| |
| |
| |
XXVII.
Bijbelstorm.
Ik was regt blijde mijn broeder nonus in het ouderlijk huis aan te treffen. Hij was er met zijn aardig vrouwtje en twee lieve kinderen gelogeerd en zij drongen sterk bij mij aan, dat ik met nanny hun naar Dobberwijk zou vergezellen, waar nonus predikant was. Dat voorstel vonden nanny en rob magtig prettig, en wij reisden een paar dagen later met hen af.
Dobberwijk was een klein dorp in Noord-Holland, en bestond uit een enkele strook huizen aan een vaart; het was omringd met onafzienbare weilanden, die elk behoorlijk in een lijst van sloten gezet en met knotwilgen omplant waren, wier treffelijke schoonheid niet weinig werd verhoogd door de kunstmatige blankheid der stammen, waarop de witkwast haar triomf had gevierd. Des niet te min waren wij van harte vrolijk in de gezellige huiskamer van de nette pastorij en daar nanny zich veel met hare lieve schoonzuster jacoba bezig hield, kon ik mij regt goed
| |
| |
van nonus meester maken, dien ik nog zeer weinig kende, en van wien ik zooveel gehoord had. Zijn naam toch was met eene sterke reuk van liberalisme omgeven, er werd zooveel voor en tegen hem ingebragt, dat ik verlangend was hem zelf eens te hooren. Quintus had hem als een verloren dwaalgeest beschreven, die onder de vanen van den Antichrist zich schaarde en velen in zijn afval zou medeslepen. Secundus en tertius had ik met zorg hooren spreken over de rigting die hij nam, terwijl quartus en sextus hem hemelhoog verhieven, ofschoon zij veel van hem bleven verschillen. Zijne bekoorlijke gade was nog zeer jong; een vlug, bevallig klein vrouwtje, dat mij aan een frisch vol miniatuurroosje denken deed, die met het vrolijkste hart en de innigste verkleefdheid voor haar echtvriend al hare betrekkingen in het schoone Gelderland verlaten had, om nonus naar een afgelegen oord te vergezellen, waar zij niemand kende, en geroepen zou zijn hem al het heil des gezelligen huiselijken levens te bereiden. - Of zij daartoe de geschiktheid had?....
Octavus had altijd gedweept met het denkbeeld dat de liefde van de vrouw tot den man iets kinderlijks moest hebben. Hij verlangde dat zijne vrouw alles zijn zou door hem, hij moest haar leeren, leiden, vormen, ontwikkelen, in één woord opvoeden....
Met die opvoeding was het natuurlijk gedurende het engagement zoo naauw niet genomen. - De paedagoog had nog al iets door de vingers gezien en de kweekelinge had vrij wat wils gekregen. In het huwelijk echter zou de opvoeding met meer ernst en stelselmatigheid behartigd worden! - Doch hoe spoedig leed dit
| |
| |
plan schipbreuk bij de verschijning van een wezentje, dat nog dringender dan het moedertje om opvoeding vroeg, en dat bestemd scheen om zelf jacoba's vorming en ontwikkeling voorloopig op zich te nemen; allereerst door den nooddwang die het meêbragt om het joolend, lagchend, zorgeloos hartje tot bezigheden en bemoeijingen te noodzaken, die zekere geduldige inspanning en onbezweken volharding eischten, en de wufte zinnen tot aandacht en oplettendheid boeiden, bezigheden en bemoeijingen die voor de eerste maal haar leerden eigen lust te verzaken, eigen wil op te offeren en voor een ander te leven. Want hoe lief jacoba haar echtgenoot ook had, hoe innig zij hem aanhing, zij wist door pruilen of door vleijen hem altijd over te halen tot hare begeerte - en gelukte dit een enkele maal niet, dan was zij dood ongelukkig en ging te werk zoo als ondeugende kinderen dat plegen te doen. Maar zelfs in haar booze buijen bleef haar iets naïfs, iets aantrekkelijks en koddigs bij, dat haar altijd op het eind van de overwinning verzekerde, hoe onredelijk zij in hare kinderachtige caprices ook zijn kon. Zoo ging het opvoedingsstelsel van nonus heel en al te gronde, en onopgevoed zag jacoba zich tot de taak van opvoedster geroepen, waarvan zij ook niet anders begreep dan het genot van met hare bekoorlijke kleinen te spelen en te zingen, hen te voeden en fraai op te pronken. Het was vermakelijk om dit groote kind met hare kinderen te zien stoeijen en ravotten; als of ze zelve een speelmakkertje ware, genoot ze volop van de pret, terwijl zij zich in niets dan in ligchamelijke grootte en krachten van hare bevallige kleinen onderscheidde. - Geheel
