| |
| |
| |
IV.
Eene zenuwachtige moeder en zenuwachtige kinderen.
Misnoegd op mij zelven over het verschuiven van het examen, dat willem nu volbragt had, gunde ik mij weinig verpoozing in de vacantie, die Minerva's zonen veelal ver over de grenzen dreef. Ik blokte en kwelde mijn arm hoofd zonder aan vermaak te denken - niets wenschende dan mijne schade in te halen.
Een innig verlangen begon mij intusschen naar tertius heen te roepen. Wij hadden in zoolang geen tijding van hem gehad, dat ik besloot er toch een paar dagen af te nemen om hem onverwacht te bezoeken.
Voor de pastorij trof ik eene zonderlinge zamenscholing van menschen aan. Een dof gemompel liep door den steeds aangroeijenden drom, die mij met onheilspellende blikken aangaapte. Daar de voordeur wijd open stond, spoedde ik mij naar binnen; alles teekende een panischen schrift en de hoogste verwarring. In de zijkamer zag ik sophie op de canapé
| |
| |
liggen; de geneesheer was bezig haar uit een toeval tot zich zelve te brengen en de weenende kinderen klemden zich onder angstig misbaar aan mij vast, roepende:
- Oom, is moeder nu ook dood! - vader is al dood, en als moeder nu ook nog dood gaat, zijn wij heelemaal alleen!....
- Wat is hier gebeurd! vroeg ik den geneesheer, terwijl mij de schrift deed wankelen op mijne voeten.
- Ik weet het niet, mijnheer! - De meid is mij komen roepen - zeggende: de dominé is dood gevonden en mevrouw besterft het. - Doch daar is de smid om de deur van de studeerkamer open te breken, die van binnen gesloten schijnt. Daar de deur echter met een knip scheen gesloten, was het vergeefs dat de oude smid al zijne roestige loopers op het slot beproefde. In wanhopige opwinding en pijnlijk ongeduld drong ik den ouden treuzelaar op zij, zette mijn voet tegen den muur en bonsde zoo krachtdadig op de zwakke deur, dat zij krakend openvloog. Er was niemand in het vertrek. Ik opende de deur van de aangrende logeerkamer - ook daar zag ik niets of niemand, maar een zwaar geronk liet zich uit de alcove hooren. Met sidderende handen rukte ik de deuren open, en daar lag tertius half ontkleed op het bed in diepen slaap verzonken uit al zijn magt te snorken, zonder dat er eenige doodelijke teekenen aan hem te bespeuren waren - alleen aan wakker roepen was niet te denken - schudden baatte evenmin. De doctor barstte in lagchen uit, en ik wist waarlijk niet wat ik er van maken moest. Altijd schaterend vloog hij naar beneden, waar twee sterke boeren intusschen met mijne schoonzuster worstelden en haar bont en
| |
| |
blaauw knepen om hare verwringende ledematen magtig te worden, gestadig roepende:
- De duimen, japik! - de duimen! - als je de duimen maar pakken kunt - dan is het over! - Maar de duimen waren niet te krijgen, en sophie sloeg links en regts op de achtbare leden des kerkeraads, een ouderling en een diaken, die haar zoo stevig mogelijk omvat hielden, omdat zij meenden dat zulks den toeval breken zou.
De doctor hield de patient nu een fleschje onder den neus en poogde haar iets te doen drinken, maar zij sloeg het fleschje zoowel als het glas geweldadig van zich af. Ik besloot dan nog maar een aanval op tertius te doen om hem te wekken - die door een tooverslaap bevangen scheen en het schreeuwen en roepen der kinderen zoowel weerstond, als al het rumoer, waarvan zijn huis het tooneel was. Met schudden en rakken kreeg ik hem toch eindelijk overeind, maar slaapdronken staarde hij mij aan als een wezenloos mensch en stamelde eindelijk in de kussens terug zinkende:
- Om Gods wil laat mij slapen, want ik kan niet langer - ik sterf van vermoeijenis....
- Word wakker tertius, bid ik u, riep ik onbarmhartig, want sophie gelooft dat gij dood zijt en heeft het schrikkelijk op de zenuwen - kom toch en vertoon u aan haar.
