| |
| |
| |
IV.
Ongehuwden.
De smart en de vreugd des levens - zij gaan gelijkelijk voorbij. - De felste hartepijn verzwakt als de hoogste geneugte - door den tijd.... die dag op dag en uur op uur zijne golven voort laat kabbelen, om eer wij het merken het heden in het verleden weg te voeren. Uit elken schok keert ons leven tot zijn alledaagsche vormen terug en herneemt zooveel mogelijk zijn oude plooijen of wij schatten vonden of verloren. Ook het pad dat over den graf heuvel onzer geliefden kronkelt wordt allengs weer effen - en door onze tranen heen beginnen wij de bloemen der levensvreugd weer te ontdekken tusschen de distelen der smart....
Deze wreldadige loop der aardsche zaken begon ook van lieverlede zijn invloed op ons dagelijksch leven uit te oefenen - zoo zelfs dat ik er mij vaak een verwijt van maakte dat ik zoo opgeruimd kon wezen - en zij was daar niet meer!...
| |
| |
Meer nog dan vroeger werd het ouderhuis nu een punt van zamenkomst. De broeders toch trachtten vaders eenzaamheid door bezoeken te verlevendigen en niet zelden schikten zij het dan zoo, dat er eenigen die elkander verlangden te zien uit de verschillende oorden des lands gelijktijdig ten onzent opdaagden.
- Wel kijk! riep septimus op zekeren morgen met eenige brieven in de hand aan de ontbijttafel verschijnende - dat treft al toevallig - alle ongehuwden schijnen zich hier thans rendez-vous te willen geven. Morgen komt primus, octavus en decimus!
Zoo geschiedde het ook. Decimus was de eerste die aankwam. Hij was de langste en magerste onder de broeders, maar hij had getracht zich zekere deftigheid bij te zetten, door zich met tien ellen flanel te omgorden, welk kunstmatig embonpoint eene zeer belagchelijke onevenredigheid aan zijn figuur gaf, dat er door zijne stijve hoekige ledematen toch al vrij zonderling uitzag.
Dit zonderlinge werd niet weinig verhoogd door de vreemde aanwendsels die hij had aangenomen. Hij scheen zich in stem, gebaren, houding en gang geheel hervormd te hebben naar zeker beroemd predikant, die echter reeds digt bij de zeventig jaren was. Bij zijne witte lokken misstond een afgemeten deftigheid niet; zijn tandelooze mond had alle regt om zich zoo langzaam mogelijk te bewegen - maar decimus in den bloei zijns levens een getrouwe afspiegeling van een grijsaard te zien, was zoo onuitstaanbaar pedant, zoo schreeuwend vervelend, dat ik onder zijn afgetelde syiben gedurig op den grond trappelde of op de tafel klopte van ongeduld.
| |
| |
- Daar moet ik toch stellig een gedicht op maken, zeide septimus, toen primus en octavus ook aangekomen waren - vijf oude vrijers!... dat is een idée!... juist voor een humoristisch tijdschrift....
- Mag ik u wel verzoeken, mij op die lijst te schrappen, zei decimus, zijne kin met zooveel geweld in zijn stijve stropdas drukkende, dat zijn ruim vel zich tot een soort van onderkin plooide, terwijl hij ons beurtelings onderzoekend aanstaarde. - Ik wensch u mijn voornemen bekend te maken om eerlang in den echt te treden.
Nu zijn er lieden, die niet alleen van de Kantiaansche leer doordrongen zijn, dat wij zóó moesten handelen, dat onze daden steeds een voorbeeld voor alle anderen konden zijn - maar die zich vast overtuigd houden, dat hunne daden algemeen verdienen nagevolgd te worden. Decimus was wel een weinig van dit hondje gebeten, en hij begon ons dus te betoogen, dat wij zijne voetstappen hadden te drukken op den weg naar de huwelijksfuik - bijzonder scheen hij het op octavus gemunt te hebben.
- Wat is dat! - riep deze, verschrikt van zijn stoel opvliegend - zijt gij ook van het complot?
- Van het complot! - vroegen wij allen verbaasd.