| |
| |
kind met de kinderen, hoorde men haar vaak met die snaaksche zeer ontwikkelde guiten knibbelen en in vollen ernst het een of ander betwistten - terwijl elke toornige vermetele uitval van het kind door de moeder met een uitbundig gelach werd toegejuicht, omdat zij er niets in zag dan het koddige van zulke kleine schepsels zoo bazig en onverschrokken te hooren te werk gaan. In al hetgeen haar beide schoone telgen deden begreep zij alleen het aardige en het lachverwekkende - aan gepast of ongepast dacht zij niet. - Zij liet ze in alles dan ook begaan. De beweging van de kleine poezele leden bewonderde zij met nooit verzadigd welgevallen. De sporen van ontluikende schranderheid bragten haar in verrukking en hunne zonderlingste invallen liet zij gaarne toe, nieuwsgierig hoe ver die kleine amusante poppen het wel brengen zouden. Gingen zij dan in hun overmoed al te ver, en luisterden zij geheel niet naar hare smeeking, dan kwam de arme moeder zich over hen beklagen, als een magteloos kind, dat geen raad weet met zijne onhandelbare makkers.
Sprak nonus van bestraffing of teregtwijzing, dan begon de moeder te weenen en verklaarde dat hij een barbaarsch man was, een wreedaard, die geen vaderhart bezat - dat het onnoozele wicht nog niet wist wat het deed, en dat hij onnatuurlijke dingen van haar eischte, als hij verlangde dat zij die lieve engelen verdrietig zou maken door zure gezigten tegen hen te trekken. Zij was ook niet graag gedwarsboomd en beknord en dus moest elke tegenspraak hare kinderen even zoo goed verbitteren! - En waartoe zou dat plagen dienen? Waren zij niet allerliefst die lekkere snoepertjes?... In vervoering
| |
| |
drukte zij hare aanvallige rebellen aan haar hart en danste er zingend de kamer mede rond tot de vrede hersteld was en de stoornis vergeten.
Die scènes waren voor mij, jeugdig toeschouwer, als ik toen was, zeer vermakelijk - maar wat zouden zij voor de toekomst zijn? - Hoe jong en vrolijk nanny ook was, eigen vorming gaf haar de ontwikkeling, die het oog ook voor de opleiding van anderen opent, en merkwaardig was het, hoe zij zich door moeder en kinderen gelijkelijk geliefd, als eene leidsvrouw van beiden openbaarde en eenige orde in deze bekoorlijke wanorde, eenige kracht tegenover deze aanvallige zwakheden te stellen wist, die het evenwigt althans tijdelijk herstelde. Maar nanny kon niet altijd daar zijn - en in zes weken was jacoba zoo weinig tot eene verstandige moeder te herscheppen als er de opvoeding der kleine vrijgeesten in te regelen was. Die zaken moesten dus haar eigen loop volgen.
Nonus was een zeer aangenaam mensch. Zijn gunstig uiterlijk bedroog niet wie hem verder kennen leerde. Hij was zoo geestig als zijn levendig donker oog dat voorspelde, maar van zekere oppervlakkigheid door overhaast oordeel was hij bij al zijn aanleg en kunde niet vrij te pleiten, eene oppervlakkigheid, die hem verhinderde tot dien ernst en diepzinnigheid te geraken, welke tot de regte kennis van het hoogste en heiligste onmisbaar zijn, en met zekere wufte behendigheid verklaarde hij vaak wat al te haastig voor bewezen, wat bloot op vooronderstellingen en gissingen gebouwd werd. - Waren deze gissingen eens door mannen van name in de wetenschap voor niet onwaarschijnlijk verklaard, dan wa- | |
| |
ren zij voor hem gangbare munt. Des niet tegenstaande kon er geen vuriger bestrijder van het ‘gezag’ op het gebied der gedachten en des geloofs worden gevonden dan hij, wiens ideaal was: de zelfstandigheid des Christens. Daar ik in dien tijd in het woelend wordings-proces verkeerde, waarin men van het schoolsche naklappen en memoriseren begint te bekomen om allengs tot zelf denken te geraken, en meer te vragen dan te antwoorden, meer af te breken dan op te bouwen weet - was het mij regt welkom, dat nonus een liefhebber was van discussie en wel een van de handelbaarste menschen die ik ooit ontmoet heb om mede te disputeren, want hij was bescheiden, gevat, naauwkeurig van bepaling, en welwillend voor zijne wederpartij, zonder ooit kregel te worden, als men niet zag, wat hij zag, niet aan kon nemen wat hij aannam. Zoo moest men hem om zijn beminnelijk karakter steeds blijven liefhebben, al kon men zijne gevoelens niet deelen.