Met een steunenden zucht, waarin ik - o die zenuwen! - meende te verstaan, wreef hij zijne bezwaarde oogleden en scharrelde langzaam het bed uit.
- Leun maar op mij, zei ik - en volg mij zoo snel gij kunt....
| |
| |
Hij volgde werktuigelijk en geeuwde ontzettend.
- Wat is hier gebeurd? - riep hij nu op zijne beurt ontsteld, toen hij de gebersten en afgesplinterde deur zag. - Inbraak?.... Is het morgen of is het avond?...
- Wel, ik heb de deur moeten open loopen, waarom u dan ook op te sluiten? Gij zoudt uwe vrouw een doodelijken schrift op het lijf jagen, met die gekheid.
- Ik moest wel rob - ik stierf schier van vermoeidheid. - Nooit een enkelen nacht rust en des daags ieder oogenblik stoornis-ik moest rusten - ik moesten ik heb mij verborgen en opgesloten om eens uit te slapen, er kwame van wat wilde-doch het heeft welligt langer geduurd dan ik bedoeld had.
Zoodra sophie zijne stem hoorde sloeg zij hare oogen verwilderd op en begon te weenen.
- O tertius! - gij leeft- gij leeft nog! - riep zij honderdmaal en bedekte hem, die er als een armen zondaar uitzag, met hare kussen en tranen.
- Ik was maar wat gaan slapen, beste vrouw, zei hij onschuldig - en vreezende dat de kinderen mij storen zouden, deed ik den knip op de deur. De zaak is maar dat ik al te lang en te vast sliep. Wees dus volkomen gerust. Ik ben zeer verkwikt.
- En ik ben doodziek van schrik! - betuigde de arme sophie altijd nog weenend, en wie haar bestorven gelaat aanzag moest het ook wel gelooven.
Toen de ouderling en de diaken mitsgaders de eerzame smid en onze geneesheer zich verzekerd hadden, dat hunne hulp niet meer van noode was, verlieten zij het ontstelde echtpaar, om aan de duizend vragen der zamenscholende dorpers eenige bevrediging
| |
| |
te geven. Intusschen had het berigt van de meid, dat de dominé dood gevonden was, zijn loop reeds wijd en zijd genomen en menigeen zeide meewarig:
- 't Verwondert mij niet, de man had ook wel een leven om een beroerte te krijgen.
- De feeks heeft hem tot wanhoop gedreven, zei een ander - en hij heeft zich aan zijn kousenband verhangen.
Anderen beweerden, dat hij in den vijver was gesprongen - en ooggetuigen deden zich op, die hem er in de verte hadden zien uithalen. De doctor had hem ‘levensgeesten’ toegediend en zoo was hij zijner wanhopige gade door de kunst terug gegeven. Het baatte dus weinig dat de doctor, de smid en de geloofwaardige leden van het consistorie de pure waarheid vertelden: het sprookje was reeds waarheid geworden - en nu moest de waarheid voor een sprookje doorgaan. Speciale vijandinnen van sophie lieten niet na, de zaak met eene krachtige memorie van toelichting te verrijken, het geval op te helderen en aannemelijk te maken. Vooral de vrouw des burgemeesters wist door hare meid - en deze van de dochter der kosterin, die het zelf van de zuster van de meid van den dominé had - het fijne der geschiedenis - en het stond vast, dat sophie den dominé zoo dol had gemaakt, dat hij de toevlugt tot zijn kousenband - of - tot den moddersloot, die nog geen twee voet water kon houden - genomen had.....
Ik had dit nieuwtje reeds des avonds van het voorval opgevangen en er op aangedrongen dat tertius met mij zou wandelen. Zonderling staarde men ons aan; schuw week menigeen ter zijde; gelluister ging
| |
| |
ons voor - gemompel achterna. Tertius bemerkte niets - ik begreep het volkomen.
Des anderen daags hoorden wij een buitengewoon rumoer in de keuken - het nieuws was tot sophie doorgedrongen; de meid bragt het mede van den brouwer, en het was zoo zeker als iets - er viel geen tegenspreken aan, ja de meid scheen zelve niet regt meer te weten, wat zij er van denken moest. 't Bleef altijd een raar geval. Niemand was op de kamer gegaan dan de broeder van dominé en de doctor... Wie weet wat zij er gevonden hadden! Dat zouden zij niet klappen! Er was geen praten tegen. Tertius lachte hartelijk over dien zotten praat der snapzieke en moedwillige menschen - maar sophie nam het hoog open viel hem om den hals, snikkende:
- Tertius, als je mij lief hebt - dan lier van daan!....
