| |
| |
| |
XII.
Wederzien.
Ik had drie jaar in Indië doorgebragt, toen mijn gestel onder den invloed van het klimaat begon te lijden, en van nu aan sleepte ik treurig mijne dagen voort. Ik dacht er aan, den raad der geneeskundigen op te volgen en naar het vaderland terug te keeren, maar dan vreesde ik dat de terugkomst na een zoo kort verblijf mij onder een schijn van veranderzucht mogt brengen en ook inderdaad in menig opzigt voor mijne tijdelijke vooruitzigten nadeelig zou zijn. Zoo wankelde ik en kon niet tot eene keuze komen, toen een tijding uit het vaderland den laatsten stoot aan mijn verlangen gaf om weder te keeren.
De oude schraper was overleden en snork had zich in zijne plaats van een ander deelgenoot voorzien, die mij mijne betrekking hoogst onaangenaam en zoo weinig voordeelig maakte, dat ik wenschte van de firma los te worden. Waartoe dan langer eene scheiding, die mij zoo zwaar viel, een verblijf in een land, dat wel schoon was, maar mij niet gunde die schoonheid met een blij hart en een helder oog te genieten.
‘Terug naar het vaderland!’ - juichte mijn hart. -
| |
| |
Terug ja - maar naar een onderhuis, dat nu geen ouderhuis meer zijn mogt - doch waar eene trouwe zuster mij toch hartelijk welkom heeten zou.
Mijns vaders voorgevoel had hem niet bedrogen; wij zouden elkander hier beneden niet weder zien. God vervulde zijn wensch; zijn doodstrijd was zeer kort en het ligchaamslijden, dat hij zoo gevreesd had, zeer gering. Omringd van eenige zijner zonen, ontsliep hij tijdens mijne terug reis kalm en zacht, terwijl hij de handen zegenend op het gebogen hoofd zijner geliefde dochter liet rusten.
Ik vond nanny alleen, hoewel decimus en adèle bij haar gelogeerd waren. Decimus was juist op het punt van ten zevendemale te verhuizen, terwijl primus zijn vijf en twintig jarig verblijf op Linderloo dacht te vieren!...
Wat was er veel gebeurd - wat was er veel te verhandelen, te vragen en te overleggen, over hetgeen ons zelve en onze naaste verwanten betrof - en toch zoo als wij aan den blanken haard zaten, was het, alsof er geen tijd lag tusschen mijn vertrek en mijn wederkomst. Hoe lieflijk was die droom en dat herkennen van al die kleinigheden in het oude huis. Ik had die herders en herderinnen op het behangsel willen omhelzen als vrienden mijner jeugd; ik wuifde dien jagerstoet mijn heilgroet toe, en het verheugde mij, dat die onbeweeglijke paauw op het schoorsteenstuk, zijn blaauwen boezem nog even trotsch ophief tegen de rondbeenige eendjes, die nooit te water gingen, hoeveel jaren de geduldige moeder hen ook reeds verbeid had. Dat onbeweeglijke, eens mijne kinderlijke erger- | |
| |
nis, was nu mijn welbehagen. Het gaf mij rust. Hoe zoet was mij die welluidende stem van de fraaije staande klok in den gang; het was of de klank van onze tafelbel tot mijn hart doordrong met zoete ontroering - en telkens tot tranen bewogen, kon ik mij niet zat staren aan de duizend sprekende souvenirs, die mij omgaven. Die ledige leuningstoel van vader, dat huiselijk werkdoosje en het mandje, dat altijd onafscheidelijk was geweest van mijne moeder, dat alles stond nu daar als achtbare gedenkteekenen van het verledene en alles had een spraak en een hart voor mij.
Ruw en schendend scheen het mij dus toe, dat decimus zich achteloos in dien eerbiedwaardigen zetel ging neêr vleijen en het ergerde mij onuitsprekelijk, adèle de plaats der edele moeder te zien innemen.
