| |
| |
| |
V. Onderneming en ontmoetingen.
Vragend werden de oogen van moeder en dochter op den dokter gevestigd, toen hij met eene uitdrukking van voldoening tegen den avond binnentrad.
- Ik ben ditmaal niet te vergeefs uit geweest, Cecile.
- God dank - geld ontvangen?
- Nog niet ontvangen, maar toch toegezegd.
- En patienten gevonden?
- Och wat, patienten, hervatte hij korzelig; vindt men die op de straat? - Ik heb eene allerinteressantste ontmoeting gehad: vooreerst heb ik teruggevonden een geleerd vriend mijner jeugd, dr. Crane. Hij heeft zich geheel aan de phrenologie gewijd, en de leer van Gall en Spurtzheim getoetst en gezuiverd hebbende, heeft hij een nieuw licht over dit belangrijk vak doen opgaan. Hij deed mij de eer mij voor te stellen zijne onderzoekingen te deelen, hoewel hij nog zeer geheim met zijne werkzaamheden is.
Cecile ziet hem medelijdend aan en vraagt: En wat zegt hij van uw hoofd?
De dokter glimlacht.
| |
| |
- Zeker, dat gij den bult niet hebt om geld te verdienen?
- Barmhartige hemel! ik vrees dat gij den bult der schraapzucht en der gierigheid nog zult gaan krijgen! Is dat altijd over dat armzalige geld tobben! Gij bederft mij daardoor alle levensgenot. Men leeft toch niet enkel door geld! - men moet ook iets doen, daar men een welgevallen aan heeft.
- Ja, als gij intusschen met eene ledige maag en ledige beurs wilt blijven; maar gij zijt niet alleen op de wereld; de kinderen en ik, wij zijn er ook met al onze behoeften en nooddruft.
- Moet men dan maar voor alles onverschillig worden wat geen onmiddellijk nut, geen materieel voordeel afwerpt!.. Ik ben den geheelen morgen met dien geleerde bezig geweest, om de hoofden van een honderdtal weeskinderen te onderzoeken, ten einde te ontdekken waarin, vooral bij de meisjes, haar grootste capaciteit is gelegen - welke organen de meest bevoorrechte zijn - welke de meeste aankweeking behoeven. Het is eene allerbelangrijkste studie in verband met de vragen over de emancipatie en het utiliseeren der vrouwelijke talenten, en vooral met uwe stoffelijke begeerte naar eene kostwinning.
- Ach, Alphonse; wij zitten op geheel andere tijdingen te wachten; - hebt gij gegeten?
- Ja, ja, wees onbezorgd, lieve engel, ik heb wat gebruikt.
- Maar wij hebben nog niets genuttigd!
- Arme schapen! kom, ik ga dadelijk wat voor u bestellen.
- Zal men het u geven? Ik durfde niets bestellen.
- Wel wis en zeker! - Morgen denk ik geld te krijgen; en de dokter trippelde snel weer heen, en toen hij terug-keerde, werd hij gevolgd door een bediende uit de restauratie, die soep en vleesch en groente bracht. Flauw van het
| |
| |
lange wachten, zetten zich moeder en kinderen aan tafel, niet vragende hoe alles betaald zou worden.
De dokter vervolgde intusschen het verhaal van zijne ontmoetingen:
- Ik heb ook nog een paar voortreffelijke menschen gevonden - een onderwijzer en eene onderwijzeres; juist wat ik noodig had - en ik heb er Hygie en Hygiène op school besteld.
- Alphonse! wij kunnen het onmogelijk betalen, riep Cecile verontwaardigd hare vork neerleggend.
- Dat mag voor het oogenblik waar zijn, mijne lieve, maar gij moet niet zoo kortzichtig en bekrompen oordeelen; vooreerst mocht ik het niet laten, omdat ik er bepaald eene weldaad mede deed aan menschen, die op het punt waren van te wanhopen. Zij wilden hunne inrichting reeds sluiten, maar de komst van twee élèves te gelijk, doet ze moed scheppen, en zij willen nog standhouden en rekenen op onze recommandatie.