- Hier van daan? - riep tertius zich verschrikt uit hare omarming losmakende - hier van daan? - Lieve schat, dat meent ge niet! Om eene dwaasheid van de boeren.... Ha! ha! ha! -Neen, laat mij zoo vijf en twintig maal ophangen of verdrinken - dat schaadt mij geheel niet.
- O tertius die blaam! - die snoodaards! - Maar ik weet wie het heeft uitgestrooid - zij (en sophie hief dreigend de hand op naar het huis des burgemeesters) zij zoekt onzen ondergang. O tertius als gij mij lief hebt.....
- Dan moeten wij juist hier blijven - sprak tertius, kalm zijn pijpje uitkrabbende en mij vragend aanziende - maar ik wachtte mij wel hier een advies uit te brengen.
| |
| |
- Neen tertius, als gij mij lief hadt, moest gij mij van die kwelling verlossen die mij het leven vergalt. Nu is de maat vol - laat ons toch gaan.
- Maar waar naar toe, lieve vrouw? - vroeg tertius, zich gemakkelijk in zijn stoel zettende als iemand die grooten lust heeft tot blijven - waar heen?
- Ja, ja - dat is de vraag! zuchtte sophie smartelijk - gij moest in een groote stad staan - gij - met uwe talenten.
- Voor 't minst te Amsterdam - schertste tertius, die zijn best deed om regt vrolijk te schijnen, maar het ging hem al te pijnlijk af - het punt was te teer.
- In elk geval is er altijd wel een andere standplaats te krijgen - en hier in dit nest is men niet langer waard een man van uwe gaven te bezitten.
- Veranderen - ja - zei tertius bedenkelijk - maar verbeteren is iets anders.
- Overal beter dan hier - dat is ten minste mijn idée, en als ge mij lief hebt zult gij gaan.
Wij hadden niet lang rust om ons in dit smartelijk onderwerp te verdiepen. Rombom - romtom - klonk het op de trappen en een gillende kinderstem verkondigde ons dat er een kleine gast onzacht omlaag was gekomen. Dit scheen de ouderen echter niet zoo geweldig te ontstellen als het mij deed. De kinderen tuimelden hier- als duikelaars en rommelden van de trappen als turven op den zolder. Altijd zag men er een paar met verbonden hoofden of een arm in een doek, met versche builen en oude likteekenen. De spijkerbalsem bad nooit rust, en de gewoonte scheen den indruk aanmerkelijk verzwakt te hebben, want
| |
| |
een kind, dat zoo even druipnat uit eene sloot werd gehaald, of dat zoo een vreeselijken val uit een hoogen boom deed, zag ik eenige oogenblikken daarna, met pleister of zwachtel dezelfde gevaarlijke ligchaamsoefeningen hervatten, als of er niets gebeurd was. Zoodra de bebloede neus van den kleinen tuimelaar was afgewasschen, rende hij den tuin in, de sloot over om in een naastbij zijnde wei met zijne makkers het spel te hervatten, alsof hij daarvoor alleen een paar ballen was gaan halen.
Sophie was dan ook haar onderwerp niet vergeten.
- Men moet maar van de gelukkigen zijn - daar staat nu quartus waarlijk op het drietal te 's Hage, waar ik zoo dolgraag zou wonen. Preekt quartus beter dan tertius? - Ik zeg ronduit van neen! - En wat zegt ge van quint, die het beroep te Amsterdam heeft aangenomen.
Tertius deed zijn best om hard te lagchen.
- Ja, ja, zeide hij - als gij mij beroepen moest dan snelde ik alle broeders vooruit. Gij zijt mijn lieve, beste, onstuimige vrouw, en dit zeggende gaf hij haar een hartelijken kus - maar de arme tertius zou wel bersten van hoovaardij, ging hij voort, als hij van zich zelven dacht, wat zijne wederhelft van hem oordeelt, en dat is braaf en lief van u - en met een stond hij op om in den tuin te gaan wandelen in een belommerd laantje dat hij zijne oase noemde.
