| |
| |
| |
IX.
Geheime beraadslagingen.
Als naar gewoonte deed ik in de vroegte met primus onze natuurkundige wandeling, en terug gekeerd werden wij, of liever werd ik, levendig verrast door eene merkbare verandering in ons huisvertrek, die in den aanvang voor mijn droomenden broeder geheel verloren was. De glazen waren zoo helder, dat men er weer behoorlijk door in den hof kon zien - de meubelen waren verschikt en minder dof - geen spinrag wapperde meer van den zolder - ons ontbijt stond keurig net gereed - de stompe messen waren weêr blank en scherp - wat kookte dat theewater gezellig! - O! dat alles had die goede toovergodin gedaan! - Wat was het mij goed in hare nabijheid - en ik moest er primus toch oplettend op maken.
- Ja, zeide hij vergenoegd rondziende, ja het is hier nu veel vrolijker dan anders - maar dat is de zonneschijn van moeders gelaat.
- En het werk harer handen toch ook priem, riep
| |
| |
ik uit, moeder heeft er een kleur van - en trieneke ziet er uit als een roode kool... van blijdschap of van gramschap, dat weet ik niet...
- Dat doet er ook niet toe, hernam mijne moeder, nu wat moeijelijker - maar ik moet bepaald op haar vertrek aandringen...
Primus sloeg groote oogen op en riep met kennelijk misnoegen:
- Trieneke is toch het trouwste schepsel van de wereld...
- Ik weet niet, beste primus, hernam mijne moeder, maar iemand, die zoo verregaande haar meesters goed verwaarloost, is in mijne schatting niet getrouw te noemen.
Primus zweeg en na een poosje hervatte mijne moeder:
- Ik ben nog maar weinige oogenblikken in uw huis en reeds heb ik mij overtuigd van de schroomelijke misbruiken, die hier heerschen, van de verwaarloozing die bij trieneke regel is. Gij merkt dat niet op; maar gij zelf lijdt er onder. Uwe gezondheid, uwe stemming, en wat het ergste is, uw invloed als leeraar kan door zulk eene wijze van leven ondermijnd worden. - ‘Een opziener moet onberispelijk zijn’ - ‘een voorbeeld in alles.’
Primus bleef haar verbaasd aanstaren, alsof de zaak hem niet helder wilde worden.
- Trieneke is waarlijk niet kwaad, hield hij staande; zij heeft zelfs onschatbare kwaliteiten voor mij, moederlief - en dit moet gij niet uit het oog verliezen. Het is voor een geleerde of onderzoeker geen kleinigheid niet ieder oogenblik met stoffers en ragebollen
| |
| |
vervolgd te worden. Waarlijk zij is onschatbaar in mijne bijzondere omstandigheden - ik ben haar in stede van verwijt dankbaarheid verschuldigd - of zou ik met eenig ander vrouwelijk wezen in huis mijn werk over de huishouding der inlandsche insecten hebben kunnen voltooijen - zonder dat zij eene enkele poging zou gewaagd hebben om mij te belemmeren, zonder een aanval op de kostbare exemplaren die ik in en om mijn huis nu ongestoord kon aankweeken.
- Aankweeken! jammerde mijne moeder, die huiverig van gedierte was - en zij rilde.
- Neen toch, misken mijn trieneke niet, vervolgde primus vriendelijk pleitend - ik heb geduld met haar en zij heeft het met mij - Aan haar heb ik het dank te weten, dat ik het voorregt heb observaties te noteren, waartoe geen natuuronderzoeker nog in de gelegenheid geweest is, door dat rusteloos woeden der vrouwen tegen alle levende wezens, die het wagen ongenoodigd in hare huizen te nestelen. - Maar mijn trieneke laat ze allen gastvrij tieren en wemelen, en ik kan er gerust op zijn, dat hare goedaardigheid haar niet toelaat er een te dooden - waarlijk zij is voor mij onbetaalbaar, inderdaad lieve moeder, ik heb het eerelidmaatschap van twee onzer beste genootschappen aan haar te danken.
Het was thans de beurt aan mijne moeder omverwonderde oogen op te zetten. Aan de mogelijkheid van eene lofrede op trienekes voorbeeldelooze vuilheid, had zij in de verste verte niet kunnen gelooven; zij scheen dan ook thans hare ooren niet te vertrouwen, hare vlugge vingeren lieten het breiwerk glippen en met kommer staarde zij primus aan als iemand die ijlhoofdig is.
| |
| |
Een diepe stilte volgde. Zij hervatte haar werk, de pennen rinkelden driftiger dan te voren, hare lippen bewogen zich. Er ging veel in haar om, als men dit aan haar opmerkte. Eensklaps verhelderde zich haar gelaat - zij had het gevonden. - Doch zij bewaarde al die overleggingen zorgvuldig in haar hart, totdat de avond gekomen was en ik mij te bed had begeven. Toen hoorde ik haar op de studeerkamer mijns broeders gaan en hare heldere stem klonk duidelijk door het ligte beschot.