- 't Is een diabolieke zamenzwering - ging octavus onstuimig voort - 't is een machinatie! dat zie ik duidelijk! - Moet mij dat dan overal vervolgen! Ik heb geen lust meer in mijn leven....
- Wat zal daar voor den dag komen - dacht ik - maar zijn hyperbolische manier van spreken kennende, maakte zijn uitval mij minder ongerust dan zulk een ontboezeming van een ander 't mij zou ge- | |
| |
daan hebben. Bij al zijn ellende wierp octavus zich dan toch maar gemakkelijk op de canapé, stak, altijd driftig mompelende en met een verhoogden blos van toorn, haastig een cigaar op - en herhaalde aanhoudend zijne onbestemde uitingen van wrevel en onlust met zijn aanzijn.
Daar wij vernomen hadden dat octavus zich in een geleerde en diepzinnige theologische questie gewaagd en daarin van alle zijden bestormd was geworden, dacht primus niet anders of hij worstelde in zijn geest tegen de gansche theologische en philosofische faculteit.
- Herinner mij daar toch om 's hemels wil van daag niet aan! - riep hij met afschuw. Ik heb waarlijk al genoeg te verkroppen. 't Is geen theologie! - 't Zijn geen ambtgenooten - 't zijn - 't zijn - de vrouwen!....
- Ha! ha! - blaauwe schenen! lachte decimus - nu begrijp ik het - octavus is er op uit geweest - en de papa of de mama - of de jonge dame - wil niet.
- Wat zegt gij! - riep octavus woest in het rond ziende - een vrouwenhater maken ze van mij!
- Zoo iets zou ik nooit bij u gezocht hebben - zei primus hem bedaard aanziende.
- Ik zou het ook niet zijn van nature, maar ik moet wel! - ze willen het niet anders!
- Wie dan toch? - de vrouwen?
- Ja zeker! - de vrouwen!
- Wat doen ze u dan?
- Wel ze brengen de stad in rep en roer om mij uit te huwen.....
- En dat tegen uw zin?
- Tegen wil en dank! die heksen!
| |
| |
- Dus stellen eenige vrouwen, die gij als heksen kenschetst, zich tusschen u en de dame.....
- Wat dame? - Ik weet van geen dame! - Maar zij zoeken er een, zij dringen het mij op - en ik laat mij niets opdringen....
- Maar wie doet dat dan? - vroeg primus altijd even rustig.
- Wel iedereen.
- Dat is zonderling - merkte decimus aan.
- Daarom zeg ik dat het een duivelsche zamenspanning is! - Eene machinatie tegen mijn gezellig verkeer - tegen mijn eenig levensgenot.....
- Maar stoort ge u dan aan uitstrooisels? - vroeg ik - wat bekreunt ge u om praatjes?
- Ik niet - maar anderen. Verbeeld u, dat men schijnt te meenen dat octavus boston nu lang genoeg vrijgezel geweest is. Men heeft onherroepelijk besloten bem te laten trouwen en de halve stad acht zich geroepen eene vrouw voor hem op te sporen. Men verbeeldt zich natuurlijk dat de zaak mij zeer aangelegen is, dat ik er haast bij maak, en gelooft dat ik altijd maar rondkijk of ik niet hier of daar mijn gading vinden zal. Dit uitvindsel bederft mij intusschen menig vriendenkring. Moeders en vaders, tantes en grootmoeders slaan mij argwanend gade, en bepeinzen angstvallig alles wat ik zeg of doe, of het ook beteekent dat ik vues heb op kleindochter, nichtje of pupil. Niet genoeg dat de bejaarden en bedaagden mij voor zoo trouwlustig aanzien, dat de eerste de beste waarop ik het oog zal slaan de mijne moet worden, maar een of andere kleuterkous moet de onbeschaamdheid gehad hebben ook de tolk van
| |
| |
mijn hart bij de lieve jeugd te willen zijn. De jongelingen zien mij wantrouwend aan als een geducht mededinger - en de Heye meisjes weten het nu: Dr. boston wil met alle geweld trouwen - hij denkt aan niets anders - hij zoekt een vrouw - hij moet en zal er eene hebben. - En angstig wijken zij ter zijde voor mijne vermeende trouwzucht; schichtig zien zij mij aan, beducht dat ik ze ieder oogenblik ten huwelijk zal gaan vragen. Nu heeft Satan zijn zin - nu is het uit met ongedwongen scherts, met vrije gemakkelijke houding; ik zelf voel mij beklemd; ik moet gaan rekenen of ik ook te lang met deze of die spreek, of ik soms toevallig te veel links of regis kijk. Ik word stijf en stroef - dat voel ik wel - ik word een saaije paai door die oudwijvenpraat -ik heb geen lust meer om mij in eenige gezellige kringen te vertoonen, waar aller oogen bespiedend mij volgen om de eerste waarneming aangaande mijne inclinatie te doen. - Gloeijend, gloeijend! heb ik het land - en als ik wist wie dat had uitgevonden!....