Tertius zager vervallen uit, zijne oogen lagen zoo diep, zijne wangen waren weg geslonken, zijne handen zeer vermagerd en zijn kuch was tot een leelijken hollen hoest geworden, zoodat ik hem uit het venster met deernis gadesloeg, zoo als hij daar in zijn donker- | |
| |
bruinen chamber-cloack gewikkeld op en neer drentelde met korte onrustige stappen, zoo driftig smokende, als of hij heel wat vreemde dingen uit zijn Goudsch pijpje haalde, dat zijn achtbaar hoofd met ligte wolkjes omhulde.
- Mag ik u in uwe oase vergezellen - sprak ik aan den avond van den tweeden dag die ik bij hem doorbragt - hem ter zijde tredende.
Hij zag mij vriendelijk glimlagchend aan en zeide:
- Gij wel - beste rob - gij wel, omdat gij niet dagelijks bij mij zijt. Mijne oase is anders onschendbaar. Ik begeer ten minste een klein plekje op de wereld waar men mij niet aanhoudend voor de voeten loopt. - Als ik hier wandel is dit laantje ontoegankelijk, zelfs voor mijne lieve vrouw en voor de kinderen. Deze veertig schreden heb ik mij voorbehouden. Ik kan het nog met minder doen als het moet, maar wij hebben hier ruimte genoeg. Het is hier aangenaam en lief. Ik zou niet anders begeeren, doch sophie voelt zich hier ongelukkig - en ik zal haar genoegen geven.
Ik zag hem vragend aan.
- Ja rob, ik heb mijn ontwerp reeds gereed. Aan deze oase heb ik veel te danken-zij inspireerde mij altijd. Ik weet dat de gemeente te Woeldrecht mij beroepen wil, maar daar het geen bevordering voor mij zijn zou, aarzelt men. - Het is vermindering van inkomsten-maar mijne lieve sophie zal voldaan zijn - en het te kort van mijn kas hoop ik aan te vullen.
Ik zag hem nog nieuwsgieriger aan.
- Aan te vullen - vervolgde hij - als bij zich zelven - met vertaalwerk --- en ik zal een aanwinst
| |
| |
van rust en huiselijken vrede krijgen, die aanmerkelijk is, wanneer sophie niet dagelijks wordt geprikkeld door hatelijke ontmoetingen. Dit houdt hare zenuwen in gedurige overspanning; het zou haar ondermijnen, en ik wil haar verblijden met mijn ontwerp. Dat zal haar kalmeren. ‘Het is beter te wonen in een woest land, dan bij eene zeer toornige huisvrouw,’ heeft salomo gezegd - ik verander dat naar ons spraakgebruik in eene ‘zenuwachtige’ huisvrouw - want de zenuwen zijn ons ongeluk. - Zenuwen! 't is iets gevaarlijks! - O rob! riep hij met nadruk, terwijl hij in zekere plegtige houding voor mij staan bleef - als gij ooit het oog op een meisje slaat - let er op, wat ik u bidden mag, of zij ook zenuwachtig is. En al is zij zoo schoon als de dageraad - wend uwe blikken van haar af - verberg uw gelaat - wees stekeblind voor haar - en ga liever naar Oost of West om haar te vergeten - dan de rust van uw leven aan hare zenuwen ten offer te brengen. Ik kon een gelukkig man zijn - ik heb eene dierbare gade - sophie is de bekwaamste huisvrouw - de lieftalligste levensgezellin - maar - zij heeft zenuwen! - Had zij die niet - dan was zij een bovenaardsch wezen, een volslagen engel. - Hare zenuwen zijn echter ons huiskruis. - Bij de kinderen ontdek ik al te veel sporen van de heillooze kwaal der moeder. Kinderen! - O het is iets bekoorlijks een schoonen zuigeling aan den boezem der moeder te zien sluimeren. Het is bekoorlijk die teedere blonde krulkopjes uit de verte in de weide te zien bloemkens plukken - maar - kinderen boven uw hoofd - kinderen onder uwe voeten - kinderen aan alle zijden - kinderen aan tafel - kinderen op de studeerkamer -
| |
| |
kinderen om en in uw bed! - En dan kinderen die zenuwachtig zijn! - De hemel zij u genadig, rob! - dat gij nooit leert kennen wat dat is. - Ik weet nu wat dat alles zegt. - Ik heb zenuwachtige kinderen, die des avonds niet naar bed willen en des morgens met het hanengekraai er weer uitwippen.... en voor het ontbijt de buurt reeds in rep en roer zetten door hunne avonturen te water en te land....
