dankt den hemel dat zij ontslagen wordt en huppelt zingend weg, terwijl de bezorgde moeder voortgaat:
- Dokter - gij kent mijn oudsten - mijn Edward - al eerlijk wat er aan is - een hart als goud. - Zijn Duitsche paedagoog heeft alle eer van zijn educatie - 't is een voortreffelijk jongmensch, die zich charmant presenteert; maar hij is veel te wars van de wereld en te onverschillig voor de dames. - Ik wensch dat hij zal trouwen; maar vergeefs omring ik hem met de keur der jonge meisjes -
| |
| |
hij is beleefd - hij is hupsch - hij amuseert zich - maar niemand schijnt indruk op zijn hart te kunnen maken.
- Heb maar geduld, mevrouw, dat komt onverwacht, eer gij er om denkt.
- Ja, dat is juist wat ik vrees - hij schijnt geen smaak voor de vrouwen van onzen stand te hebben. Hij critiseert ze schrikkelijk. - De eene is te behaagziek - de andere te beuzelachtig - die te sentimenteel - deze te onbeduidend - die te gemaakt.
- Ik vrees, dat hij wellicht zijn hart reeds aan een meisje uit het volk heeft geschonken.
- Dan ben ik rampzalig! want hij zal er mee willen trouwen - daar ken ik hem voor - en ik zal dit nooit gedoogen. Eene mésalliance zou mijn dood zijn. Ik heb alles voor mijne kinderen over; maar zij moeten geene schande over mij brengen en hunne affectiën met wijsheid plaatsen. Heb ik gelijk?
- Volkomen gelijk, mevrouw.
- Gij moet eens ongemerkt met Edward over dit chapiter spreken. Hij is zoo onervaren; hoor hem eens goed uit, en spreek hem van de schrikkelijke gevolgen van eene mésalliance. - Denk intusschen eens welke baden voor ons de beste zouden zijn. Ik wil den volgenden zomer met mijne kinderen gaan reizen - ik wil water drinken en baden om te slinken, om het schrikbeeld der hippopotamussen van mij af te spoelen. Dat reizen zal ook goed voor Edward zijn - hij zal er wellicht nu meer aan hebben dan in vorige jaren - want o! hij is nog zoo kinderachtig - hij is timide als een schoolmeisje. Wij zijn te lang buiten op dat afgelegen kasteel geweest. Als ik nu de jonge Parijzenaars bij hem vergelijk, dan word ik jaloersch op hunne losse, vrije houding en manieren, aangename conversatie en savoir-vivre.
- En hoe maakt het uw tweede zoon Antoine?
| |
| |
- O, mijn luitenant is een voortreffelijk ridder. Gij moest hem zien, welk een schoon officier dat is geworden! - Als hij daar de laan van Vogemont kwam oprijden, was ik altijd verrukt over hem; maar gij moest hem in de danszaal zien! Gracieuser danser is er niet. Nu, gij zult u kunnen verlustigen in uw lieveling; hij komt tegen den winter hier. Maar zulk een opgewekte, overmoedige levenslust grenst aan het buitensporige! - Hem mocht ge ook wel wat calmeerends geven - hij is het sterkste contrast van zijn broeder en zij verdragen elkander nog in het geheel niet; dat blijtt altijd haspelen. Edward ergert zich dat Antoine niet meer wil studeeren, en Antoine ergert zich dal Edward altijd zit te blokken - zij begrijpen elkander niet. Ik wenschte Edward dan ook meer in een anderen geest, hoe zal ik het zeggen, minder afgetrokken, gezelliger, gemakkelijker in de conversatie. Daar is nu, bij voorbeeld, dit gindsche jonge mensch - zeide zij een voorbijganger aanwijzende, - wacht eens - hij komt hierheen - hij heeft tegenwoordig altijd boodschapjes en redentjes om mij te spreken - Ja, hij zal waarlijk weer hier komen. Let eens op hem, dokter, gij zijt een menschenkenner en ver in de... ja, hoe heet dat ook weer? - kunde van het hoofd - och, help mij eens - die theorie van de knobbels - die bultenleer....
- Phrenologie of cranioskopie - mevrouw, maar ik geef er mij nog niet voor uit, hoewel ik de kunst bewonder.
- Ja, gij moet maar eens goed op hem letten - ik stel belang in hem - 't is een charmant jong mensch.