- Wat zoudt ge met hem of haar aanvangen? vroeg primus. - 't is waarschijnlijk een oude coquette.
- Dat is zeker, dat ik uit wraak nooit een meisje uit deze stad zal nemen, als moest ik er een uit Groenland gaan halen.
- Ferm! - riep ik, hem op den breeden schouder slaande.
- Gij hebt goed lagchen! mompelde hij - gij weet niet wat ik er door mis. Zoo doende wordt het leven mij vergald. - 't is de uitvinding van de kwaadaardigste heks! - Want verbeeldt u toch eens welk een kwelling, als men u van alle kanten met éénige doch- | |
| |
ters en jonge weduwen vervolgt - als men u gedurig in vertrouwen recommandatien aan de hand doet en vriendschappelijk opmerkzaam maakt op de jongste dochter van A. - de middelste van B. of het nichtje van C.! - Moet men dan geen vrouwenhater worden?
- Wel ik verklaarde mij openlijk voor het celibaat, zei septimus plegtig - ik liet het aanplakken of omroepen:
‘Do. octavus boston zoekt geen vrouw!’
- Ze zouden mij niet gelooven - zij gelooven mijn eigen woorden niet! Al wat ik zeg of doe is vruchteloos. Ik heb mij teruggetrokken in mijn kluis - ik vlied de menschen en laat mij nergens zien.
- En denkt gij daarmede een einde aan het gerucht te maken? - vroeg septimus.
- Ach neen, want nu zet men de verdichtselen geregeld voort; en men noemt de dame die ik mijn hof maak, men weet wanneer ik haar heb gevraagd - en - dat ik ben afgewezen! - Ik zie mij veroordeeld om mij uitsluitend onder de zestigers te gaan rangschikken, hoe weinig mijn hart, dat altijd jong wil blijven, zich daar ook thuis voelt. - Ik wil dit juk niet langer dragen - ik wil en zal het afwerpen.
- En onmiddelijk trouwen - voltooide decimus.
- Misschien - of door andere maatregelen, antwoordde hij bitter - maar ik wil aan die duivelsche plagerij, die mij alle gezellig genot betwist een eind hebben. Er blijft mij waarlijk genoeg kwelling over....
- Nog al meer verdriet? waagde ik het te vragen.
- O al ware het enkel maar die ijzeren onberispelijkheid van splinter! - die blijft mijn dagelijksch torment. Kon ik eens - ééns toch maar een menschelijke
| |
| |
zwakheid in hem ontdekken. 't Zou mij verkwikken - ik zou hem er voor omarmen kunnen! - Want waarlijk die man doet mij aan mij zelven wanhopen - hij is mijn levend zondenregister, mijn uitwendig geweten. Hij schijnt onherroepelijk besloten mij tot de diepste zelfkennis te willen brengen. Op eene onverklaarbare wijze weet hij al het mijne - alles wat ik doe of niet doe - spreek of denk - ja zelfs wat ik denken zal, spreken zal - doen zal! Hij kent de geheimste roerselen mijns harten, de verborgene drijfveren van al mijn streven en acht het zijne taak dat alles aan het geëerd publiek bloot te leggen. - Waarlijk rob, uw argwaan wordt geregtvaardigd - splinter wordt mij een engel des Satans, die mij met vuisten slaat opdat ik mij niet verheffe. Het is nu eenmaal 's mans welbehagen mij in staat van beschuldiging te stellen....
