| |
| |
| |
XI.
Nanny en Dina.
Door die onweerstaanbare aantrekkingskracht, waarmede liefdevolle harten zoo gemakkelijk overwinnen - voelde ook de arme dina zich overweldigen, en bij elk bezoek dat nanny haar bragt, elke vriendelijkheid die zij haar bewees, dunde die sombere nevel van stugheid en wrevel, waarmede zij zich voor nanny had pogen te omhullen, ten einde haar van zich te stooten. Toen nanny bij haar afscheid dan nog eenmaal haar zoo dringend uitnoodigde om haar thans te verzellen, of haar althans later te bezoeken, barstte dina eenklaps in tranen los, terwijl zij uitriep:
- Gij meent dat dan toch waarlijk? - Ja, ik heb het nu in uwe oogen gelezen!....
- Kunt gij daaraan twijfelen beste dina, antwoordde nanny haar vriendelijk de hand biedend, welke dina in hartstogtelijke vervoering aan hare lippen bragt.
- O nanny, riep zij weenend - moest ik het niet betwijfelen - ik hield het voor onmogelijk - ik vreesde - ik begrijp niet waarom gij het meenen zoudt.
| |
| |
- Omdat ik veel belang in u stel, door zooveel liefs als rob mij van u verteld heeft.
Dina hief het hoofd op, zag nanny scherp aan, terwijl zij angstig uitriep:
- Hij veracht mij immers! - Hij moet mij wel verachten! - Maar o! als hij eens wist hoe onschuldig ik aan al het voorgevallene geweest ben!
- O wees gerust! dat weet hij lieve, hernam nanny en bij het moeijelijke dat zijn houding tegenover u kreeg, verflaauwde zijne belangstelling niet, maar daar hij zoo weinig meer voor u zijn kan, zou ik zoo hartelijk wenschen zijne plaats bij u te mogen innemen...
- O nanny, nanny! - stamelde dina overstelpt van gevoel - dat is te veel - voor mij! - zulk een vriendin!
- Ik geloof dat wij wel iets meer voor elkander zullen kunnen worden dan bloot kennissen ‘van den dagelijkschen omgang.’
- Die zich om elkanders wél of wee zoo weinig bekommeren - vervolgde dina bitter - en die in niets minder belang stellen dan in al wat niet tot ons uitwendig leven behoort.
- De omgang van menschen en menschen heeft een hooger doel, een diepere beteekenis, hervatte nanny - wij moeten elkander helpen op den weg en iets degelijks voor onze naasten trachten te zijn.
- Ach nanny! als ik dan niets voor u kan worden....
- Gij zult meer voor mij zijn dan gij weet, lieve dina - ook ik heb in deze dagen iemand noodig die mij vertrouwen en gehechtheid betoonen wil - ik heb veel, zoo veel verloren!
- Indien gij iemand noodig hebt om uw geduld aan te oefenen - zei dina met een droeven glimlach
| |
| |
tot haar opziende - dan zoo ik welligt niet ongeschikt voor u zijn - maar anders.....
- Kom dina - laat ons daarover niet langer spreken - verblijd mij door mij eenig vertrouwen te schenken, en het eens ten onzent te beproeven.
- Mag ik dan hoe eer hoe liever met u gaan? - hernam dina met kinderlijke naïviteit - en weinige dagen later reisde zij met nanny naar ons huis af.