- Ach ja, zeide de dokter, nu ook het oog vestigend op den heer, die recht op het huis aankwam - ik ken hem zeer wel: Paul Travers een hupsch mensch - een edel gemoed - een echt philantroop. Wy werken veel samen.
- Wat zegt ge daar, dokter - kent gij hem! - dat is alleraardigst! Hij schijnt veel liefhebberij te hebben. - Ik
| |
| |
weet niet op hoeveel lijsten hij mij reeds heeft laten teekenen! - Hij komt zeker antwoord vragen. - Zie die brochure eens gauw in, dokter. Is het goed voor eene weduwe om op zoo iets haar naam te zetten?
- Ongetwijseld, mevrouw, het is een bewijs van een edel hart als men voor zulke vereenigingen inschrijft.
- Dan teeken ik voor 100 francs. - Maar hoe denkt gij over mijne dochter? - Jonge meisjes moeten zich maar niet met die dingen inlaten, niet waar?
- Niet inlaten! Met hulpbetoon voor de lijdende menschheid? - Mevrouw, 't is haar sieraad deel aan zulke zaken te nemen.
- Welnu, dan kan zij ook voor 100 francs inteekenen. Rosalie werd geroepen.
- Kindlief, als mijnheer Travers u die lijst aanbiedt, kunt ge voor 100 francs inteekenen. - Neen, loop niet weg, blijf nu bier... Niet kinderachtig...
Intusschen meldde de huisknecht den heer Travers aan.
- Rosalie zit toch recht, denk aan uw schouders, fluistert mevrouw, terwijl de aangekondigde heer binnentreedt met zekere bedeesde bescheidenheid, wel eenigszins in tegenspraak met zijn kalen schedel, die bewees dat het charmante jonge mensch toch zoo heel kinderlijk niet meer was.
Met stillen eerbied was zijne beleefdheid overtogen - er was iets theatraals in geheel zijne houding en gebaar, en iets zoo pathetisch in zijne stem, dat ieder woord van zijn week gevoel scheen te getuigen.
Met warmte prees hij de zaak aan, wier zendeling hij was. Het was treffend om hem, den man met den grooten baard, de zaak der teedere zuigelingen te hooren bepleiten en te ijveren voor de oprichting van crèches als het zekerste middel tot redding der maatschappij.
Roerend beschreef hij den nood en de ellende der pas ge- | |
| |
boren aardwormpjes; zijne stem beefde; hij moest soms zijn zakdoek te baat nemen om door hard snuiten aan te toonen, dat hij eigenlijk met zijne tranen worstelde. Rosalie was bewogen; zij had wel voor duizend francs willen inschrijven, als zij het lot dier kleine lijders verzachten kon.
Mevrouws aandacht was minder bij de zuigelingen dan de spreker wellicht hoopte; hare gedachten waren verdeeld tusschen de bewondering van de nobele gevoelens en de gemakkelijke manieren van het charmante jonge mensch, en tusschen de vrees voor Rosalie's schouder en blos, want hoe meer mama naar den schouder keek en wenkte, te hooger steeg het rood, dat hare oogen zelfs dreigde te overstroomen.
Het jonge mensch was ook distrait, maar dat merkten de dames misschien niet; de dokter vond echter in den warrelloop zijner redeneeringen aanleiding om te twijfelen of hij wel genoeg aan mathesis gedaan had - ofschoon hij eene academische opleiding had genoten. Op zijn schedel viel niets aan te merken - zijn blinkend hoofd was rond als een appel. Nergens iets uitstekends, overal evenwicht - maar die massa had iets dreigends, iets onheilspellends als de knop van een casse-tête, bestemd om te verbrijzelen, waar hij op gericht wordt. Die gladde kale kruin deed aan een kogel denken, die elken muur doorboren kon en welligt nog met schroot geladen was, om waar hij binnen drong ook vrij wat te beschadigen.
Mevrouw de Toulouse vond echter dat de diepe norsche plooien om den mond een verstandig en nadenkend mensch kenschetsten, en dat die zoo vroeg ontbladerde kruin hem een waardig, vaderlijk voorkomen gaf. - Paul Travers was in ieder opzicht een charmant jongmensch - en - zoo fijn gevoelig... zoo aangenaam voor vrouwen...
|
|