Nadat zij mij met vragen over mijn leven in Oost-Indiën overstelpt had, legde decimus mij boeken met cijfers en bladzijden met berekeningen voor, die op de regeling van den boedel betrekking hadden.
Ik smeekte hem mij te sparen en mij nog niet met al deze smartelijke zaken te overladen; maar hij antwoordde mij met de grootste koelzinnigheid.
- Broeder, men moet zulke dingen niet te pathetisch opvatten - het verwondert mij inderdaad, dat gij, als man van zaken, niet terstond onderscheidt, dat het hier niet ons gevoel, maar onze beurs geldt en waar het ons belang raakt mag het gevoel onze berekening niet doen falen.
- Ik heb nog niet geleerd mijn gevoel weg te cijferen - ontsla mij, bid ik u, van bemoeijingen, die mij nog al te pijnlijk vallen en laat ik ten minste eerst mijne krachten mogen verzamelen.
| |
| |
- Wij hebben geen tijd te verliezen - het is noodig, dat wij ons vooraf onderling verstaan, voor de anderen aankomen. Sextus en quintus zullen morgen verschijnen; ik heb volmagt van primus en secundus, en verwacht nog brieven van nonus en octavus, voor dat van avond de notaris komt. Wij die hier te zamen zijn moeten ten minste ééne lijn trekken, want de verdeeldheid is reeds groot genoeg.
- Verdeeldheid? - vroeg ik verbaasd - verdeeldheid over de eerzame nalatenschap onzer eerbiedwaardige ouders! - Welk een gruwel, liever deed ik van alles afstand dan hunne nagedachtenis aldus te schandvlekken.
- Gij zijt zeer edelmoedig - doch al wildet gij uwe bijzondere belangen aan den vrede ten offer brengen - de regten van anderen zijn daarmede niet gewaarborgd.
- En voor die regten moet gewaakt en gestreden worden - verzekerde adèle met zalving.
- Mij dacht dat alles zonder strijd en met onderlinge schikkingen te vinden zou zijn.
- Wie is vroom, als er eene erfenis valt te deelen! - merkte septimus wijsgeerig aan.
- De gevoelens waren van den beginne af op eene treurige wijze verdeeld over deze aandoenlijke aangelegenheden - ging adèle voort. - Op het eerste berigt van het doodsgevaar des geliefden vaders ben ik toegesneld om den vrede te bewaren...
- Om op de erfenis te passen! - mompelde decimus met een boosaardigen blik op onze schoonzuster.
- Mij dacht dat was in elk opzigt het beste - Want ziet ge, nanny is jong - septimus onbedreven in za- | |
| |
ken - het bijzijn eener oudere zuster was noodig - de positie van zulke jongelieden was te moeijelijk, had geen houding. - Hoe moeijelijk ik mij dan ook aan mijne eigene bemoeijingen te 's Hage ontscheuren kon, ik heb alles opgeofferd om hier te zijn en te blijven tot alles zal zijn afgeloopen. De jongelieden zijn door mijn bijzijn als verantwoord en hun taak werd er aanmerkelijk door verligt - niet waar lieve?
Nanny sloeg een pijnlijken blik op mij, die mij zeide: - Och ware adèle toch honderd uren van hier gebleven.
- Want wat is er van een sterfhuis - ging adèle voort - oogenblikkelijk na het sterfuur des onvergetelijken ontslapene is al wat er overblijft gemeen goed - niet waar? - (niemand gaf eenig toestemmend teeken) - en ons allen even na - alles had onderling in liefde en vrede moeten gevonden worden... maar...
- Alle dingen dienen naar regt en met orde gereeld te worden - merkte septimus puntig aan.
- En daarom moest dan niet elk met zijn ‘zwak hier voor en zwak daar voor’ - voor den dag komen - gromde decimus - die gelijk ik nu duidelijk bemerkte, als bewaker van adèle was opgetreden, die voor al wat fraai en kostbaar was een buitengemeen ‘zwak’ had.