- Waartoe onze onstuimige broeder hem dan ook ruimschoots de gelegenheid gunt - merkte septimus aan - door altijd maar zorgeloos voort te draven.
- Helaas! wie is te ieder uur wijs - zuchtte octavus - ben ik dan de man om tot eene eeuwigdurende deftigheid gedoemd te zijn - moet ik dan ook een mom aannemen en met de gansebe maskerade meê huichelen. Nooit! Nooit! ---
- Voorzigtigheid en geveinsdheid moeten wel gescheiden worden, hernam primus - en een weinig meer kalm overleg zou u wel te stade zijn gekomen in den hagehelijken strijd dien gij wel wat overmoedig hebt uitgelokt....
Doch nu viel decimus als een verwoede kemphaan op primus aan - en zijne gerekte syllaben nu sneller
| |
| |
zamendringende, verweet hij hem met zulke bijtende woorden zijne Laodicesche laauwheid en onverschilligheid voor de kerk, dat primus er van ontroerde en naauwelijks een zamenhangenden volzin ter zijner verdediging uit te stamelen wist op zoo onverhoedschen uitval. Terwijl decimus voortging om nu octavus zoo veel lof toe te zwaaijen voor zijne heldhaftigheid als hij smaad had voor diens tegenstanders - had primus zich hersteld en hervatte:
- De strijd dien octavus heeft aangebonden is door u noch mij met een enkele pennestreek of uitspraak uit te wijzen - ik werp mij niet op om uitspraak te doen aan welke zijde der strijders het regt is - ik spreek alleen van de wijze waarop die kamp gestreden wordt - en dan is octavus eerlijk maar niet altijd consequent - zijne wederpartij is listig en vat hem bij die inconsequentiëns, en bestrijdt hem aldus met zijn eigen wapens.
- Zij doet mij de eer nergens dwaling, nergens misvatting of overijling te willen zien, even weinig als zij aan opregtheid en goede trouw kan gelooven - antwoordde octavus. Zij ziet in alles een plan vol hatelijkheid, eene taktiek vol oneerlijkheid. - Zie dat zij, die mij niet kennen mij zulks toedichten, waar ik welligt den schijn tegen mij heb, 't is nog te dragen, maar dat vrienden en ambtsbroeders, die my door en door kennen - zoo moedwillig, zoo geheel, tegen beter weten in mij beschuldigen kunnen van beweegredenen die gansch en al met mijn karakter in strijd zijn - ik versta dat niet. Men kan niet gelooven dat ik eerlijk kan zijn - dat ik het goede in mijne wederpartij huldig en vereer - zelfs zoo, dat het mij behoefte is dit open- | |
| |
lijk te verklaren - die openhartigheid wordt aanstonds als wapen tegen mij gekeerd en men maakt er een aanklagt van om mij bij mijne geestverwanten in verdenking te brengen of men bewijst er uit welk een dubbelhartig huichelaar ik ben.
- Dat is hard! zeer hard! - antwoordde primus - maar geloof mij, lieve broeder, dat uwe heftigheid u wel eens het wit voorbij doet schieten - en dat zij meer de vrees uwer vrienden dan de schrik uwer vijanden is, ja meer de afkeuring uwer trouwste medestanders zal uitlokken dan de nederlaag uwer wederpartij bewerken. - Gij zoudt een reus zijn, een onverwinnelijk held in elken krijg, indien gij de gematigdheid, het opperbevel over al uwe krachten toevertrouwen kondet - doch trekt zij niet als aanvoerdster met uwe heirscharen op - zij zullen geslagen worden hoe schitterend uw heir, hoe geducht uw aanval zij. Had ik u echter eene raad te geven, het zou zijn: onthoud u van de polemiek.
- Hoe, zou ik mij niet aangorden tot den krijg, waar ik het heiligdom der geloovigen zie aanranden! - Alles wat in mij is roept te wapen.....!
- Bravo! octavus! riep decimus - gij zijt een geducht kampvechter tegen de hedendaagsche Philistijnen.
