| |
| |
| |
XIX.
Onrust.
Intusschen won de Afscheiding veld op het land en in de steden, maar nergens vond quintus een publiek, waarmede iets was aan te vangen, waarop onbepaald gerekend kon worden. En toch - wat bleef hem over dan zich bij deze kleine lieden aan te sluiten en gemeene zaak met hen te maken? - Zij hadden echter reeds hunne ‘hoofden’, die hem met leede oogen hadden zien toetreden. - Immers zij wierven liever leden aan dan een hoofd - en wel om de eenvoudige reden, dat alle hoofden hoofd wenschten te blijven, en het hoofd van een man als quintus meer vreesden dan waardeerden, hunne nietigheid en onkunde dekkende achter de leus: ‘niet vele wijzen, niet vele edelen - maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren.’ - Maar quintus rekende op zijne uitstekende talenten, op de kracht van zijn wil en van zijne taal - en ofschoon het publiek dat hem van nu aan aankleefde, eigenlijk zijner niet waardig
| |
| |
was, verbeet hij zijne teleurstelling en liet den moed niet zinken, terwijl het kleine kuddeke zijner uitgelezenen zich onbepaald aan den wakkeren leidsman vertrouwde en onwrikbaar aan zijn zegepraal geloofde, zoodat hun geen opoffering te groot was voor zijne zaak. Onder deze ijveraars waren er echter ook die wel wat meer gezond verstand hadden kunnen gebruiken en die veel bedierven. Mevrouw van zemelen had haar belofte gestand gedaan en een groot gebouw op eene merkwaardige wijze tot eene kerk laten inrigten, om gelijk zij zeide: haar lieveling aan het hoofd van al de gemeenten en digt in hare nabijheid te hebben, hoewel zij hem zooveel mogelijk nareisde, om geen zijner leerredenen te missen. Het was een groot koopmanshuis, met hooge stoep en een zijkamer ter wederzijden van de deur. De muren die deze zijvertrekken van de achterkamer scheidden, werden weggebroken, maar de muren en deuren in den gang bleven. - Door dezen gang kwam men in de achterkamer, die eenige voeten lager was en die nu een soort van ruim of parterre vormde, terwijl de zijkamers, uit dit ruim gezien, een paar loges geleken, waar de notabelen gezeten waren - om het volle gezigt op den preekstoel te hebben, die tegen den achtermuur, midden in het parterre geplaatst was, en die alleen zich daardoor van andere kleine preekstoelen onderscheidde, dat hij geen klankbord had en dat er naast dit gestoelte een valluik was, waardoor en leeraar en kerkeraden, als geestverschijningen, hoogst geheimzinnig opkwamen uit den grond of eigenlijk uit de onderaardsche Consistorie-kamer. Daar echter het publiek steeds bleef aangroeijen,
| |
| |
moest er plaats gemaakt worden. - Hoe die te vinden? De muren waren even weinig rekbaar als de taaije gemeente. Waarheen? - Den grond nog dieper in, ging ook niet - de lucht in - dat alleen was mogelijk. - Men zaagde dan een vierkant gat in de zoldering boven het ruim, omringde dit met eene balustrade, stutte de afgezaagde balken met ijzerstaven - en de tweede étage was in een galerij herschapen. De aanwassende schaar bezette echter deze wijkplaats zoo geheel en al, dat de daaropvolgende verdieping, de zolder, dezelfde bewerking ondergaan moest, en kort daarna zag men ook de vliering tot een derde galerij aangewend. - Dit uitgeholde huis, met zijne verwonderenswaardige galerijen, die met elke verdieping naauwer werden, leverde voor degenen, die beneden zaten al een even gevaarlijk gezigt op, als voor hen die om hoog zweefden en niet zelden gebeurde het, dat aan de aandachtige hoorders uit de hoogste kringen, petten, snuifdoozen, zakdoeken of psalmboeken ontglipten, zelfs wel boven den preekstoel, die ter wille van deze curieuse galerijen nog de beschutting van het klankbord derven moest. Het was er intusschen verre af, dat quintus in het onbetwist bezit van dit zonderling gewrocht van Separatistische architectuur zou gesteld worden. Wel hadden eenige gemeenten hem tot hun leeraar gekozen, maar hij had nog geen beroep aanvaard. Hoewel de hoofdstad de begeerlijkste standplaats voor alle anderen was, zoo lag het doel mijns broeders hooger - maar dit was daardoor ook boven de waarneming van menig wangunstig benijder, die vast besloten hem in dien vermeenden wensch te dwarsboomen, de gemeente tegen hem poogde op te
| |
| |
zetten, en ik ontdekte dus ook menigmaal, als ik mij op een der galerijen onder de menigte mengde, dat hij niet aan den smaak van dit publiek beantwoordde. Zelfs ontwaarde ik op zekeren avond een levendig misnoegen. Een melkboer verzekerde aan een smid, die veel naar een Moor geleek, dat er geen ouderling of diaken in de gemeente was, die het hem niet verbeteren zou - en dat hij - Mr. melkboer - aannam, om den dominé te bewijzen, dat hij lang niet doorkneed was in de zuivere leer, en in deze ééne preek ten minste zes maal was doorgevloeid.