- Voor sommige eerbiedwaardige familiestukken heb ik een groot zwak - hoorde men haar gedurig betuigen - niet om de waarde - o neen - maar om het aandenken - O lieve nanny wat zou ik onuitsprekelijk gelukkig zijn als ik dien gouden vingerhoed en dat naaldenkokertje uit dat werkdoosje mogt hebben - dat vingerhoedje, dat zij aan haar lief vin- | |
| |
gertje heeft gehad - die naaldenkoker - die schaar - die zoo dikwijls in dat lieve handje is geweest!.... Een ander heeft mogelijk niets aan die dingen - maar dat is nu zoo mijn zwak - ik stel prijs op souvenirs - En dan die schildpadden bijbel met die twee sierlijke sloten, daar zij altijd mede naar het bedehuis is opgegaan, waarop hare vrome oogen zeker menig stil traantje hebben doen neder vallen! - wat zou ik daarop gesteld zijn - Ach! voor een ander heeft zoo iets geen waarde - maar voor mij! - en zij vouwde hare handen met diep gevoel - voor mij! - alleen om de dierbare onvergetelijke bezitster.
- Zoo zal het nanny bovenal wel gaan - voerde ik gemelijk de hebzuchtige vleemster te gemoet.
- O ja ongetwijfeld - hernam zij, maar de lieve nanny heeft reeds zooveel souvenirs ontvangen! dat zij ons allen nu voor is. En dan zijn er ook zooveel dingen waarop een jong meisje geen zwak heeft - want adèle deed al haar best ons als jonge onmondige kinderen te behandelen, hoewel ik, de jongste der familie, reeds de drie kruisjes achter mij had - Wat gaf ik als jong meisje om fijn porselein of keurig damast! - Doch nu heb ik groot zwak voor die dingen - zoo als voor die beelderige pullen, om maar eens iets te noemen. Zie, ze zijn wat onhandelbaar, ze zijn wat groot - overal kunnen zij niet geplaatst worden - bij ons zouden zij zoo goed staan -
- Gij moet u omtrent zulke dingen dan maar met de broeders verstaan, als alles zal getaxeerd zijn - dan kunt gij tegen taxatie overnemen...
Adèle liet echter niet onduidelijk doorschemeren, dat zij voor de bewezen diensten der laatste weken
| |
| |
op een bijzonder geschenk rekende. - Decimus zorgde intusschen wel, dat alles onaangeroerd bleef.
Gelijk hij voorspeld had verschenen des anderen daags Professor sextus en quintus. De laatste was juist kortelings van eene badkuur terug gekeerd, die zijn spleen wel niet geheel had genezen, maar toch een einde maakte aan zijne ziekte periode. Hij kon weêr preken zonder levensgevaar - en zijn langdurige afwezigheid zoo wel als de ontzettende geruchten omtrent zijne doodehjke kwalen, hadden de kwijnende belangstelling des publieks weer opgerakeld en de booze wereld, die in zijne tijdelijke werkeloosheid niet anders dan eene kunstenaars coquetterie geliefde te zien - erkende de volmaakte réussite van zijn coup de theâtre - want quintus gaarde meer lauweren dan ooit.
- Daar moet een partijtje Fransche wijnen voorhanden zijn - was het eerst wat hij zeide - die bijzonder voor mijn gestel zouden passen. Decimus trok achter zijne hand een scheven mond en staarde hem met wijd geopende oogen vol argwaan aan, terwijl hij naïf voortging:
- Alle wijnen dienen mij niet - maar deze is het juist die mij is voorgeschreven en waar men hier niet altijd even gemakkelijk kan aankomen.
- Alles tegen taxatie! - hernam decimus laconiek - met de stille zegepraal van iemand die in de volle bewustheid is van zijne gewigtige tegenwoordigheid.
Sextus was intusschen druk bezig met de fraaije boekenkasten te meten en te berekenen, welke het best in zijn huis te verpassen zouden zijn.