Wij trokken dus aan het redekavelen en bragten niet alleen de dagen, maar ook tot ergernis der dames de halve nachten in theologische redetwisten door.
Eene poging te doen om hier een onzer gesprekken in te lasschen, zou zeker ongepast zijn, maar een blik in mijn gemoed ben ik den belangstellenden lezer toch schuldig.
Ik was even als al mijne broeders godsdienstig opgevoed, zelfs in een meer dan alledaagschen zin van dit woord. Mijne moeder toch was eene vrome vrouw, en zij had getracht haar warme godsvrucht in mijn kinderlijk gemoed over te planten, terwijl het mij later, vooral tijdens mijn drie jarig verblijf bij tertius
| |
| |
niet aan een geregeld leerstellig onderwijs had ontbroken. Maar het kerkelijk christendom mij aldus ingeprent was daardoor nog geen levend beginsel in mijne ziel geworden. Ik bewonderde den Christus Gods, omdat ik Hem groot en beminnelijk vond, maar ik nam Hem niet aan, omdat ik niet zonder Hem kon leven. Hoe kon het anders zijn voor mij, die mij zelven nog niet kende. - Zelfkennis leert men niet van anderen - slechts door bittere ervaring bij het gedurig vallen en opstaan in den strijd des levens ontwaakt zij in ons. - En wat is de ervaring van een onbesuisde jeugd zonder aandachtige inkeering tot zich zelven, zonder ernstig streven naar het ware en reine! Waar zelfkennis ontbreekt, daar sluimert nog de behoefte aan het ééne noodige, daar kan geen dorst, geen honger zijn naar het brood des levens. Zoo wist ik dan niet uit ervaring in wien ik geloofde. Ik geloofde bloot omdat anderen, die ik onbepaald vertrouwde, het mij gezegd hadden. Ik had het Evangelie als iets vreemds, dat mij van buiten werd aangebragt omhelsd, maar het had zich nog niet met mijn wezen geassimileerd - en ik wist niet wat het woord van christus zegt: Tenzij dat gij het vleesch des Zoons des menschen eet en zijn bloed drinkt, zoo hebt gij geen leven in u zelven. - Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt - die heeft het eeuwige leven - want mijn vleesch is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank - die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt die blijft in mij en ik in hem! Joh. VI: 53-56. Hoe kon ik dan in Hem blijven - hoe leven hebben in mij zelven!
In mijne dweepende bewondering voor de wijsheid
| |
| |
der ouden, voor de verhevenheid en kracht der klassieken, begon ik allengs de wijsheid, verhevenheid en kracht des Christendoms te vergeten, zonder dat ik mij dit bekende of mij daarover verontrustte; immers ik bewaarde mijn geloofsleer als in een afgesloten hoekje van mijn hart en kon ik haar niet rijmen met de gedachten, die mijn geest beheerschten, ik waagde toch niet haar aan te randen. Maar de ontwakende rede werd steeds stouter in hare eischen en in haar onbekookten ijver begon zij op hare wijze ook die geloofsleer te toetsen.