Quintus had echter zijne rede nog niet ter helfte gebragt of de commissaris van politie trad met zijne trawanten binnen en beval in naam des konings, dat de vergadering uit een zou gaan. Ongestoord vervolgde de spreker zijne rede en vermaande de vergadering stand te houden. De vreesachtigsten slopen angstig heen, de vermetelsten bleven ten einde toe en weigerden ook niet hunne namen den commissaris op te geven, die proces verbaal opmaakte van het voorval, dat op groote geldboeten te staan zoude komen.
Deze hatelijke vervolging liep echter te dier dagen ten einde - en bleef nog slechts hier en daar op het land bestaan, doch nu ook verloor deze gemeente veel van hare eigenaardige bekoorlijk heden. In vervolging zou zij zijn opgewassen, bij de rust moest zij verdooven. Het fantastisch waas, de heroïke tint was voorbijgegaan en quintus kreeg het bij zijn kiesche beschaving en de verfijning van zijn smaak in dien dompen atmospheer al spoedig te benaauwd. Hij aanvaarde gaarne eene soort van zendingsreis en om kennis te maken met zijne medestanders en om de omdolende scha- | |
| |
pen te verzamelen, de wankelenden te sterken en de zaak uit te breiden. Op dezen togt mogt hij hier en daar vooral onder de beschaafdste lieden dier rigting eenige vrienden en vriendinnen verwerven, aan het plebs behaagde zijne beschaving niet. Doch quintus zocht niet te behagen, hij wilde beheerschen en onderwerpen, en vertrouwende op de kracht van zijn onbuigbaren wil, braveerde hij den onkundigen hoop en dacht haar onder zijn magtige hand te binden en te dwingen. - Maar quintus kende de kracht van het driest vooroordeel nog niet....
Vergeefs bereisde hij stad en land om zijne geestverwanten te vermanen, ja te bidden hem bij te staan - den een smeekte hij met al de wegslepende overredingskracht hem eigen, den ander bezwoer hij onder bedreiging van Gods oordeel over zijne Laodicesche flaauwheid hem niet alleen te laten. Telkens nieuwe teleurstelling. Secundus op wien hij zoo vast had gerekend, had hem afgewezen. Octavus die meer dan een mijner broeders met hem plagt in te stemmen, wilde niets met zijne zaak te maken hebben. Tertius en primus baden hem af te laten van zijn rusteloos tobben - al die weêrstand scheen hem tot hardnekkiger volharding aan te sporen - en hij begon een miskend genie, een martelaar voor een groote zaak te zijn, waarvoor hij zich beroemde ‘alles verlaten te hebben.’
Alleen decimus scheen hem te begrijpen en te begunstigen, ofschoon hij nog weigeren bleef zich bij hem aan te sluiten. Met eene wijze voorzigtigheid berekende deze de kansen; de nieuwe kerk beloofde hem meer verandering dan verbetering van positie
| |
| |
en hij mogt met quintus razen tegen afval en Antichrist, hij vond het raadzaam om eerst af te wachten welk lot zijn broeder bij deze hagchelijke onderneming zou hebben; want hoe brandend zijn ijver ook was voor de leer, hij voedde een aristocratischen afkeer tegen het graauw.
- Gij hebt een verkeerden weg ingeslagen - zeide hij tot quintus - indien gij de bekrompenheid toegeeft zult ge steeds meer met bakkers en slagters gekweld worden en een meer beschaafd publiek afschrikken om toe te treden. - Sla de wieken vrij uit in uw nieuwe baan - wees u zelven en gij zult uw publiek aan u zelven meer gelijk zien worden.