Het voorgevallene met mij scheen dina op het hart te branden, en naauwelijks was zij met nanny maar een weinig meer tot vertrouwelijkheid gekomen of zij zeide:
- O welk een bittere kwelling mij dat geweest is! - Hoe dat alles voor mij heeft bedorven en mijn leven vergald! - En geloof mij nanny dat ik er nooit aan had gedacht, dat rob voor mij iets anders zou kunnen zijn, dan hij was: een aangenaam huisgenoot en een hulpvaardig vriend, die meer voor mij deed dan al mijn broeders te zamen, ja laat mij zeggen dan allen, die ik ooit gezien heb. - Ik was hem daarvoor zoo innig dankbaar en begeerde niets meer. - Ik voedde zulk een diepe en eerbiedige achting voor hem; hij behandelde mij altijd zoo ondubbelzinnig en opregt, dat ik mij in zijne bedoeling niet bedriegen kon. Maar anderen hebben het uitgedacht en voor mij uitgesproken, wat men nooit onder woorden had moeten brengen; ja dat niet alleen, maar men heeft mij met ongerijmde denkbeelden vervolgd - men heeft ze mij opgedrongen - denkbeelden, die verre van mij hadden moeten blijven. Meen echter niet nanny dat ik zoo dwaas was ze te koesteren. - Neen, God weet, hoe ik heb gepoogd ze van mij te stooten en er mijn
| |
| |
hart voor te sluiten! - Hoe ik met tranen en gebeden heb geworsteld om ze te verdrijven, als zij soms een oogenblik post wilden vatten bij al wat mijne dwaze tantes mij in het oor bliezen.
- Vriendschap tusschen jongelieden van beiderlei sexe is altijd moeijelijk, hernam nanny - niet alleen blijft zij uit den aard der zaak zeldzaam volkomen zuiver, en kan dus waar zij geen anderen naam mag dragen gevaarlijk worden; maar zij is vooral daarom zoo moeijelijk, omdat er niet aan geloofd wordt - daar zij, die zelf te zwak of te dwaas zouden zijn, om haar te vinden, ze ook aan anderen niet toestaan kunnen, en vlijtig arbeiden om haar te bederven, waar zij inderdaad bestond in haar edelsten vorm. Maar zij kan nooit stand houden tusschen ijdele, dartele, onzinnige lieden - nooit, zonder eene hooge zedelijke ontwikkeling en fijne beschaving van het hart.
- Zeg dat niet nanny! - ook mijn arm ongevormd hart kon haar voeden, omdat die vriendschap uit erkentelijkheid ontsproot, en door een hoog opzien tot mijn edelen vriend in eene gepaste beperking zou zijn gebleven, hadden anderen onze verhouding niet bedorven. - Nanny, nanny! het was zoo zwaar - vooral omdat ik mij voor hem niet kon regtvaardigen - hem niet durfde zeggen: ‘ik had geen deel aan dit ellendig voorval.’ Door hem voor eene zottin te worden aangezien - eene zottin die niet berekend had wie zij was en wie hij was - die door jammerlijke inbeelding misleid, hem in een zoo moeijelijke houding bragt!.... O mijn hart dreigde te breken - mijn geest bezweek onder die benaauwdheid. Mijn eenige vriend op de wereld aldus van mij afgestooten te zien, en voor hem
| |
| |
zoo diep beschaamd te staan! Spijt en wanhoop woelden in mijn afgetobd hoofd - de slaap week van mijne brandende oogleden - alles was duisternis in mij en om mij, en ik vond mij het rampzaligste schepsel op de aarde. Alle moed en geestkracht ontzonken mij - een onbestemd gevoel van ongeluk en verlating drukte mij neder waar ik ging of stond, en een bittere wrok en wrevel kookten in mijn verscheurd hart tegen de menschen, die ik mijne vijanden achtte. Zwarte droomen pijnigden mij des daags en des nachts. Ik wist de werkelijkheid ook niet langer van den droom te onderscheiden. Toen werd ik krank. Ik had nog zooveel besef om mij in het naderen van den dood te verblijden. Weldra was alle bewustheid heen. Weken snelden voorbij zonder dat ik de wisseling van dag en nacht opmerkte. Een maand was voorbij gegaan als eene enkele nachtwake, en ik keerde tot het bewustzijn terug meer verruimd en helderder dan voorheen. Ik herinnerde mij in het eerst niets van al het voorgevallene. Ik leefde, alsof ik geen verleden achter mij had, een nieuw en zonderling leven - tot dat ik sterk genoeg was om op mijn verleden terug te kunnen zien. Toen ontwikkelde de herinnering zich langzamerhand voor mij - en ik begon mij op meuw diep ongelukkig te gevoelen, tot gij mij verschenen zijt, als een goede engel van boven.