- Maar, lieve man, hoe hunt ge zoo dwaas handelen! Moogt gij die arme lieden aanmoedigen om voort te gaan, zonder eenig vooruitzicht om het schoolgeld te kunnen betalen?
- Eenig vooruitzicht? - spreek toch niet zoo kleingeestig. Ben ik niet geneesheer? - zijn er geen kwalen? Licht dat die lieden zelven mij in den loop van een jaar een van beiden uoodig hebben, dan is de eene dienst den andere waard; gij moet de hoop nooit, laten varen. Ook ben ik bij den fabrikant geweest, die de porceleinen potjes maakt voor mijn nieuwen balsem tegen de aangezichtspijn. Hij had er reeds een paar duizend gereed. Ik ben dus begonnen met mijne uitvinding te publiceeren in alle dagbladen. Geloof mij, ik zal goede zaken maken, want die kwaal overweldigt de menschen - iedereen heeft tegenwoordig aangezichtspijn, en mijne zalf doet werkelijk wonderen.
| |
| |
- Dat geve de goede God! want wonderen zijn er noodig om ons te helpen; ik heb geen hoed om mee op straat te komen, en mijn laatste kleedje heb ik voor Hygiène vermaakt.
- Wees maar getroost, mijn engel, gij zult het liefste hoedje van de wereld hebben; ik zal morgen stalen laten komen voor kleedjes, of gij zoekt u eenige gemaakte robes uit.
- Maar, Alphonse, gij droomt.
- Neen, waarlijk niet; gij weet, ik heb alles voor u over; alleen uwe moedeloosheid zou mij tot vertwijfeling kunnen breugen. Laat mij gelukkig blijven in uwe liefde, of het is met mij gedaan. Ge moet uwe kloosterachtige leefwijze laten waren, menschen zien, weer naar de comedie gaan en er het hoofd bij omhoog houden. Zie mij zoo verwijtend niet aan. Het is mijne schuld toch niet, dat wij zooveel verloren hebben. Geloof mij, wij gaan alles herwinnen - mijne uitvinding zal alles goedmaken - maar men moet zoo iets op groote schaal ondernemen, en dan....
- En menig potje cadeau geven.
- Ja, dat is onvermijdelijk; maar de potjes zien er zoo gracieus uit! - Het is een lust om te zien. - De zalf heeft ook een zeer aangenamen geur, en een lief lijn kleurtje - dat is mij volkomen gelukt.
- Maar hoeveel geld heeft het u al niet gekost? - Wat behoefdet gij nu zooveel duizehde potjes te laten gereed maken, die onze laatste gelden verslonden hebben.
- Och, dat eeuwige tobben! - riep hij ongeduldig stampvoetend. - Om ze ons met 50, ja, met 100 percent terug te bezorgen! - Wie het doel wil, moet de middelen ook willen, dat is logica. Maar gij vrouwen kunt niet redeneeren. Gij let niet op oorzaken en gevolgen - dat is uw ongeluk; maar het is uwe schuld niet. En om op die school terug te komen - de gelegenheid is zoo gunstig, dat ik die niet mocht laten ontsnappen. Mijnheer Valeur heeft eene klasse
| |
| |
voor jongens, Mevrouw eene voor meisjes; Hygie kan zijne zuster geleiden, dus alles is in orde.
- Ja, een fraaie geleider - ik zal liever de kinderen zelf halen en brengen.
- Zie, dat is nu weer een van die overdrevenheden, waardoor gij u zooveel noodeloozen arbeid op den hals haalt. Verdeeling van den arbeid - dat is het wachtwoord en dat is de kunst. Elk moet doen naar zijne krachten; Hygie kan zijne zuster chaperoneeren, en gij kunt thuis blijven voor uwe bezigheden.