Ook deze poging werd in het werk gesteld, want de houding van quintus kreeg inderdaad iets belagchelijks en werd hoogst moeijelijk. Een man van minder stoutheid zou zich na zulk eene nederlaag in een woestenij hebben begraven. Quintus werd steeds stouter in het overschrijden van alle perken, het braveren van alle gebruiken, het vernietigen van alle kerkelijk decorum om zich als het hoofd eener geheel oorspronkelijke beweging te kenschetsen en zijn onbekrompen zienswijze te staven.
Zoo nam hij een breede schaar tegen zich in, door het preekcostuum af te leggen, waartegen hij sedert lang was ingenomen. Hiermede wilde hij aantoonen, dat hij een broeder onder de broeders wenschte te zijn; maar de broeders waren sterk gesteld op een preekrok met drie knoopen op elken handboord en een hoed met drie punten, in welke priesterlijke ordeteekenen zij verzekerden, dat de vaderen op symbolische wijze het leerstuk der drieëenheid hadden afge- | |
| |
beeld. Het was dus voor hen een tastbaar bewijs van onregtzinnigheid, eene aanranding van de leer zoo vaak zij hun voorganger met een gewonen jas of rok zagen optreden.
Overal bleven de rijken en edelen terug - slechts hier en daar mengden eenige gegoede en beschaafde burgers zich in den strijd - de groote hoop was een bont zamenraapsel van ontevredene, veranderzieke, onwetende menschen. De een had een grief tegen zijn leeraar, de ander tegen een ouderling - een derde waande zich misdeeld door diakenen en hoopte op meer voordeel. Deze koelde zijn wrok tegen de in 1805 reeds ingevoerde gezangen, gene tegen de nieuwe psalmberijming, hoewel die reeds van 1773 dagteekende. Onkunde - vooroordeel - overspanning - dweeperij - geestelijke hoogmoed blonken allerwege uit - zelden trof men een wakker, helder hoofd, een frisch en nobel gemoed, een onbaatzuchtig, nederig hart onder hen aan. De opgang die quintus met zijne schoone gaven dan ook in den beginne bij de verlichtsten maakte, wekte een grooten naijver bij de eerste leiders en oudste hoofden der partij op. Hij moest hen niet overvleugelen; hij moest onschadelijk gemaakt worden en gretig vielen zij op elk verschijnsel aan dat hem onder verdacht van onregtzinnigheid kon brengen.
Als zijn hardnekkigste antagonist stond een zekere Do. draaijer een der oudste leiders der zaak, in de Noordelijke provinciën op. Hij beroemde zich in alle nederigheid met paulus te mogen zeggen, dat hij alleen meer gedaan had dan al de anderen te zamen, want meer dan veertig gemeenten waren
| |
| |
door hem gesticht. Dit gaf hem aanspraak op de meeste onderscheiding en op den voorrang. Het kwam hem voor dat quintus een allergevaarlijkste wederpartij voor hem zijn kon, en dat hij hem hoe eer hoe heter den voet moest ligten voor deze het hem zou doen.
Draaijer die nooit zonder het volle costuum zich zien liet, en wien het niet genoeg was de gezangen te verbannen, maar die ook de nieuwe psalmberijming verwierp om die van datheen te handhaven, was in alles het volmaakte ideaal der stijfste en domste drijvers. En ofschoon hij onbeschaamd weg week op week de preken van een beroemd Duitsch leeraar als zijn eigen werk voordroeg, was hij een dierbaar en invloedrijk man, die door de argelooze kudde op de handen werd gedragen. Het was een zonderling wezen. Hij was zeer lane en zeer dun, had een smal rond hoofd met kleine glimmende donkere oogen; zijn sluik zwart haar, was altijd zoo kort mogelijk geknipt, en de wereldsche ijdelheid van boordjes te dragen wenschte hij door zijn voorbeeld te bannen. Er was zoo iets onbehaaglijks in zijn gelaat, in geheel zijn spichtige gestalte, dat draaijer mijn levendigste antipathie opwekte en ik hem als een gevaarlijk mensch in het oog hield. Het hoogste doel van zijn streven was zich ten spoedigste van de beste standplaats en het hoogste gezag meester te maken. Natuurlijk schreef hij datzelfde oogmerk ook aan quintus toe, en dit was reden genoeg om hem te haten, die hem zoo gemakkelijk overvleugelen kon, waar het wezenlijke verdiensten had gegolden, en overal waar hij kwam, zich door de voornaamsten en beschaafdsten omringd zag. Quin-
| |
[pagina t.o. 288]
[p. t.o. 288] | |
| |
| |
tus streefde echter naar iets geheel anders. Zijn drijven strekte zich niet uit naar het hoogste traktement, of de grootste gemeente - neen wijder reikten zijne wenschen, zijne ontwerpen - meer omvatte zijn blik. Het bleef zijn vurig verlangen om de beweging steeds meer omvang, meer algemeenheid te geven, te voorkomen dat hij met de zijnen tot eene armelijke sekte zou worden, die zonder invloed blijven moest op de kerk, waarvan men was uitgegaan. Om dus meer terrein te winnen werd quintus al gedurig rekkelijker en minder exclusief; hij wilde niemand afstooten, veeleer aanlokken en zijn publiek uitbreiden. Dit streven naar een grootscher doel strookte intusschen geheel niet met de bekrompenheid van draaijer en zijne medestanders, en allerminst met den dommen hoop, die zich de gemeente noemde - eene gemeente die volgens hare kerkordening stem had over alles en in alles wat haar betrof....