Vrome eerbied voor de beginselen mij door eene godvruchtige moeder ingeprent, maakte mij huiverig om een uitspraak te doen, die mij nog altijd iets van heiligschennis had - Gods woord te weêrspreken - of de heilige schrift niet meer als een onfeilbaar wonderboek aan te zien, onmiddelijk uit het land der waarheid herkomstig.... ik deinsde verschrikt terug voor mijne ongeloovigheid en besloot het eerwaardige gebouw een weinig te sparen. Het was dan ook niet zonder heimelijk vreezen, dat ik mij veroorloofde de uitspraken der H. Schriften op wetenschappelijk gebied voor nul en geener waarde te verklaren - want die geheimzinnige bijbel bleef mij toch altijd nog een goddelijk boek, het arsenaal van al de bewijsplaatsen voor onze geloofsleer. Om dus geen geweld aan dit heiligdom te plegen, poogde ik een streng afscheidsel tusschen mijne godsdienstige gevoelens en de wetenschap te maken, maar hoe verder ik voortrukte in de laatste, hoe meer de eerste op den achtergrond raakte. En toch was al mijn denken van die dagen niet anders dan een ijdel spel van begrippen, ja van woorden -
| |
| |
waarin het feit van het vleeschgeworden Woord volstrekt niet paste, waarvan Hij uitgesloten was, die alleen het licht en het leven is der wereld - en die niet verscheen als een afgetrokkene gedachte, niet als een ledig begrip - ‘maar Hij heeft onder ons gewoond - en wij hebben Hem aanschouwd - vol van genade en waarheid.’
Mijn wankelend geloofsgebouw stond nog in geraamte overeind, toen ik bij nonus kwam - maar het was inwendig zonder zamenhang, zonder eenheid. Mijne voorstellingen waren een bont en ongerijmd mengsel van geloof en twijfel en nonus stelde het zich ten taak dezen chaos mijner denkbeelden te ordenen.
Daar toog hij te velde met het heir der philosophische, historische en grarnatische hyperkritiek. Koel-bloedig rigtte hij de stormrammen tegen het heiligdom - met bevend hart voelde ik den ondermijnden ringmuur waggelen. - De Heilige mannen Gods verloren hunnen straalkrans en werden gewone menschen, hunne onfeilbaarheid werd goede trouw en eenvoudigheid, de inspiratie des Heiligen Geestes veranderde in zinnelijke waarneming - de Openbaring uit den hooge in het opzamelen van verspreide overleveringen..... die allen den stempel dragen van den tijd en het volk vanwaar zij herkomstig zijn.... Daar viel de wal in puin - de ontmantelde vesting lag van alle zijden open. Geen heilige geheimenissen meer achter het verscheurde voorhangsel - Geen wondervolle verborgenheden meer! - Niets bovennatuurlijks - nergens een mysterieuse achtergrond - alles vlak en open - alles helder als glas - maar ook koud als ijs....
| |
| |
O mijn dierbare bijbel! wat waart gij mij toen een armelijk zamenraapsel geworden! - Ik schaamde mij waarlijk dat ik u eens zoo goddelijk en wondervol had geacht!....
Het is zoo, nonus had wel uitdrukkelijk gezegd, dat hij de H. Schriften als een drager van goddelijke openbaring waardeerde, maar hoe zou ik het goddelijke hier van het menschelijke scheiden. Naar welken regel, en met welken maatstaf? - Waar de bakens te zetten in zulk een vloed van Joodsche vooroordeelen, Chaldeeuwsche dwalingen en Oostersche beeldspraak? Ik was mijn bijbel kwijt! - Het trof mij in het eerst echter hoe willekeurig hij met die Schriften omsprong. Hij vond er niets in om van een hem eenigzins duister woord, dat hem bij den eersten opslag niet duidelijk wilde worden, of waarvan hij het verband niet aanstonds begreep, kort en goed te verklaren, dat dit dan ook wel niet zoo door jezus zou gezegd zijn, dat de oog- en oor-getuige iets vergeten moest hebben of verward van zinnen zoude zijn geweest bij het waarnemen - of dat de eerste berigtgever of latere overschijver zich verschreven zou hebben.
Ik twijfelde er intusschen niet aan of hij zou wel het volle regt hebben, om met zooveel geringschatting en met zooveel willekeur met de gewijde oirkonden te werk te gaan - en ‘op gezag’ van een zoo vurig bestrijder van ‘het gezag’ nam ik een oordeel over, dat hij niet minder dan ik ‘op gezag’ had overgenomen van zijne autoriteiten - en dat voor het grootste deel al op zeer zwakke gronden, dat is: op gissingen en bedenkingen, opgeworpen door
| |
| |
den super-naturalistischen afkeer van al wat maar naar het bovenzinnelijke zweemt, op vooronderstellingen die men vernuftig heeft uitgedacht, om het wonderbare niet langer wonderbaar te laten blijven, maar tot dood natuurlijke verschijnselen te herleiden. - Want het waren zoowel de wonderen als de strijdigheden der Evangelische verhalen, die nonus in den weg stonden en waartegen hij met groote gebetenheid te velde trok, als tegen een verderfelijk bijgeloof, en het was merkwaardig om zijne avontuurlijke verklaringen te hooren die, wel bezien, veel mirakuleuzer waren dan de wonderen zelve, want bij de zucht om al het bovennatuurlijke natuurlijk te maken, eindigt men altijd in het zeer onnatuurlijke.