- Maar dat moet gij verbieden! - riep ik met veel wijsheid - Stop hen des avonds vroegtijdig in bed en beveel hen er des morgens in te blijven, zoolang gij het verkiest.
- O rob, gij weet niets van zenuwachtige kinderen! - Als ik dat deed moest doctor en meester er aan te pas komen. Zij schreeuwden zich een ongeluk. Zenuwachtige kinderen zijn ontembaarder dan jonge woudezels - zij werpen zich ter aarde, schoppen, krabben, trappen, bijten en eindigen met zich blaauw en zwart te schreeuwen, dat mij het hart bezwijkt van angst... De haren rijzen mij te berge als ik het zie of hoor. En bleef het nu nog maar bij vroeg opspoken en laat ter rust gaan - maar altijd zijn er een paar waarmede genachtbraakt moet worden. Mijn lieve sophie is de teederste moeder der wereld. Het grootste deel van het jaar waakt zij bij hare kinderen. Waar er zoovelen zijn als bij ons is er altijd een, die verpleging behoeft. Van daag is er een, die al de onrijpe kruisbessen van de struiken heeft gegeten - morgen is er een, die de theeketel met kookend water heeft omver geloopen - straks is er een uit een sloot gehaald die modder in gekregen heeft, of er ligt er een met gespalkte ledematen, die uit een appelboom
| |
| |
is getuimeld - om nog van pokken, mazelen, roodvonk en kinkhoest te zwijgen....
Ik deed het voorstel om die kleine barbaren vast te leggen of in kooijen te sluiten, wat natuurlijk het vaderlijk afgrijzen moest opwekken. Het moest dan maar gaan zoo als het kon en tertius aan de zenuwen van vrouw en kinderen worden prijs gegeven.
Toen wij ons letterlijk moei gedrenteld hadden in het kort bestek van zijne oase, keerden wij naar het huisvertrek weder. Hier was juist een opstand uitgebarsten en de omwenteling geproclameerd. De insurgenten hadden de overhand en overschreeuwden sophie hoe verwoed zij er ook op los sloeg. Moeder en zoon waren handgemeen. De moeder smeet en sloeg hem, waar zij hem maar grijpen kon - de zoon schopte en krabde waar hij maar raken kon, terwijl de overige kleinen hunne boterhammenbordjes en kroezen met water en melk eenparig omgekeerd schenen te hebben, zoodat men overal tinnenbordjes en kroezen en vertrapte boterhammen zag, terwijl de tafel een cascade van water en melk vormde.
Tertius staarde als versteend op het tooneel der verwoesting. Mij was het onmogelijk een werkeloos toeschouwer te blijven. Ik greep den woedenden bengel in den nek en slingerde hem de kamer uit, den gang in, waarop hij brullend op de kamerdeur begon te stompen en te trappen - terwijl tertius zijne sophie poogde te stillen, die het insgelijks uitgierde van ziedenden toorn.
- O die zenuwen! dacht ik bij mij zelven - die schrikkelijke zenuwen.
Tertius schonk een glas water in, druppelde daarin
| |
[pagina t.o. 51]
[p. t.o. 51] | |
| |
| |
met bevende hand eenige spiritus en bood het zijne vrouw aan, terwijl hij eene beknopte verhandeling improviseerde waarin hij het ongepaste uiteenzette van overmatigen toorn over de kinderlijke afdwalingen, die uit een wijsgeerig oogpunt beschouwd, nooit tot onberedeneerde maatregelen of overspanning van zenuwen behoorde aanleiding te geven. Deze verstandige wenken werden echter door sophie gedurig onderbroken met een:
- Kwade beesten zijn het! - Gij hebt goed praten. Ik moet er dag en nacht meê optobben - uw geduld zou ook wel eens ten einde raken als gij er wat meer naar om zaagt. - Ik moet er wel opslaan - zij zouden mij anders heel en al op den kop zitten. - Ik zal die bengels dat wel verleeren. - Ik zal ze slaan dat ze voor mijne voeten kruipen....