De hypochondrische kwalen waren in deze reformatorische beweging geheel en al ondergegaan. Quintus scheen met reuzenkrachten gewapend. Soms preekte hij driemaal daags of dagen achter een - soms halve nachten. Nu eens op een kar op het midden der heide, dan op een ton in een schuur of op een schaafbank in een timmermansloots. Zijne bezigheden en bemoeijingen waren inderdaad overstelpend, en menigmaal diende ik hem tot secretaris. Toch liet hij het zich aan het vette der aarde geenszins ontbreken en bleef hij de tafelweelde beminnen. Zijn kloek uiterlijk strookte zoo weinig met den teemenden, ziekelijken geest van ‘ach en wee!’ die bij de gemeente heerschte, dat het genoeg was om hem onder verdenking van eigen kracht en eigen
| |
| |
geregtigheid te brengen, een vermoeden dat niet weinig begunstigd werd door zijn krachtige opwekkingen voor de tragen en zijne harde vermaningen tegen zooveel zonde, zooveel huichelarij en laagheid als hem omringde. - Waar nog goede trouw was en welmeenenheid, daar werd alles door eene ondraaglijke kleingeestigheid bedorven, die zijn geduld vaak ten einde bragt; maar des niet te min hing de edelste kern der gemeente hem aan - en mogt draaijer zich op ongelijk grooteren aanhang beroemen, hij had niet dan het kleine volkske. Dit verzekerde hem echter de overwinning als er gestemd moest worden en draaijer begon hierdoor eene magt te ontwikkelen die vrij despotiek mogt heeten.
Quintus voelde zich nogtans sterk tegenover draaijer - sterk door intellectuele en morele krachten, ofschoon hij wel inzag, dat hoe meer draaijer slaagde, zoo te onmogelijker de verwezenlijking van zijn droom zou worden - eene algemeene kerkelijke beweging te verwekken, die op breede schaal aangelegd, krachtig ingrijpen en voor de toekomst van groote beteekenis, een historisch gewigt verkrijgen kon. Hoe jammerlijk misrekende hij zich! - Draaijer sneed hem alle wegen af. In elke gemeente bragt hij de wakkerste lieden die aan quintus zijde stonden, onder censuur. Hij schorste leeraars in hunne bediening, stelde andere ouderlingen en diakenen aan - in een woord, nam al die maatregelen om als een pausje het hoogste gezag over de gansche gemeente te bemagtigen, ja tot de oppermagt te klimmen.
Zoodra quintus ontdekte dat al zijne luchtkasteelen in damp verdwenen, en er met dat handje vol on- | |
| |
geletterde, onhandelbare menschen niets uit te rigten zou zijn, terwijl niemand uit de algemeene kerk zich voortaan meer bij hem aansloot en de afscheiding eene factie begon te lijken - wilde hij nog eene stoute proeve wagen om ten minste draaijer van het roer te krijgen en zelf opperstuurman te worden, ten einde het zwakke scheepje voor het stranden te veiligen en in breeder vaarwater een veiliger en edeler stroom te openen.