- Nu ja, wij zullen zien, mompelde Cecile, die haar gevoelen daarom toch niet opgaf; maar ik zou die lieden ook wel eens willen leeren kennen en het lokaal gaan opnemen.
- Juist zoo, mijn kind, ik heb mijnheer en mevrouw daarom in de volgende week te dineeren gevraagd in Palais Royal; wij gaan dan eerst te zamen hunne inrichting zien, en verder bespreken wij alles aan tafel. Gij moet eens wat afleiding hebben.
- Maar, Alphonse! ik zeg u zoo op het oogenblik, dat ik geen kleeren heb.
- Morgen zult gij ze hebben.
- Ik trek ze niet aan, als ik ze niet betalen kan.
- Wij zullen ze betalen, zoodra wij geld krijgen, en terwijl wij ze aanhebben, zullen wij er ons crediet mede ophouden en zaken doen.
- Ik begrijp niets van uwe kansrekeningen.
- Wat doet er dat toe, als de som maar goed uitkomt!..
- Ja, als die goed uitkomt!... Maar ik vrees. Er is maar éen zaak, daar ik verwachting van heb onder al uwe pogingen: uw boek - als ge daar niet te onbedacht mede handelt, en gij tracht het bij een soliden uitgever te plaatsen tegen contant geld, dan zou ik een lichtstraal zien, die mijne hoop zou verlevendigen. Ik bid, ik smeek u, Alphonse, geef het
| |
| |
nu niet uit uwe handen aan den eerste den beste, die er zich van wil meester maken. Wat heeft het u maanden arbeids gekost!....
- Neen, Cecile, wees gerust, ik geloof dat het eene goede zaak zal worden; het handschrift is onder mijne berusting. Ik heb het in ons Comité voorgedragen; ik herzie het werk nu, na de opmerkingen van geleerde vrienden, en dan kan het, wellicht over acht dagen, ter perse gaan. De uitgever schijnt een nobel mensch, hij zal ons billijk behandelen.
Groote rust gaf dit laatste bericht aan de geschokte ziel der zwaar beproefde vrouw. De ondernemingen van haar fan - tastischen echtgenoot kwamen gewoonlijk op vermeerdering van kommer door nieuwe verliezen neder. Hier was iets dat hem niets dan inkt en papier gekost had, en het zou eenig positief voordeel afwerpen. De hoop herleefde. Was er al geen blijvende hulp, er kwam toch verademing voor het oogenblik, en het gestrande scheepje zou weer vlot raken en in de vaart komen. De doffe, ja stugge onverschilligheid, waarmede zij doorgaans de excentrieke plannen des dokters aanhoorde, weck voor een oogenblik, en zij kwam, tegen hare gewoonte, ditmaal nog eens des avonds, toen zij alleen waren, op zijne ontmoetingen terug met de vraag:
- Maar zeg mij toch eens, hoe zijt ge zoo spoedig aan dien onderwijzer gekomen?
- Ja, dat is waar ook, ik moet u eigenlijk nog de allerbelangrijkste ontmoeting van heden mededeelen. Verbeeld u, ik sta even stil op het midden van de Place du Car-roussel, om mijne oogen eens te laten weiden langs die thans zoo heerlijke gevels der Tuileriën, en op het oogenblik dat ik weer wil voortloopen, word ik door eene gestalte tegengehouden, die mij in stilte heeft staan opnemen, en zich in mijne extase verlustigde.
- Kent gij mij niet, dokter Beaujeu? zegt hij, mij ernstig
| |
| |
in de oogen ziende. Ik neem de hooge, sierlijke gestalte van top tot teen op, sta verbaasd over de imposeerende schoonheid van dat vriendelijk gelaat, en verlegen als een schoolknaap zeg ik: Pardon, mijnheer, pardon! ik zoek vergeefs in mijne herinnering.
- Gij hebt mij dan waarlijk zoo geheel vergeten, Alphonse? Daar was iets weemoedigs en goedig bestraffends in dat timbre van die heerlijke bariton, dat tot in mijne ziel doortrilde.