Ik had de theologanten onder mijne academie-vrienden ook wel eens den bijbel zien sloopen, besnoeijen en ontkleeden - maar het was iets anders mijn broeder nonus er met al den ijver eener innige overtuiging over te hooren. Hij was geen door zinnelijkheid bedwelmd wereldling, geen ligtvaardig spotter, wien het aan vromen zin voor het heilige en eeuwige ontbrak; ik kende hem er voor, dat het hem niet te doen was om maar alles weg te werpen wat den vleeschelijken mensch pleeg te mishagen, omdat het hem bestraft over booze werken. Een voorbeeld in naauwgezette pligtbetrachting, was hij een man die meer dan iemand vertrouwen inboezemen moest, en het was uit den grond zijns gemoeds geweld, als hij vol geestdrift zeide:
- Wij hervormden hebben de hervorming die ach- | |
| |
ter ons ligt, reeds veel te lang tot een oorkussen onzer traagheid gemaakt, en ons bevredigd met den naam eener zaak, die geen rust, maar eene voortgaande beweging, een gedurig streven moest aantoonen. Wij zijn nog altijd in de Hervorming en moeten steeds meer hervormd worden, zoowel elk lid der gemeente als de gansche kerk. - De hervorming der XVIde eeuw heeft begonnen maar niet voleindigd. Zij moest nog te veel sparen van de versierselen, waarmede de kerkvaders de kerk hadden opgetooid. Die omhulsels beginnen thans te verslijten en vallen af. - De behoudsmannen rapen die sieraden telkens wel weêr op als kostelijke kleinodiën en kroonsieraden des christendoms - zij plakken bij, zij hoogen weer op - vergeefs. - Daar zijn tijdelijke vormen en dragers der hoogste waarheid, die in een vallen als zij hebben uitgediend - zij verdorren en vallen af, om voor verjeugdigd groen plaats te maken, uit dat zelfde levenssap, uit dien zelfden stam gesproten. De XIXde eeuw vraagt op andere punten licht dan de XVIde het vroeg; doch niet minder dringend en belangrijk zijn de vragen dezes tijds, de vragen der voortstrevende menschheid, der voortschreidende ontwikkelende gemeente. Geen patristiek, geen scholastiek beantwoordt die meer, geen formulier kan den geest des onderzoeks langer den mond stoppen en geen anathema hem aan banden leggen. De nieuwe godgeleerdheid ziet geen kleinere taak haar voorgelegd dan een gezuiverde christus-leer te vormen. - De tijd is voorbij om langer voort te dommelen in het spoor van een reeks elkander napratende, vaak zeer bevooroordeelde voorgangers - maar zelfstandig en naar de eischen van de rede en van
| |
| |
het godsdienstig bewustzijn, door het onderzoek der oirkonden - oirkonden, waarop men zich eeuwen lang heeft beroepen, zonder ze te toetsen. Met die studie zijn wij aan de hand der wetenschap een nieuw tijdvak van de christelijke geloofsleer ingetreden. Eene nieuwe hervorming wordt voorbereid, want het christendom moet zich allengs ontdoen van alle traditionele dwalingen....
Tot zoo ver kon ik het vrij wel met hem eens worden; maar als hij het kort begrip dier traditionele dwalingen daarin stelde, dat men aan de schriften des Nieuwen Verbonds een geloofbeheerschend gezag toekent- zag ik hem verbaasd aan.