- De drift vervoert haar, zeide hij verschoonend ter zijde tot mij - de zenuwen brengen haar buiten zich zelve. Ik wil mijn zoon toespreken.
De zoon zat nog steeds te balken op den trap, dien hij van tranen nat maakte. Tertius poogde hem op te heffen. De zoon kroop altijd weêr als een slak inéén en stompte met zijne elleboogen al grimmend van zich af.
- Gij behoeft niet bevreesd voor uw vader te zijn nico - sprak tertius met edele waardigheid.
- Ik ben ook niks bang voor je, brulde nico - ik geef niks om je.
- Kom tot u zelven mijn kind, en bedenk dat gij tot uw vader spreekt.
- ik wil niet spreken!
- Luister naar mij, mijn zoon - gij hebt uwe moeder bedroefd.
| |
| |
- Zij heeft me geslagen - zij is een....
- Gij hebt uwe moeder daartoe genoodzaakt.
- Niet waar! Ik had niets gedaan - tommi heeft de kroezen omgegooid - tommi heeft het bedacht - tommi heeft gezegd: willen we eens een watervalletje maken.... Een, twee, drie, gelijk omkeeren-(en de bengel lachte door zijn tranen heen) - en moeder heeft er mij voor geslagen - daar ben ik kwaad om, heel kwaad. Ik wil niet geslagen worden voor tom - ik zal er hem voor afranselen - dat zal ik....
- Dat zult gij niet, nico! - hernam terttus altijd op zijne deftige manier en in eene theatrale houding voor den trap staande, waarop nico zich in allerlei bogten wrong als poogde hij er doorheen te werken.
- Dat zal ik wel, brulde nico zijne dikke oogen met de mouw van zijn kiel wrijvende - en ik zal me nooit laten slaan als ik het niet gedaan heb.
- Kom nico! - sprak tertius, zijn zakdoek voor den dag halende om het nat gelaat zijns zoons in orde te brengen - kom hier mijn jongen - ga met mij om uwe moeder excuus te vragen....
- Dat doe ik toch niet dat wil ik niet - wat doet ze mij te slaan, als tommi de boel overhoop gooit; maar ik krijg het altijd voor hem.... die leelijkert.
Nico scheen voor geen overreding vatbaar en tertius was van oordeel, dat hij den eens aangevangen eisch niet moest opgeven, en hij begon dus te dreigen.
- Als ge geen excuus vraagt, krijgt ge geen boterham.
- Die heb ik al lang op.
- Dan zult ge morgen den ganschen dag geen eten hebben.
| |
| |
- Dat is goed ook - dan zal ik maar dood hongeren - heel goed - ik geef er toch niets om.
Tertius stak wanhopig zijne handen in zijne zakken, als zocht hij daar eenig redmiddel, en zag mij veelbeteekenend aan - of hij mij om raad vroeg, weet ik niet - maar ik voelde mij gedrongen om te antwoorden:
- Laat nico maar stil naar bed gaan. Ik zie wel dat hij zoo slecht niet is als hij nu wel lijkt - morgen zal hij zich beter houden en wel graag zijn eten lusten.
Nico kroop den trap op en wij keerden naar de oase terug, waar wij nog lang over het karakter en de behandeling der kinderen spraken, en het mij maar al te duidelijk werd, dat de zenuwen mijner schoonzuster de eenige maar ook onoverkomelijke hinderpaal in de opvoeding dezer kinderen waren.
- Mijne vrouw straft nooit - zuchtte tertius - dan wanneer haar geduld ten einde is; dan slaat zij er in den blinde op los, en treft meest de onschuldigen - waardoor schuldigen en onschuldigen van kwaad tot erger gebragt worden. Leg ik hun echter volgens mijne overtuiging eene beredeneerde straf op, dan is zij de eerste om die krachteloos te maken of op te heffen, zeggende dat zij hare lievelingen niet kan zien lijden.
Ik raadde hem aan, zijne jongens school te leggen - maar hij betuigde, dat zijne beurs zulks niet gedoogde.
|
|