daging begrepen. Zij kuste mij de handen en noemde mij een redder, dat ik den verzoeker had ontmaskerd, die reeds te veel invloed op het hart harer dochter oefende.
Ik liet willem jordins oogenblikkelijk, maar heimelijk weten, dat ik hem wachtte - hij verscheen onmiddelijk. Ongerust over mijn verwilderd voorkomen, staarde hij mij zwijgend aan, terwijl hij mijne hand met warmte drukte.
- Het is mij in huis te benaauwd - zeide ik naar lucht snakkend - laat ons buiten gaan.
De maan was schuil gegaan. Het was stik donker onder het geboomte, maar ik kende de paden. Werktuigelijk nam ik willem's arm en stapte met hem voort. Zoodra wij buiten den tuin waren, riep willem met innige hartelijkheid:
- Arme rob! hoe hebt gij uw weg bedorven! - wat heeft uw verdwijnen op dat moment een éclat gemaakt! - Hoe waart gij toch zoo razend en dol?
- Niets meer over dat voor heden willem - sprak ik kort af - iets anders, geheel iets anders! - en nu verhaalde ik hem het gebeurde met bram.
- De onverlaat! - barstte willem los - wij moesten hem liever afrossen, dan dat gij uw kostelijk leven met het zijne meet.
- Spreek zoo niet! - Ik treed geen stap terug - zij moet het weten, dat ik voor dien valschaard niet wijk - dat ik geen lafaard ben.
- 't Zij zoo - hernam willem, schijnbaar lakoniek, maar niet zonder ontroering - gij hebt wel gedaan op mij te rekenen - ik zal niet van uw zijde wijken.
Wilder storm kan wel nimmer een jeugdig hoofd