- Ik geloof waarlijk dat gij u vergist, antwoordde ik - maar zoo ik als huisgenoot eenige gemakkelijkheid heb - of als jongman aan een meisje mij hulpvaardig toon, dan acht ik dit geene verdienste maar een pligt te zijn.
- Maar waarom achtten dan anderen de welwillenheid zich geen pligt - onze neef die op het kantoor is, was zes jaren achtereen in ons huis, juist als gij, en nooit heeft hij mij in iets geholpen, of mij iets gezegd dat mij wijzer of beter maken kon.
- Ik kan mij dit verklaren, uw neef heeft zijne moeder vroeg verloren en zijne zusters zijn weinig geschikt om hem met eene gepaste achting voor het zwakke geslacht te vervullen - terwijl ik het voorregt heb van nog altijd onder den zegenrijken invloed van eene voortreffelijke moeder en eene beminnelijke zuster te staan - die mij als van zelve tot bescherming en waardering der kunne gebragt hebben.
- Alles wat gij mij van uwe moeder en uwe zuster verhaalt treft en beschaamt mij, riep dina levendig bewogen - en daardoor heb ik geleerd hoe ellendig ik ben. Soms wenschte ik dat gij mij nooit van die edele begaafde vrouwen hadt gesproken; want hoe ongelukkig en arm voel ik mij nu, sedert ik weet wat ik zijn moest en niet zijn kan.
- Dit is reeds een groote schrede voorwaarts dina, als wij regt klein over ons zelven beginnen te denken en duidelijk ervaren waar het met ons heen moet.
- Nooit kan ik daartoe komen - riep zij treurig uit, en dat alles sprak zij in zulk een somberen en smartvollen toon dat het mij door het hart sneed.
- Wees niet moedeloos - zei ik medelijdend - ik