- Decimus! sprak primus nu zich in volle waardigheid regt voor hem plaatsende - Gij weet niet wat gij drijft - het Godsrijk is niet met hakken en houwen uit te breiden of te verdedigen. Onze rijkbegaafde broeder is meer een homerus dan een agamemnon. Hij is gezalfd met de geurige olie der profeten, hij zij een elia en geen simson. Gij spraakt van Phi- | |
| |
listijnen, laten zij ons leeren dat de kracht alleen ons de zege niet blijvend verzekert. - Een weinig meer bedachtzaamheid en de list der Philistijnen had nooit getriomfeerd over den sterke. Wanneer een groote krachtige hommel zich gonzend op het ijdele weefsel eener spin werpt, dan zoudt gij meenen er moest geen draad van het brooze net meer heel blijven. Gij ziet bij elken forschen ruk het weefsel scheuren - de spin slaat haastig op de vlugt - zij verbergt zich in haar veiligste casemat. De overmoedige worstelaar blijft de dunne draden schudden en scheuren, en bemerkt niet hoe het klevend rag zich aan zijn vleugelen gehecht heeft - bij elke nieuwe wending omwoelt hij zich te vaster met het striknet - de spin loert veilig uit haar schuilhoek en wacht haar kans daar rustig af. Haar net is gescheurd, dat is zoo, maar haar aanvaller is er mede omwonden - simson is geketend. De Philistijnen om u! - is de zegekreet - de kleine leelijke spin gaat den grooten schoonen hommel op haar gemak uitzuigen. Strijd liever als een St. michael tegen een zevenhoofdigen draak dan de vleugelen uwer fantasie te laten omwoelen met de kleverige spinrag der polemiek.
- Ik moet wel, primus! - hernam octavus met smartelijker! ernst - teruggaan is nu niet meer mogelijk - ik ben zoo gelukkig niet als gij om....
- Om op een vergeten dorp ongekend en ongenoemd te leven - viel primus in met zijn vergenoegden glimlach.
- O de vermaardheid wordt zoo duur betaald - zuchtte octavus.
- Gij zult haar toch uwe vrijheid niet ten offer
| |
| |
gaan brengen? - Waarom laat gij u gebruiken tot woordvoerder en voorvechter van eene partij die gij nooit onverdeeld kunt toebehooren?
- Niet onverdeeld toebehooren! - riep octavus wat gekrenkt.
- Uw temperament zelve maakt u ongeschikt voor het systematische - antwoordde primus - uw schedel beslist dat gij geene absolute theoriën consequent kunt doorvoeren - uw hart is veel te ruim voor het exclusive. - Weet gij wat ik voor u wenschen zou? - Dat gij mogt komen tot die kalme gematigdheid waarmede secundus en tertius elk op hunne wijze en naar hun aanleg naar alle zijden rustig heen zien van een eigen zelfstandig standpunt. Onafhankelijk van anderen staan zij ongeschokt met hunne innige overtuiging in het midden van alle woeling in het rond.
- O ik weet het, hoeveel die voortreffelijke mannen grooter en sterker zijn dan ik - zuchtte octavus - en zij in wier schaduw ik niet staan kan - zij zijn vergeten en ongekend als gij uit wiens wijsheid het mij zoo goed is te putten, tegenover wien ik mij zoo klein en zwak gevoel als het kleinste kind.
En dit was geen ledige phrase in dieu mond. Uit den grond des harten ontboezemde octavus die betuiging, terwijl de tranen hem in de eenvoudige oogen blonken - en dien man noemde men nu een verwaande trotschaard, die man met dat kinderlijk ootmoedig hart zou nn een toonbeeld van ijdelheid en opgeblazenheid zijn, ongenaakbaar op de hoogte zijner zelfvergoding!.... O menschen oordeel - o vonnis der gekrenkte nietigheid! ... wat is uwe weegschaal valsch, als gij het waagt te wegen wat gij niet omvatten, niet begrijpen kunt -
| |
| |
de ontwikkelingsloop van hooge rijke naturen - de worsteikamp van het genie!