- Als een zuster die u liefheeft om uwe openhartigheid, hervatte nanny haar de hand drukkende.
- Ik moet het wel gelooven, sprak dina - alsof het haar nog niet duidelijk worden kon - ik voel het dat gij mij lief hebt - maar ik begrijp niet hoe het mogelijk is - ik ben niet beminnelijk. - Doch gij
| |
| |
zult medelijden met mij hebben, omdat ik ongelukkig ben....
- Gij zult gelukkig worden, dina - met een hart dat het goede zoekt behoeft men niet ongelukkig te zijn. Het grootste ongeluk is de zelfmisleiding - de inbeelding - de verblinding, waardoor men zich goed gelooft - en van anderen eischt ons het geluk te geven, dat wij zelve van ons stooten. Doch waar men gebreken inziet, zwakheden betreurt, verkeerdheden bestrijdt - daar gaat het licht eenmaal op tot den vollen dag - daar zal een maal vrede en vreugde in het Godgewijde harte wonen.
Stille tranen gleden langs dinas bleeke wangen, en dankbaar zag zij tot nanny op, als deze haar zoo liefdevol onderrigtte en voorthielp op den weg der zelfkennis en der ontwikkeling.
De eerste indrukken van nanny's huisorde en geheele wijze van zijn bragten dina in eene stille verslagenheid, die tot volslagen moedeloosheid en wanhoop aan zich zelve klom, hoe meer zij nanny gadesloeg en bij dit edel rustig en harmonisch wezen, haar eigen verbrokkeld en verward aanzijn vergeleek. De beminnelijkheid van nanny was echter zoo natuurlijk, zoo gemakkelijk, dat dina er spoedig gemeenzaam mede werd en weldra zag zij in, dat niet alleen nanny niet anders zijn kon, maar dat het aangenaam moest wezen zoo te zijn, en die overtuiging stortte haar allereerst de zucht tot navolging in.
Dina gaf zich met een innig welbehagen aan de leiding van die zachte hand over; geen zweem van die hardnekkigheid en eigenzinnigheid, geen spoor van opvliegendheid vertoonde zich ooit tegenover nanny,
| |
| |
hoe weinig zij dina ook soms sparen kon, welke harde waarheden zij vaak moest uitspreken. - Dina mogt zuchten bij de innerlijke pijn - geen onwillige wrevel sprak ooit in den toon harer klagten bij de smartelijke bewerkingen die haar ongevormd hart moest ondergaan - ‘Bij de opregten is gewilligheid’ - heeft een wijs man gezegd. Zij verlangde waarlijk verbeterd te worden, en behoefde dus slechts aanmoediging waar zij zwak was, voorlichting en teregtwijzing in bijzondere gevallen, en bovenal was haar een voorbeeld noodig, waarin zij het christelijk geloof door de liefde zag werken. Zulk een voorbeeld had zij in nanny gevonden, die haar niet alleen het beeld van het christelijk leven in het algemeen, maar vooral ook de bijzondere trekken van de christelijke jonkvrouw aanschouwelijk maakte.
Nanny's werkzaamheid wekte allermeest hare bewondering. Door zwakte en ziekelijkheid aan een droomerig ledig leven gewoon, matte elke inspanning haar af en was al wat vermoeijenis aanbragt haar afschrik. Van lieverlede lokte nanny's voorbeeld haar toch uit om in hare bezigheden te deelen - echter altijd schoorvoetende en vreesachtig.
- Ik voel mij zoo onhandig - zeide zij dan - ik vrees altijd dat ik iets bederven of niet goed doen zal - en daarom ben ik zoo weinig gedienstig om u te helpen, hoe gaarne ik het ook doen zou.