- Misbruik is het - riep hij uit - om van de schriften der apostelen, die zij bepaald voor hunne tijdgenooten bestemden, wetboeken voor de godsdienstige overtuiging voor het nageslacht te maken. Misbruik heeft die geschriften ten geloofbeheerschenden regel gesteld voor de gansche bedeeling des Nieuwen Verbonds, die eene bedeeling is des geestes en niet der letter - want de letter doodt, maar de geest maakt levend. - Misbruik heeft die schriften willekeurig tot den canon van heilige boeken verheven, die niet aangeroerd mogen worden of ter toetse gebragt. Ja heilige boeken zijn ze ook mij als dragers der hoogste waarheid - maar nooit zal ik toestemmen, dat zij bestemd zijn om noch den geest des menschen in zijne ontwikkeling, noch den geest Gods in zijne opvoeding der gemeente aan banden te leggen.
Ik had over al deze zaken nog nooit nagedacht, maar zijne zienswijze scheen mij veel grond te hebben; en had ik eerst op gezag van anderen geloofd, ik meende
| |
| |
thans op gezag te moeten twijfelen. Want stiet nonus mij van mijn ouden grond af, hij kon mij niet aanstonds in een nieuwen grond doen wortel schieten en in duizend twijfelingen slingerend, bleef ik als in de lucht hangen. De laatste overblijfselen van mijn geloof toch waren vastgeknoopt geweest aan mijn eerbied voor het goddelijke van de schrift. - Voor dit goddelijke kon nonus mij geen bewijs, geen waarborg geven. De historie kan feiten constateren, maar geen bovenzinnelijke waarheden staven, wier waarborg alleen in ons binnenste moet gezocht worden.
Vermoeid van het redeneren en geschokt door al de slagen die mij getroffen hadden, nam ik op zekeren namiddag weer plaats bij de dames.
- Gij komt of gij geroepen waart, zei nanny.
- Wij hebben u dringend noodig, voegde jacoba er bij - wij moeten een voorlezer hebben!
- Geheel de uwe - zei ik wat stijf, want ik was niet op mijn gemak en had geen lust in lezen. - Hebt gij iets moois?
- Wilt ge u blind aan uw noodlot overgeven? vroeg jacoba.
- Als gij beiden mijne schikgodinnen zijn wilt - ja.
- Dan zijt gij voor een uurtje onze leesmachine, en gij begint waar ons de keel droog is geworden, midden in het boek.
- Midden in een zin, als gij het verkiest - en ik nam het boek uit hare hand.
- Hier beginnen - zei jacoba met den vinger den regel wijzende.
Het eerste woord dat ik onderscheiden kon was:
| |
| |
Waldenzen. Een zonderlinge huivering overviel mij.
- Waldenzen! - riep ik uit, en liet het boek neerzinken, terwijl ik mij eensklaps in de valleijen van Piemont verplaatst zag, te midden van die grootsche natuur en de verheven karakters dier oude bijbelvrienden.
- Maar gij leest niet, verweet jagoba mij glimlagchend aanziende - daar gaat hij waarlijk zitten droomen!...
Verstrooid vatte ik het boek weer op. Wat had ik in lang niet aan die heiligen der wildernis gedacht in hunne onkreukbare getrouwheid, in hunne onschokbare standvastigheid, in hun hemelschen eenvoud en ondoofbare geloofskracht! Wat was ik magteloos met mijne koude wetenschap bij deze helden met hun brandend geloofsvuur! Dat alles voer in een punt des tijds door mijn gemoed - maar ik moest lezen en las:
‘Twee jaren na den marteldood van martin gonin te Grenoble, werd een jonge man stephanus brion genaamd, geboren te Reortier in de vallei van Durance, als ketter te Embrum gevangen gezet. Hij was een eenvoudig landbouwer, maar God wordt verheerlijkt door de nederigste schepselen en kiest dikwijls het zwakste om de sterken te beschamen.
Stephanus had eene vrouw en vijf kinderen; men poogde hem in naam zijner verwanten tot afval te brengen - maar hij antwoordde:
- Mijne verwanten zijn degenen, die den wil des Heeren doen!
- Wilt gij dan uw arme vrouw weduwe en uwe kinderen weezen maken?
| |
| |
- ‘Ik zal u geen weezen laten!’ zegt jezus christus tot hen. Hij is de hemelsche bruidegom der geloovige zielen. Een eeuwig verlosser is beter dan een sterfelijk echtgenoot en vader.
- Maar gij kunt den dood ontkomen door naar de mis te gaan.
- Zeg integendeel dat ik den dood verhaasten zou, want het zou de dood mijner ziele zijn.