In een rondgaanden brief viel hij Ds. draaijer aan en bewees dat deze een dooden christus verkondigde en een lijdelijk Christendom zonder geest of leven - dat hij zich behielp met een gedaante van godzaligheid en de kracht verloochende. Ontzettend was de schok, dien dit betoog in de gemeente veroorzaakte. Wie had hier gelijk? - Er moest eene keus gedaan worden. Draaijer had zich evenwel gehaast om voor een veel grooter schaar een niet veel mal scher oordeel over Ds. boston te vellen en hij waarschuwde de kudde voor dezen wolf in schaapsvacht, die zich zelven zocht te weiden in stede van de lammeren, en die in zijne hoovaardij, eene eigengeregtigheid predikte, die aan de algenoegzame verdiensten van christus grootelijks te kort deed. Eenige weinige vrienden van quintus een paar ouderlingen en diakenen, die zijne zaak bij zijne afwezigheid waagden voor te staan, werden gecensureerd, en hiermede was de oorlog verklaard - eene algemeene Synode moest over die zaak uitspraak doen.
Quintus riep dan al zijne getrouwen bijeen om met hen raad te houden. Hij had zich sedert eenigen tijd met ter woon te X. gevestigd, om van uit het midden
| |
| |
des lands te gemakkelijker naar alle zijden heen te werken. Zijn huis leverde te allen tijde de zonderlingste vereenigingen van menschen op, doch thans bovenal. Edellieden en boeren, jongen en ouden, wijzen en dwazen, rijken en armen, alles vond plaats aan zijne tafel, alles schaarde zich vertrouwelijk om zijn haard. Quintus was in dit fel bewogen leven een ander mensch geworden; maar bij de ontwaakte werkkracht was stilstaan ook niet meer mogelijk. Groot was de gastvrijheid, die onder de gemeente heerschte; de vele vreemdelingen werden allen bij de broeders der gemeente met voorbeeldige liefde ontvangen en gul onthaald. Terwijl draaijer den volke een schier bijgeloovigen eerbied voor den rustdag, alsmede voor de kerkelijke feestdagen poogde in te boezemen, zoodat zijne ijverigste aanhangers en aanhangsters vooral op de Paasch-, Pinkster- en Kersdagen geene bezigheden hoegenaamd durfden verrigten, ja ik er zelfs ontmoette, die op den dag voor Hemelvaartdag dubbel kookten, ten einde het feest niet door eenig werk te ontwijden - zoo verwierp quintus al die feesten als menschelijke toevoegsels, ja deed al het mogelijke om de feesten niet te gedenken. Hij beweerde dat de feiten, die zij in herinnering brengen, in de harten der geloovigen moesten leven tot een eeuwig feest - terwijl de booze wereld met die feesten niets te maken heeft - en ze misbruikt tot allerlei uitspattingen. Toch preekte hij op de feestdagen, zeggende: zij bieden ons eene rustige gelegenheid tot broederlijke zamenkomst, die wij gaarne aangrijpen tot onze opbouwing. Zoo kwamen wij dan in de kleine kapel, die achter zijn huis was, op Kers- | |
| |
dag bijeen - en zoo zeer wilde quintus de openbare dienst aan het huiselijk vertrouwelijk zamenzijn gelijk maken, dat hij zich op zijne pantoffels in een fraaijen donker bruinen chamber-cloack gewikkeld en met een sierlijk geborduurd kapje op, door zijn tuin naar den preekstoel begaf. Maar in stede van bij de kribbe van Bethlehem te verwijlen, waarop thans heel de Christenheid de oogen gevestigd had, las hij ons den derden brief van johannes voor, tot eene bijbeloefening en voorbereiding voor de Synodale worsteling die ophanden was. Nooit had ik, noch iemand ter wereld, kunnen vermoeden, dat deze Apostolische brief zoo bepaald voor de gegeven omstandigheden opgesteld was; maar van vers tot vers was zij voor quintus geschreven, en onze verrassing kende geen palen, als hij alles en alles op zijn strijd met draaijer overbragt. Het ik van johannes was het ik van quintus geworden. Boven alles echter waren de dweepende hoorders hunne verrukking naauwelijks meester, toen hij aan vers 9 genaderd was. Hij noemde geen namen, maar het was ons volgens zijne interpretatie onmogelijk er iets anders uit te lezen dan:
‘Ik heb aan de gemeente een rondgaanden brief geschreven, maar draaijer, die onder hen zoekt de eerste te zijn, werkt mij tegen. - Daarom als ik te Amsterdam kom - zoo zal ik voor de Synodale vergadering in gedachte brengen zijne werken, welke hij doet met booze woorden tegen ons snaterende, en hiermede niet vergenoegd zijnde, zoo ontvangt hij zelfs de broeders niet, die op mijne hand zijn, en verhindert degenen, die het doen willen en stelt hen onder censuur. Geliefden volgt hem niet na - maar
| |
| |
blijft mij getrouw - Ds. draaijer is niet uit God, want hij doet kwaad enz.