- Primus, begon zij - uw eenzaam leven heeft u kwaad gedaan en gij zijt van de zeden en gewoonten uwer ouderlijke woning vervreemd geworden. Nu kon ik u wel eene geschikter dienstmaagd bezorgen, die uw huisraad en uw tafel beter behartigde, maar daarmede win ik nog te weinig voor uw persoon, dien ik aan de zamenleving, laat ik zeggen aan de gemeente, wenschte te hergeven.
- Wat bedoelt gij daarmede, lieve moeder? - sprak primus minzaam.
- Gij moest trouwen - zeide zij kort af en beslissend.
- Trouwen? - herhaalde mijn broeder, zonder de minste aandoening, als verstond hij niet wel - trouwen zegt gij moeder? - en het scheen dat hij van zijn stoel opstond.
- Ja, mijn zoon trouwen - dit is voor iemand die als gij zoo geheel voor de studie leeft hoog noodig, opdat er iemand zij, die u verzorgen en verplegen kan en uwe belangen met liefde behartigt.
Weder eene pause.
- Gij loopt nn reeds hard naar de dertig en gij
| |
| |
hebt veel van het karakter van uw vader. Zou hij er ooit aan denken om iets op te ruimen als het niet Toor hem gedaan werd? - Zou hij in den zomer niet met zijn wintergoed en in den winter niet met zijn zomerkleeding loopen, als ik zijne kleederen niet verwisselde? - Zou het ooit in hem opkomen, in iets voor zijne gezondheid te zorgen, zoo ik er niet voor waakte? - Wat zou er van hem, die nu een man van orde is, toch geworden zijn, als hij niet jong gehuwd ware? - Wel nu mijn zoon - gij moet ook trouwen en wel ten spoedigste.
- Ten spoedigste! - herhaalde primus met schrift - ten spoedigste! - maar moeder!....
- Waarlijk het is hoog tijd, mijn zoon, of uw inborst neemt eene rigting, die ongeneeslijk zijn zal en u ongeschikt zal maken voor de maatschappij en voor een gepast levensgenot.
- Indien ik zoo gelukkig was om eene zoo beminnelijke jonkvrouw te kennen, als zij die mijn vader het leven veraangenaamde, zeide hij hoffelijk - ja dan ten spoedigste moederlief - maar nu? - Met wie te huwen?
Daarover had mijne moeder juist nog niet nagedacht; zij beleed het niet te weten, en primus betuigde nadrukkelijk, dat hij het ook niet wist.
- Dan moest gij in elk geval voorloopig eene huishoudster nemen - was de raad mijner moeder - maar die werd luidkeels verworpen.
- Dan weet ik nog iets anders, hervatte zij, blijkbaar verruimd over de gelukkige ingeving. - Ik blijf bij u tot ik met eene andere dienstmaagd uwe zaken weer op orde heb en eene zoo goede huishoudster zal vinden, dat gij er niet op tegen hebben kunt.
| |
| |
Primus berustte in deze moederlijke schikking vooral, omdat zij hem een lang uitstel voor het aanbevolen huwelijk gunde.
Den volgenden avond als ik weer in mijn bedje lag - hoorde ik moeder het onderhoud met primus nog eens hervatten, en weldra werd ook mijn naam genoemd.
- Wat denkt gij toch van hem? vroeg zij levendig - heeft hij eenigen aanleg en leerlust?
Ademloos wachtte ik het antwoord.
- O zeker! riep mijn broeder, (en mijn hart bonsde van de angstige spanning, waarin mij dat gesprek bragt) - o zeker, hij kan zeer goed leeren; hij is vlug van begrip en ook weetgierig; maar of hij voor de theologische studiën ooit smaak zal krijgen, betwijfel ik zeer.
- Zou hij geene talen kunnen leeren?
- O ja wel, maar hij moest een meester vinden, die van de gewone schoolsleur kon afwijken en hem een beredeneerd onderwijs geven in privaatlessen. - Ik heb er wel eens over gedacht of hij niet geneesheer zou willen worden....
- Dat zou mij verheugen - maar dan moest gij er met uw vader eens over spreken.
- Goed, ik wil er hem nog heden over schrijven.
- Houdt gij rob dan waarlijk niet voor dom of onleerzaam - of hoe zal ik het noemen - ongeschikt?