De taxatie was nog niet ten einde toen er iemand verscheen, die zeker nog oneindig minder dan adèle
| |
| |
geschikt was, om eene familie zaak tot een vreedzamen afloop te leiden. Inderdaad er ontstond eene algemeene ontsteltenis toen zuster sophie binnen trad - Zij was eensklaps op de hoogte der zaken.
- Een oogenblikje geduld - zeide zij de taxateurs staande houdende en den een vrij driftig zijn lijst afhandig makende - laat zien, ik ben een ervaren huisvrouw en ken beter de waarde van halfsleet goed dan al die mannen.
- En deze beide dames? - vroeg sextus hoffelijk op nanny en adèle wijzende.
- O - wat die aangaat, nanny is een jonge juffer, die van de huishouding al niet veel meer zal weten dan thee en koffij schenken - en adèle is eene vrouw naar de wereld, die meer van de gezellige pligten der salons dan van de waarde van oud huisraad kent - Laat zien - Wel lieve hemel! - Welk eene taxatie! - al het oude goed tegen nieuw gerekend! Dacht ik het niet? - Tien gulden! - Is dat deze tafel? - zij is nog geen vijf waard! - Dit ouderwetsch penduletje? - vijf en twintig gulden! - Ik wil het nog voor geen tien hebben, ofschoon het mij wel te pas zou komen.
In dier voege doorliep zij de gansche lijst met klimmende ergernis, alles te hoog berekend vindende wat zij gaarne had willen hebben en daarentegen alles veel te laag wat zuster adèle's ‘zwak’ was -
- Dat gaat hier niet met regte dingen toe! - riep zij haar hoed met drift afzettende, om te bewijzen dat zij de zaak meer op haar gemak dacht te onderzoeken - Ik zie wel dat ik de reis er wel uithalen zal. ‘Wie het digtst bij het vuur zit warmt zich het best’ zegt het spreekwoord - en zij die als wij niet onze negen kinde- | |
| |
ren in een achterhoek zitten, wij zouden mooi misdeeld worden; maar ik zal er een stokje voor steken - ik kom op voor mijn man en mijne negen kinderen.
- Dat is alles lief en trouw van u, beste - hernam adéle, die de houding van een slagtoffer begon aan te nemen - maar vergun mij op te merken, dat al de met kinderen gezegende broeders vrij wat voordeden genoten hebben, juist door de talrijkheid van het gezin. Negen kinderen - dat zijn ook negen verjaardagen - Wij behoeven elkander niets te zeggen lieve beste! - maar elk weet wel wat grootvader en grootmoeder al in die negen spaarpotjes offerden.... En zij die geene kinderen hadden, kwamen daar dus veel bij te kort. Dat is alles van het onze toch maar afgegaan....
- Van het uwe afgegaan! - viel sophie haar in de reden - van het uwe? - Als of een mensch geen baas bleef van zijn goed zoo lang hij leeft!... - Wij vreesden het ergste van de heftigheid onzer schoonzuster en stemden gelukkig daarin allen overeen om haar tot bedaren te brengen - doch al wat wij bijbragten om sophie te stillen, scheen eene tegenovergestelde werking op adéle te oefenen; want toen sophie geheel tot kalmte gekomen was zonk adéle in onmagt neêr.
- Dat is nu enkel omdat zij haar zin niet kan krijgen - verklaarde sophie - ik weet wel wat zenuwen zijn! - Doch niemand begeerde een physiologisch of phychologisch onderzoek naar de geheime bronnen van dit zenuwverschijnsel, en met koud water kwam de bezwijmde weder tot bewustzijn. Doch naauwlijks waren wij deze ontsteltenis te boven of eene nieuwe ontploffing wachtte ons. Sophie was intusschen met de lijst der getaxeerde goederen naar den kelder
| |
| |
gegaan en vond quintus juist bezig de Fransche wijnen in te pakken.
- Daar moest ik nu niet op zijn aangekomen! - riep zij zegevierend - weg waren de flesschen geweest - zij staan niet eens op de lijst!....