- Gabriël Réveil, is het mogelijk! riep ik ontroerd uit, hoevele jaren hebben ons gescheiden.
- Jaren scheiden de harten niet, zeide hij, vertrouwelijk als toen wij nog studenten in Engeland waren, mijn arm vattend en zachtjes met mij voortgaand.
- Gij hebt mij van dien interessanten Amerikaanschen vriend uwer jeugd meermalen gesproken.
- Hij was het, Cecile, maar welk een man is dat geworden!
- En wat doet hij hier?
- Ja, dat kan ik niet zoo dadelijk in korte woorden zeggen. Hij schijnt literator. Hij zal zich zeker verdienstelijk maken en vooral nuttig trachten te zijn, want hij is niet van de nietsdoeners. Hij is eene ware locomotief - waar hij voorgespannen is, dat stoomt geweldig door. Gabriël was het die een bezoek ging brengen bij dien onderwijzer, en daar ik hem over onze kinderen sprak, noodigde hij mij uit met hem te gaan en te zien of ik daar wellicht mocht slagen. Ik verlang om dien vriend tot u te brengen. Hij heeft nog denzelfden zonderlingen blik, dien men nooit weer vergeet; en ik voelde mij weer onder die eigen onweerstaanbare, magische aantrekkingskracht, waarmede, hij mijne wilde jeugd zoo wonderbaar beheerscht heeft, om als mijn beschermengel mij te hoeden en te steunen.
- Wie weet waartoe het dan goed is, dat die ver- | |
| |
schijning zich weder op uw gevaarvol pad vertoond heeft, zeide Cecile zacht, meer voor zichzelve.
- Het is altijd een schoon, rein leven geweest, ging de dokter voort. Gij weet zijn vader was een edelman uit het zuiden van Frankrijk; hij ging naar Amerika en huwde daar met eene dame, die tot de secte der kwakers behoorde, hoewel hij katholiek, of laat ik liever zeggen philosoof was. Gabriël was hun eenig kind. Hij zag het levenslicht op eene afgelegen farmerswoning, een blokhuis, dat zijn vader had laten bouwen in eene zeer woeste maar prachtige landstreek, die hij wilde ontginnen. Hij groeide op in den schoot eener grootsche, rijke natuur, aan de hand eener zachte en verstandige moeder. Op zijn vijftiende jaar verloor hij zijn vader, die vermoord werd op reis, omdat men groote schatten bij hem dacht te vinden. De weduwe Réveil besloot hare afzondering nu te verlaten, en begaf zich met haren zoon naar Engeland om zijne opvoeding te laten voltooien. Nimmer heeft hij zich van zijne moeder willen scheiden, en zij heeft hem vergezeld op zijne veelvuldige en gevaarlijke reizen in bijna alle wereldstreken. Daar een groot deel zijner bezittingen in Frankrijk was gelegen en slecht beheerd werd, besloot hij na volbrachte studie zich hier te vestigen, en van hieruit de voornaamste steden van het oude Europa te gaan bezoeken. De toenemende zwakte en ziekelijkheid zijner moeder dwong hem weldra eene vaste woning te kiezen. Zij wenschte dat hij zich in het huwelijk zou begeven, maar hij verklaarde nog geen vrouw ontmoet te hebben, waar hij liever het leven mede zou willen slijten dan met zijne moeder, en zoo bleef hij haar verzorgen, en verpleegde haar met zijne bijna vrouwelijke teederheid en oplettendheid, totdat hij hare oogen sluiten mocht.