Geheel ingewijd in al de bijzonderheden van de vete tusschen draaijer en quintus, was de gansche voordragt mij en al de onzen niet anders, dan een persoonlijke verdediging en een persoonlijke beschuldiging. Groote bekommernissen rezen daarbij in mijn gemoed op, en ik dacht aan de dagen van ouds, toen de kansels zoovele strijdtorens waren, waaruit meer bommen en granaten van twist dan woorden des vredes neêrdaalden - ik zag eensklaps in dat uit deze beweging niets goeds meer kon worden bij zulk eene verbittering tegen medestanders, en een duister vermoeden rees in mij op, dat deze crisis mijns broeders val zou zijn. Quintus scheen insgelijks door een somber voorgevoel gedrukt te worden. Menigmaal had ik hem voor geregtshoven zien verschijnen en, schoon als beschuldigde gedaagd, met al de stoutmoedigheid hem eigen, hem in het gestoelte der pleitende advocaten plaats zien nemen, om zijne eigene zaak te verdedigen - maar thans lag er een diepe smart in zijn strengen blik en zijn zware stem klonk minder helder dan anders, ja ik zag hem verbleeken als hij den geest der gemeente en hare leiders onverholen te voorschijn zag treden in die vergadering welke het pleit der strijders beslissen moest. Toch stond hij daar in het midden van het ruim in het uitgeholde huis met eene edele waardigheid; geen wonder, een man van zijne geestbeschaving en ontwikkeling stond hoog boven de vergadering voor welke hij gedaagd was. Immers de botste domheid, de meest overspannen dweepzucht, het kleingeestigste vooroordeel, verwaten inbeelding
| |
| |
las men in het rond op die onedele trekken van lieden, meestal tot de heffe des volks behoorende, die hem oordeelen zouden. En dan - quintus ijverde toch voor eene regtvaardige zaak en streed hier aan de beste zijde. Armzalig stak dan ook de bedeesde houding en het arglistig gelaat van draaijer bij zijne mannelijke rondborstigheid af, en toch had draaijer minder te duchten dan quintus. - Hij had alles voorbereid, alles geregeld, en er waren lieden, die zoo zeker van den uitslag waren, dat zij reeds de stukken in den zak hadden, die na den afloop noodig zouden zijn. - Aan geregelde discussie, aan een dispuut voor het zich hier verdringend publiek was niet te denken. - De leden der Synode besloegen het ruim en de stemhebbende mansledematen bedekten de galerijen tot in de hanebalken. - De gedaagde werd beschuldigd en veroordeeld als lasteraar van den getrouwen dienaar des Heeren en daarenboven als een gevaarlijke ketter uitgeworpen met allen die hem ofte zijne zake zouden aanhangen - en wanneer hij aan het woord poogde te komen, was het geraas der fanatieke schaar zoo groot, dat men duchten moest, dat de inhoud der zwevende galerijen wel eens op de Synode zich ontlasten kon. Vreeselijke bedreigingen werden van de vliering gehoord: ‘werp hem uit! de lasterlijke huichelaar!’ - ‘weg met den verleider!’ - ‘gooi hem de trappen af’ - ‘werp hem in het water’ - waren de liefderijke wenken die door metselaars, melkboeren, aansprekers en sjouwers tot aanmoediging aan de Synode werden toegeroepen - en na vele uren van ontzettende vermoeijenis, bittere ergernis en volslagen teleurstelling in het midden dezer opgewonden schaar
| |
| |
vertoefd te hebben, mogt quintus zich verheugen, ongedeerd aan het fanatieke gepeupel te ontkomen. Zoodra hij in de vrije lucht kwam, veranderde hij van tint - zijn verhoogd rood ging tot een doodelijke bleekheid over, sidderend greep hij mijn arm om zich werktuigerijk naar het rijtuig te laten geleiden, dat ons wachtte - terwijl hij somber zeide:
- Mijn werk is hier afgedaan; maar de zegepraal zal voor hen nooit zijn wat ze voor mij en door mij had kunnen worden. Ik zal elders mijn weg en mijn taak wel vinden - zij zullen er geen eer aan behalen; maar een armzalig verbroddeld werk leveren, dat zijne meesters beschamen zal. Nu is de tijd daar om dit land te verlaten. - Ginds kan ik veel doen met een handvol getrouwen - hier is het een bedorven werk. - Naar Amerika! - naar de nieuwe wereld! - Een nieuw leven - een nieuwe loopbaan!
|
|