Aangewakkerd door nanny's bemoedigende noodiging, begon zij steeds meer in nanny's bezigheden te deelen - eerst wel veel te driftig en te onstuimig, doch allengs kalmer; en hoe bedaarder zij bezig was zoo te minder vermoeijenis bragt het haar aan. Door
| |
| |
deze ontdekking was zij zoo verrast dat ze op zekeren morgen blijde uitriep:
- Nu geloof ik dat ik het geheim van uwe onvermoeibaarheid ontdekt heb! - Gij gaat regelmatig en rustig uw gang, terwijl ik onstuimig er op inloop om weldra afgemat stil te staan, of door gebrek aan nadenken en plan van het een op het ander spring, alles omverhaal, mij zelf in de war breng en niets voltooi.
- Er is een groot voordeel in wel geregelde werkzaamheden - antwoordde nanny - niet alleen wint men door eene wel doordachte volgorde ontzettend veel tijd, spaart men veel kracht, maar de vorm van ons uiterlijk leven heeft ook een onnoemelijken invloed op ons innerlijk zijn. Een wel verdeelde dag bevordert de kalmte en de rust van den geest, de orde der gedachte en de helderheid van blik om ons heen en in ons zelve - en bewaart ons voor het gevaar om zich door liefhebberij-bezigheden van ons taakwerk te laten aftrekken en het noodzakelijke te verschuiven of te verzuimen voor het aangename. Alzoo aan alles zijn wettigen eisch gevende, heeft men vaak veel lust te verzaken, maar ook zoo veel voldoening en rust winst, dat wij voor elke kleine opoffering van die soort rijkelijk belooning vinden.
Dina had weinig smaak. Zij takelde zich wonderlijk toe met de strijdigste kleuren en den blinkendsten opschik, maar zonder de minste harmonie. Zoo dikwijls nanny haar over het een of ander sprak, dat wel of niet wel stond, vroeg zij verwonderd:
- Hoe weet gij dat nu, waar ziet gij dat aan? - Als iets op zich zelf fraai is, waarom is het dan niet overal fraai?
| |
| |
- Zamenstemming - eenheid is het schoon van het schoone, antwoordde nanny - verscheidenheid en tegenstellingen kunnen fraai zijn, maar zij moeten het geheel niet schenden en in harmonie blijven. Een toilet, een ameublement zoo goed als iets anders, moet een geheel zijn; laat het zoo eenvoudig zijn of zoo kostbaar als het wil - er moet eenheid in heerschen. De warreling van kleuren, de onnatuurlijkheid van vormen, bederven het aangenaamste uiterlijk en verhoogen het onbehaaglijke van het minder aangename. Zie deze bloemen, zoo als zij daar in het wilde in mijn mandje liggen; elk is schoon op zich zelve; maar waarom ga ik ze schikken tot een bouquet? - en waarom zijn zij als ruiker geschikt, zooveel bekoorlijker dan zoo als zij daar nu grillig neergevallen zijn? - Omdat men zoekt naar de harmonie der kleuren en de behaaglijkste schakeringen bij de levendige afwisseling tracht daar te stellen. Laat ons eens te zamen dezen ruiker schikken.
- Maar ik heb het nooit gedaan! - want ik houd niet van bloemen, zei dina de lip optrekkende.
- Gij meent dat niet, hernam nanny vriendelijk glimlagchend. - Alle meisjes hebben de bloemen lief. Maar gij zijt er welligt nog niet gemeenzaam genoeg mede. Mijne moeder hield veel, zeer veel van bloemen; zij heeft er mij van kindsbeen aan mede omringd, en dit heeft zeer weldadig op mijn gemoed ingewerkt. Ik heb aan die lieve geurige kinderen der natuur zoo menig zoete aandoening, zoo menig zachten indruk te danken - hunne reine lippen fluisterden mij vaak liefelijke denkbeelden toe, en zoo droef was mij het harte nooit te moede, of de aanblik van versche bloemen verkwikte mij het hart, verhelderde
| |
| |
mijn oog. Die broze schepselen, bestemd om slechts eenige uren de zon te zien en te verwelken voor de avond daalt - wat zijn zij zorgvuldig bewerkt, als ik het zoo eens noemen mag, hoe volkomen voltooid! - Wat hebben die fraaije bloemkens mij niet soms beschaamd over achteloozen arbeid, slordig werk of ordeloosheid! - Hare keurige netheid, hare edele bevalligheid, haar sierlijken eenvoud te bestuderen ontwikkelt en zuivert den smaak. Harde woorden, ruwe uitdrukkingen, norsche blikken - terwijl men bloemen onder de oogen heeft, dit moest niet kunnen bestaan zonder schaamte tegenover deze aanminnige vertegenwoordigsters van al wat rein en liefelijk is.