Op hunne reizen had zijne moeder in eene weinig bezochte Pie-monteesche vallei eene arme predikantsdochter aangetroffen, die
| |
| |
zij in haar bijzonderen dienst en tot gezelligheid bij zich had genomen. Dit meisje had zich verwonderlijk ontwikkeld en gevormd in het dagelijksch verkeer met die twee voortreffelijke menschen; zij bleek eene verwante ziel te zijn, en werd allengs eene zusterlijke vriendin voor Gabriël. Toen nu zijne moeder het uiterste naderde, sprak hij:
- Moeder, voor u alleen heb ik willen leven tot aan uw laatsten zucht, omdat gij uw gansche aanzijn ook onverdeeld aan uw zoon hadt geschonken; doch nu ik uwe zachte hand moet loslaten, zoudt gij nu niet de kleine hand van Hulda er zelve in willen leggen, opdat ik niet al te eenzaam achterblijve?
- Gij spreekt mijn laatsten wensch uit, antwoordde de stervende, maar dat verlangen moest van u zelf uilgaan, breng haar hier, opdat ik beiden zegene.
Hulda kwam; de stervende legde hunne handen samen en blies nu met een zaligen glimlach den laatsten adem uit.
Intusschen heeft hij nog vele reizen gedaan, voornamelijk in Amerika, waar hij groote zaken schijnt te drijven; maar van den aard zijner bemoeiingen begrijp ik nog niets. Hij zeide alleen: ‘A1 mijne krachten heb ik aan een grootschen arbeid geschonken.’ Rijk schijnt hij niet meer te zijn, want anders zou hij niet zoo uiterst eenvoudig in eene zeer onaanzienlijke buurt wonen, om, zooals hij zegt, midden onder het volk te leven, waaraan hij zich gewijd heett, naar het mij voorkomt; want hij beweert: dat hij nog eene groote schuld aan deze natie heeft af te doen, aan welke hij verwant is door zijn voorgeslacht. Zijne ontvangst in Frankrijk is echter niet aanmoedigend geweest; hij was nog maar eenige weken hier woonachtig, of hij moest reeds met de activiteit der politie en, wat erger is, met het leven in onze gevangenissen kennis maken. Door tusschenkomst van den Amerikaanschen ambassadeur is hij na eenige maanden weder op vrije voeten gesteld. Hij had een geschrift verspreid, getiteld: de Ware Vrijheid, dat
| |
| |
hier verdacht scheen, en hij werd onmiddellijk als een gevaarlijk individu weggeruimd. Zijne papieren zijn reeds tweemaal in beslag genomen door de politie op aanhitsing der Jezuïeten en hij is genoodzaakt om zijn werk bij kleine stukken, nu bij dien dan bij dezen zijner vrienden, af te werken, want daar bij een heftig antipapist schijnt, zitten de geestelijken hem overal in het vaarwater; toch heeft hij zijne ideeën nu in een groot werk uiteengezet, dat hij eerlang hoopt uit te geven. Des avonds houdt hij een cursus voor volwassenen, die zich wenschen te onderrichten; maar die school is ook al beweeglijk; zij heeft geen vast lokaal. Elken avond is zij in eene andere buurt, want niels wordt meer gevreesd in de hoofdstad der beschaving dan grondig volksonderricht.
- Waren wij maar weder in het vreedzaam gebergte, Alphonse, merkte Cecile aan, wat wisten wij in de Vogezen van al zulken dwang? Ik vrees, dat wij nog zware tijden zullen beleven. Als over den braafste en edelste zulk een noodlot kan komen in een beschaafd land, wat zal er dan van de mindere lieden worden?
- De storm treft de hoogste boomen het eerst. Het is of gij Gabriël hebt hooren spreken, antwoordde Beaujeu zijne vrouw verwonderd aanziende, sombere profetieën behooren tot zijne eigenaardigheden; dat heeft hij van zijne moeder geërfd; die kwakers zijn altijd zulke duistere geestdrijvers; daarenboven stamde zij uit de Schotsche Hooglanden af, en in die geslachten heeft men vaak wonderbaarlijke verschijnselen, die erfelijk zijn op de kindskinderen. Zoo bezit hij onder anderen eene zonderlinge gevoeligheid voor het naderen van den dood, een eigenschap, die men ook bij sommige dieren waarneemt, maar die voor den mensch hoogst onaangenaam moet zijn.