- Dat is te zeggen - hij is geen overvlieger - een blokker zal hij nooit worden - lettereten is zijn fort niet; maar bij heeft eene gave van observatie van de natuur, een zekere soort van vlugheid om
| |
| |
verschijnselen te verbinden en te beoordeelen. Mij dunkt, dat dit gelukkige gaven voor een arts zijn, die minder door magt van geleerdheid dan door gezonde opvatting en juiste waarneming slagen moet.
- Gij geeft mij waarlijk moed en hoop over dit kind, dat mij altijd kommer baart, sprak mijne moeder blijkbaar bewogen.
- Waarom hij meer dan de andere?
- Omdat uw vader zich ongaarne met hem bezighoudt - ronduit gezegd - iets tegen hem heeft, gelijk gij ook wel wreet.
- En verandert dat niet? vroeg primus bekommerd.
- Integendeel, hernam mijne moeder treurig - hij schijnt steeds meer tegen hem verbitterd, nu hij van het latijn is afgestapt..... Was dat maar niet gebeurd..... Het brandt mij elken dag op het hart dat ik daaraan heb meêgewerkt; maar ik deed het uit best wil. - Mij dacht dat hare stem beefde - zij snoot zoo vaak, ik giste dat zij weende. - Ik voelde de tranen warm op mijn hart vallen en snakte naar lucht.
- Hij moet het weêr opvatten, zei primus beslissend - (de haren rezen mij te berge) - hij moet vlijtig zijn en het verachterde inhalen, dat is de eenige weg om vaders hart te winnen. - Weder eene pause.
- Ik wenschte dat tertius hem opleiden wilde voor de academie, hervatte primus - die heeft bijzondere geschiktheid om met zulke knapen om te gaan; ik geloof niet dat ik daarvoor deug.
Lang bleven zij nog keuvelen; maar dat verstond ik niet of boeide mij niet meer. Ik had genoeg gehoord en verborg mijn gelaat in mijn kussen om mijn
| |
| |
snikken te smoren. Mijn vader mogt mij niet lijden; zijne liefde zou niet te winnen zijn zonder latijn.... Mijne moeder zou het van grooten kommer bevrijden - mijn broeder hield het voor mogelijk dat ik eens zelfs geneesheer zou kunnen worden... Onmogelijk dacht mij - onmogelijk! - Hoe zou ik alles in mijn hoofd krijgen.... Ik wist wel dat ik de domste was van allen - maar toch - ik greep moed en was vol goede voornemens.
Zoodra ik gelegenheid vinden kon, ging ik naar hulda en ik zeide haar dat mijn plan nu vast stond om doctor te worden, maar verder sprak ik er met niemand over. Hulda scheen hiermede zeer ingenomen en vertelde het terstond aan hare moeder. Als ik wilde heengaan hield zij mij eensklaps staande, zeggende:
- Rob, hebt gij niet zulk een boek voor mij, waarin al die fraaije geschiedenissen staan van ons volk?
- Ja, ja, ik zal er u een brengen, beloofde ik en hield woord. Heimelijk sloop ik op de studeerkamer; snuffelde zoolang tot ik een octavo bijbel vond, die mij beter geconserveerd scheen dan andere exemplaren en dezen leverde ik aan mijne vriendin. Daarna schommelde ik eene Latijnsche Rudimenta op en begon de eerste lessen te doorloopen. Het was of ze mij nu minder zwaar op het gemoed zonken, minder drukkend voor mijn hoofd waren. Ik nam papier en begon te werken en dit hield ik vol, totdat de dag voor ons vertrek was bepaald. Nu verzocht ik primus om mij te examineren en mijn werk na te zien. Hij scheen redelijk wel over mij tevreden en mijne lieve moeder zat daar met tranen van blijdschap in de oogen naar ons te zien. O hoe teeder omhelsde zij
| |
| |
mij toen, en met welke heilige voornemens vervulde dit mijn hart, om voortaan alle verwachting te overstijgen en een waar letterblokker te gaan worden; ja, mij dacht, nu had ik regt om mijn vader vrijmoedig onder de oogen te treden en aanspraak op zijne liefde....
Mijne moeder had de pastorij in de vijf weken die zij er toefde in eene lieve woning herschapen, en trieneke had zich onder hare leiding verbazend verbeterd en veel aangeleerd. Primus pleitte zoo onwederlegbaar voor hare verdienste, die hij zeide althans in het eerste jaar nog zoo hoog noodig te hebben, dat mijne moeder, in de hoop op den invloed van eene toekomende schoondochter, minder sterk op haar vertrek aandrong.
Vrouw aronsen jammerde bitter bij ons vertrek. Mijne moeder had hare zorgen voor mijn toilet niet onbeloond gelaten, en hulda kreeg bovendien van mij nog een fraai kleedje, en wij beloofden elkander te zullen schrijven.
|
|