- O hoe schaam ik mij dat ik niets van dit alles in de bloemen gezien heb - riep dina de handen voor de oogen slaande - ik zal ze altijd lief hebben om mij door hare vriendelijke lippen tot zachte aandoeningen te laten stemmen. Maar vooral ook wil ik dien wenk in het oog houden van de naauwkeurigheid en het zorgvuldig voltooide in die vergankelijke schepselen, die slechts even geboren worden om ons toe te roepen: ziet hoe schoon zijn wij gevormd, ook voor die weinige oogenblikken! - Wij zouden zoo zeggen - 't kon wel wat minder - 't is niet der moeite waard voor zoo korten duur - doch de groote Schepper heeft ze niet te gering geacht om ze volmaakt uit te werken tot in de verborgenste deelen en de kleinste bijzonderheden. Ik versta u nu heel wel, lieve bloemekens - al wat ik doe zal ik trachten zoo goed mogelijk te doen en volkomen te voltooijen.
Zoo spraken de meisjes dagelijks; al hetgeen haar omgaf ten nuttigste verwerkende tot hare oefening en
| |
| |
beschaving. Wie alzoo het leven en de wereldsche zaken weet op te vatten, zal door de zigtbare dingen niet meer verstrooid en verijdeld worden in het gemoed - integendeel de stoffelijke dingen worden aan de hoogste behoeften dienstbaar gemaakt en tot voertuigen van groote waarheden en in oefenings en ontwikkelingsmiddelen herschapen voor verstand en hart. In welke betrekking of toestand men zich dan ook bevinden moge, men vindt overal zijne leermeesters, zijne opwekkingen en zijne aansporingen ten goede.
Met zulk een door hemelsch licht verhelderd oog zag nanny om zich heen. Niet als een naargeestige dweepster, die door de wereld bedrogen zich voor haar verbergt en haar veracht, omdat zij haar heeft teleurgesteld; maar als eene Christin, die de wereld gebruikt en geniet als niet misbruikende - en het lief en leed des levens uit de hand des Hemelschen Leidsman ontvangt als vormingsmiddelen voor eene hoogere wereld. Van dit vriendelijke licht harer ziel deelde zij milde stralen aan dina's donker harte mede, en het was of de zachtere stemming de meerdere helderheid des geestes haar somber gelaat verfrischte, verjongde en veraangenaamde. Verscheidene weken had zij reeds bij nanny getoefd en de tijd der scheiding kwam nader. Zigtbaar drukte dit denkbeeld het arme meisje neer, hoeveel moeite zij ook deed door dankbare erkenning van al het goede hier genoten, zich te sterken tegen den schok, die de verwijdering haar geven moest van iemand, die zoo diep in haar gemoed was doorgedrongen en er zoo krachtig en weldadig op ingewerkt had, dat het haar ten blijvenden zegen voor haar volgend leven zou worden.
| |
| |
Geheel onder dien indruk, zeide zij des daags voor haar vertrek, als zij met nanny alleen zat te werken.
- Met vreezen en beven verlaat ik u lieve vriendin - met vreezen en beven, niet enkel om de pijn die de scheiding mij zal kosten, maar door de angst dat ik al het goede weer verliezen zal, wat ik hier mogt opzamelen. - O het is iets anders met u over de dagelijksche verzoekingen te spreken, die ons doen struikelen, dan er onverhoeds door aangevallen en omringd te worden. Bij uwe kiesche en hartelijke bejegening voel ik mij tot liefde en dank gedrongen, maar tegenover mijne huisgenooten, die er vermaak in scheppen mij te plagen en op te winden tot heftigen toorn - die mij onverschillig en minachtend bejegenen, mij hard vallen om elke te kortkoming en den spot drijven met mijne zwakheden - hoe dat alles te dragen - te overwinnen.