- Wat bedoelt gij daarmede?
| |
| |
- Wel, Gabriël kon soms eensklaps een vroolijk gezelschap verlaten onder eenig voorwendsel dat ons allen ongerijmd scheen, maar dan was hij niet te weerhouden. Eerst na een geruimen tijd vertrouwelijk met hem te hebben omgegaan, verklaarde hij mij dat hij dan iemand van de aanwezigen of binnenkomenden niet anders zien kon dan met de trekken eens overledenen. Dit was hem zoo hinderlijk, dat hij niet altijd in het gezelschap blijven kon. Soms stond hij plotseling voor een huis stil, liet een strakken blik langs stoep en straat gaan, en verbleekte. Dan zag hij uit zulk een huis een doode dragen of een lijkstoet passeeren. Nu miste het ook niet of de persoon, dien hij met doodelijke trekken had gezien, stierf kort daarna, of het huis, dat hij aanwees, was weldra een sterfhuis. Stellig heb ik twintig maal in die drie jaren, dat wij samen waren, dit vreemd geval bij hem waargenomen, en nooit miste dit voorgevoel. Hij zeide, dat het onder de bewoners van schier alle bergachtige landen veel voorkwam, maar sprak er ongaarne over.
- En wat zeide hij nu wel van het vernieuwd Parijs, dat hij geheel herschapen wedervindt?
- O, hij zeide wonderbare dingen daaromtrent. - Parijs komt mij voor gelijk te zijn, zeide hij, aan een huis, dat een tijd lang door den hoozen geest was verlaten, en dat men intusschen met bezemen gekeerd en versierd had. Alle oude gebouwen zijn gerestaureerd alsof zij gisteren pas gebouwd waren; alles schijnt fonkelnieuw; de kerken, de museums, de theaters, de straten, de gevels, de hekken, 't is alles versch geverfd, verlakt en verguld, 't blinkt alom van pracht en heerlijkheid; grootsche pleinen zijn ontstaan waar eens een dompig warnet van donkere stegen dooreenslingerde; breede straten strekken zich in schoone, trotsche lijnen uit, waar zij voorheen zich moeizaam kronkelden langs
| |
| |
bouwvallige gevaarten; er is licht en lucht gekomen, overal fraaie wandeldreven en weelderige lusthoven en bekoorlijke bloemwaranden. Welhaast zal de booze geest wederkeeren, zijn intocht houden met nog zeventig maal zeventig andere geesten boozer dan hij zelf, en zij zullen feest vieren in dit schoone oord, dat hun een afgrijselijk pandemonium zal zijn.’ Hij raakte geheel in geestvervoering en riep plechtig uit: ‘Wee! een volk dat een Napoleon tot keizer kiest; wee, driemaal wee! het volk dat een Renan tot profeet verheft; hef is rijp voor het verderf; het dartelt op den rand des afgronds, die het gewisselijk verslinden zal; het gericht kan niet vermeer zijn, ja, het komt haastelijk.
Ik schudde ongeloovig het hoofd - trok hem voort en zeide: Bedaar toch, laat niemand u zoo hooren.
- Laat elk het hooren, want uwe oogen zullen het zien! Mijn vriend, ging hij nadrukkelijk voort, aanschouw al deze paleizen, die ons oog begrenzen, hier langs de rivier en die Tuileriën daar voor u, in mijn oog zijn ze op dit oogenblik reeds niet anders dan een akelige zwarte, verwarde puinhoop na een ontzettenden brand.... Hij sidderde, als had hij werkelijk de vlammen daar zien opgaan, en terwijl hij zich ontroerd afwendde, sprak hij bewogen: Laat ons gaan. Hoort gij dan niet hoe alles krakend en donderend neerstort? Er zal geen steen op den anderen blijven....
Hij wandelde doodsbleek naast mij voort en sprak geen woord meer tot wij bij den onderwijzer kwamen. Toen was het of hij uit een droom opwaakte en hij kreeg zijne gewone opgewektheid weder.
|
|