- Wees gerust - sophie - zei septimus goedig - 't is immers alles tegen taxatie -
- Wat taxatie! - die nog door niemand is aangenomen en daar ik nooit in bewilligen zal - ik sta hier voor het regt van mijn man en negen kinderen -
Daar sextus en quintus allengs ook hunne deftigheid verloren hadden, liepen de oneenigheden zoo hoog, dat de taxatie geheel verworpen moest worden en er van eene publieke verkoop gesproken werd. Hoe groot mijn afkeer van dit besluit ook in den aanvang zijn mogt, daar de geschillen op geen andere wijze tot vereffening schenen te kunnen komen - poogde ik er mij mede te verzoenen.
- Het geeft de zuiverste deeling! - riep decimus - anders heeft de een zwak voor de boeken en de andere voor de kasten; deze wil pullen en gene begeert pellen - de een acht zich verongelijkt en meent dat anderen zijn bevoorregt - alles moet maar van de hand gedaan worden.
Ik begreep nu eerst regt, hoe veel de dood mijner ouders had veranderd. Ik had het eerwaardig ouderhuis dan slechts weder gezien om het te zien ontruimen en voor altijd vaarwel te zeggen. Zou dat stille heiligdom worden ontwijd door al den jammer van een koopdag, om met alles wat er in was over te gaan aan vreemden, voor wie die wanden stem nog taal zouden hebben? - Mij zeiden zij zoo veel en die
| |
| |
vleemden zouden alles verdeelen en versnipperen wat hier éénheid, een harmonisch, een organisch geheel, zou ik willen zeggen, gevormd had.
- 't Zou toch te gek zijn, dat nanny en sep in dit groote huis bleven wonen - antwoordde decimus op mijne mijmering.
- Gij hebt volkomen gelijk - hernam ik - maar dit neemt niet weg, dat ik het onaangenaam vind, dat het geliefde ouderhuis nu voor altijd door ons ontruimd zal worden te meer dat ik daaraan nog geheel niet gedacht had.
- Niet gedacht? - viel adèle in - Welk een onderhoud, welk een kostbare leefwijze zou dit na zich slepen. Lieve! gij kunt wel met minder toe.
- Ja, dat is zeer waar - antwoordde ik half droomend - doch mijn hart bleef nog weeklagen, terwijl decimus de wijdloopige berekening van alle onnoodige onkosten begon op te sommen en tevens al de winsten van bezuiniging - alles met behulp van zijn lang uitgestrekten wijsvinger, die ons ons levensdeel afbakende en ons de levensvreugde toetelde, naar de mate waarin wij onze uitgezuinigde penningskens oppotten zouden.
Ons deftig familiehuis zag dan den gruwel der verwoesting naderen - het scheen te midden van het gewoel te treuren over de verlating die aanstaande was - en hoe bang het nanny en rob daarbij ook om het harte werd - zij overleefden het... en septimus maakte er het beste vers op, dat hij ooit heeft voortgebragt - omdat het zuiver aan zijn hart ontvloeide.
Onder al deze omstandigheden had nanny eene bewonderenswaardige stilheid bewaard. Zij was altijd
| |
| |
vriendelijk en welwillend jegens allen gebleven, maar had zich zooveel mogelijk aan de geschillen onttrokken en elk zooveel wijsheid en dwaasheid laten uitkramen als hem goed dacht, zonder merkbaar in haar gelijkmatigen gang gestoord te worden, ofschoon ik menigmaal een traan onder hare donkere wimpers zag wegschieten.
- Deze storm zal weldra over mijn hoofd zijn voorbij gegaan - ik vermag niets tegen den stroom en wil er mijne kleine krachten niet op verspillen, die mij na den afloop der zaken, als alles in mij en om mij tot bezinken komt, hoog noodig zullen zijn, zeide zij tot mij, en ik verstond haar.
Wij kwamen verder met septimus overeen, om te zamen een klein huisgezin te vormen en op het land te gaan wonen. Gelukkig vonden wij al spoedig een allerliefst optrekje in eene schoone streek van Gelderland en daar hoopten wij tot verademing te komen.
|
|