Men maakte er een bittere grief van dat octavus heden niet meer dezelfde was als voor zes jaren, maar vergeleek zijn toenmalig standpunt met een nog vroeger levenstijdvak en elk verschil was wederom eene zonde van inconsequentie! - een bewijs zijner wispelturigheid en zwakheid - of wel van zijne lage behaagzucht. Doch dit alles was hem vreemd, hoewel hij met de hem eigene openheid ons ongevraagd beleed, dat hij terug beefde voor de vrees van verlating - dat zijn liefderijk hart te week was voor de eenzaamheid van een van elke partij gescheiden standpunt, ook al was het zoo hoog van waarlijk boven de partijen te staan. -
- En dan - voegde hij er aarzelend bij, als of deze confessie hem iets meer kostte - nu ik eenmaal eene magtige partij tegen mij zie zamenscholen - nu is het mij meer dan ooit waard mijne populariteit te bewaren.
Wij zwegen allen - niemand had den moed deze menschelijke zwakheid in den groote en sterke te veroordeeien, want wij wisten hoe lang en hoe bang hij geworsteld had, eer het duidelijk werd welke rigting zijn ontwikkeling zou nemen. Zijne heftigheid besliste voor zijn kerkelijk standpunt - zijne onstuimigheid dreef hem in de armen der onrustigste krijgers en onder eene banier die met zijnen naam versierd zou worden zonder in zijn hart geplant te zijn, zonder hem de geschiktheid te geven om hare strategetiek in alles getrouw te blijven.
- Kom laat ons van iets anders praten - begon nanny toen onze ernst wat stroef en moeijelijk begon te wor- | |
| |
den. - Primus zeg ons hoe maakt jufvrouw stippel het toch? - Ik meende duidelijk opgemerkt te hebben dat primus iets bijzonders op het hart had, dat er af moest, en daar kwam het nu juist voor het licht.
- Zusje lief - zeide hij met geheimzinnige, deftigheid zich naast haar nederzettende - De dame is zeer wel - maar ik heb een dringend verzoek aan u.....
- En dat zal zijn! vroeg zij zeer benieuwd.
- Zie toch, ik bid het u, dat gij eene andere plaats krijgt voor jufvrouw stippel.
- Maar lieve primus! - riep nanny hem met een gelaat aanziende dat bestraffen wilde, maar een schalkschen glimlach niet weêrhouden kon. Wat heeft zij toch misdaan?
- Misdaan heeft ze niet, maar ik wou toch liever van haar af zijn - bekende primus opregtelijk. - Zie die eindelooze geslachtsrekeningen - die ratelende breipennen - die krakende schoenen - die redderpassie! - die zuiveringswoede!... die moordlust!....
- En moet die goede ziel nu weer gaan zwerven? - vroeg nanny beklagelijk - ik dacht waarlijk dat zij bij u de behouden haven gevonden had.
Primus stond verslagenen zag haar met zonderlinge bevreemding aan, terwijl hij zeide:
- Gij meent toch niet, dat ik die juffer voor heel mijn leven had aangesteld?
- Dat wel niet, maar toch dat gij het niet van uw hart zoudt kunnen verkrijgen, het arme mensch op haren leeftijd op nieuw aan al de onaangenaamheden van een onzekere toekomst prijs te geven.
- Neen zeker niet - gewis niet - riep primus goedhartig, maar toch met pijnlijke onrust dat men
| |
| |
zoo op zijne zwakke zijde storm liep - ik wenschte maar dat zij zich verbeteren kon - voegde hij er slim bij.
- Maar zij kan het nooit beter treffen - het zal haar nu overal tegenvallen. Deze, ramp moogt gij haar niet bereiden, hernam nanny glimlagchend.
- O dochter van uwe moeder! riep primus zijn hand op haar schouder leggende - de moeder heeft jnij in den strik gelokt, en de dochter trekt mij dien nog stijver om den hals!... wee mij!...
- Laat die strik blijven, lieve broeder, ter nagedachtenis van de dierbare hand, die hem u zoo behendig over het hoofd wierp....
- Houd op nanny! - gij vat mij op de zwakste plaats - laat ons nooit meer over jufvrouw stippel praten - zij zal niet zwerven.
Nanny stond op, gaf hem een hartelijken kus tot dank - en het lot der huishoudster was beslist. Niemand heeft primus ooit weer over haar hooren klagen.
|
|