- Vreest gij dan de straf niet die gij u op den hals haalt?
- Christus zegt: vreest niet voor degenen, die het ligchaam dooden, maar vreest dien, die beide ziel en ligchaam kan verderven in de hel.
- Bereid u dan maar om te sterven.
- Ik bereid mij voor een eeuwig leven!
En als men hem zijn vonnis kwam aankondigen, riep hij uit:
- Dit is mijne verlossing!
De dag van de strafoefening brak aan - de beul verwittigde hem van zijn nabijzijnden dood.
- Het leven kondigt gij mij aan, riep hij uit.
De eerste bloedgetuige, wiens naam hij droeg, heeft zijn Heer niet moediger kunnen belijden. Een geheel uur woedden de vlammen om hem heen voor zij hem den dood gaven.
‘Degenen die godzaliglijk leven willen,’ zegt paulus ‘zullen vervolgd worden.’ Jeremia en daniel werden in den kuil der leeuwen geworpen - Jesaia werd aan stukken gezaagd. Zacharia werd gedood bij het altaar. Johannes de Dooper werd onthoofd - welke profeten hebben uwe vaderen niet vervolgd? zeide de eerste stephanus tot de Phariseën. De gesteenigde martelaar
| |
| |
zag de hemelen geopend en den Zoon des menschen zittende ter regterhand Gods - de arme stephanus van Reortier gaf den geest zonder uiterlijke wonderen. Maar God werkte ze in hem.
‘Welke is dan de kracht van den martelaar?’ riep een Catholiek redenaar uit. - Zij steekt hierin, dat hij duizendmaal gelijk heeft en kan zeggen: dood mij! maar gij zult mij niet anders doen spreken! Ik ken geen magt op aarde, die ontzaggelijker is dan die van een man, die zoo overtuigd is van zijne leer, dat hij er zich voor laat ombrengen. Hierdoor is het heil der wereld aangevangen.’
Door die kracht is het ook, dat de Christelijke kerk zich heeft gehandhaafd in de valleijen der Waldenzen - en dat zij is opgestaan uit den slaap door de stem der hervormers.
Maar de antichristelijke magt, welke paulus noemt de zoon der verderfenis, die zich verheft boven alles, wat God genaamd is - zich Gode gelijk makende, beijverde zich slechts om den bijbel te vernielen, ten einde haar ‘gezag staande te houden.’
Een bijbel-colporteur werd daarvan het slagtoffer der vervolging.
Ik las de lange verhooren voor de verschillende geregtshoven, welke den armen colporteur eenige schuld zochten aan te wrijven, om hem onder zekeren schijn te mogen dooden. - Ik las den heldenmoed, de edelaardige getrouwheid van dien vriend des bijbels, en het was of met mijne bewondering voor hem mijne oude liefde voor den zoo pas afgestanen bijbel herleefde.
- O! - riep ik nonus toe - deze martelaars zul- | |
| |
len mij nog bekeeren tot mijn oud geloof aan mijn ouden bijbel.
De dames zagen ons verschrikt aan en begrepen mij niet - nonus des te beter.
- Alle eerediensten hebben martelaars gehad, hernam hij streng - zoowel die van confucius als van mohamed of die der hervorming. - De geestdrift van een man, die zich voor zijne gevoelens wil laten dooden, bewijst volstrekt niet dat hij gelijk heeft. - Het bewijst ons niets meer dan de vastheid van zijne persoonlijke overtuiging, maar geenszins de waarheid van zijn gevoelen.
Nanny zag jacoba verbaasd aan en dan weder nonus. En ik - o ik sidderde als hij mij met mijne martelaars den allerlaatsten stroohalm weg nam waardoor mijn hart zich nog aan eenig geloof zocht te binden.
- Ik wenschte dat gij dat niet gezegd hadt - sprak ik droevig:
- Wat doet het er ook eigenlijk toe, hernam nonus gerust - gij zoudt het daarop alleen toch niet lang kunnen houden. Gij moet uwe overtuiging op hechter grondslagen vestigen die door niets te schokken of te verwrikken zijn.