- Wij willen ons tegen elken levensstrijd biddend wapenen met het vaste voornemen om ons door het kwade niet te laten overwinnen, maar het kwade te vermeesteren door het goede - antwoordde nanny - De botsing van uiteenloopende karakters in den huiselijken kring, is de uitnemendste kampplaats en leerschool voor de beoefening van alle christelijke deugden. De langmoedigheid, de goedertierenheid - de vergenoegdheid - de inschikkelijkheid - de voorkomenheid - de minzaamheid - de bescheidenheid - de erkentelijkheid en wat niet al, wordt ons hier dagelijks ter beoefening geboden; en wie het dagelijksch kruis der zelfverloochening niet op zich nemen wil, en den Heiland nadragen - die kan zijn discipel niet zijn - die wordt niet gelouterd, niet geheiligd -
| |
| |
integendeel, die eigen zin en hoofd en lust wil volgen en steeds op den voorgrond stellen - die kan zijn huis wel tot een hel, maar nooit tot een leerschool maken - die kan soms wel eigen neiging botvieren, maar om later naberouw en onrust te oogsten bij de onvoldaanheid van het hart en het verwijt van het geweten. De wrijving van karakters in den huiselijken kring is van onberekenbaar gewigt voor de ontwikkeling van ons innerlijk leven, en is door God bestemd om ons tot zelfkennis en de naleving van de wetten der liefde te leiden. Het is onze Hemelsche Vader ernst met onze heiligmaking. Wij vergeten telkens dat wij gevormd en opgevoed moeten worden. Hij, onze trouwe Leidsman vergeet het niet, en ontvlugten wij de leerschool; willen wij eigen wegen bewandelen; gelooven wij het in andere levensverhoudingen beter te zullen hebben - wij krijgen dan soms onder eene geheel andere gedaante toch het zelfde leerboek terug om telkens weer van voren af aan te beginnen aan het A.B. van het christelijk leven - geloof, hoop, liefde, zelfverloochening....
Hoevele jongelieden ziet men de onaangenaamheden van het huiselijk leven in het ouderlijk gezin ontloopen. Zij gaan als jonas eigenwillig scheep; maar de Heer verwekt stormen over hen. Zij worden in de volle zee geworpen en vinden daar hun groote visch die hen opslokt en toch weder aan land brengt, waar zij niet wezen wilden! - Hier ziet men jongelieden onder vreemden gaan, om van die vreemden door harde lessen gedwongen te worden tot hetgeen, waartoe het zacht vermaan van verwanten niet had kunnen brengen. Elders ziet men huwelijksverbindtenissen zoeken en sluiten om
| |
| |
van positie te veranderen, en van huisgenooten bevrijd te worden, wier gebreken lastig waren - maar gebreken botsen het felste op gebreken - op deugden stuiten zij af - ja, bij volhardende liefde en geduld vallen zij eenmaal magteloos neder.
Hij die aan de gebreken zijner huisgenooten nooit iets anders dan gebreken heeft tegen gesteld, hoe wil die op hunne verbetering hopen? - Maar stel er zelfverloochening, geduld, onderwerping, voorkomende liefde tegenover - en gij zult u zelven en anderen een bron van heil geopend zien in die zelfde strijdigheid van aanleg, inborst en neigingen, die bij voortdurend misverstand zoo menig huiselijk leven vergalt. God vormt, ontwikkelt en loutert ons door menschen; daartoe bestemde hij al die uiteenloopende betrekkingen en banden die menschen aan menschen verhechten voor langen of korten tijd.
- Het is intusschen vrij wat aangenamer om door de deugden der menschen gevormd te worden en door hunne liefde, dan door hunne gebreken! - hernam dina met een zucht - Ik wil al vast mijn best wel doen om eigen nut en oefening uit de verkeerdheden mijner huisgenooten te trekken, al zie ik ook nog geen kans hen te verbeteren.
|
|