chamber-cloakje. Een grijze pantalon, die eenmaal vermoedelijk zwart kon geweest zijn - met kale kniën, stond in behoorlijke overeenstemming met de graauwe Yslandsche sokken, die onder de korte naauwepijpen zigtbaar waren, zoover zulks toegelaten werd door een paar oude lederen pantoffels, die zeker geen heugenis meer van schoensmeer konden dragen, daar ze meer rood dan iets anders waren.
- Och verarmde broeder! dacht ik - wat moet er van u toch komen! Is dat nu zijn aanzijn genieten? - Is dat nu leven als een model-mensch, zoo als een leeraar behoort te zijn.... En toch heette hij ons zoo hartelijk en genoeglijk welkom, alsof hij het geluk in eigen persoon geweest ware.
Hoe verbaasd staarde bram in het huis van den natuurvorscher rond; en toch trok het origineele van dit type hem zoo magtig aan, dat het hem over alles heenzette, wat anders zoo sterk tegen zijn verfijnden smaak aandruischen moest. Mijn jonge gastronoom beet dan ook zoo lustig in het transige spek, alsof hij pâté de foie gras had voor zich gehad, en verslond de groene salade, die ons schier in haar natuurstaat werd voorgezet, als was hij gewoon er altijd aldus in te grazen. Dit vermaakte mij niet weinig, en trieneke scheen het ook vrij wel met dien heer te kunnen vinden ‘die de vrolijkheid in huis had gebragt’ - gelijk zij zeide - ‘en den dominé wel weer wat opmonteren zou.’
- Wat ben ik toch blij dat de dominé geen jufvrouwen meer neemt, zei ze, des anderendaags mij tot een vertrouwelijk onderhoud bij mijn mouw pakkende in den gang. Och, als de oude mevrouw alles eens wist - zij zou wat oogen opslaan over die twee juffers, die