- Daar hebt gij gelijk aan - zei ik gemelijk - want het speet mij toch. Ik had het veel gemakkelijker gevonden mij in de oude bouwvallen te behelpen, dan van den grond op weer een nieuw gebouw te moeten optrekken. Al hetgeen ik verloren had, was zeker in den grond van weinig kracht en waarde - maar ik wist er niets beters voor in de plaats te stellen. - Het was zeker dat ik geen waar geloof bezeten had -
| |
| |
doch nu eerst won het ongeloof hand over hand veld op mij.
- Dat heb ik er nu van - zei ik mismoedig, toen ik als een verlaten balling eenzaam en uitgeplunderd huiswaarts keerde - dat heb ik nu van mijne nieuwsgierigheid om achter den sluijer te willen zien - nu kan ik het ledig omarmen.
Ik had voor het oogenblik volkomen genoeg van de theologie; ik begon mij met alle krachten op mijn vak toe te leggen en te dweepen met de natuurwetenschap in al hare vertakkingen, als de eenige troost voor mijn vragend verstand. Nu met mijn bijbel ook geheel de onzienlijke wereld voor mij was ondergegaan, klemde ik mij te vaster aan de stoffelijke dingen.
Hoe meer ik het menschelijke ligchaam leerde kennen, hoe naauwgezetter ik op behoud van het mijne bedacht werd; en van alle ziekten, die ik bestudeerde, meende ik eenige noodlottige dispositiën in mij zelven te ontwaren. Ik kreeg lust om te medicineren, ofschoon ik volmaakt gezond was, en maakte mij over elke verkoudheid doodsbenaauwd, terwijl ik angstvallig berekende, welke de heillooze gevolgen van elke hoestbui zijn konden. - Maar ook de natuur-kunde gaf mij geene zekerheid; ook hier stond ik op geen onwrikbaren grond. Waren onze waarnemingen niet hoogst eenzijdig en onvolledig? - En toch, op die gebrekkige waarneming, die welligt door latere waarnemers zal worden geloochenstraft, bouwt men een wereldplan! - Men klimt van gevolgtrekking tot gevolgtrekking op en geeft eene wereldbeschrijving van voor de tijden der eeuwen! - Maar het zijn beelden
| |
| |
der fantasie, ijdele droomen van wijsgeeren en dichters, die, even onbewijsbaar als de Cosmogoniën van vroegere eeuwen, den stempel dragen van hun volk, van hun tijd, van het karakter des vernuftigen uitvinders! De dagen zijn voorbij om een wereldstelsel voor te dragen als eene openbaring der Hemelsche wijsheid. Ons prozaïsch publiek gelooft niet veel van het bovenaardsche - het wil zeer redelijk en niet bijgeloovig zijn! - De natuurkenners onzer dagen bedwelmen ons niet meer door een geheimzinnige orakeltaal, niet meer verschijnen zij in den gewijden lichtkrans van het bovenaardsche - neen, maar zij boezemen den oningewijde ontzag in door cijfers! - Zij rekenen met ons; reeksen van getallen leggen zij ons voor. Wij duizelen, wij hebben geen lust om na te cijferen - wij gelooven - althans - wij laten het er bij blijven - omdat het ons niet geheel onaannemelijk voorkomt.... Maar zekerheid! - Elke school heeft haar systeem pogen te staven door ons de verschijnselen die wij waarnemen op te lossen volgens hare hypothesen. Doch de scherpzinnigste hypothese verheft zich niet boven het waarschijnlijke! Geen natuur-systeem is er nog ontwikkeld dat tot zekerheid gebragt kan worden en de vernuftige gashypothese wacht nog altijd op voldingende bewijzen. - De trillingshypothese van huygens moest zwichten voor de uitstralingshypothese van newton. En newtons theorie viel voor later waarnemingen weer in duigen! - Herschel ontdekt wonderen met zijn kijker en staaft theorien met zijne waarneming. - Rosse heeft echter een nog beteren kijker en bewijst dat herschel zich bedrogen heeft!.... Zullen erna ons geene geslachten
| |
| |
opstaan die met steeds verbeterde hulpmiddelen krachten waarnemen, die men thans naauwelijks vermoedt - en die alles afbreken wat de wetenschap met zooveel moeite tot hiertoe opgetrokken heeft?...... Zoo peinsde - zoo twijfelde ik - tot moedeloosheid onverschilligheid baarde ook voor de hoogste levensvragen, en ik rust zocht in de onderwerping aan de wet der noodzakelijkheid in het zelf ontwikkelend al!
einde van het eerste deel.
|
|